HOOFDSTUK VII
De vogelhandelaar
IK GELOOF, MENEER MILK, ZEI DE COMMISSARIS, DAT U mij niet goed
begrepen hebt. Nogmaals, Uw vrouw is om de één of andere reden
verdwenen en men heeft ons gevraagd een onderzoek in te stellen.
Daarbij waren wij verplicht getuigenissen te verzamelen en enkele
rondgaande geruchten te controleren.
Jonas was kalm geworden, bedenkelijk kalm en er kwam een flauwe
glimlach op zijn gezicht, die echter spoedig weer verdwijnen zou.
Beleefd keek hij naar zijn ondervrager, terwijl zijn gedachten
elders waren. Eigenlijk luisterde hij naar het kraaien van een
haan, dat schel en uitdagend door de stadsgeluiden heenklonk. In 't
eerst had hem dit zo verrast, dit was zo iets onwezenlijks, dat
alles om hem heen wegstroomde, maar toen herinnerde hij zich dat
er, juist tegenover het bureau van de Commissaris, een handelaar in
vogels en pluimvee gevestigd was. Als hij was gaan staan, had hij
de manden kunnen zien met kippen, hanen en zuivere raseenden, die
op het trottoir stonden opgestapeld en daarboven de kooien met
parkieten, kanaries en nog andere vogels, hei-rode en blauwe, van
welke hij de naam niet wist. Rechts van de voordeur zat een
papegaai op zijn stok en de voorbijgangers stonden altijd verbaasd,
dat hij zo maar los zat.
Op het plein riep een groentevrouw met schelle stem naar de dames,
dat haar goudreinetten zo lekker waren: dit eentonige roepen werd
bijna regelmatig onderbroken door ogenblikken van stilte, zodat hij
er tenslotte op ging letten.
-Ik ben misschien wat vrijpostig geweest en dan bied ik U mijn
verontschuldigingen aan.
Jonas schudde met zijn hoofd als wilde hij zeggen dat het wel goed
was.
Gina was bang voor hem. De rest was van geen belang meer. Hij zou
nu alles kunnen aanhoren en de commissaris kon nu recht op de man
afgaan.
_Ik mag niet verzwijgen, dat er nog een andere, tamelijk vage
verklaring is afgelegd door een vrouw, die woensdagavond iets vóór
middernacht, voor haar raam zat, in de rue du Canal, vierhonderd
meter van Uw huis. Zij wachtte op haar man, die om redenen die voor
ons van geen belang zijn, niet op het gewone uur was thuisgekomen.
Welnu, zij heeft een tamelijk kleine man zien langs gaan, iemand zo
ongeveer van Uw postuur, die een omvangrijke zak op zijn schouders
droeg en vlak langs de huizen sloop in de richting van de
sluis.
-Heeft zij gezegd, dat ik dat was?
Hij ergerde zich niet en was niet verontwaardigd.
-Dat heb ik niet gezegd, maar het is wel toevallig.
-Gelooft U, meneer de commissaris, dat ik de kracht zou hebben
gehad, mijn vrouw te dragen van de Oude Markt naar het kanaal?
Al was Gina dan niet veel groter dan hij, zij was zwaarder en hij
was niet sterk.
Meneer Devaux beet zich op de lippen. Na het flauwvallen van Jonas
was hij niet meer zo op zijn gemak en was hij voorzichtiger
geworden, zonder te vermoeden dat dat helemaal niet meer nodig was.
Komt er niet eenmaal een ogenblik dat zelfs de felste pijn niet
meer gevoeld wordt? Jonas was over het hoogtepunt heen en terwijl
hij luisterde naar wat de commissaris zei, was hij met zijn hoofd
bij de straatgeluiden.
Die waren anders dan bij hem in de buurt. Er waren hier meer auto's
en de voorbijgangers liepen meer gejaagd. Ook rook het er anders en
het was toch maar tien minuten lopen van hier naar de Oude
Markt.
De kasten achter de Commissaris waren net als de schrijftafel van
mahoniehout, het vergulde traliewerk van de deuren was aan de
achterzijde bespannen met een groene stof en er boven op zag hij,
in een zwarte lijst, een fotografie van de President van de
Republiek.
-Ik had die opmerking verwacht. Maar, als U de courant leest, zult
U wel weten dat men voor deze moeilijkheid, helaas, ook al iets
gevonden heeft.
Hij begreep dat niet direct.
-U zult wel eens gelezen of gehoord hebben over gevallen van in
stukken gesneden lijken, die men dan later in een rivier of op een
braakliggend terrein terug vond. Maar nogmaals, ik beschuldig U
niet..
Ach ja, zij beschuldigden hem niet, dat hij Gina in stukken had
gesneden en dat hij. de stukken in het kanaal had geworpen!
-Wat ons nu nog te doen staat - als Uw vrouw tenminste niet alsnog
te voorschijn komt of als wij haar zouden vinden -, dat is te
zorgen, dat U buiten staat van beschuldiging gesteld wordt en
daarom moeten wij rustig alle mogelijkheden onder de ogen zien.
Hij zette zijn bril weer op, om nog eens een blik te slaan op zijn
aantekeningen.
-Waarom hebt U, nadat zij verdwenen was, zo'n haast gemaakt met het
afgeven van het wasgoed aan de wasserij ?
Ze kenden zijn onnozelste handelingen, alsof hij in een glazen
kastje gewoond had.
-Omdat het de dag was van de was baas.
-Zorgde U altijd voor het natellen en het inpakken van het wasgoed
?
-Neen.
Ja en nee. Zo zie je, hoe moeilijk het is, precies de waarheid te
zeggen. De was behoorde tot de taak van de vrouw, zoals in iedere
huishouding en meestal zorgde Gina er voor. Zij wist echter nooit
wat voor dag het was en Jonas moest er haar dus wei eens aan
herinneren, als zij op de slaapkamer was:-Vergeet je het wasgoed
niet?
Het was ook altijd de gewoonte geweest, om de sloop met het wasgoed
onder de toonbank klaar te zetten, dan behoefde de chauffeur van
het bestel wagentje, die altijd haast had, niet te wachten.
Het was altijd een slordige boel geweest bij Gina. Had ze zelfs
niet, voordat ze weg ging, vergeten de braadpan schoon te maken,
waarin ze de haringen gebakken had? Van de tijd dat Jonas zo lang
alleen gewoond had, had hij de gewoonte overgehouden om aan alles
te denken en als Gina uit was, deed hij dikwijls kleine
werkzaamheden, die eigenlijk tot haar taak behoorden.
-Uw vrouw was nog pas kort verdwenen, meneer Milk. Zo juist hebt U
mij gezegd, dat U veel van haar hield. En dan gaat U zich druk
maken om een werkje op te knappen, waar mannen zich meestal niet
mee bemoeien.
Hij kon alleen maar nogmaals zeggen:-Omdat het de dag van de
wasbaas was.
Hij voelde wel, dat zijn ondervrager hem nieuwsgierig bekeek. Soms
had Basquin hem ook zo aangekeken, als iemand die tracht te
begrijpen, maar die er niet in slaagt.
-U vond het toch niet gewenst, dat bepaalde verdachte vlekken
zouden verdwijnen ?
-Wat voor vlekken zegt U?
-Nu ja, vrijdags of zaterdags, hebt U de keuken toch ook een grote
beurt gegeven.
Vóór Gina was dat zo dikwijls gebeurd, als de werkster ziek was en
ook nog wel, nadat hij getrouwd was!
-Ik geef toe dat dit kleinigheden zijn, die op zich zelf niets te
beduiden hebben, maar allemaal bij elkaar zijn ze toch wel
verdacht.
Dat gaf hij, als 'n gehoorzaam kind, natuurlijk toe.
-Hebt U geen vermoeden, met wie Uw vrouw de laatste tijd een
verhouding kan gehad hebben?
-In het geheel niet.
-Was zij vaker van huis weg dan gewoonlijk?
-'s Morgens zwierf zij altijd over de markt, bij voorkeur in
ochtendjapon en op pantoffels, 's Middags kleedde zij zich meestal
netjes aan, dan poederde zij zich en nam ze wat parfum en ging ze
boodschappen doen in de stad, of op bezoek bij één van haar
vriendinnen.
-Heeft zij ook niets met de post gekregen?
-Thuis kreeg ze nooit brieven.
-Denkt U, dat zij ze ergens anders in ontvangst nam, bijvoorbeeld
als poste restante.
-Dat weet ik niet.
-Wat wel eigenaardig is - en dat zult U, als een man met hersenen
moeten toegeven - dat is, dat zij is weggegaan zonder kleren,
zonder zelfs een mantel mee te nemen. Zij is niet met de bus
gegaan, ook niet met de trein, daar zijn we zeker van.
Het leek hem toch beter, eindelijk maar van de postzegels te
vertellen. Hij was moe. Hij wilde zo spoedig mogelijk weg uit het
politiebureau, wilde niets meer horen over dingen, die zo weinig
met de werkelijkheid hadden uit te staan.
-Mijn vrouw, zei hij, brandend van verlangen, dat hij er eindelijk
over kon praten, al voelde hij het als een verraad, is met
voorbedachte rade weggegaan.
-Hoe weet U dat en waarom heeft U dat niet aan inspecteur Basquin
verteld?
-In de spiegelkast op de slaapkamer staat een kistje, waarin zich
mijn zeldzaamste postzegels bevonden.
-Wist zij dit? -Ja.
-Hebben die postzegels een grote waarde?
-Ja, van meerdere miljoenen.
Hij vroeg zich af, of hij er wel goed aan gedaan had daarover te
praten, want de commissaris reageerde anders dan hij gedacht had.
Hij keek hem aan alsof hij hem niet geloofde, ja, alsof zijn
wantrouwen nog sterker werd.
-Wilt U dus zeggen, dat U meerdere miljoenen francs aan postzegels
bezit?
-Ja, op het lyceum, toen ik pas dertien jaar was, ben ik al met
verzamelen begonnen en ik ben er altijd mee doorgegaan.
-Wie, buiten Uw vrouw, heeft deze postzegels bij U gezien ?
-Niemand.
-Zodat U niet bewijzen kunt, dat ze in de spiegelkast aanwezig
waren?
Hij was kalm en rustig geworden, bijna onverschillig, alsof het een
zaak was buiten hem en Gina om en dat kwam misschien wel omdat hij
nu weer over zijn vak kon praten.
-Van de meeste zegels kan ik bewijzen, dat ze op een gegeven
ogenblik in mijn bezit kwamen, door aankoop of wel door ruiling,
sommige reeds vijftien jaar, andere twee of drie jaar geleden. De
postzegelkenners vormen een eigen kleine kring. Wij weten bijna
altijd wie de zeldzame exemplaren in handen heeft.
-Neemt U mij niet kwalijk dat ik U onderbreek, meneer Milk. Ik
begrijp niets van de postzegelhandel. Maar ik tracht mij op het
ogenblik in te denken in de mentaliteit van een lid van de
rechtbank. U zegt, terwijl U toch op, ik mag wel zeggen, zeer
bescheiden voet leefde - en ik hoop dat ik U daarmee niet kwets -,
U zegt dus dat U bezitter was van meerdere miljoenen francs aan
postzegels en dat Uw vrouw deze heeft medegenomen. Verder zegt U,
dat U van de meeste kunt aantonen, hoe ze in de loop van een zeker
aantal jaren in Uw bezit zijn gekomen. Is dat zo juist?
Hij bevestigde dit met een knikje, maar hij luisterde naar de haan,
die juist op dat ogenblik opnieuw zijn kukeleku liet klinken en de
commissaris maakte toen, ten einde raad, het raam dicht. -Vindt U
het goed?
-Zoals U wilt.
-Vooreerst vraag ik mij af, of de postzegels verleden woensdag nog
bij U in huis waren, want het zou zeer goed mogelijk kunnen zijn,
dat U ze reeds lang verkocht had. Kunt U daarvan het bewijs
leveren?
-Nee.
-En kunt U het bewijs leveren, dat U ze niet meer in Uw bezit
hebt?
-Ze zijn niet meer in het kistje.
-Laten we met onze veronderstellingen doorgaan. Het zou voor U toch
geen bezwaar geweest zijn, ze op een andere plaats onder te
brengen?
-Waarom?
Om de schuld op Gina te laden, dat dacht de commissaris, om te doen
geloven, dat zij gevlucht was met medeneming van zijn
bezittingen.
-Ziet U nu hoe moeilijk en netelig mijn taak is? Uw buurtgenoten
schijnen, om redenen die mij onbekend zijn, het op U gemunt te
hebben.
-Tot vóór enkele dagen, hebben zij zich altijd vriendelijk
tegenover mij gedragen.
De commissaris keek hem aandachtig aan en door zijn manier van
kijken begreep Jonas wat hij dacht. Ook hij begreep er niets van.
Allerlei mensen had hij na elkaar in in zijn bureau ontvangen en
hij was langzamerhand vertrouwd geraakt met de vreemdste verhalen.
Maar Jonas bracht hem weer op andere gedachten en dan kon blijkbaar
de sympathie ineens weer overslaan in een gevoel van onbehagen,
zelfs van afkeer, maar daarna bedacht hij zich weer en deed hij
zijn best een aanknopingspunt te vinden.
Was het toen ook zo niet met Basquin gegaan? Was dat niet een
bewijs dat hij anders was dan andere mensen? Zou dat in zijn
geboorteland, in Archangelsk, tussen zijn rasgenoten, ook zo
geweest zijn?
Zijn hele leven had hij er wel iets van gemerkt. Op school al had
hij zich maar heel bescheiden gedragen, alsof ze maar niet op hem
letten moesten en hij vond het erg vervelend, wanneer hij eens,
tegen zijn zin, eerste van de klas was. Maar ze hadden het hem toch
wel gemakkelijk gemaakt, dat hij zich helemaal zou thuis voelen op
de Oude Markt. Hadden ze hem niet op een keer gevraagd bestuurslid
te worden van de vereniging voor de belangen van de kleine
middenstand, om zelfs penningmeester te worden? Hij had het niet
aangenomen, omdat hij gevoeld had, dat hij daar niet op zijn plaats
was.
Niet zonder reden had hij zich zo bescheiden gedragen. Hij zou
haast gaan geloven, dat hij nog niet bescheiden genoeg geweest was,
omdat ze nu allemaal tegen hem waren.
-Wanneer zijn de postzegels naar Uw mening verdwenen ?
-Ik heb gewoonlijk de sleutel van het kistje in mijn zak, samen met
de huissleutel en die van de geldlade en hij liet zijn zilveren
ketting zien.
-Woensdagmorgen heb ik me direct aangekleed, maar daags te voren
was ik in pyjama naar beneden gegaan.
-Uw vrouw zou dus dinsdagmorgen de postzegels hebben weggenomen
?
-Dat vermoed ik.
-Kunnen ze gemakkelijk verkocht worden?
-Nee.
-Wat kon ze er dan mee doen ?
-Zij wist dat niet. Zoals ik U al gezegd heb, alle handelaars
kennen elkaar. Als hun een zeldzaam exemplaar wordt aangeboden, is
het de gewoonte, dat ze zich even op de hoogte stellen van de
herkomst.
-Hebt U Uw collega's gewaarschuwd ?
-Neen.
-Waarom niet?
Hij haalde zijn schouders op. Hij begon weer te zweten en de
geluiden van de straat vervulden hem met een smartelijk
verlangen.
-Uw vrouw zou dus zijn weggegaan zonder mantel, zonder bagage maar
met een grote schat, die zij niet te gelde kon maken. Zo is het
toch?
Hij knikte ja.
-Zij heeft dus op woensdagavond de Oude Markt verlaten, nu al meer
dan een week geleden, en niemand heeft haar langs zien komen.
Niemand heeft haar in de stad gezien, zij is niet per bus of trein
gegaan: om kort te gaan, zij is in het niet verdwenen zonder het
minste spoor achter te laten. Waar zou zij, naar Uw mening, de
meeste kans gehad hebben om de postzegels te verkopen?
-In Parijs natuurlijk of in één of andere grote stad zoals Lyon,
Bordeaux of Marseille. Ook in 't buitenland.
-Kunt U mij een lijst verschaffen van de Franse
postzegelhandelaren?
-Van de voornaamste, zeker.
-Ik zal hun een circulaire zenden om ze te waarschuwen. Nu, meneer
Milk...
De commissaris stond op en aarzelde wat, alsof hij nog niet klaar
was, alsof het aller-onaangenaamste van zijn taak nog komen
moest.
-Moet ik U tenslotte nog vragen of ik aan twee van mijn mensen
opdracht kan geven met U mede te gaan om Uw huis te doorzoeken. Ik
zou wel een volmacht voor gerechtelijke huiszoeking kunnen krijgen,
maar zoals de zaak nu staat, zou ik toch liever minder officieel te
werk gaan.
Ook Jonas van zijn kant was opgestaan. Er was niet de minste reden
om te weigeren, omdat hij niets te verbergen had en omdat hij toch,
in alle opzichten, aan het kortste einde moest trekken. -Wat dunkt
U?
-Dat zou ik ook willen.
Om de schijn te vermijden, dat hij iets te verbergen had? Het was
belachelijk en tegelijk tragisch. En dat was allemaal begonnen met
een onschuldig klein zinnetje.
-Zij is naar Bourges.
En even onschuldig was de vraag van Le Bouc geweest:-Met de
bus?
En na dit zinnetje waren aanvankelijk langzaam, golven van
zinnetjes komen opzetten, als de baren van de zee, zij hadden de
markt overstroomd en hadden tenslotte het politiebureau bereikt, in
het hart van de stad.
Hij was nu niet meer meneer Jonas, de tweedehands-boekenhandelaar
van het plein, die ze allen zo vriendelijk gegroet hadden. Voor de
commissaris en in de rapporten was hij Jonas Milk, geboren in
Archangelsk, Rusland, de 21ste september 1916, tot Fransman
genationaliseerd de 17e mei 1938, afgekeurd voor de militaire
dienst, Israëliet van geboorte, overgegaan tot de katholieke kerk
in 1954.
De commissaris moest nog even een laatste punt aanraken wat
eigenlijk buiten de zaak stond en waarop Jonas in het geheel niet
gerekend had. Zij stonden beiden rechtop. Het onderhoud, of liever
het verhoor, leek geëindigd. Meneer Devaux speelde met zijn bril,
waarin nu en dan een zonnestraaltje weerkaatste.
-Eigenlijk is er, meneer Milk, voor U een eenvoudig middel om aan
te tonen, dat de postzegels in Uw bezit waren.
Jonas keek hem aan en begreep er niets van.
-Zij vertegenwoordigen, zoals U gezegd hebt een kapitaal van
meerdere miljoenen francs. Zij zijn gekocht uit Uw inkomsten en
derhalve moet het mogelijk zijn met de opgaven van de belasting na
te gaan met welke aankopen U dit bedrag belegd hebt. U begrijpt dat
dit mij persoonlijk niet aangaat en dat dit meer op het terrein
ligt van de directe belastingen.
Ook daarmee zouden ze hem nog treiteren, dat wist hij alvast. Het
zou hem niet lukken, hun een eenvoudige eerlijke zaak duidelijk te
maken. Hij had nooit een zegel voor vijftig, honderd,
driehonderdduizend francs gekocht, zelfs al zou hij ze in zijn
bezit hebben. Hij had ze ontdekt, soms na lang speuren met de
loupe, waar aan anderen de zeldzaamheid ontgaan was, en andere had
hij verkregen door herhaalde ruilingen.
Zoals de commissaris al gezegd had, hij leefde zeer bescheiden.
Waarom zou hij er zich verder zorgen om maken,nu het zover met hem
gekomen was. Er was maar één ding dat hem bezig hield: Gina was
bang voor hem. En, bij het weggaan uit het bureau, stelde hij op
zijn beurt, heel schuchter, een vraag:-Heeft zij werkelijk gezegd,
dat ik haar eens zou vermoorden?
-Ja, dat blijkt uit de getuigen-verklaringen.
-Van verschillende mensen ?
-Dat kan ik U verzekeren.
-En heeft zij ook gezegd, waarom?
Meneer Devaux aarzelde, sloot de deur weer, die hij juist geopend
had.
-Stelt U er prijs op, dat ik hierop antwoord geef?
-Ja--U zult bespeuren, dat ik er in de loop van ons onderhoud geen
enkele toespeling op gemaakt heb. Twee keer op z'n minst heeft zij,
over U sprekende, verklaard: „Hij is niet normaal".
Jonas werd vuurrood. Dat was het laatste, wat hij verwacht had.
-Denk daar eens over, meneer Milk, en daar zullen we het dan nog
eens over hebben op een andere keer. Momenteel zal inspecteur
Basquin met een van zijn mensen met U meegaan. Hij wond zich niet
op over het zinnetje van de commissaris en hij vond tenslotte, dat
hij het wel begon te begrijpen. Dikwijls was het gebeurd, terwijl
hij aan het werk was, dat Gina hem heimelijk zat te bespieden en
als hij dan opkeek, leek het net of zij bezorgd keek. Ja, haar
manier van kijken leek soms op de manier, zoals Basquin en de
commissaris hem hadden aangekeken. En toch had zij met hem
samengeleefd. Zij, Gina, had hem dag en nacht, in allerlei
situaties, gadegeslagen. En desondanks was zij nooit aan hemgewend
geraakt en hij was voor haar altijd een raadsel gebleven.
Zij had zich natuurlijk afgevraagd, toen zij nog als werkvrouw bij
hem in betrekking was, waarom hij niet met haar omging, zoals
andere mannen met haar omgingen, Ancel ook. Zij had nooit veel
kleren aan en zij was altijd erg vrij en schaamteloos in haar
manier van doen, het was net of zij de mannen uitdaagde. Had zij in
die periode misschien gedacht dat hij impotent was of had zij
misschien gedacht aan een sexuele afwijking? Misschien was zij niet
de enige geweest, die daar aan gedacht had, vroeger al.
Hij zag haar nu weer terug zoals ze geweest was, toen er over het
huwelijk was gesproken, ernstig en bezorgd. Hij zag weer hoe zij
zich uitkleedde, die eerste avond en hoe zij tot hem riep - hij had
zijn kleren nog aan en liep wat in de slaapkamer rond te
scharrelen, zonder naar haar te durven kijken:-Kleed je je niet
uit?
Het was net of zij verwachtte dat ze iets abnormaals zou te zien
krijgen. De werkelijkheid was zo: hij schaamde zich voor zijn al te
blanke en mollige lichaam.
Zij was plat op het opengeslagen bed gaan liggen, met de knieën uit
elkaar en zij had gekeken hoe hij zich uitkleedde en toen hij
onhandig naar het bed toekwam, had zij op een nerveuse manier
gelachen en angstig gevraagd:-Hou je je bril op ?
Die had hij toen afgezet. Al de tijd, dat hij bij haar gelegen had,
had hij het gevoel gehad, dat hij bekeken werd en zij had ook
helemaal niet meegenoten en ook niet gedaan alsof.
-Zie je nu wel! had zij erna gezegd.
Wat had dat precies betekend ? Dat zij het toch bereikt had ? Dat
hij, ondanks de schijn, toch bijna een normale man was?
-Zullen we gaan slapen?
-Als je wilt.
-Goeienacht.
Zij had hem geen zoen gegeven en hij van zijn kant durfde het niet
te doen. Door die gesprekken met de commissaris moest hij zich nu
weer herinneren, dat zij elkaar twee jaar lang niet meer gezoend
hadden. Hij had het wel twee of drie maal gewild, maar dan had zij
haar hoofd teruggetrokken, overigens niet op een grove manier en
zonder merkbare afkeer.
Ofschoon zij in één bed sliepen, kwam hij zo weinig mogelijk bij
haar, omdat zij toch onbewogen bleef en als hij haar 's morgens
vroeg naast zich voelde liggen, als zij dan hevig zuchtend,
uitgeput in het bed wegzakte, hield hij zijn ogen maar dicht en
deed hij of hij sliep.
Zoals de commissaris zo juist gezegd had, daarover hadden ze hem
nog niet ondervraagd, maar dat zou ook nog wel komen. En waarvoor
was Gina dan bang?
Omdat hij zo rustig was, zo goedig, zo verlegen-lief, als zij
terugkeerde van haar uitstapjes? Dikwijls leek het wel, of zij
eigenlijk een pak slaag had willen hebben. Zou die bangheid dan
misschien toch wat zijn overgegaan? Zou zij hem dán tenslotte toch
niet abnormaal gevonden hebben?
-Basquin! riep de commissaris, die nu in de gang liep. Jonas zag in
één van de vertrekken de inspecteur aan 'twerk, in zijn
hemdsmouwen.
-Vraag nog iemand, om met je mee te gaan, met de heer Milk.
-Goed, meneer de commissaris.
Hij wist natuurlijk al, wat hij doen moest, want hij vroeg geen
instructies.
-Dambois, riep hij op zijn beurt, tot iemand die in een ander
vertrek zijn moest.
Zij droegen geen van beiden een uniform, maar iedereen, op de Oude
Markt en in de hele stad, kende hen.
-Denk er nog eens over na, meneer Milk, riep meneer Devaux nog, bij
wijze van afscheid.
Maar aan wat de commissaris bedoeld had, daar zou hij beslist niet
meer over nadenken. Hij wilde zich niet meer verdedigen en antwoord
geven op die merendeels bespottelijke beschuldigingen, die ze tegen
hem hadden uitgebracht.
Hij werd nu helemaal beheerst door een innerlijke strijd, een
strijd die oneindig tragischer was dan hun verhaaltjes van de in
stukken gesneden vrouw.
En wonderlijk genoeg, zij hadden gelijk, alleen niet op de manier,
zoals zij meenden: want plotseling had Jonas gevoeld dat hij
werkelijk schuld had.
Hij had Gina niet laten verdwijnen en hij had haar lichaam niet in
het kanaal geworpen.
Hij was ook niet abnormaal in de betekenis die zij er aan hechtten,
hij was zich van geen gebrek of sexuele afwijking bewust.
Hij had nog niet volkomen zekerheid, want het was hem pas kort
duidelijk geworden; zo juist, op het meest onverwachte ogenblik, in
de nuchtere omgeving van een bestuurskamer, was er een licht voor
hem opgegaan.
-Wacht U even op me, meneer Jonas.
Basquin sprak hem nog steeds aan met de naam waaraan hij gewend
was, maar daar gaf hij eigenlijk ook niets meer om. Over dat punt
was hij allang heen. Hij was weer teruggekomen in het vertrek met
de zwart-houten toonbank in het midden, waar op de bank weer andere
mensen zaten te wachten en om zich een houding te geven, deed hij
net of hij het officiële aanplakbiljet stond te lezen, betreffende
de verkoop van paarden en rundvee op de veemarkt.
Zou Gina niet 't eerst aan haar broer verteld hebben, dat zij bang
voor hem was? Dat was wel waarschijnlijk. Dat verklaarde ook het
hevige verzet van Frédo tegen het huwelijk.
Met wie anders zou zij er nog over gesproken hebben? Met Clémence?
Met Loesje?
Hij trachtte zich nog eens de zin te herinneren, die de commissaris
had overgebracht.
-Die man zal me nog eens vermoorden...
Waarom? Omdat hij niet reageerde, zoals zij gedacht had dat hij
reageren zou, als zij achter de mannen aanliep ? Omdat hij veel te
zachtzinnig, te geduldig was ?
Zou zij zich verbeeld hebben, dat hij dan comedie speelde en dat
hij op een zekere keer de vrije teugel zou geven aan zijn
werkelijke instincten? Hij had haar toch gezegd, toen hij met haar
over het trouwen had gesproken:-Ik kan tenminste zorgen, dat je
rust krijgt.
Zó had hij het gezegd of met ongeveer dezelfde woorden. Hij had
niet over liefde en geluk gesproken, maar over rust, omdat hij te
nederig was om zich in het hoofd te halen, dat hij iets anders zou
kunnen geven.
Zij was een knappe en bloeiende vrouw en hij was zestien jaar
ouder, een klein bestoft en eenzaam boekverkopertje, die maar één
hartstocht kende: postzegels verzamelen.
Helemaal juist was dat niet. Dat leek maar zo en zo zouden de
mensen gedacht hebben. De waarheid was, dat hij in zijn diepste
innerlijk zeer intens leefde, een rijk en veelzijdig leven en dat
hij het leven van de gehele Oude Markt, van de gehele buurt tot in
de kleinste roerselen meeleefde.
Achter zijn dikke brilleglazen leek hij zo ver van de anderen af te
staan en zag hij er zo ongevaarlijk uit, maar was het eigenlijk
niet een beetje zo, dat hij iets van hun leven gestolen had, zonder
dat ze het wisten?
Zou Gina dat gevoeld hebben, toen ze bij hem was komen wonen ? Zou
zij daarom gezegd hebben dat hij slecht was en zou zij daarom bang
voor hem zijn geworden ?
Of nam zij het hem kwalijk, dat hij haar gekocht had ?
Want hij had haar gekocht, dat wist hij en zij wist het ook. Angèle
wist het beter dan wie ook, want zij had Gina verkocht, en Louis
wist het ook, maar die had niets durven zeggen uit vrees voor zijn
vrouw, en Frédo ook, die had er zich tegen verzet. Zij hadden haar
niet voor geld verkocht, maar voor een rustige toekomst. Hij wist
dat zo zeker, omdat hij de eerste was geweest, die dat woordje rust
had uitgesproken, als om haar lekker te maken, om haar over te
halen.
Door hem zou Gina worden opgenomen in de rijen der achtbare burgers
en haar lichtzinnige streken zouden vergeten raken. Materieel zou
haar toekomst verzekerd zijn en Angèle behoefde geen angst meer te
hebben dat ze tenslotte nog de vlakte zou opgaan.
Zouden de buren, die op de bruiloft geweest waren, dat ook niet
gedacht hebben? En hun hartelijkheid, hun gelukwensen, vooral hun
pret- aan het einde van de maaltijd, waren die wel eerlijk geweest
?
Hadden de mensen van de markt zich allemaal niet een beetje
geschaamd, omdat ze allemaal eigenlijk hadden meegedaan.
Pastoor Grimault had geen moeite gedaan - althans Jonas had het
niet gemerkt - om hem van zijn plannen af te brengen.
Natuurlijk zag die ook graag, dat Gina trouwde. Maar hij was toch
niet erg enthousiast geweest, ook niet na de bekering van
Jonas.
- Ik durf U niet te vragen of U gelooft, want ik wil U niet aan een
leugen bloot stellen.
Hij had dus geweten, dat Jonas niet geloofde. Zou hij ook vermoed
hebben, dat hij katholiek was geworden, niet alleen om met Gina te
kunnen trouwen, maar dat hij er al eerder over gedacht had, lang
vóór hij haar kende?
-Ik hoop dat U gelukkig met haar zult zijn en dat U haar gelukkig
zult maken.
Dat was zijn gelukwens geweest, maar Jonas had aan zijn gezicht
gezien, dat hij er zelf niet aan geloofde. Hij had zijn plicht
gedaan toen hij hen in de echt verenigde, met hetzelfde
plichtsgevoel waarmee hij de kleine man uit Archangelsk had
opgenomen in de schoot van de rooms-katholieke kerk.
Waarom was het in die twee jaren nooit bij hem opgekomen, dat Gina
bang voor hem zou kunnen zijn?
Nu zag hij alles duidelijk in en die kleine bijzonderheden, waarop
hij nooit acht had geslagen, kwamen in zijn herinneringen op.
Eindelijk gaf hij er zich rekenschap van, dat hij een vreemde was,
een Jood, een eenzame, iemand die van het andere einde van de
wereld gekomen was om zich als een parasiet vast te hechten aan het
vlees van de Oude Markt.
-Als U mee wilt gaan...
De beide mannen stonden klaar, met hun hoed op hun hoofd, en met
Jonas, die bijna een hoofd kleiner was, in het midden liepen ze
naar de rue Haute, in de zon, in de broeiende hitte.
-Is het goed afgelopen? vroeg Basquin, die zonder twijfel al met
zijn chef gesproken had.
-Ik denk van wel. Ik weet het niet.
-De commissaris is een man met een buitengewoon scherp verstand,
die allang een belangrijke functie in Parijs zou gekregen hebben,
als hij er niet op gestaan had, hier bij zijn dochter te wonen. Hij
is in de rechten gepromoveerd, toenhij drieëntwintig was en was
eerst bestemd voor een loopbaan als prefect. Toevallig is hij toen
bij de politie gekomen.
Nu en dan, als de voorbijgangers hem groetten, groette Basquin
terug en sommige mensen draaiden zich om, om naar Jonas te kijken,
die tussen de beide politiemannen in liep.
-Vier dagen lang al, sinds de dag dat ik bij U was, hebben wij
overal het signalement van Uw vrouw verspreid.
De inspecteur vond het vreemd, dat Jonas er niets op terug zei en
hij keek hem nu eens van terzijde aan.
-Er zijn natuurlijk veel knappe meisjes met bruine haren in een
rode japon. En er is altijd nog de mogelijkheid, dat zij een nieuwe
japon gekocht heeft.
Toen zij langs het restaurant kwamen, bemerkte Jonas het voorhoofd
van Pépito boven de gordijnen en Pépito keek hem aan. Zou hij bij
hem gaan eten? Zouden ze hem de kans nog geven? Het was al half
twaalf.
Ze gingen natuurlijk zijn huis van onder tot boven nazoeken en in
alle hoeken en gaten lag oude rommel, want Jonas gooide nooit iets
weg.
Wie weet, nu het zover met hem gekomen was, of ze hem niet in
hechtenis zouden nemen.
Hij moest nog langs Le Bouc en toen vond hij het beter zijn hoofd
maar af te wenden, niet omdat hij zich schaamde, maar om de mensen
daar niet in verlegenheid te brengen.
Want, ondanks alles, zaten zij er natuurlijk mee. Ze hadden elkaar
natuurlijk opgestookt. Niemand van hen, behalve dan Frédo, zou het
ooit gedurfd hebben, zich zelfstandig zo schandalig te
gedragen.
-Nu jij het zegt, ik heb het ook altijd gedacht...
Waarom ook niet, want hij had ze toch voor de gek gehouden ?
Hij haalde de sleutels uit zijn zak en maakte de deur
open,waaronder hij het gele programma van de bioscoop zag
liggen.
-Kom binnen, heren.
De winkel, waar de hele morgen de zon op geschenen had en waar geen
luchtverversing was, leek een oven. Twee dikke zwarte bromvliegen
vlogen versuft rond.
-U hebt zeker liever, dat ik de deur open laat?
De muffe geur van de boeken was nog erger dan gewoonlijk en om wat
frisse lucht te krijgen, ging hij daarom de deur naar het tuintje
openzetten, waar een merel rondhuppelde. Hij kende die merel, want
die kwam iedere ochtend en die was niet bang voor Jonas.
-U zegt het wel, als U me nodig hebt. Basquin begon het eerst.
-Ik wilde eerst Uw slaapkamer onderzoeken. Ik veronderstel dat het
hier is ?
-Gaat U maar naar boven. Ik volg U wel.
Hij had zin in koffie, maar durfde niet te vragen of hij koffie kon
gaan zetten, en nog minder of hij even naar Le Bouc mocht gaan.
De slaapkamer was keurig in orde, de gehaakte sprei was netjes over
het bed gespreid en de wasbak glom. Bij het binnenkomen viel het
Jonas onmiddellijk op, dat de kam van Gina vuil was en dat er nog
haren in vastzaten. Hij was zó gewend de kam op de vaste plaats te
zien liggen, dat hij er de vorige dagen niet aan gedacht had en dat
hij hem ook niet had schoongemaakt.
-Is dit de enige slaapkamer in huis ? -Ja.
-Dus U slaapt beiden in dit bed? -Ja.
Door het open raam meende Jonas haastige stappen op het trottoir te
horen, en fluisterende stemmen.
-Waar komt deze deur op uit ?
-Op het toilet.
-En deze ?
Hij duwde hem open. Hier was vroeger een slaapkamer geweest met
uitzicht op het tuintje, maar ze was zó nauw, dat er maar net
plaats was voor een bed. Jonas gebruikte deze kamer als zolder en
als bergplaats voor boeken. Er stonden kapotte stoelen, een oude
koffer met een loszittend slot, nog uit de tijd van de vlucht uit
Rusland, een naaisters-paspop, die hij voor Gina gekocht had, maar
die zij nooit gebruikt had, allerlei aardewerk met barsten, stapels
boeken, die onverkoopbaar waren en zelfs een po. Er werd nooit stof
afgenomen in dit hok. Tweemaal per jaar ging het dakraampje open,
het rook er benauwd, en op alle voorwerpen lag een grijze
stoflaag.
De twee politiemannen gaven elkaar een blik van verstandhouding
waarmee ze wilden zeggen, dat, als hier iemand nog kort geleden
geweest was, er nog wel iets van te zien zou zijn. Zij hadden nog
steeds hun hoed op en toen Basquin zijn sigaret had opgerookt, ging
hij naar het toilet om het eindje weg te werpen.
-Zitten daar de kleren in? vroeg hij naar de spiegelkast
wijzend.
Jonas maakte de beide deuren open en de inspecteur streek met zijn
handen langs de japonnen en de mantels, en ook langs de twee pakken
en de overjas van Jonas.
-Had zij nog meer mantels? -Nee.
Onder in de spiegelkast stonden drie paar schoenen van Gina, en een
paar pantoffels en een paar schoenen van hem. Dat was hun hele
garderobe.
-En is dat het bewuste kistje?
Nu was het dus bewezen, dat de commissaris met hem gepraat had,
toen Jonas in het eerste vertrek wachten moest.
-Wilt U het open maken ?
Opnieuw haalde hij zijn sleutels te voorschijn, zette het kistje op
het bed en maakte het open.
-Ik meende dat het leeg was, zei Basquin verwonderd.
-Dat heb ik nooit gezegd.
Inderdaad waren er nog ongeveer vijftig doorschijnende zakjes in,
die elk een postzegel of gefrankeerde briefkaart bevatte.
-Wat heeft ze dan meegenomen ?
-Ongeveer een kwart van de zegels, die in het kistje waren.
Allemaal zouden ze, met de enveloppen, niet in haar tas gekund
hebben.
-De meest zeldzame? -Ja.
-Hoe heeft ze dat geweten ?
-Ik heb ze haar laten zien. En ook omdat ze bovenop lagen, want ik
had ze juist nog eens bekeken.
De beide mannen gaven elkaar weer een blik van verstandhouding
achter Jonas' rug, waarmee ze wilden zeggen, dat ze met een maniak
te doen hadden.
-Hebt U geen wapens in huis ?
-Nee.
-Hebt U nooit een revolver gehad?
-Nee.
De politieman, die met Basquin was meegekomen, keek de vloer na,
het rood en blauw gebloemde behangsel, de blauwe gordijnen, alsof
hij daar bloedsporen verwachtte. In de buurt van de wasbak zocht
hij nog zorgvuldiger en toen ging hij met het onderzoek verder in
het toilet.
Basquin ging op de stoel met de rieten zitting staan, omboven op de
spiegelkast te kunnen kijken en daarna trok hij één voor één de
laden open van de ladenkast.
De bovenste la was van Gina en alles lag er door elkaar, haar drie
nachtjaponnen, een paar slips, bustehouders, twee combinations, die
zij bijna nooit droeg, kousen, een oude tas, een poederdoos, twee
buisjes aspirine en een hygiënisch apparaat van gummi.
In de tas vond de inspecteur een zakdoek met lippenrood erop, wat
geldstukken, een reclame-potlood en een bon van
tweehonderdzevenentwintig francs, voor iets, wat ze in de
Prisunic-winkel gekocht had.
De la van Jonas zag er veel netter uit, aan één kant de overhemden,
aan de andere kant de pyjama's en in het midden de sokken, de
onderbroeken, de zakdoeken en de gewone hemden. Er was ook een
portefeuille, die Gina hem gegeven had op zijn naamdag, maar die
gebruikte hij niet, omdat hij haar te mooi vond. Ze rook nog naar
nieuw leer, en er zat niets in.
En in de onderste la tenslotte lag van alles door elkaar, dingen
waarvoor geen plaats meer was, medicamenten, de beide winterdekens,
een hoedenschuiertje met zilveren rug, wat nog een huwelijkscadeau
was, haarspelden en twee reclame-asbakken, die ze niet
gebruikten.
Basquin vergat ook de la van het nachtkastje niet, waar hij een
kapotte bril vond, wat gardenal-tabletten, een scheermes en
tenslotte een naaktfoto van Gina.
Jonas had die foto niet genomen en had die daar ook niet
opgeborgen. Het was nog een foto van vóór hun huwelijk, want Gina
was er zeker nog geen twintig jaar op, en, al waren haar borsten al
flink ontwikkeld, zij was er toch smaller op in de taille en haar
heupen waren nog niet zo zwaar.
-Kijk eens, had zij tegen hem gezegd, op een dag dat ze tot zijn
verbazing de rommel aan 't opruimen was, herken je me nog? Haar
gelaatstrekken waren nog niet duidelijk getekend, maar de opname
was ook niet erg scherp. Gina zat rechtop, aan het voeteneinde van
een bed, in een hotelkamer, daar viel niet aan te twijfelen. En je
kon zien, dat ze niet wist waar ze met haar handen moest
blijven.
-Vond je niet, dat ik toen knapper was dan nu? Hij was het er niet
mee eens.
-Ik vind het leuk die te bewaren, want dan kan ik vergelijken. Er
komt een tijd, dat de mensen niet meer geloven zullen, dat ik dit
was.
Zij bekeek zich nog eens in de spiegel, terwijl ze haar romp naar
voren bracht en haar heupen aftastte.
-Ik heb die foto niet genomen - hij kon het niet gauw genoeg aan
Basquin verklaren. Zij was toen veel jonger.
De inspecteur wierp hem een vluchtige blik toe, alsof hij hem niet
begreep.
-Dat zie ik, zei hij.
En daarna, na een blik op zijn collega:-Laten we naar beneden
gaan.
Het was bijna net als op een publieke veiling: ze zetten de meubels
en de strikt-particuliere familie-bezittingen op het trottoir en
dan komen nieuwsgierige lieden er met hun handen aan.
Maar wat kon het hem eigenlijk schelen dat zij zijn nederige woning
onderzochten, na alles wat ze hem hadden aangedaan?
En als het erg was dat hij in zijn eigen huis niet meer vrij was,
nog erger was het, dat hij in zijn eigen huis geen vrijheid
had.