HOOFDSTUK IX
De tuinmuur
HET WEER WAS SOMBER EN DRUKKEND. EEN BESTEL-wagentje stond met
twee wielen op het trottoir vlak voor de winkel van de
boekenkoopman geparkeerd. Het was de bakkersvrouw niet opgevallen
dat hij 's morgens zijn drie croissants niet was komen halen.
En de jongen, die de week te voren het boek over het leven der
bijen had meegenomen en die zijn vijftig francs kwam brengen, kon
de deur niet openkrijgen en zag niets toen hij naar binnen
keek.
Om kwart over tien was Ancel bij Le Bouc en hij zei:-Dat is ook
wat! Ze hebben Jonas vanmorgen nog niet gezien. En hij had er, maar
zonder boosaardigheid, bij gezegd:-Die verrekte Jonas!
Le Bouc had niets gezegd.
't Was al elf uur, toen er bij Angèle een vrouw aankwam, die in de
winkel een boek had willen kopen, en die vroeg:-Is Uw schoonzoon
ziek?
Over een mand spinazie gebogen, met haar brede achterste in de
lucht, had zij teruggezegd:-Als ie ziek is, kan ie creperen! Maar
ze had toch nog gevraagd:-Waarom zeg je dat?
-Omdat alles bij hem dicht is.
-Zouden ze hem al gearresteerd hebben?
Iets later, tussen de klanten door, ging ze zelf kijken, met haar
gezicht tegen de ruiten gedrukt, maar alles leek gewoon in huis,
behalve dat de hoed van Jonas op een rieten stoel lag.
-Heb jij Jonas niet gezien, Mélanie? vroeg ze toen ze langs Chaigne
kwam.
-Vanmorgen niet.
Toen Louis tegen twaalf uur thuis kwam, nadat hij zijn bakfiets had
weggezet, vertelde ze hem:-Ze zeggen, dat Jonas gearresteerd
is.
-Des te beter.
-De kruk zit niet op de deur en binnen is er niets te bekennen.
Louis ging een glaasje drinken bij Le Bouc.
-Ze hebben Jonas gearresteerd.
Benaiche, de agent, was er ook voor zijn glas witte wijn. -Wie?
-Ik denk de politie. ~Benaiche fronste zijn voorhoofd, haalde zijn
schouders op en zei:-Dat is gek.
En hij dronk zijn glas leeg.
-Ik heb er op het bureau niets van gehoord.
Alleen Le Bouc leek er niet gerust op te zijn. Hij zei niets, dacht
enige minuten na, en ging naar achter, waar het telefoontoestel aan
de wand hing, vlak naast de deur van de toiletten.
-Wilt U mij verbinden met het commissariaat van politie,
alstublieft?
-Ik zal ze bellen.
-Hier het commissariaat van politie. Hij herkende de stem van de
brigadier.
-Ben jij het, Jouve?
-Met wie spreek ik ?
-Met Le Bouc. Zeg eris, is het waar dat jullie Jonas gearresteerd
hebben?
-De boekenkoopman ? -Ja.
-Ik heb vanmorgen nog niets over zijn zaak gehoord. Maar ik heb er
niets mee te maken. Wacht een ogenblik.
Een beetje later kwam de stem terug:-Hier weet niemand er iets van.
De commissaris is gaan eten, maar Basquin is hier, die zal wel op
de hoogte zijn.
-De deur zit op slot.
-Wat zou dat?
-Ik weet niet. Er is niemand, die hem vanmorgen gezien heeft.
-Dan is het beter dat ik je even met de inspecteur doorverbind.
Blijf nog even aan het toestel.
En spoedig kwam de stem van Basquin.
-Jouve vertelt me, dat ze Jonas vanmorgen nog niet gezien
hebben.
-Ja, zijn winkel is gesloten. Er is binnen niets te bekennen.
-Denkt U, dat hij er vandoor is ?
Nee, dat was het niet waaraan Fernand gedacht had, maar hij wilde
zijn vermoeden liever niet kenbaar maken.
-Ik weet het niet. Het lijkt me een vreemd geval, 't Is een rare
kerel.
-Ik kom.
Toen hij tien minuten later verscheen, kwamen er verschillende
mensen uit het café, die naar de winkel van Jonas liepen. De
inspecteur bonsde op de deur, eerst gewoon, daarna harder en toen
keek hij naar boven en riep naar het openstaande raam van de eerste
etage:-Meneer Jonas!
Angèle kwam ook naderbij. Ze was niet zo vinnig als anders.
Louis, die binnen gebleven was bij Fernand, dronk twee glaasjes
grappa achter elkaar en bromde:-Ik wed dat hij zich ergens in een
hoek verstopt heeft. Hij geloofde het zelf niet. Hij hield zich
flink, maar er was vrees in zijn roodgerande ogen.
-Woont hier niet een smid in de buurt? vroeg Basquin, die zonder
succes aan de deur had staan schudden.
-De oude Deltour. Hij woont in de... Mevrouw Chaigne kwam
tussenbeide.
-We hoeven de deur niet te forceren. Als U op een stoel gaat staan,
kunt U over de tuinmuur naar binnen. Gaat U maar mee, meneer de
inspecteur.
Zij bracht hem door de winkel, toen door de keuken, waar een
pannetje met eten stond te sudderen, naar de tuin, die vol stond
met tonnen en kisten.
-Het is voor Jonas! riep ze nog even naar haar man, die hardhorig
was.
En toen:-Wacht even: op een ton zal het nog beter gaan dan op een
stoel. Met haar witte schort aan, de handen op haar heupen, bleef
ze staan kijken naar de inspecteur, die op de muur klom.
-Kunt U er afkomen aan de andere kant?
Hij gaf niet dadelijk antwoord, want hij bemerkte juist, dat de
kleine man uit Archangelsk aan de tak hing die over zijn tuintje
heen reikte. De keukendeur stond open en op het zeil van de tafel
stond een kopje met nog wat koffie erin en een merel kwam over de
drempel uit het huis gehuppeld en vloog naar boven, boven in de
hoogste top van de lindeboom, waar zij haar nest had.