HOOFDSTUK I

Gina gaat weg

HIJ HAD GEEN ONWAARHEID MOETEN SPREKEN. HIJ HAD DAT eigenlijk al geweten op het moment, dat hij wilde antwoorden op de vraag van Fernand Le Bouc, maar hij had de woorden die op zijn lippen kwamen, niet meer kunnen wijzigen, uit schuchterheid, door gebrek aan zelfvertrouwen. Want hij had gezegd:-Zij is naar Bourges.
Le Bouc vroeg toen, terwijl hij achter zijn toonbank een glas afdroogde:-Woont die Loesje daar nog altijd? Zonder hem aan te kijken zei hij:-Ik veronderstel van wel.
Het was tien uur in de morgen, donderdag, en op de markt was al volop leven. In het kleine café van Fernand met zijn vele vensters, op de hoek van de impasse des Trois-Rois, stonden vijf, zes mannen bij de toonbank. Op dat moment was het niet belangrijk geweest te weten, wie er precies waren, maar dat zou later nog eens van belang worden en Jonas Milk zou dan moeite hebben om zich de gezichten weer precies te herinneren.
Vlak naast hem stond Gaston Ancel, de slager met zijn rode koontjes en met zijn bloederig voorschoot, die drie of vier keer in de morgen even aanwipte om een glas witte wijn naar binnen te slaan en die een eigenaardige manier had om na het drinken zijn lippen af te vegen. Hij had een harde stem, was vol grapjes en in de slagerij plaagde hij de damesklanten, terwijl zijn vrouw achter de kassa haar verontschuldigingen aanbood voor de taal, die haar man uitsloeg.
Naast Ancel stond Benaiche met een kop koffie in de hand, de politieagent, die het toezicht op de markt moest houden: iedereen noemde hem Julien.
Het oude mannetje met zijn beverige handen en met een jasje aan, groen van ouderdom, had de nacht natuurlijk weer, zoals haast altijd, in de open lucht doorgebracht. Zij wisten niet wie hij was, of waar hij vandaan kwam, maar zij waren nu eenmaal aan hem gewend, hij hoorde erbij.
Wie waren de anderen ? Een elektriciensknecht, die Jonas niet kende en nog iemand met veel potloden in zijn vestzak, een opzichter of de eigenaar van een klein zaakje.
Nooit zou hij zich meer kunnen herinneren, wie de zesde was geweest, maar hij zou gezworen hebben, dat er nog iemand gestaan had tussen hem en het raam.
Aan de tafeltjes, achter deze mannen, zaten drie of vier groentekooplieden, in hun zwarte kleren, hun brood te eten. Dat was zo de aanblik van een marktdag, zoals altijd op dinsdag, donderdag en zaterdag. Die donderdag straalde er een heldere warme junizon op de gevels en onder het ruime dak van de overdekte markt was een massa volk, dat zich verdrong om de manden en de toonbanken, in een blauwige schaduw.
Jonas had niet willen afwijken van zijn dagelijkse gewoonte. Tegen tienen, toen er geen klanten in zijn winkel waren, had hij de vijf meter trottoir afgelegd, die hem scheidden van Fernand's kroegje, hij kon daar, door het raam, de bakken met de tweedehands boeken in de gaten houden, die geëtaleerd stonden voor zijn winkelraam.
Hij had zijn mond kunnen houden. Bij Fernand waren er altijd, die zonder iets te zeggen bij de toonbank gingen staan, want ze wisten daar wel, wat ze namen. Voor hem was het altijd een espresso.
Maar nu zei hij duidelijk, misschien uit verlegenheid of omdat hij de behoefte had om eens precies te zijn:-Eén espresso.
Zij kenden elkaar bijna allemaal en het gebeurde wel meer, dat men elkaar niet goedendag zei, in de mening, dat men elkaar die morgen al eerder gezien had. Fernand Le Bouc bijvoorbeeld, was al sinds 's morgens drie uur op de been, als de vrachtwagens kwamen en Ancel, de slager, die om vijf uur opstond, was al minstens twee keer aan de toonbank geweest.
De winkeltjes grensden alle aan elkaar, rondom het leien dak van de open markthal en voor, in de straatgoot, lagen kratten en kisten zonder bodem, verrotte sinaasappels en vertrapt houtwol.
De huismoeders, die tussen die afval doorscharrelden, waren er zich niet van bewust, dat er op het plein, vóór hun komst, toen zij nog sliepen, reeds uren waren voorbijgegaan van koortsachtige drukte en van het lawaai der zware vrachtwagens, die naar olie stonken.
Jonas zag hoe de koffie druppelsgewijze uit het smalle verchroomde kraantje siepelde in het bruine kopje. Hij had nog een eigenaardigheid: voordat men hem inschonk, maakte hij al het doorschijnende papiertje open, waarin de beide suikerklontjes zaten.
-Gaat het goed met Gina? had Le Bouc hem gevraagd. Eerst had hij geantwoord:-Ja, ze maakt het goed.
Maar om wat Fernand daarna gezegd had, daarom moest hij wel een leugentje verzinnen.
-Ik vroeg me al af, of ze ziek zou zijn. Ik heb haar vanmorgen nog niet gezien.
De slager onderbrak zijn praatje met de politieagent, met de opmerking:-Ach ja, ik heb haar ook nog niet gezien.
Gina had de gewoonte, al vroeg, voordat de drukte begon, haar inkopen te doen, soms in een soort gebloemde ochtendjapon.
Jonas moest wat zeggen en toen, ondanks de duidelijke intuïtie, dat hij iets anders had moeten zeggen, kon hij de van tevoren bedachte woorden niet meer veranderen:-Zij is naar Bourges.
Want het gebeurde wel meer dat zijn vrouw naar Bourges ging voor een bezoek aan Loesje, zoals men haar noemde, de dochter van de zaadhandelaar aan de overkant. Maar bijna altijd, en iedereen wist dat, nam zij de bus van half twaalf.
Hij had spijt van zijn antwoord, niet alleen omdat het een leugen was - en hij hield niet van leugens -, maar ook omdat iets in hem zei, dat het dom was. En toch kon hij de waarheid niet zeggen, des te minder, omdat elk ogenblik Palestri, de vader van Gina, komen kon, op zijn bakfiets, om een glaasje te drinken.
Toen vroeg de slager, zonder zich speciaal tot iemand te richten:-Weten ze eigenlijk wat Loesje daar uitvoert in Bourges? Waarop Fernand onverschillig zei:-Zij hangt er natuurlijk de hoer uit.
Het was toevallig, dat de slager er net bij was en het gesprek volgde, want zijn eigen dochter, Clémence, de oudste, de getrouwde, wist wel het één en ander van de geschiedenis.
Jonas dronk met kleine slokjes zijn hete koffie op, zodat de damp zijn brilleglazen besloeg, waardoor hij er anders uitzag dan gewoonlijk.
-Tot straks, zei hij, terwijl hij het geld op het zeiltje van de toonbank legde.
Niemand had naar de boeken in de bakken gekeken.
Haast nooit verkocht hij iets tijdens de markt en "s morgens had hij alleen wat boeken te ruilen. Zonder na te denken zette hij de boekenrijen wat recht, keek even in de etalage en ging de winkel binnen, waar een weeë lucht hing van stof en beschimmeld papier.
's Nachts had hij de moed niet gehad even aan te gaan bij Clémence, de slagersdochter, maar nu had hij haar juist gesproken, toen zij naar de markt ging, achter de kinderwagen, met de baby erin.
Hij was expres naar haar toegegaan.
-Goedemorgen, Clémence.
-Goedemorgen, meneer Jonas.
Zij zei altijd meneer, omdat zij tweeëntwintig was en hij veertig.
Zij was met Gina op school geweest. Beiden waren zij op de Oude Markt geboren. Gina was de dochter van Palestri, de groenteman, die op zijn bakfiets de bestellingen rondbracht, terwijl zijn vrouw in de winkel hielp.
-Mooi weertje! had hij nog opgemerkt, terwijl hij Clémence door zijn dikke brilleglazen monsterde.
-Ja, het zal warm worden, denk ik.
Hij boog zich voorover om de baby, Poupou, te bekijken en vond het een bijzonder flink kind.
-Ze groeit hard, zei hij ernstig.
-Ik denk dat ze haar eerste tandje gaat krijgen. De groeten aan Gina.
Dat was tegen negenen. Bij de laatste woorden had Clémence even een blik in de winkel geworpen, in de veronderstelling, dat zij haar vriendin wel in de keuken zou bespeuren. Hij had niet de indruk gekregen, dat zij verwonderd was. Zij was, achter de kinderwagen met Poupou, verder gegaan en wasverdwenen in de kruidenierswinkel van Chaigne. Hij kon uit dit alles opmaken, dat Gina gejokt had en Jonas was daarvan trouwens al bijna zeker sinds de vorige avond. Hij had toen de winkel om zeven uur gesloten, zoals gewoonlijk, of liever hij had de buitendeur dichtgemaakt maar de grendel niet verschoven, want het was onzin om, zolang hij nog niet naar bed was, een klant teleur te stellen, en er waren erbij, die nog tamelijk laat hun geleende boeken kwamen ruilen. Als de deur geopend werd, ging de bel vanzelf en dat hoorde hij in de keuken. Het huis was smal, één van de oudste van de Oude Markt, met nog een gevelsteen, waarop een wapenschild en het jaartal 1596 was uitgehakt.
-Het eten is klaar, had Gina geroepen en tegelijk hoorde hij, dat er iets op het fornuis te pruttelen stond.
-Ik kom.
Zij droeg een rode katoenen japon, die strak om haar lichaam zat. Hij had daarover nooit iets durven zeggen. Zij had zware borsten, brede heupen en zij wilde van haar naaister alleen maar nauwe japonnen, waaronder zij slechts een slip en een bustehouder droeg zodat, wanneer zij zich bewoog, haar navel zich duidelijk aftekende.
Zij had vis gebakken en vooraf was er zuringsoep geweest. Zij namen nooit een tafellaken, aten met een zeiltje op tafel en dikwijls gaf Gina zich niet eens de moeite om schalen te gebruiken, de pannen op tafel was voldoende.
Buitenshuis, met andere mensen, was zij vrolijk. Haar ogen straalden dan en lonkten en hoe meer zij lachte, des te meer schitterden haar prachtige witte tanden.
Zij was het knapste meisje van de markt, daar was ieder het over eens, al waren er wel mensen, die niet helemaal instemden of wat gereserveerd deden als men het over haar had.
Als zij alléén met Jonas was, was haar blik als uitgedoofd. Dikwijls zag men de verandering op het ogenblik, dat zij over de drempel de winkel binnenkwam. Uitgelaten van vreugde had zij nog een laatste grapje gehad voor iemand, die langs kwam en op het moment, dat zij zich omdraaide om naar binnen te gaan, verloren haar gelaatstrekken hun levendige expressie, haar gang was niet meer als te voren en, al wiegelde zij nog met haar heupen, er was een plotselinge vermoeidheid over haar gekomen.
Het gebeurde wel dat zij aten zonder een woord te zeggen, zo snel mogelijk, alsof het een corvee was en terwijl hij nog bezig was met het eten, begon zij al, achter zijn rug, de vaat te wassen in de gootsteen.
Hadden zij die avond wat gezegd ? Omdat hij toen nog niets vermoedde, had hij er geen aandacht aan geschonken, maar hij herinnerde zich niet, dat zij met elkaar gepraat hadden.
Op het oude marktplein, 's morgens zo druk, was het 's avonds altijd stil en men hoorde slechts enkele auto's langs komen in de rue de Bourges, honderd meter verder; en nu en dan een moeder, die haar kinderen, nog spelend onder het grote leien dak, thuis riep.
Toen zij nog met de afwas bezig was, had zij al gezegd:-Ik ga naar Clémence.
De oudste dochter van de slager was met een employé van de waterleiding getrouwd, dat was twee jaar geleden een mooi huwelijksfeest geweest, dat het hele plein had meegevierd. Zij heette nu Reverdi en het jonge gezin woonde op een etage in de rue des Deux-Ponts.
Jonas vroeg nooit uitleg aan zijn vrouw en toen had zij, met de rug naar hem toe, er nog bij gezegd:-Er gaat een film, waar ze graag heen wilden.
In zo'n geval gebeurde het wel meer, dat Gina de baby,van pas acht maanden, ging oppassen. Zij nam dan een boek mee en de sleutel en kwam nooit vóór middernacht thuis, want de Reverdi's gingen altijd naar de tweede voorstelling.
De lamp was nog niet aan. Er kwam licht genoeg door het venster en door de deur, die op het tuintje uitkwam.
De lucht was blauwig, strak en zwaar, zoals dikwijls na een hete, lange zomerdag. Vogels gingen nog te keer in de lindeboom van de kruidenier Chaigne, die daar midden in de ruime binnenplaats stond, tussen een rommel van tonnen en kisten, de enige boom tussen al die huizen.
Gina was naar boven gegaan, de trap kwam niet in de keuken uit, maar in het hokje tussen de keuken en de winkel. Jonas noemde dat zijn kantoor. Toen zij weer beneden kwam, was zij zonder mantel en hoed. Trouwens, zij droeg alleen een hoed als zij naar de mis ging, 's zondags. Op andere dagen was zij altijd blootshoofds, haar kapsel was altijd slordig en wanneer haar haren naar voren, over haar gezicht, vielen, bracht ze die met een hoofdbeweging weer op hun plaats.
-Tot straks.
Hij had opgemerkt dat zij haar grote, rechthoekige tas van gelakt leer, die hij haar op haar laatste verjaardag gegeven had, bij zich droeg. Hij had haar nog willen terugroepen om te zeggen:-Je vergeet je boek mee te nemen.
Maar zij was al met vlugge tred op het trottoir verdwenen, ja, zij rende bijna in de richting van de rue des Prémontrés. Hij was toen nog blijven staan op de drempel om haar na te kijken en om wat van de zoele avondlucht te genieten en hij keek naar de lichtjes, die geleidelijk aan gingen in de rue de Bourges, links.
Wat had hij tot middernacht gedaan? De bakken met boeken, die hij 's morgens op het trottoir plaatste, waren albinnen gehaald. Hij had enkele boeken verschikt, zonder eigenlijke reden, alleen maar om de banden zó te plaatsen, dat de kleuren goed bij elkaar pasten. Hij had het elektrisch licht aangedraaid. Overal waren boeken, in de vakken tot het plafond en stapels op de toonbank, op de grond in alle hoeken. Het waren tweedehands boeken, bijna allemaal veel gebruikt, smerig en bijgeplakt met plakpapier, hij leende ze meer uit dan dat hij ervan verkocht.
Aan één muur van de winkel zag je oude banden, edities uit de XVIIe en XVIIIe eeuw, een oude La Fontaine in België uitgegeven, een Latijnse Bijbel met heel wonderlijke gravures, de preken van Bourdaloue, vijf exemplaren, in verschillende formaten, van de Télémaque en dan, onderaan recentere verzamelwerken zoals l'Histoire du Consulat et de l'Empire, in donker-groene banden.
Jonas rookte niet. En ook dronk hij niet, behalve dan koffie. Naar de bioscoop ging hij nu en dan, maar alleen om Gina plezier te doen. Vond Gina dat werkelijk plezierig? Hij was er niet zeker van. Maar toch stond ze er wel op, zoals ze er ook op stond, dat ze loge-plaatsen namen, wat zoveel betekende als een bevestiging van de gehuwde staat, dacht ze. Hij nam het haar niet kwalijk. Hij nam haar nooit iets kwalijk, ook nu niet. Met welk recht zou hij ooit iets, wat dan ook, van haar geëist hebben?
Zijn kantoorhokje tussen winkel en keuken had geen venster, kreeg alleen lucht door de twee deuren en ook hier reikten de boeken tot het plafond. In het meubelstuk echter, waarvoor hij zich altijd met een zucht van voldoening neerzette, zaten zijn werken over filatelie en zijn postzegels.
Want hij was niet alleen handelaar in tweedehands boeken, hij was ook handelaar in postzegels. En al had zijn zaakje, weggedrukt tussen de grote levensmiddelenwinkels van deOude Markt, dan geen pretentie, de winkeliers uit de buurt zouden verwonderd gestaan hebben als ze gehoord hadden, dat de naam van Jonas Milk bekend was bij de handelaren en verzamelaars van de gehele wereld.
In een lade lagen, zó voor het grijpen, netjes de precisie-instrumenten klaar, om de tanden der zegels te tellen en te meten, om de aard van het papier te bestuderen, het watermerk, om de fouten van een afdruk of van een opdruk op te sporen, om vervalsingen te achterhalen.
In tegenstelling met zijn meeste collega's kocht hij alles wat hij in handen kon krijgen en hij liet uit het buitenland die grote enveloppen komen met vijfhonderd, duizend of wel tienduizend zegels, die meestal aan beginnelingen worden verkocht en die theoretisch geen waarde hebben.
Hij bekeek deze zegels, die reeds door de handen van ter zake kundige handelaars gegaan waren, één voor één nauwkeurig, want alles was mogelijk en zo nu en dan was hij dan ook zo gelukkig, een bijzonder exemplaar te vinden.
Een heel gewone zegel bijvoorbeeld, waar eigenlijk niets aan te zien was, kon een curiosum zijn als de gravure misdrukt was; een andere zegel was bij de proef gedrukt met een tint, die afweek van de definitieve kleur en dergelijke exemplaren waren dan bijzonder zeldzaam.
Bijna alle handelaren en ook bijna alle verzamelaars beperken zich tot een bepaald tijdvak of tot een bepaald type. Jonas Milk nu was gespecialiseerd in foutieve drukken, in postzegels, die in één of ander opzicht afweken van de regel.
Die avond had hij tot half twaalf gewerkt met het vergrootglas. Een ogenblik had hij er over gedacht, het huis te sluiten om zijn vrouw tegemoet te gaan. Clémence en haar man woonden maar tien minuten van hen af, in een rustige straat, die uitkwam op het kanaal.
Hij zou het prettig gevonden hebben langzaam met Gina terug te wandelen langs de verlaten trottoirs, zelfs al zouden zij niet geweten hebben wat te zeggen.
Hij was echter bang, dat zij het niet prettig zou vinden en daarom gaf hij geen gevolg aan zijn plan. Zij zou misschien gedacht hebben, dat hij uitgegaan was om haar te spioneren, om zeker te weten, of zij wel naar Clémence was gegaan, of zij er wel alleen was weggegaan.
In de keuken stak hij het gaskomfoor aan om koffie te zetten. Koffie had geen invloed op zijn slaap. Hij maakte meteen de boel wat op orde, want zijn vrouw had de pannen niet eens netjes weggezet.
Ook dat nam hij haar niet kwalijk. Sinds zijn huwelijk was zijn huis vuiler dan toen hij er alleen woonde en haast alleen de huishouding deed. Hij durfde niets te verplaatsen of netjes te zetten in haar bijzijn, bang dat zij dat als een verwijt zou opvatten; maar als zij weg was, was er altijd wel iets schoon te maken.
Vandaag bijvoorbeeld had zij geen tijd kunnen vinden om de braadpan, die naar haring stonk, af te wassen. De torenklok van de Cecilia-kerk, aan de overkant van het plein, op de hoek van de rue de Bourges, sloeg twaalf uur. Hij redeneerde, zoals hij al meer gedaan had, dat de bioscoop om half twaalf uit ging, en dat de Reverdi's geen twintig minuten nodig hadden om naar de rue des Deux-Ponts te gaan, dus zouden ze nog wel wat nakletsen met Gina.
Zij zou dus niet vóór half één thuis kunnen zijn; hij liet beneden het licht branden en bij het naar boven gaan vroeg hij zich af, of zijn vrouw de sleutel wel had meegenomen. Hij herinnerde zich niet gezien te hebben, dat zij er een in de hand had. Gewoonlijk en dat was haast een ritueel gebaar, stak zij op het laatste ogenblik de sleutel in haar tas.
Het kon hem niets schelen als hij weer naar beneden zou moeten om de deur voor haar open te maken, want hij zou toch niet kunnen slapen. De kamer was laag van plafond, met een grote, witgeschilderde balk in het midden; het notenhouten bed en de spiegelkast met de twee deuren had hij in het verkooplokaal gekocht. Zelfs hier hing nog een luchtje van Oude boeken, gemengd met keukengeurtjes, vanavond stonk het naar haring.
Hij kleedde zich uit, trok zijn pyjama aan en poetste zijn tanden. Uit één van de ramen, die op het tuintje uitkeken, kon hij, over de binnenplaats van Chaigne heen, de ramen zien van de Palestri's, de ouders van Gina. Die waren naar bed. Net als de anderen op het plein, stonden ook zij voor dag en dauw op en alleen het raam van Frédo, de broer van Gina, was verlicht. Waarschijnlijk was hij net thuis van de bioscoop? Het was een vreemde jongen, met zijn haren laag-ingeplant op het voorhoofd en met zijn zware wenkbrauwen. Hij keek Jonas altijd aan met een gezicht, of hij het hem niet vergeven kon, dat hij zijn zuster getrouwd had.
Om half één was zij nog niet terug en Milk, met de bril op in bed, keek naar het plafond, geduldig, een beetje somber.
Hij was nog niet ongerust. Hij had het kunnen zijn, want het was wel eens meer gebeurd, dat zij niet thuis was gekomen en één keer was zij drie dagen weggebleven.
Toen zij weer thuis was gekomen, had zij er zich niet over uitgelaten. Erg onverschillig had zij natuurlijk niet kunnen zijn. Haar gezicht was vertrokken, haar ogen stonden mat, het leek of zij een vreemd luchtje bij zich had, maar toen zij langs hem liep, was zij toch weer de oude geworden en had hem uitdagend aangekeken.
Hij had haar niets gezegd. Waarom zou hij ? Wat had hij haar moeten zeggen? Integendeel, hij had meer lieve attenties voor haar gehad dan anders en twee dagen later had zij voorgesteld een wandeling te gaan maken langs het kanaal en zij had haar hand op zijn arm gelegd.
Nee, zij was niet slecht. Zij verachtte hem niet, zoals haar broer Frédo deed. Hij was ervan overtuigd, dat zij haar best deed een goede echtgenote te zijn en dat zij dankbaar was, dat hij haar getrouwd had.
Twee of drie keer hoorde hij wat en hij richtte zich op, maar het waren muizen, beneden. Om die kwijt te raken, deed hij allang geen moeite meer. Van alle huizen van de markt, waar het zo aanlokkelijk geurde en waar zovele smakelijke levensmiddelen waren opgestapeld, waren de muren door gangen ondermijnd, als het ware een verborgen stad voor knaagdieren.
Gelukkig vonden ratten en muizen daar voldoende levensonderhoud, zodat zij niet in de verleiding kwamen een aanval op de boeken te doen. Daarom trok Jonas er zich niets van aan. Dikwijls liepen de muizen door de kamer als Gina en hij in bed lagen, alsof zij eens wilden zien hoe menselijke wezens sliepen, en voor de menselijke stem waren ze helemaal niet bang.
Aan de overzijde van het plein stopte een motorfiets, die van de jonge Chenu, uit de viswinkel, en daarna keerde de rust terug en de torenklok sloeg met een korte slag het kwartier, daarna het hele uur en toen pas stond Jonas op om zijn kleren te pakken, die op de stoel met de rieten zitting lagen.
De eerste keer, dat er zoiets gebeurd was, had hij de hele stad afgerend. Een beetje vernederd, had hij de akeligste uithoeken van de stad opgezocht en in de buurt van de fabriek had hij door het venster staan gluren van de kroeg daar, de enige die nog open was.
Vandaag was alles nog wel te verklaren: misschien was Poupou, de baby, ziek en was Gina gebleven om een beetje te helpen?
Hij kleedde zich aan, nog steeds hoopvol gestemd, ging de trap af, wierp tersluiks even een blik in de keuken, waar niemand was en die naar haringresten stonk. Door het kantoortje gaande, pakte hij zijn hoed, verliet het huis en sloot de deur achter zich dicht.
En als Gina nu eens geen sleutel had? Als zij nu juist zou terugkeren, terwijl hij weg was ? Als zij nu eens van Clémence naar huis zou gaan wandelen langs een andere straat?
Hij vond het beter de sleutel weer in het slot om te draaien, dan kon Gina naar binnen. De lucht stond helder boven het grote, leien dak, met enkele wolkjes die glansden van het maanlicht. Achter in de rue de Bourges liep een paartje en alles weerklonk er zo duidelijk dat men, zover weg, alles horen kon wat zij zeiden.
Tot de rue des Deux-Ponts kwam hij niemand tegen, hij zag er slechts één verlicht venster, zeker iemand die, net als hij, wachtte, of een zieke, of iemand die op sterven lag?
Het geluid van zijn schoenzolen op het plaveisel hinderde hem, het gaf hem het gevoel een indringer te zijn.
Hij kende het huis van de Reverdi's, het tweede links om de hoek en onmiddellijk zag hij dat er geen licht aan was op de etage, die door het jonge paar bewoond werd.
Waarom zou hij bellen, onrust verwekken, vragen wakker roepen waarop toch niemand zou kunnen antwoorden?
Ondanks alles zou Gina misschien toch nog thuis komen. Het was meer dan waarschijnlijk dat zij gejokt had, dat zij niet bij Clémence geweest was, dat zij en haar man niet naar de bioscoop geweest waren.
Hij herinnerde zich dat zij geen boek had meegenomen,zoals zij altijd deed als zij Poupou ging oppassen en ook was het hem opgevallen, dat zij haar zwarte laktas had meegenomen.
Wel vijf minuten bleef hij toen, besluiteloos, op de rand van het trottoir staan, terwijl hij naar de vensters keek, waarachter mensen sliepen. Toen verwijderde hij zich, sluipend op zijn tenen.
Toen hij op het Oude Marktplein kwam, stond de eerste vrachtwagen er al, één uit Moulins, die bijna de hele breedte van de rue des Prémontrés afsloot en de chauffeur sliep, met de mond open, in de cabine.
Nauwelijks binnen riep hij:-Gina!
Alsof hij het lot wilde bezweren, deed hij alle moeite om natuurlijk te spreken, zonder angst in de stem.
-Ben je daar, Gina?
Hij sloot de deur weer, schoof de grendel ervoor, dacht er nog over een kop koffie te nemen, maar zag er vanaf en ging weer naar boven, naar zijn slaapkamer, in bed.
Misschien dat hij wat geslapen had, maar hij was er zich niet van bewust geweest. Hij had zonder erg het licht aangelaten, en er ging een uur voorbij vóór hij zijn bril afzette, zonder welke hij in een vage, gesluierde wereld blikte. Hij hoorde nog andere vrachtwagens komen, portieren die klapten en hoe de kisten werden opgestapeld op het plaveisel.
Hij hoorde ook dat het café van Fernand Le Bouc open ging en daarna hoorde hij de eerste bestelwagentjes van de inkopers.
Gina was niet thuisgekomen, Gina zou niet thuiskomen. Hij moest wat gesluimerd hebben, want de overgang van nacht naar dag had hij niet gemerkt. Op een gegeven ogenblik was het nog donker geweest, met de lichtjes van de markt -en toen ineens was er zon geweest in zijn kamer en op zijn bed.
Aarzelend betastte hij de plek naast hem en - hij had het al geweten - de plaats was leeg. Haast altijd was Gina warm en lag zij met opgetrokken benen en er was dan een sterke vrouwelijke geur. Het gebeurde wel dat zij zich in de slaap plotseling omdraaide en haar dij over Jonas' dij sloeg en tegen zijn dij aandrukte, waarbij haar ademhaling steeds sneller ging.
Hij besloot nog niet naar beneden te gaan, niet vóór de gewone tijd op te staan, net te doen als andere dagen. Slapen deed hij niet meer en hij bleef met aandacht luisteren naar de geluiden van de markt, die hij trachtte te herkennen met dezelfde preciese nauwlettendheid waarmede hij de fijnere kenmerken van een postzegel op het spoor kwam.
Hij behoorde ook wel zowat tot de ingeborenen van het stadje - niet helemaal, niet zoals de anderen - maar 's morgens praatten ze toch met hem, zoals ze onder elkaar praatten, met dezelfde goedhartige vertrouwelijkheid, en hij had, om zo te zeggen, zijn vaste plaats aan de toonbank van Le Bouc.
Tweemaal hoorde hij op het trottoir de stem van Ancel, de slager, in heftig gesprek met een man die hem stukken rundvlees kwam brengen en er was ook een kwestie over schapen, waarbij Ancel woedend werd.
De kruidenierszaak van Chaigne, naast hem, zou pas later opengaan en het volgende huis was dat van de Palestri's, waar Angèle, de moeder van Gina, reeds aan 't werk was. Zij was het die de zaak dreef. Louis, haar man, was een beste kerel, maar hij kon het drinken niet laten. Om hem bezig te houden hadden ze daarom een bakfiets voor hem gekocht en hij bracht de bestellingen weg, niet alleen voor de winkel, maar ook voor mensen van de markt, die geen transportmiddel hadden.
Hij voelde zich wel in zijn eer gekrenkt, maar hij liet het niet merken. Van de éne kant was hij blij de gehele dag buitenshuis te zijn, hij kon dan gemakkelijker drinken. Maar, van de andere kant, hij was niet gek, zag hij heel goed in, dat hij niet meer meetelde, dat hij niet meer het eigenlijke hoofd van het gezin was en dat deed hem nog meer drinken.
Wat had Angèle anders moeten doen ? Jonas had het zich dikwijls afgevraagd en nooit een oplossing kunnen vinden.
Gina had geen respect voor haar vader. Als hij, tussen twee bestellingen door, even kwam kijken, zette zij de wijnfles en het glas op tafel en zei:-Hier, dat wilt U zeker?
Hij lachte dan flauwtjes, deed net of het een grapje van haar was. Hij wist, dat zij eigenlijk boos was maar kon toch geen weerstand bieden aan de drang, het glas in te schenken en hij was altijd opgelucht als hij weer wegging:-Ja, jij bent me 'n mooie!
Jonas trachtte dit altijd te ontlopen. Als hij erbij was, voelde Palestri zich altijd nog meer gegeneerd en dat was misschien één van de redenen, waarom hij hem niet mocht, bijna net zoals zijn zoon.
Hij stond om zes uur op en ging naar beneden om koffie te zetten. Hij was altijd de eerste die naar beneden ging en 's zomers was zijn eerste werk de deur naar het tuintje open te zetten. Dikwijls zag hij Gina niet te voorschijn komen voor half acht, zelfs werd het weieens acht uur, als de winkel al open was.
Zij hield ervan lang rond te hangen in haar peignoir en op slofjes, haar gezicht glom dan nog van het zweten, dat zij 's nachts deed; zij gaf er niets om als vreemde mensen haar zó zagen, bleef dan een tijdje in de voordeur staan en ging even weg naar Chaigne, om haar moeder goede-dag te zeggen en kwam dan terug met groenten of vrachten.
-Dag, Gina!
-Dag, Pierrot!
Zij kende iedereen, de grossiers, de inkopers, de chauffeurs van de vrachtwagens, even goed als de boerenvrouwen, die de opbrengst van hun tuin en pluimvee kwamen verkopen. Toen zij nog heel klein was, had ze al, met haar achterste, bloot, tussen de kisten en manden rond gescharreld.
Nu was zij geen klein meisje meer. Zij was een vrouw van vierentwintig jaar en haar vriendin Clémence had een kind, anderen hadden er al twee of drie.
Zij was niet teruggekomen en Jonas zette zijn bakken voorzichtig voor de uitstalkast, schikte nog eens de kaarten, waarop de prijs stond vermeld en ging bij de bakker aan de overkant croissants kopen. Hij nam er altijd vijf, drie voor zichzelf, twee voor zijn vrouw, en toen ze alle vijf, zoals gewoonlijk, werden ingepakt in het bruine vloeipapier, zei hij maar niets.
Hij kon altijd de twee overblijvende croissants nog weggooien en zo kwam hij dus op het idee maar niets te zeggen, wat, dacht hij, op hetzelfde neer kwam als te moeten bekennen, dat Gina zonder waarschuwing was weggegaan.
Overigens, was zij eigenlijk wel weg? Toen zij 's avonds was uitgegaan, had zij alleen haar rode katoenen jurk aan en slechts haar laktas bij zich.
Zij kon, in de loop van de dag, elk ogenblik terugkomen. En nog eens trachtte hij het noodlot te bezweren.
-Gina! riep hij, toen hij in huis kwam, bijna uitgelaten. Toen ging hij op z'n eentje eten, aan een hoek van dekeukentafel, hij waste het kopje en bordje af en ruimde de kruimels van de croissants op. Om zijn onrust wat te bedaren ging hij nog eens naar de eerste etage, om zeker te zijn, dathet valies nog steeds in de kast stond. Een ander valies bezat zij niet. Het had gekund, dat zij de vorige dag, bijvoorbeeld toen hij voor de koffie bij Le Bouc was, het valies had weggebracht, om het zolang ergens anders in bewaring te geven.
De postbode was juist geweest en zo was hij een tijdje bezig met het lezen van de courant en met de postzegels, die hij in Cairo besteld had en die hij even vluchtig bekeek.
Het was toen alweer tien uur en hij ging, zoals elke ochtend, naar Fernand Le Bouc.
-Gaat het goed met Gina?
-O, ze maakt het goed.
-Ik vroeg me al af, of ze ziek zou zijn, ik heb haar vanmorgen nog niet gezien.
Waarom had hij niet iets anders, wat dan ook, teruggezegd, en niet:-Zij is naar Bourges.
Hij verweet zichzelf die onhandigheid. Zij kon toch in een half uur, in een uur, terug zijn en wat zouden ze dan van zijn antwoord moeten denken?
Een jong ding, dat bloemen verkocht niet ver van de winkel, kwam vliegensvlug haar boek omruilen, zoals iedere ochtend, want zij las een roman per dag.
-Is dit een goeie?
Hij knikte van ja. Zij koos altijd hetzelfde soort boeken, boeken met een kakelbonte omslag, overeenkomstig de inhoud.
-Is Gina er niet?
-Op 't ogenblik niet.
-Maakt zij het goed ?
-Zeker.
Plotseling viel hem iets in en hij kreeg er een kleur van, want hij schaamde zich ervoor, mensen niet te vertrouwen,of, zoals hij het noemde, slechte gedachten over anderen te koesteren. Nauwelijks was het bloemenverkoopstertje weg, of hij ging naar de kamer boven, opende de spiegelkast, waar, op de bodem, onder de kleren die daar hingen, van hem en Gina, een ijzeren kistje was opgeborgen, dat hij bij Viroulet gekocht had.
Het kistje stond op zijn plaats en het kostte Jonas wel wat moeite om nog verder te gaan, de sleutel uit zijn zak te halen en in het slot te steken.
Als Gina op dat moment was binnengekomen, zou hij misschien wel flauwgevallen zijn van schaamte.
Maar Gina kwam niet binnen en zij zou beslist zo vlug niet terugkeren.
De gevensterde enveloppen, waarin de zeldzaamste zegels zaten, onder andere de Blauwe Trinidid van vijf cents, van 1847, met als zegelbeeld het stoomschip Lady Mc. Leod, waren er niet meer.