HOOFDSTUK IV

Bezoek van Frédo

OP DIE DAG ZOUDEN DE VERWIKKELINGEN NOG NIET BE-ginnen, maar hij voelde zich zo ongeveer als iemand, die een ziekte onder de leden heeft.
Gelukkig waren er 's middags nog al veel klanten in de winkel en hij kreeg onder andere Meneer Legendre bij zich, een gepensioneerde stationschef, die één, dikwijls twee boeken per dag las; hij ruilde ze met een half dozijn tegelijk en ging altijd op een stoel zitten om wat te kletsen. Hij rookte uit een meerschuimen pijp, waaruit een pruttelend geluid kwam als hij er aan trok en omdat hij de gewoonte had om met zijn vinger de gloeiende tabak op te stoppen, was het eerste lid van zijn wijsvinger donkerbruin geworden.
Nee, hij was geen weduwnaar, en ook geen vrijgezel. Zijn kleine en magere vrouw, met een zwart hoedje op haar hoofd, ging driemaal in de week naar de markt en hield voor elke uitstalling stil en dong nog op de prijs af voor zij een bosje prei kocht. Meneer Legendre bleef bijna een uur. De deur stond open. In de schaduw van de overdekte markt droogde de stenen vloer, die overdadig met water was schoongespoeld, maar langzaam; er bleven vochtige plekken en omdat het donderdag was, was het hier nu het domein van een bende kinderen, die deze keer cowboytje speelden.
Twee of drie klanten hadden de gepensioneerde in zijn redeneringen gestoord en deze, als dagelijks bezoeker, wachtte af tot Jonas klaar met hen was, om dan onmiddellijk het gesprek te hervatten precies op het punt, waar hij opgehouden had.
-Ik zei dat...
Om zeven uur talmde Jonas wat met het sluiten van de deur. Hij zou bij Pépito gaan eten, tenminste hij meende dat hij dat doen moest, maar hij had er geen moed toe. Hij kon beter het plein oversteken en wat eieren kopen in de melkzaak van Coutelle, waar mevrouw Coutelle hem, alsof hij er om gevraagd had, vroeg:-Is Gina er niet?
Deze keer was zijn antwoord veel minder beslist:-Zij is naar Bourges.
Hij ging een omelette bakken. Het was goed voor hem met iets bezig te zijn. Hij deed alles erg secuur. Op het moment dat hij de geklopte eieren in de koekepan wilde brengen, bezweek hij voor de verleiding, het eens extra lekker te maken, zoals hij 's middags voor de appeltaart bezweken was en hij ging naar de tuin om een paar steeltjes bieslook te halen, die in een kistje groeide.
Had hij niet onverschillig moeten zijn voor wat hij at, nu Gina weg was? Hij zette boter, brood en koffie op tafel, vouwde zijn servet open en at langzaam; hij had een gevoel of hij nergens meer aan dacht.
Hij had eens gelezen - in welk boek wist hij niet meer, waarschijnlijk in een boek met oorlogsherinneringen - dat de ergste gewonden bijna altijd een tijd lang geen pijn voelen, ja, het zou zelfs voorkomen, dat zij het niet direct voelen als ze geraakt zijn. Zijn geval was wel wat anders. Hij voelde geen heftige pijn, voelde zich niet wanhopig. Het was meer een leegte, die in hem ontstaan was. Hij was niet meer in evenwicht. De keuken, waarin niets veranderd was, scheen hem levenloos en leeg toe, alsof hij zonder bril rondkeek.
Die avond huilde hij niet, en hij zuchtte niet meer dan daags te voren.
Nadat hij een banaan gegeten had, die nog door Gina gekocht was, waste hij af, veegde de keuken bij en ging toen naar de voordeur om naar de ondergaande zon te kijken.
Maar hij bleef er niet, want zijn buren de Chaignes, hadden hun stoelen naar buiten op het trottoir gebracht en waren in een geheimzinnig gesprek gewikkeld met de slager, die hen gezelschap was komen houden.
Zo Jonas dan ook al zijn waardevolle zegels niet meer had, zijn collectie Russische zegels was er tenminste nog; deze collectie, die hij overigens slechts schatte naar haar gevoelswaarde, had hij in een album geplakt, zoals andere mensen met familieportretten doen.
Toch voelde hij zich eigenlijk niet Russisch; op de Oude Markt, daar voelde hij zich thuis en dat zei alles.
Toen zijn ouders er zich gevestigd hadden, hadden de winkeliers zich heel vriendelijk gedragen en ofschoon vader Milk in 't begin geen woord Frans sprak, hadden zij spoedig goede zaken gedaan. Hij moest er wel eens, zonder bitterheid, om lachen, dat hij nu de vis per pond verkocht, terwijl hij, enige jaren vroeger, de belangrijkste vissersvloot van Archangelsk bezeten had; zijn schepen voeren tot Spitsbergen en Nieuw-Zeeland toe. Nog kort voor de oorlog had hij een schip voor de walvisvaart toegerust en mogelijk in een humoristische bui, had hij de naam Jonas voor zijn zoon bedacht.
Bij Nathalie had het langer geduurd eer ze gewend raakte aan hun nieuw bestaan en haar man plaagde haar in 't Russisch, in bijzijn van de klanten, maar die begrepen er niets van. - Vooruit, Ignatiefna Oudonof, duik met je lieve kleine handjes in die kist en geef aan die dikke dame een half dozijn wijtingen.
Jonas wist haast niets van de Oudonof-familie, de familievan zijn moeder, alleen dat zij kooplieden waren die allerlei dingen aan de schepen leverden. Terwijl Constantin Milk, wiens grootvader al reder was, nog helemaal man van het volk gebleven was, een beetje spotziek, hielden de Oudonofs van fijne manieren en trachtten zij met de hogere kringen in aanraking te komen.
Als hij goed gemutst was, noemde Milk zijn vrouw niet Nathalie, maar Ignatiefna Oudonof, of kortweg Oudonof en dan keek ze een beetje ongelukkig, alsof hij haar iets verweten had.
Wat haar het meest bedroefd had, was, dat er geen synagoog in de stad was, want de Milken, net als de Oudonofs, waren Joden. Er woonden er nog meer in de buurt, vooral onder de uitdragers en de winkeliers van de rue Haute, maar omdat de Milken rossig waren met lichte huid en blauwe ogen, leek het wel of de Fransen geen aandacht schonken aan hun ras. Voor iedereen waren zij Russen. En dat was in zekere zin ook waar.
Op school, in 't begin, toen Jonas haast geen Frans kon spreken en dikwijls grappige uitdrukkingen gebruikte, was hij wel het mikpunt geweest voor pesterijtjes, maar dat had niet lang geduurd.
-Zij zijn aardig, zei hij tot zijn ouders, als zij hem vroegen hoe zijn schoolkameraden met hem omgingen. Dat was zo. Iedereen was aardig voor hem. Na het vertrek van zijn vader vroegen alle mensen die in de winkel kwamen, aan Nathalie:-Hebt U nog steeds geen nieuws?
In zijn hart was Jonas er nogal trots op, dat zijn moeder hem alleen gelaten had om zich bij haar man te voegen. Dat hij van de Oude Markt weg moest, dat hij naar het Condorcet-lyceum moest, en vooral, dat hij de Sjepilofs weer zou ontmoeten, dat had hem méér pijn gedaan.
Serge Sergejewitch Sjepilof was een intellectueel, dat kon je zien aan zijn manier van doen, aan zijn wijze van praten, de manier waarop hij, met een zekere neerdalende welwillendheid, tot je sprak. Hij woonde toch al elf jaren in Frankrijk, maar voelde zich nog steeds een balling en was aangesloten bij alle groeperingen van Wit-Russen, werkte mee aan hun dagblad en hun tijdschriften. Als Jonas hen, op zijn vrije dagen, een bezoek bracht in hun boekwinkel in de rue Jacob, waar zij ook woonden, in een donker, piepklein vertrekje, begon Sjepilof het gesprek erg aanstellerig in het Russisch, maar dan bedacht hij zich en zei bitter:-O ja, dat is waar, je bent je moedertaal vergeten!
Sjepilof leefde altijd nog. Zijn vrouw, Nina Ignatiefna,ook. Toen zij beiden oud geworden waren, waren ze in Nice gaan wonen, waar zij zo'n beetje leven konden van de artikelen, die Sjepilof zo nu en dan in de dagbladen geplaatst kreeg. Om de samovar gezeten, brachten zij hun laatste levensdagen door in een soort cultus voor wat voorbij was en met minachting voor het heden.
-Als je vader niet gefusilleerd is of naar Siberië gestuurd, wil dat zeggen, dat hij zich aangesloten heeft bij de Partij en, in dat geval, wil ik hem liever nooit meer ontmoeten.
Jonas koesterde geen haatgevoelens, voor niemand, zelfs niet voor de bolsjewieken, door wier komst zijn familie uit elkaar geslagen was. Hij dacht wel dikwijls aan Doucia, maar dan toch eigenlijk niet aan een bestaand wezen, meer aan een soort sprookjesnimf. In zijn gedachten leek Doucia op niemand die hij kende, zij was het symbool geworden van vrouwelijke broosheid en tederheid; als hij daaraan dacht kwamen de tranen in zijn ogen.
Om niet helemaal niets te doen, die avond, bladerde hij wat in het album met de Russische zegels en in zijn hokje,waar hij de lamp had aangestoken, trok de geschiedenis van zijn land nog eens aan zijn blikken voorbij.
Het had lang geduurd voordat deze bijna volledige verzameling bij elkaar was gezocht; het had hem veel geduld gekost, honderden brieven en ruilingen met verzamelaars en dan te weten, dat het hele album minder handelswaarde had dan vier of vijf van de zegels die Gina had meegenomen.
De eerste zegel die in Rusland was uitgegeven, in 1857, stelde een adelaar voor, in relief: Jonas had de tien en de twintig kopeken, maar de dertig kopeken had hij nooit in zijn bezit kunnen krijgen.
Jarenlang had men hetzelfde symbool, met kleine variaties, gebruikt, tot het derde eeuwfeest van 1905, dat had een mede-leerling van Condorcet hem voor 't eerst verteld.
Toen, na 1914, nog voor de oorlog, kwamen de weldadigheidszegels met de beeltenis van Murometz en de Donkozak. Om de tekening en de voorname stijl hield hij vooral veel van een Sint Joris, die de draak doodt, een zegel die overigens maar voor veertig francs genoteerd stond.
En terwijl zij door zijn handen gingen, dacht hij: Toen die zegel werd uitgegeven, was mijn vader twintig... Toen was hij vijfentwintig... Toen leerde hij mijn moeder kennen... Deze is van het jaar dat Aliocha geboren werd.
In 1917 komt de Phrygische muts van de Democratische Republiek, met de twee gekruiste sabels, dan de zegels van Kerenski, waarop een geweldige hand is afgebeeld die een ketting breekt.
In 1921, 1922 verschenen de gravures, met veel hardere, zwaardere tekening en vanaf 1923 begonnen de herdenkingen weer, maar niet meer van de Romanofs, nu van het vierde herdenkingsjaar der October-Revolutie, en daarna van het vijfde der Sowjet-Republiek.
En dan weer, toen de hongersnood kwam, weldadigheidszegels en daarna, met U. S. S. R. er op, afbeeldingen van werklieden, landarbeiders, soldaten, de beeltenis van Lenin, in rood en zwart, voor 't eerst in 1924.
Het liet hem onbewogen, hij voelde geen heimwee. Het was eigenlijk meer de eigenaardige liefhebberij geweest om afbeeldingen van een verre wereld te verzamelen en ze stuk voor stuk vast te hechten.
Een Samojeden-dorp of een groep Tadjieken bij een korenveld riepen bij hem dezelfde dromerijen wakker als een prentenboek doet bij een kind. Het was nooit in zijn hoofd opgekomen naar dat land terug te keren, niet omdat hij schrik had voor het lot dat hem er misschien zou wachten, of omdat hij de Partij haatte, zoals Sjepilof deed.
Nee, toen hij er de leeftijd voor had, twee jaar voor de oorlog, had hij zijn Nansen-pas laten vervallen en was hij tot Frans burger genaturaliseerd.
Het eigenlijke Frankrijk was hem echter te groot. Na het lyceum had hij enkele maanden in een boekhandel op de boulevard Saint-Michel gewerkt en de Sjepilofs hadden hun oren niet kunnen geloven, toen hij hun had medegedeeld, dat hij toch liever naar de Berry terugkeerde.
Hij was er dus, en nu alleen, teruggekeerd. Hij had een gemeubileerde kamer gehuurd bij de oude juffrouw Buttereau, die in de oorlog gestorven was, en was als bediende begonnen bij de boekhandel van Duret, in de rue de Bourges. Die bestond nog steeds. De oude heer Duret had zich teruggetrokken toen hij al met zijn ene been in 't graf stond, maar de beide zoons hadden de zaak voortgezet. Het was de belangrijkste kantoorboekhandel van de stad en een van de uitstalkasten was bestemd voor devotie-artikelen.
Toen at hij nog niet bij Pépito, want dat was te duur. Toende winkel van de tweedehands-boekverkoper, waar hij nu leefde, toevallig vrij kwam, had hij er zich gevestigd, alsof de rue de Bourges, alhoewel vlak bij, hem nog te ver was.
Hij was dus weer terug, midden op de Oude Markt, de Markt van zijn jeugd en iedereen was er blij om geweest.
Maar plotseling, door het weggaan van Gina, was de zekerheid, die hij met zoveel vasthoudendheid verworven had, vernietigd, even ruw als zijn familie indertijd door de revolutie was uiteengerukt.
Hij bladerde niet verder in het album. Hij ging koffie zetten, trok het handvat uit de deur, draaide de sleutel om, bracht de grendel op zijn plaats en even later ging hij naar boven, naar zijn slaapkamer.
Zoals altijd als er geen markt was, was de nacht rustig, zonder geluiden, behalve nu en dan een claxon in de verte of nog verder weg het doffe dreunen van een goederentrein.
Zonder de bril, die hem tenminste nog een mannelijk voorkomen gaf, lag hij daar met opgetrokken benen in bed, alleen, als een bang kind en hij viel eindelijk in slaap, met een verdrietige trek om de mond en een hand op de plaats, waar Gina had moeten liggen.
Toen de zon in zijn kamer begon te schijnen, werd hij wakker; alles was nog steeds rustig en de klokken van de Cedlia-kerk luidden voor de eerste Mis. Maar op slag kwam de leegte van zijn eenzaamheid weer over hem en bijna had hij zijn kleren aangetrokken zonder zich te wassen, zoals nogal eens gebeurde voor Gina in huis kwam. Maar hij wilde in ieder geval dat alles in zijn werk ging als op andere dagen, tot het moment dat ze hem bij de bakker aan de overkant de croissants gaven, toen aarzelde hij:-Maar drie, mompelde hij tenslotte zielig.
-Is Gina er niet?
Zij wisten het dus nog niet. Zij waren dan ook eigenlijk nieuwelingen op het plein, zij hadden er pas vijf jaar geleden de zaak gekocht.
-Nee, zij is niet thuis.
Het verwonderde hem, dat zij er niet verder op ingingen, dat zij er onverschillig onder bleven.
Het was half acht. Hij had de deur niet dichtgemaakt, toen hij even het plein zou oversteken. Dat deed hij nooit. Toen hij binnenkwam schrok hij hevig, want er stond ineens een man voor hem, die hij niet onmiddellijk herkend had, want hij liep met gebogen hoofd, in gedachten verzonken.
-Waar is mijn zuster? vroeg de stem van Frédo.
Want het was Frédo die daar midden in de winkel stond, in een leren jekker, met zijn donkere, nog vochtige pas gekamde haren.
Sinds de vorige dag had Jonas al iets verwacht, maar nu was hij overrompeld en stamelde, de croissants in het bruin vloeitje in zijn hand:-Zij is niet teruggekomen.
Frédo was even groot, maar breder-geschouderd dan zijn vader en als hij driftig werd, trilden zijn smalle neusvleugels.
-Waar is zij heen ? ging hij verder zonder zijn achterdochtige blik van Jonas af te wenden.
-Ik... ach... naar Bourges.
En hij voegde er aan toe - het was dom geweest, zo iets juist aan Frédo te zeggen -:-In ieder geval heeft ze mij gezegd, dat ze naar Bourges zou gaan.
-Wanneer heeft ze dat gezegd?
-Gistermorgen.
-Hoe laat?
-Dat weet ik niet meer. Voor de bus vertrok.
-Heeft ze de bus van 7. 10 genomen, gistermorgen?
-Dat moet wel.
Waarom beefde hij zo voor een -kwajongen van negentien jaar, die de brutaliteit had hem rekenschap te vragen? Hij was niet de enige uit de buurt die bang was voor Frédo. Die jongen van Palestri had, al van zijn vroegste jeugd af, een gesloten karakter, ondoorgrondelijk zeiden de mensen.
Hij scheen werkelijk van niemand te houden, behalve dan van zijn zuster. Hij was onhebbelijk tegen zijn vader, als die teveel gedronken had, de buren hadden dan afschuwelijke ruzies gehoord. Men beweerde dat Frédo op 'n keer zijn vader geslagen had en dat zijn moeder hem toen overmand had en hem had opgesloten op zijn kamer, als een kwajongen van tien jaar.
Hij was toen door het venster en over de daken ontsnapt, was acht dagen weggebleven in welke tijd hij tevergeefs naar werk gezocht had in Montlucon.
Hij had geen diploma's en weigerde beslist een echt vak te leren. Hij had bij verschillende winkeliers gewerkt, als boodschappenjongen, als bezorger, later als verkoper. Nergens was hij langer gebleven dan enkele maanden of enkele weken.
Hij was niet lui. Zoals een van zijn vroegere patroons zei:-Die jongen komt in opstand tegen elke vorm van tucht. Hij wil generaal worden, zonder eerst eenvoudig soldaat geweest te zijn.
Zoveel als Jonas van de Oude Markt hield, zoveel scheen Frédo het plein te haten en ook verachtte en haatte hij de bewoners, zonder uitzondering, zoals hij beslist overal waar hij kwam gehaat zou hebben.
Alleen Angèle behandelde hem net of hij nog een kind was, maar zij was toch bang voor hem. Toen hij vijftien jaar was, had zij eens in zijn zak een lang dolkmes gevonden,waarmee hij uren lang kon zitten spelen. Zij had het hem afgenomen. Onverschillig had hij gezegd:-Ik koop toch een ander.
-Dat verbied ik je.
-Je hebt niets te zeggen.
-Denk er om, ik ben je moeder.
-Alsof je dat uitdrukkelijk gewild hebt! Ik denk dat mijn vader dronken was!
Hij dronk niet, ging niet dansen, maar kwam veel in een kleine bar in de Italiaanse buurt, in het ongunstige gedeelte van de rue Haute, waar Polen en Arabieren elkaar ontmoetten, en achter in de bar zag men altijd groepjes mannen, die daar als samenzweerders heimelijke gesprekken voerden. De gelegenheid heette Luxor-Bar. Na de overval van Marcel had de politie er een kijkje genomen, want vóór Frédo was Marcel er al een vaste klant geweest.
Zij hadden er alleen een vroegere bokser aangetroffen, die geen verblijfsvergunning had en wiens papieren niet in orde waren. Sindsdien hielden ze Luxor goed in de gaten.
Jonas was niet bang in de strikte zin van het woord. Zelfs Als Frédo hem in een woedeaanval zou slaan, zou hij er zich niets van aantrekken. Hij was niet dapper, maar hij wist dat fysieke pijn niet eeuwig duurt.
Het was net of hij Gina moest verdedigen en hij voelde dat hij in de knel zat, hij zou gezworen hebben dat zijn hoofd tot aan de haarwortels rood werd.
-Heeft zij van te voren gezegd, dat zij niet thuis kwam slapen?
-Ik...
Hij dacht heel snel na. Al tweemaal, toen er sprake was van Bourges, had hij zo maar iets gezegd. Nu moest hij oppassen.
-Ik kan het mij niet herinneren.
De jonge man beledigde hem met zijn spotlach.
-Weet U niet meer, of U op haar wachten zou of niet?
-Zij wist het zelf niet.
-Heeft zij dan haar valies meegenomen?
Snel denken bleef de boodschap. Niet in de war raken, je niet tegenspreken. Toch moest hij even in de richting van de trap kijken.
-Ik geloof het niet.
-Zij heeft het niet meegenomen, zei Frédo met klem. Zijn stem werd harder, klonk als een aanklacht.
-Haar valies is daarboven in de kast en haar mantel ook. Hij scheen op een opheldering te wachten. Maar wat konJonas voor antwoord geven? Was nu het moment gekomen om de waarheid te bekennen? Maar moest hij aan de broer van Gina deze bekentenis doen? Hij zette zich schrap en zei eindelijk droogjes:-Dat kan wel.
-Zij is niet met de bus naar Bourges gegaan. Hij deed of hij verwonderd was.
-Een vriend van me was in de bus en die heeft haar niet gezien.
-Dan heeft ze misschien de trein genomen.
-Om Loesje te bezoeken?
-Ik denk het.
-Gina is ook niet naar Loesje. Voor ik hierheen ging, vanmorgen, heb ik haar opgebeld.
Jonas wist niet dat Loesje telefoon had en dat Frédo haar zo goed kende. Als hij haar nummer wist, zou hij ook wel eens bij haar zijn geweest.
-Waar is mijn zuster?
-Ik weet het niet.
-Wanneer is zij weggegaan?
-Gistermorgen.
Hij had er bijna bij gezegd: - Ik zweer het. En hij geloofde het ook haast, zo dikwijls had hij het al herhaald. Wat gaf het ook voor verschil of Gina nu op woensdagavond of donderdagmorgen was weggegaan?
-Er is niemand die haar gezien heeft.
-Ze zijn zo gewend dat ze langs komt, dat men er niet meer op let.
Het leek er wel op, of Frédo, die een hoofd groter was dan Jonas, een ogenblik aarzelde of hij hem bij de schouders zou pakken om hem door elkaar te rammelen en Jonas verroerde geen vin, gelaten. Hij keek strak voor zich, tot het moment dat zijn tegenstander zonder hem aan te raken naar de buitendeur ging.
-Je zult er nog wel van horen... zei Frédo met een doffe kwade stem.
Nooit was de ochtend zo helder en zo kalm geweest. Er was haast nog geen leven op het plein en men hoorde in die stilte alleen het piepen van de kruk, waarmee de kruidenier zijn oranje zonnescherm liet zakken.
In de omlijsting van de buitendeur stond de geweldige dreigende schaduw van Frédo.
Hij draaide zich nog eens om, wilde nog wat zeggen, hem natuurlijk honen of zoiets, maar hij bedacht zich, liep het trottoir op en sloeg zijn motor aan.
Jonas bleef onbeweeglijk staan, midden in zijn winkel, hij vergat zijn croissants, hij vergat dat het tijd was voor 't ontbijt. Hij spande zich in om alles goed te begrijpen. Daags te voren al had hij het gevoel gehad, dat er gevaar dreigde en vandaag kwamen ze al in zijn huis met dreigementen. Voor wat? Waarom?
Hij had niets anders gedaan dan de vrouw in zijn huis opnemen die Angèle hem had toevertrouwd en twee jaar lang had hij zijn best gedaan haar rust te verschaffen. - Zij is naar Bourges...
Hij had dat zo maar gezegd, om niet met vragen te worden lastiggevallen en nu was dat een bron geworden voor nieuwe vragen. Terwijl hij bij de bakker was, was Frédo niet alleen zijn huis binnengedrongen, maar hij was naar boven gegaan, had de wandkast opengemaakt, in de spiegelkast gesnuffeld, want hij wist al dat zijn zuster geen valies en geen mantel had meegenomen.
Zou het mogelijk zijn, dat zij dachten aan wat nu plotseling in zijn hersens opkwam?
Zijn gezicht verbleekte bij die vreselijke en tevens zo belachelijke gedachte.
Zouden ze werkelijk geloven, zou het werkelijk bij iemand, wie dan ook, al was het maar bij Frédo, zijn opgekomen, dat hij Gina kwijt gewild had ?
Wisten de mensen van de Oude Markt, en in de hele stad, niet allemaal, dat het niet het eerste avontuur van zijn vrouw was, dat zij al avontuurtjes gehad had voor zij hem kende, toen zij nog bij haar ouders woonde en wisten ze niet dat zij haar daarom aan hem hadden toevertrouwd?
Wat dat betreft bestond er geen twijfel. Niemand anders zou met haar hebben willen trouwen. En Gina had niet de kalmte, de koelbloedigheid van Loesje, die het in Bourges vrij goed maakte. Zij was een vrouwtje dat zich niet beheersen kon, dat wisten ze allemaal, haar vader ook.
God nog toe, waarom zou hij haar...
Zelfs in gedachten durfde hij het woord niet te spellen, hij mocht er niet aan denken. Of was het niet veel beter om de waarheid maar recht in de ogen te zien ?
Waarom zou hij haar gedood hebben?
Dat was het, hij was er zeker van wat Frédo vermoedde. En de vorige dag was hetzelfde vermoeden al, vager, bij Palestri opgekomen.
Waarom zouden ze hem anders zo getergd hebben ?
Hij was jaloers geweest, hij had er onder geleden elke keer dat Gina achter de mannen aanliep, elke keer dat hij een vreemde geur bij haar bemerkt had, maar hij had er nooit iets van laten merken, aan niemand, ook niet aan haar. En nooit had hij haar een verwijt gemaakt. - Integendeel! Als ze weer thuis was gekomen, had hij zich altijd nog hartelijker voorgedaan dan anders, opdat ze het maar vergeten zou, opdat ze zich voor hem niet zou behoeven te schamen.
Ook hij kon naar haar verlangen. Hij wilde haar bij zich houden. Hij meende dat hij het recht niet had haar op te sluiten, zoals Angèle eens haar zoon had opgesloten.
Zouden ze het werkelijk denken ?
Bijna was hij regelrecht naar de Palestri's gegaan, om de waarheid op te biechten aan Angèle, maar hij moest bekennen dat het te laat was. Ze zouden hem niet meer geloven. Hij had het te dikwijls herhaald, dat ze naar Bourges was gegaan, en te veel bijzonderheden opgenoemd.
Misschien, ondanks alles, kwam ze nog terug! Het feit, dat ze haar mantel niet had meegenomen, bracht hem weer in de war. Want, als ze zich dan ergens in de stad heimelijk ophield, waarom zou zij dan de zegels mee hebben genomen, die ze hier toch niet kon verkopen?
Onbewust was hij naar de keuken gegaan en weer, zonder nadenken, zette hij koffie en ging hij zitten om te drinken en zijn croissants op te eten. In de lindeboom van de Chaignes krioelde het van vogels en hij maakte de deur van het tuintje open om kruimeltjes voor hen te strooien, zoals hij altijd deed.
Als hij maar de kans gehad had om de stationsbeambte te ondervragen, dan zou hij het weten, maar ook daarvoor was het nu te laat.
Misschien had iemand met een auto Gina opgewacht. Dat zou het feit verklaren, dat zij zonder mantel was weggegaan.
Hij zou nog naar de politie kunnen gaan en alles zeggen en vragen of ze een onderzoek wilden instellen. Wie weet? Morgen zouden ze hem misschien verwijten, dat hij het niet gedaan had en dat zouden zij als een bewijs tegen hem kunnen opvatten.
Gedachteloos ging hij naar de slaapkamer, waar de deur van de wandkast en de twee deuren van de hangkast nog open stonden. Een van zijn pantalons lag zelfs op de grond. Hij hing haar weer op haar plaats, maakte het bed op, maakte de wasbak schoon en verwisselde de vuile handdoek voor een schone. De wasbaas zou komen en hij dacht er aan dat het vuile goed moest worden klaar gezet, omdat Gina er niet was, die het altijd deed. Hij draaide het mandje om, er waren slips en bustehouders en hij begon de diverse dingen op de lijst in te vullen, toen hij weer afgeleid werd door stappen, beneden.
Het was mevrouw Lallemand, die moeder van het zieke meisje, dat daags te voren naar Bourges was geweest. Zij kwam boeken ruilen voor haar dochter.
-Wat heeft de dokter gezegd? Hij dacht er nog aan, het te vragen.
-Het schijnt dat er in Wenen een specialist is, die haar misschien beter kan maken, 't Is niet zeker en ze zou moeten reizen, en dan enkele maanden moeten blijven in een land waar ze de taal niet kent. En dat kost veel geld. Mijn dochter beweert, dat het beter maar blijven kan zoals 't nu is, maar toch ga ik naar haar oom schrijven, die heeft een goede zaak in Parijs en wil ons misschien wel helpen.
Terwijl hij naar de boeken zocht, leek het wel of het de vrouw opviel dat het zo stil in huis was, want op dat uur kon men Gina altijd door het huis horen drentelen.
-Is Uw vrouw er niet?
Hij schudde alleen maar even nee met zijn hoofd.
-Gisteren vroeg iemand aan mijn dochter, of zij met Gina samen gereisd had.
-Weet U niet wie dat was ?
-Ik heb het haar niet gevraagd. Ik bemoei me zo weinig met andere mensen, weet U.
Hij ging er verder niet op in. Van nu af aan was hij op alles voorbereid. Het gevoelen, dat overheerste, was niet eens vrees, maar teleurstelling, en toch had hij nooit iets van de mensen verwacht, hij was tevreden geweest te lezen in zijn hoekje, zo onopvallend mogelijk.
-Ik denk dat deze twee haar wel zullen bevallen.
-Er staat toch niets in van ziektes?
-Nee, ik heb ze gelezen.
Inderdaad gebeurde het wel eens, dat hij jongemeisjes-romans las en dat hij ze ook mooi vond. Dan vooral dacht hij aan Doucia en haar wezen versmolt dan geleidelijk met dat der vrouwelijke romanfiguren.
Toen kwamen ze met de gasrekening en hij opende de geld-lade, betaalde, wilde weer naar boven gaan om de vuile was verder in orde te maken, maar er kwam een jongmens, die hem schoolboeken te koop aanbood. Jonas wist pertinent zeker, dat de jongen ze over een of twee weken weer zou komen terugkopen, dat hij ze alleen maar verkocht, omdat hij zakgeld nodig had. Maar omdat hij zich niet te bemoeien had met andermans zaken, noemde hij maar een bedrag.
-Niet meer?
Hij bleef echter koopman.
-Als ze niet in zo'n slechte staat waren...
Er waren drie vakken, alleen al met boeken voor het lyceum en dat bracht hem het meeste op, omdat er maar zelden nieuwe edities kwamen en omdat dezelfde boeken, in een paar jaar, ontelbare malen verhandeld werden. Er waren erbij, die hij, voor hij ze aangepakt had, al herkende, door een vlekje op de omslag bijvoorbeeld.
Eindelijk kon hij naar boven gaan en de lijst afmaken. Hij stopte de vuile was in een kussensloop, die hij onder de toonbank schoof voor als de wasbaas langs kwam. Hij vond het niet vreemd om het goed van Gina te laten wassen. In zijn gedachten was zij altijd een deel van het huis geweest en zij zou dat altijd blijven.
Om tien uur ging hij naar het café van Le Bouc, waar alleen maar een vrachtwagenchauffeur was, die hij niet kende. Hij hoorde het gebruikelijke:-Goedemorgen, meneer Jonas.
En hij antwoordde als gewoonlijk:-Goedemorgen, Fernand. Een espresso alstublieft.
-Ze is klaar.
Hij nam de twee suikerklontjes en begon ze uit te pakken. De chauffeur stond, met zijn glas witte wijn in de hand, zwijgend naar buiten te kijken om zijn wagen in de gaten te houden. Tegen zijn gewoonte was Le Bouc zwijgend met de koffie-stoommachine bezig en Jonas vond dat hij onvriendelijk keek.
Hij had een vraag verwacht en toen die niet kwam, zei hij maar:-Gina is niet thuis gekomen.
Fernand mompelde, terwijl hij het walmende kopje op de toonbank zette:-Dat hebben ze me verteld.
Dus hier hadden ze er ook over gepraat. Frédo beslist niet, want die kwam niet in de café's van de Oude Markt. Louis misschien? Maar hoe zou Louis het geweten hebben, want zijn zoon was toch, toen hij van hem weg was gegaan, verder de stad ingereden ?
Natuurlijk hadden ze het zieke meisje uitgehoord, toen die uit de bus kwam.
Hij begreep er niets meer van. Er was in dit plotselinge wantrouwen iets dat zijn verstand te boven ging. Toen Gina eens drie dagen weg geweest was, was er geen uitleg nodig geweest, ja, hoogstens hadden enkelen hem spottend aangekeken.
Alleen de bakker had hem toegeroepen:-Hoe gaat het met je vrouw ? Hij had geantwoord:-Heel goed.
En Ancel had uitgeroepen, met een knipoogje van verstandhouding tot het clubje:-Dat is sterk!
Waarom werd het nu ineens zo tragisch opgevat, waar ze zes maanden geleden zo'n plezier om gehad hadden ? Als hij met Le Bouc alleen geweest was, zou hij zin gehad hebben, het hem te vragen. Tenslotte zou hij het uit bedeesdheid toch niet gedaan hebben, maar hij zou het toch wel graag gewild hebben.
Maar waarom was het eigenlijk nodig dat hij uitleg gaf, net alsof hij zich schuldig voelde? Zelfs nu nog kon hij niet nalaten te verklaren, met een zekere onverschilligheid, die niet echt was:-Zij zal wel ergens opgehouden zijn.
Le Bouc zuchtte alleen maar wat, zonder hem aan te kijken:-Dat zal wel.
Wat had hij gedaan? Gistermorgen, toen Gina reeds weg was, had Le Bouc zich nog goede maatjes met hem getoond.
En nu, ineens, lieten ze hem links liggen, zonder te zeggen waarom, zonder dat hij zich kon verdedigen.
Hij had niets, niets gedaan.
Zou het langzamerhand niet tijd worden, dat hij hen dit duidelijk aan 't verstand bracht? Hij was zo in de war, dat hij naar de prijs van de koffie vroeg, alsof hij die niet allang wist:-Hoeveel is het?
-Dertig francs, zoals gewoonlijk.
Zij kletsten over hem op het plein, dat moest wel. Er gingen geruchten, maar hij wist niet welke. Er moest beslist ergens een misverstand zijn, dat met slechts een paar woorden uit de weg geruimd kon worden.
-Ik begin ongerust te worden, zei hij nog, met een gedwongen lachje.
Doodse stilte. Le Bouc bleef zwijgen, alsof hij tegen een muur gesproken had.
Jonas deed verkeerd. Hij praatte te veel. Hij deed net of hij zich wilde verdedigen, nog voor hij beschuldigd was. Want niemand zou hem er ooit van durven beschuldigen, dat hij Gina iets gedaan had, om van haar af te zijn.
Misschien Frédo. Maar die, die werd door iedereen voor 'n doordraaier versleten.
Nogmaals, hij was zich van geen schuld bewust. Hij had niets te verbergen. Al had hij dan over Bourges gesproken, het was alleen gebeurd uit kiesheid ten opzichte van Gina. Toen had hij het kistje nog niet eens opengemaakt en hij had gedacht aan een avontuurtje van een of twee dagen. Zou het dan beter geweest zijn, als hij aan de mensen, die hem over zijn vrouw aanspraken, gezegd had:-Zij ligt met een of andere vreemde vent in bed.
Zij moesten hem geloven, als hij beslist verzekerde, dat het geen trots geweest was, dat verhaaltje over Bourges. Als hij trots was, zou hij Gina niet getrouwd hebben, Gina, die niemand hebben wilde; wat hadden ze niet gelachen op het plein, toen ze in het wit trouwde. Angèle zelf had er zich nog even tegen verzet.
-Al mijn vriendinnen zijn in het wit getrouwd, had ze geantwoord.
-Jij bent je vriendinnen niet.
-Ik ken er niet een, die als maagd getrouwd is, als U dat bedoelt en U was het zelf ook niet, toen U met vader trouwde.
Misschien was het wel waar, wat ze van haar vriendinnen en van haar moeder gezegd had. Die anderen hadden er alleen niet zo mee te koop gelopen, zoals zij.
Het was misschien een beetje bespottelijk geweest, toen hij in zijn deftige pak met haar gearmd uit de kerk kwam, maar hij had toch heel zelfbewust om zich heen-gekeken. Hij was niet hoogmoedig. Hij schaamde er zich niet voor, hoe ze was. En toch had hij zichzelf voor de gek gehouden, toen hij zo vast overtuigd was, dat het verzinseltje over de reis naar Bourges voor haar bestwil was geweest, en niet voor zichzelf.
Waarom eigenlijk zou hij haar hebben willen ontzien, terwijl ze toch zelf nooit moeite gedaan had, haar avontuurtjes geheim te houden? En wat de anderen betreft: die hadden er plezier in gehad, als ze zagen dat zij hem bedroog, ze mochten er haar dankbaar voor zijn! En toch had hij geantwoord:-Zij is naar Bourges.
En daarna had hij het hardnekkig volgehouden. Terwijl hij naar zijn winkel liep, waar een onbekende in de tweedehands boeken stond te bladeren, zocht hij een antwoord, of liever, hij deed zijn best het antwoord maar te aanvaarden en dat was niet prettig voor hem.
Als hij het zo nodig gevonden had Gina in bescherming te nemen, kwam dat dan niet, omdat hij eigenlijk zichzelf schuldig voelde ten opzichte van haar?
Hij wilde er niet meer aan denken. Het was al erg genoeg geweest, dat hij tot deze conclusie moest komen. Als hij in die richting verder ging, zou hij, God weet, tenslotte dingen ontdekken, die je beter niet weten kunt.
Daar wist trouwens niemand iets van. En daarvan beschuldigde men hem ook niet en zou men hem niet beschuldigen. Hij had haar niet gedood. Hij was niet schuldig in de zin, die zij er aan hechtten.
Waarom keken ze hem anders zo verdacht aan, zelfs Le Bouc, op wie hij het meest gesteld was en die hij meer om de vriendschap dan om de koffie opzocht?
-Hoeveel kost dit? vroeg een klant, die een boek over diepzee-vissen liet zien.
-De prijs Staat op de rug. Honderdtwintig francs.
-Ik bied honderd, zei de ander.
-Honderdtwintig francs.
Hij moest wel met een ongewone klank in de stem gesproken hebben, want de man keek hem verwonderd aan, toen hij het geld uit zijn zak haalde.