HOOFDSTUK V
De Blauwe Winkel
ZE HETEN HEM TOT MAANDAG MET RUST, ZELFS AL TE VEEL met rust,
want hij kreeg het gevoel alsof er een leegte om hem ontstaan was.
Misschien was hij overgevoelig geworden en begon hij nu de mensen
te verdenken van bedoelingen, die zij helemaal niet hadden?
Nadat ze, twee dagen lang, bij hem geïnformeerd hadden naar Gina,
met een vasthoudendheid alsof ze geld van hem moesten hebben,
spraken ze nu niet meer over haar. Hij meende dat zij, die het
meest gevraagd hadden, Le Bouc en Ancel, het nu expres vermeden om
het onderwerp Gina aan te raken.
Waarom was de belangstelling voor zijn vrouw zo plotseling
opgehouden? En, als zij wisten waar zij was, wat voor reden was er
dan, dat zij het hem verzwegen ?
De kleinste bijzonderheden merkte hij op. Bijvoorbeeld, toen hij
vrijdags bij Pépito at, had de Weduwnaar nog duidelijk zijn
oogleden laten zakken, zijn gewone groet, terwijl er gisteren
nauwelijks een knipoogje af kon. Meende de bureauchef dat Jonas was
teruggekomen en dat hij voortaan weer dagelijks tegenover hem zou
zitten voor de maaltijd?
Pépito deed niet verwonderd toen hij hem weer zag, maar hij had
niets over Gina gevraagd.
-Er is ook kabeljauw met dikke saus, had hij gezegd; hij wist dat
Jonas daarvan hield.
Jonas kon niet zeggen, dat hij koel deed, maar hij was beslist
gereserveerder dan gewoonlijk.
-Komt U vanavond eten? had hij gevraagd, toen Jonas opstond om weg
te gaan.
-Ik denk het niet.
Logisch had Pépito dan moeten zeggen:-Dus Gina komt vanmiddag
thuis?
Want Pépito wist niet waarom Jonas liever thuis at, al was hij dan
alleen. Eigenlijk at hij liever thuis, omdat hij niet helemaal
ineens zijn vrijgezellenbestaan weer wilde hervatten, omdat hij
niet alle banden met dat andere leven, dat hij gekend had, wilde
verbreken en ook omdat een maaltijd klaar maken en vaten wassen hem
wat bezig hield.
Het was een sombere middag geweest. De hitte drong door de
openstaande deur naar binnen. Jonas was begonnen een van de
partijtjes boeken, die hij bij de mensen van de zolder liet halen,
uit te zoeken en te prijzen: daar was van alles bij, vooral
schoolprijzen, waarin nog de namen geschreven stonden, met
verbleekte inkt, van al-lang-gestorven prijswinnaars.
Klanten waren er haast niet geweest. Louis op zijn bakfiets had
zijn vaart wat verminderd toen hij langs de winkel kwam, maar hij
was pas stil gaan staan voor het café van Fernand.
Toen hij al weer weg was, om vier uur, was Jonas er 'n kop koffie
gaan drinken en Le Bouc was even koel geweest als 's morgens.
Daarna was hij naar Ancel gegaan om een cotelette te halen voor
zijn avondeten. Ancel was er niet. De knecht hielp hem en mevrouw
Ancel kwam uit de achterkamer voor de kassa, zonder hem iets te
vragen.
Hij at daarna, ruimde de boel op en ging nog tot vrij laat door met
het uitzoeken van zijn zolderrommel, die hoog in een hoek stond
opgestapeld en hij plakte de beschadigde werken met gompapier
bij.
Hij was in de winkel waar het licht aan was, maar de kruk had hij
uit de deur genomen. Overigens was het donker in huis. Tegen negen
uur liep er iemand langs en weer terug,moeilijk te herkennen in de
duisternis, maar hij zou gezworen hebben, dat het Angèle was.
Hij werd bespied. Ze kwamen nu, zonder hem iets te vragen, kijken
of Gina weer thuis was.
Om tien uur ging hij naar bed, viel in slaap en spoedig begon het
nachtelijk lawaai van de markt. De zaterdagse markt was de drukste
en op sommige uren moesten de auto's het trottoir oprijden om te
parkeren. Het was warmer dan daags tevoren. De zon leek kopergeel
maar was niet meer zo helder en om elf uur zou je gedacht hebben
dat er onweer in aantocht was; de marktlui keken met bezorgdheid
naar de lucht. Ergens op het land was het al uitgebroken, want je
hoorde het in de verte donderen, de wolken werden daarna weer
lichter en eindelijk verdwenen ze geheel, zodat de hemel strak
blauw werd.
Hij at weer bij Pépito en de Weduwnaar was er ook, met zijn hond.
Het leek wel of Jonas medelijden wilde opwekken, of hij een beetje
steun zocht want deze keer was hij de eerste met het knipoogje en
meneer Metras antwoordde met een onbewogen gezicht.
's Zondags was Pépito gesloten en Jonas ging de winkels af om
etenswaren te halen, met de boodschappenmand van gevlochten stro,
van Gina in zijn hand. De groenten kocht hij niet bij Angèle, maar
in een winkel in de rue Haute. In de slagerij bediende Ancel hem
deze keer zelf, maar hij maakte niet het minste grapje. Hij moest
ook brood kopen en koffie en zout, want die waren op, en voor de
zondagavond nam hij spaghetti. Dat was traditie, uit de tijd van
Gina, omdat het zo gauw klaar was.
Het plaveisel van de Oude Markt werd met de waterstraal schoon
gespoten, er kwamen weer een paar auto's om te parkeren en 's
avonds bracht hij zijn tijd door, zoals daags tevoren, met het
opknappen van de boeken en hij schreef met potlood de prijs op de
rug. Hij had vluchtig de courant ingezien. Hij verwachtte niet dat
hij er nieuws over zijn vrouw in zou vinden en hoopte het ook niet,
want dan zou het slecht nieuws geweest zijn, en toch was hij
teleurgesteld.
Het was de vierde nacht dat hij alleen sliep en omdat hij tijdig
naar bed gegaan was, hoorde hij buren die thuis kwamen van de
bioscoop. De volgende morgen, vóór hij opstond, hoorde hij andere
buren, vooral vrouwen, die al naar de Cecilia-kerk gingen.
Sinds hij met Gina getrouwd was, ging hij elke zondag naar de mis,
altijd naar de Hoogmis om tien uur en voor die gelegenheid was Gina
altijd in groot toilet, 's Zomers droeg ze een blauw mantelpak, een
hoed en witte handschoenen.
Toen er sprake was geweest van het huwelijk had hij begrepen dat
het, naar de zin van de Palestri's, in de kerk gesloten zou moeten
worden.
Daarvóór was hij nooit in de kerk geweest, behalve dan voor een
paar begrafenissen; hij had nooit, van geen enkel geloof,
godsdienstige gebruiken nageleefd, alleen, tot het vertrek van zijn
moeder, die van de Joodse godsdienst. Hij had nooit gezegd dat hij
Jood was, maar hij zou het ook niet ontkend hebben. Onmiddellijk
nadat de beslissing genomen was, had hij de pastoor van de
Cecilia-kerk, pastoor Grimault, opgezocht en hij had gevraagd, of
hij gedoopt kon worden.
Drie weken lang, haast elke avond, had hij catechismus-lessen
gekregen op de pastorie, in een spreekkamer met een ronde tafel,
waarop een vuurrood tafelkleed lag van pluche, met
balletjes-franje. In de kamer hing een flauwe en tegelijk
doordringende lucht, die Jonas nooit geroken had en die hij ergens
anders nooit meer ruiken zou.
Terwijl Jonas, net als op school, zijn lesje opzegde, zatpastoor
Grimault, die geboren was op een boerderij in Cher, in de verte
turend aan zijn sigaar te trekken, wat hem niet belette zijn
leerling te verbeteren, zodra deze zich vergiste.
Jonas had hem geheimhouding verzocht, wat de pastoor begrepen had.
Maar desalniettemin moesten er een peter en een meter gevonden
worden. Justine, de pastoorsmeid en de oude Joseph, de koster die
graveerder was van beroep, vervulden die functies en Jonas gaf hun
elk een mooi cadeau. Ook gaf hij een geschenk aan de kerk. Hij had
aan Sjepilof geschreven dat hij trouwen ging, maar hij had het niet
gehad over de doop en ook niet over de kerkelijke plechtigheid.
Hij had het prettig gevonden Christen te worden, niet alleen met
het oog op het huwelijk, maar ook omdat hij zich daardoor nauwer
aangesloten zou voelen bij de bewoners van de Oude Markt, die bijna
allemaal naar de kerk gingen. In het begin gedroeg hij er zich wat
onhandig en maakte hij de kniebuigingen en kruistekens te pas en te
onpas, maar later raakte hij gewend en Gina en hij zaten elke
zondag op dezelfde plaats, op de hoek van een bank.
Net als op de andere zondagen, ging hij ook die zondag naar de mis
en het was de eerste keer, dat hij alleen ging. Hij meende dat ze
naar hem keken toen hij naar zijn plaats liep en dat sommigen
elkaar met hun ellebogen aanstootten.
Hij bad niet, omdat hij eigenlijk nooit echt gebeden had, maar hij
had er wel naar verlangd en terwijl hij de kaarsenvlammetjes zag
dansen en de wierookgeur opsnoof, dacht hij aan Gina en ook aan
zijn zuster Doucia, wier gezicht hij niet kende.
Na de dienst bleven de mensen in groepjes voor de kerk bij elkaar
staan en een kwartier lang bleef het druk op het plein. Door de
zondagse kleren zag het er vrolijk uit, maar langzamerhand liepen
de trottoirs weer leeg en voor de restvan de zondag kwam er, om zo
te zeggen, niemand meer.
Om twaalf uur sloot Ancel, die 's zondagsmorgens open was, zijn
zaak. De rolluiken van de andere winkels waren reeds eerder
neergelaten, behalve die van de banketbakkerij, waar ze om half een
sloten.
Voor Jonas en zijn vrouw was de zondag de tuindag. Dat wil zeggen,
dat ze,, met goed weer, in het tuintje huisden, als ze tenminste
niet uitgingen. Want 's zomers was het beslist onmogelijk in de
winkel te blijven met dichte deur vanwege het gebrek aan frisse
lucht en als de deur open bleef, zouden de voorbijgangers denken,
dat ze de zondagsrust niet in acht namen.
Niet alleen, dat zij de middag in het tuintje doorbrachten, maar
zij aten er ook, onder de zware tak van de lindeboom, die over de
muur van de Chaignes heenreikte en die voor wat schaduw zorgde.
Langs de muur liep een oude en verwrongen wijnstok met bladeren vol
roestvlekjes, maar die elk jaar toch nog enkele trosjes zure
druiven opbracht.
Zij hadden geprobeerd een kat te houden. Zij hadden er
verschillende gehad. Maar alle poesen waren, om de een of andere
reden, verdwenen om ergens anders een onderkomen te zoeken.
Gina hield niet van honden. Eigenlijk hield ze van geen enkel dier
en als ze buiten gingen wandelen keek ze benauwd naar de koeien in
de verte.
Zij hield ook niet van het buitenleven of van wandelen. Zij had
nooit zwemmen willen leren. Zij was pas in haar element, wanneer
haar hoge hakjes kletterden op het gladde, harde trottoir-plaveisel
en ook had zij een afkeer van rustige straten, zoals die waar
Clémence woonde; zij moest vertier hebben, stadsgeluiden en zij
moest naar fel-gekleurde etalages kunnen kijken.
Wanneer zij ergens wat gingen drinken, wilde zij niet naar de ruime
café's op het Raadhuisplein of op het Schouwburgplein, maar naar
bars, waar een muziekautomaat was.
Hij had een radio gekocht en 's zondags zette zij die in het
tuintje neer, waarbij ze dan een verlengsnoer gebruikte dat
aansloot op het stopcontact van de keuken.
Zij naaide bijna nooit, hoogstens hield ze haar kleren en het
linnengoed wat bij en dikwijls ontbrak er een knoop aan zijn
overhemden; in meer dan de helft van haar slips zaten gaatjes.
Terwijl de muziek speelde zat zij dan sigaretten te roken en te
lezen en het gebeurde wel, dat ze halverwege de middag naar boven,
naar de slaapkamer ging, haar jurk uittrok en wat op de sprei ging
liggen.
Die zondag las hij ook, gezeten in een van de ijzeren armstoelen,
die hij op een koopje voor de tuin gekocht had. Tweemaal ging hij
weer naar de winkel om een ander boek te halen en tenslotte viel
zijn keus op een werk over het leven der spinnen. Ergens in een
hoek lag er een, dat hij allang kende en zo stond hij daar
verwonderd, met nieuwe belangstelling, het boek te bekijken, als
iemand die zo pas een vondst gedaan heeft.
De post van de vorige dag en van vrijdag had geen bericht van Gina
gebracht. Hij had gehoopt, zonder er op te rekenen, dat zij een
paar woordjes geschreven zou hebben, maar nu wist hij wel zeker,
dat dat een belachelijke veronderstelling geweest was.
Nu en dan, terwijl hij doorlas en de draad van het verhaal niet uit
het oog verloor, sprongen zijn gedachten toch weer boven de
gedrukte tekst uit. Het waren natuurlijk geen scherpomlijnde, geen
aaneensluitende gedachten. Vage beelden kwamen hem voor de geest,
het beeld van Angèle even enonmiddellijk daarna, zonder samenhang,
verbeeldde hij zich Gina naakt in een ijzeren ledikant te zien, in
een hotelkamer.
Waarom een ijzeren ledikant? En waarom tussen witgekalkte muren,
zoals in buitenhotels?
Het was onwaarschijnlijk, dat zij haar toevlucht gezocht had ergens
buiten de stad, want daar had ze een afschuw van. Alléén was zij
zeker niet. Sinds zij woensdagavond was weggegaan, had zij
ondergoed moeten kopen, tenzij ze het voldoende gevonden had, 's
avonds even haar slip en bustehouder te wassen, om ze 's morgens
ongestreken weer aan te trekken.
Clémence, haar man en Poupou, zouden wel bij de Ancels zijn, waar
's zondags de hele familie bijeenkwam en waar Martine, de jongste
dochter, piano speelde. Zij hadden een heel grote tuin, aan het
eind waarvan het schuurtje stond, waarover Gina gesproken had. Zij
had hem niet verteld of zij de slager zijn gang had laten gaan.
Waarschijnlijk was dat wel gebeurd, maar het was net zo goed
mogelijk, dat Ancel niet alles gedurfd had.
Tweemaal op die middag meende hij de piano te horen; bij 'n
bepaalde wind klonken de tonen wel tot in hun tuintje.
De Chaignes hadden een auto en waren 's zondags nooit thuis. Angèle
sliep de hele middag en Louis, in een donkerblauwe colbert, ging
biljarten en kwam pas thuis nadat hij alle café's in de stad was
rond geweest.
Wat zou zo'n jongen als Frédo de hele dag uitvoeren? Jonas wist er
niets van. Hij was de enige van het gezin die niet naar de mis ging
en overdag zag je hem niet.
Om vijf uur kwamen er een paar oude vrouwtjes langs, die naar het
lof gingen en een ogenblikje luidden de klokken.
Het café van Le Bouc was gesloten. Jonas had koffie gezet en omdat
hij een beetje trek kreeg, knabbelde hij aan een stuk kaas.
Anders was er niets gebeurd. Hij had gegeten en daarna, omdat hij
geen zin had iets uit te voeren, had hij zijn boek over spinnen
uitgelezen. Het was net negen uur toen hij al ging wandelen, nadat
hij de buitendeur achter zich gesloten had en hij was in de
richting van het smalle kanaal gegaan, waar een ophaalbrug zich
donker aftekende tegen een maan-heldere hemel. Twee smalle aken,
typische bootjes uit de Berry, lagen geankerd aan de kade en er
omheen vormden zich telkens nieuwe kringen aan de oppervlakte van
het water.
Hij kwam langs Clémence, in de rue des Deux-Ponts en ditmaal was er
licht aan op de eerste etage. Zou Clémence iets weten over Gina?
Maar zelfs als ze iets zou weten, zou ze hem toch niets zeggen. Hij
stond niet stil, want het raam stond open en Reverdi, in
hemdsmouwen, liep al pratende de kamer op en neer.
Naarmate hij dichter bij huis kwam, kreeg hij een onbehaaglijk
gevoel van de neergelaten rolluiken en de verlaten trottoirs en hij
merkte dat hij sneller was gaan lopen alsof hij vluchtte voor iets
onbestemds, iets dreigends.
Zouden andere mensen, zoals Gina, diezelfde angst voelen en zouden
zij daarom hun heil zoeken in de hei-verlichte bars, waar stemmen
luid klinken en de muziek schettert?
Van verre zag hij die bars, in de tweede helft van de rue Haute,
aan de kant van de Luxor en langs de huizen zag hij nog paartjes
staan.
Hij sliep slecht; tot in zijn slaapkamer werd hij vervolgd door
iets dreigends. Toen hij zijn bril afzette en de schakelaar
omdraaide, was er een herinnering in zijn geheugen opgekomen, die
niet eens helemaal een herinnering van eigen ervaringen was: want
mettertijd hadden de restjes van wat hij gezien en gehoord had zich
vermengd met wat men hem later verteld had.
Hij was nog geen zes jaar oud, toen het drama zich had afgespeeld
en daarna was er in de stad niets sensationeels meer voorgevallen
tot aan de overval van Marcel.
Daar hij in 1916 geboren was, moest het dus 1922 geweest zijn, want
hij was pas op de lagere school. In november moest het geweest
zijn. De Blauwe Winkel bestond al, die noemde men zo omdat de hele
gevel van onder tot boven hemelsblauw geschilderd was. Daarna was
er niets aan veranderd. Bekroond door een zeer spits dak verhief de
winkel zich daar, op de hoek van de rue des Prémontrés, twee huizen
van de viswinkel waar Jonas toen woonde.
Ook het uithangbord was niet veranderd. Daarop stond geschilderd in
een donkerder kleur blauw dan van de gevel: „De Blauwe Winkel". En
dan, in kleinere letters: „Kleding voor kinderen. Speciaal voor
luiermanden".
De tegenwoordige weduwe Lentin had toen nog een man, een blonde
kerel met een lange snor, die nu en dan buitenshuis werk had,
terwijl zijn vrouw de zaak dreef.
Bijtijden zagen ze hem de hele dag op zijn stoel voor het huis
zitten en Jonas herinnerde zich het zinnetje, dat hij zo dikwijls
gehoord had: - Lentin heeft weer een aanval.
Gustave Lentin had de veldtocht van Tonkin meegemaakt, een naam
waarvan Jonas voor 't eerst gehoord had, toen ze het over Lentin
hadden en hij had het een vreselijke naam gevonden. Lentin had er
koortsen van overgehouden, zoals de mensen van de Oude Markt het
uitdrukten. Wekenlang was hij gewoon als iedereen, al keek hij
altijd wel wat somber, wat schuw en dan had hij een of ander zaakje
aan de hand. Dan hoorde je ineens dat hij in bed lag, „met ijskoud
zweet bedekt en trillende over al zijn ledematen, de tanden op
elkaar geklemd, als een dode".
Jonas had dat zinnetje niet bedacht. Hij wist niet van wie hij het
gehoord had, maar het was hem scherp bijgebleven. Dokter Louvel met
z'n baardje - nu al dood - kwam tweemaal daags bij hem; hij liep
snel, met zijn versleten valiesje in zijn hand, en Jonas keek dan
van de overkant op het trottoir naar de ramen en vroeg zich af, of
Lentin nu misschien stervende was.
Een paar dagen later zag je hem weer verschijnen, vermagerd, met
droefgeestige, holle ogen en zijn vrouw hielp hem als hij naast de
voordeur op zijn stoel ging zitten, en in de loop van de dag,
naarmate de zon voortschreed, werd hij nog eens verplaatst. De
winkel behoorde niet aan Lentin, maar aan zijn schoonouders, de
Arnaud's, die er in de kost waren. Mevrouw Arnaud was, naar Jonas
zich herinnerde, bijna rond; haar witte haren waren naar achteren
gekamd en zo gering in aantal, dat de rose schedelhuid duidelijk
zichtbaar was.
Haar echtgenoot herinnerde hij zich niet meer. Maar wel had hij de
volksoploop gezien, op een ochtend, juist toen hij naar school
wilde gaan. Het woei flink die dag. En het was marktdag. Een
ziekenauto en twee andere zwarte auto's stonden voor „De Blauwe
Winkel" en de mensen drongen zo, dat je aan een opstandje zou
gedacht hebben, als het er niet zo angstig stil geweest was.
Ofschoon zijn moeder hem er vandaan had moeten slepen en hem later
verzekerd had dat hij niets gezien kon hebben, was hij er nu nog
van overtuigd dat hij een man gezien had met een afgesneden hals,
die op een brancard vervoerd werd door twee ziekenoppassers in
witte jassen. In het huis, daar was hij zeker van, had een vrouw
gegild, zoals krankzinnigen dat doen.
- Je denkt dingen gezien te hebben, die je later hebt horen
vertellen.
Dat was wel mogelijk, maar hij kon maar niet toegeven dat dat
schouwspel zich niet werkelijk voor zijn kinderogen had
afgespeeld.
Men hoorde later vertellen, dat Lentin leed onder het besef, dat
hij een onnutte meeëter was in het huis van zijn schoonouders.
Meerdere malen zou hij hebben laten doorschemeren, dat dat zo niet
blijven kon, en men had toen aan zelfmoord gedacht. Ze hielden hem
dus in de gaten. Het gebeurde wel, dat zijn vrouw hem op 'n afstand
achterna liep op straat.
In die nacht had hij haar niet wakker gemaakt, ofschoon hij weer
last had van de koortsen. Zij was, zoals gewoonlijk, het eerst naar
beneden gegaan, in de mening dat hij rustig was en toen was hij,
geruisloos, met een scheermes in de hand, de kamer van zijn
schoonouders binnengegaan en hij had hen na elkaar de hals
afgesneden, zoals hij dat had zien doen door de soldaten in Tonkin
en zoals hij daar misschien zelf al eens gedaan had.
Alleen de oude mevrouw Arnaud had nog kunnen roepen. Haar dochter
was de trap opgerend, maar toen zij bij de openstaande deur gekomen
was, had haar man zijn werk al gedaan en rechtop, midden in de
kamer, terwijl hij haar strak aankeek met de blik van een
krankzinnige, had hij ook zichzelf de halsslagader
doorgesneden.
Mevrouw Lentin was nu helemaal spierwit, en heel klein, met net zo
weinig haren als haar moeder en zij verkocht nog steeds luiermanden
en kinderkleding.
Waarom had Jonas aan dit drama gedacht op het moment dat hij in
slaap viel? Omdat hij zojuist langs de Blauwe Winkel gekomen was en
een schim achter het gordijn gezien had?
Dat verontrustte hem. Hij deed zijn best aan iets anderste denken.
Toen hij na een half uur nog niet sliep, stond hij op om een
gardenal-tablet in te nemen. In werkelijkheid nam hij er twee en ze
werkten bijna onmiddellijk. Tegen vier uur echter werd hij wakker,
in de stilte van de ochtendschemering en hij bleef met open ogen
liggen tot het moment dat hij opstond.
Hij voelde zich versuft en ongerust. Hij wilde eerst niet naar de
bakker gaan om croissants te halen want hij had geen honger. Maar
hij beschouwde het als een plicht die gedaan moest worden en hij
stak het stille plein over en zag Angèle die haar manden op het
trottoir uitstalde. Zou zij hem niet zien ? Of dééd ze net of ze
hem niet zag? - Drie? vroeg de bakkersvrouw, al gewend aan het
aantal.
Dat hinderde hem erg. Hij kreeg de indruk, dat ze hem bespiedden en
dat iedereen dingen wist, waarvan hij zelf niet op de hoogte
was.
Met een sigaret in de mond sjouwde Ancel grote stukken rundvlees
van de vrachtwagen, zonder merkbare inspanning en toch moest hij
wel vijf of zes jaar ouder zijn dan Jonas.
Hij ontbeet, bracht de bakken met boeken naar buiten en besloot
eerst de zolderrommel af te werken vóór hij de slaapkamer aan kant
maakte; om half tien was hij nog aan de gang, hij was net bezig in
een bibliografie na te gaan of het werkje van Maupassant, zonder
band overigens, dat hij net in de stapel gevonden had, niet een
originele editie was. Er kwam iemand binnen, maar hij keek niet
direct op. Hij wist, naar de vage indruk die hij van opzij gekregen
had, dat het een man was, die overigens geen haast had, want hij
stond al te kijken bij een vak boeken.
Toen Jonas eindelijk naar hem keek, herkende hij de inspecteur van
politie Basquin, aan wie hij vrij dikwijls boeken verkocht had.
-Neemt U mij niet kwalijk, stamelde hij, ik was bezig met...
-Hoe gaat het met U, meneer Jonas ?
-O goed, ik maak het goed.
Hij zou gezworen hebben dat Basquin die morgen niet kwam om een
boek te kopen, alhoewel hij er eentje in zijn hand had.
-En Gina?
Hij kreeg een kleur. Hij kon het niet helpen. Hoe meer hij zijn
best deed niet te blozen, des te heviger de kleur werd, zodat hij
zijn oren voelde gloeien.
-Ik denk wel dat zij het ook goed maakt.
Basquin was drie of vier jaar jonger dan hij; hij was geboren aan
de overkant van het kanaal, in een van de vijf of zes huisjes die
om de steenbakkerij gebouwd waren. Men zag hem vrij dikwijls op de
markt en als er ergens bij een winkelier was ingebroken, was hij
het meestal die de zaak in handen nam.
-Is zij niet hier?
Hij aarzelde even, zei eerst neen en toen, met de moed der wanhoop,
als iemand die zich gaat verdrinken, zei hij in een vaart:-Zij is
woensdagavond weggegaan met de mededeling dat zij de baby van
Clémence, Ancel's. dochter, ging oppassen. Zij is sindsdien niet
teruggekeerd en ik heb geen bericht van haar ontvangen.
Het was een opluchting geweest, eindelijk met de waarheid voor de
dag te komen, voor eens en voor altijd van dat verzonnen uitstapje
naar Bourges af te zijn, wat hem zo dwars had gezeten.
Basquin had een net gezicht. Jonas had horen zeggen, dat hij vijf
kinderen had, een lichtblonde vrouw die er lijdenduitzag, maar die
in werkelijkheid meer waard was dan vrouwen die een gezond
uiterlijk hebben.
Zo leerde je dikwijls op de Oude Markt de levensgeschiedenis kennen
van mensen die je nooit gezien had, door zinnetjes uit een gesprek
dat je te hooi en te gras opving. Jonas kende mevrouw Basquin niet,
zij woonde in een nieuw klein huis aan de rand van de stad, maar
het was mogelijk, dat hij haar wel eens gezien had als zij op de
markt haar inkopen deed, zonder te weten wie zij was.
Jonas kreeg niet de indruk, dat de inspecteur komedie speelde, dat
hij gekomen was om hem er in te laten lopen. Hij was heel vlot en
vriendelijk, stond met het boek in de hand voor de toonbank als een
klant, die een praatje maakt over de regen of het mooie weer.
-Had zij bagage meegenomen?
-Nee, haar valies staat nog boven.
-En japonnen of andere kleren ?
-Alleen de rode japon, die zij aanhad.
-Geen mantel?
Die mantel, was dat geen bewijs dat Basquin meer van de zaak wist
dan hij wou laten merken? Waarom zou hij anders aan de mantel
gedacht hebben? Frédo had er aan gedacht, dat is zo, maar pas nadat
hij in de slaapkamer had gesnuffeld.
Was dat niet een aanwijzing dat Frédo de politie had gewaarschuwd
?
-Haar twee mantels zijn nog in de kast.
-Had zij geld bij zich?
-Als ze iets bij zich had, kan het niet veel geweest zijn. Zijn
hart bonsde in zijn nauwe borstkas en het kostte hemmoeite
natuurlijk te spreken.
-Hebt U er geen idee van waar ze heen kan gegaan zijn ?
-Geen idee, meneer Basquin. Ik was woensdagnacht omhalf een 20
ongerust, dat ik naar Clémence gelopen ben.
-En wat heeft zij U gezegd?
-Ik ben er niet binnen gegaan. Er was geen licht aan. Ik dacht dat
zij al naar bed waren en ik wilde ze niet storen. Ik hoopte toen,
dat Gina langs een andere weg naar huis was gegaan.
-En bent U niemand tegengekomen?
Van deze vraag schrok hij het meest, want hij begreep dat deze
vraag in verband stond met een alibi. Wanhopig ging hij zijn
herinneringen nog eens na, maar hij moest, moedeloos,
bekennen:-Neen, ik geloof het niet.
Iets kwam hem toen nog voor de geest:-Ik heb wel een jong paartje
horen praten, in de rue de Bourges, maar ik heb ze niet gezien.
-Kwam U niemand tegen bij het heengaan of bij het teruggaan?
-Ik weet het niet. Ik dacht aan mijn vrouw. Ik heb er niet op
gelet.
-Doet U nog eens Uw best, U alles te herinneren.
-Ik doe al mijn best.
-Misschien heeft iemand, aan een raam, U langs zien komen.
Gelukkig, hij wist nog iets.
-Er was licht achter een raam, op de hoek van de rue des Prémontrés
en van de rue des Deux-Ponts.
-Bij wie?
-Dat weet ik niet, maar ik zou U het huis kunnen aanwijzen.
-Was het raam open ?
-Neen, ik geloof het niet. Het rolgordijn was naar beneden. Ik heb
nog aan een zieke gedacht...
-Waarom een zieke?
-O, zo maar. Het was er zo rustig.
Basquin keek hem strak aan, maar niet streng, niet onvriendelijk,
niet vijandig. Jonas vond het van zijn standpunt gezien gewoon, dat
hij zijn plicht deed en hij had liever met hem te doen dan met een
ander. De inspecteur zou het zeker wel begrijpen.
-Het is al eens meer gebeurd dat Gina..., begon hij, een beetje
beschaamd.
-Ik weet het. Maar zij is nooit vier dagen weggebleven, niet waar?
En er was dan altijd wel iemand, die wist waar zij was.
Wat wilde hij daarmee zeggen? Betekende dat, dat Gina, als zij een
slippertje maakte, de mensen op de hoogte bracht, haar broer
bijvoorbeeld of een van haar vriendinnen, zoals Clémence? Basquin
had dat niet zó maar gezegd. Hij wist wat hij zei, hij scheen er
zelfs meer van te weten dan Jonas.
-Hebt U woorden met elkaar gehad, woensdag?
-Wij hebben nooit woorden met elkaar gehad, dat zweer ik. Mevrouw
Lallemand, de moeder van het zieke meisje,kwam binnen om haar twee
boeken te ruilen en het gesprek stokte. Zou zij iets gehoord hebben
? Het leek wel of zij de inspecteur kende, of althans wist wie hij
was, want zij scheen wat verlegen en zei:-Geeft U mij maar
onverschillig wat, weer zo iets.
Zou zij begrepen hebben, dat het werkelijk een verhoor was, dat de
boekhandelaar daar moest ondergaan?
Zij ging overhaast weg, als iemand die voelt dat hij te veel is en
ondertussen had Basquin zijn boek weer teruggezet op de plank en
een sigaret opgestoken.
-Ook niet, vervolgde hij het gesprek, als zij de nacht buitenshuis
had doorgebracht?
Jonas zei met nadruk:-Ook dan niet. Ik heb haar nooit een verwijt
gemaakt.
Hij zag dat de politieman zijn wenkbrauwen fronste en hij begreep
dat het ook niet te geloven was. En toch zei hij de waarheid.
-U wilt mij dus doen geloven, dat het U onverschillig liet?
-Ik had er wel verdriet van.
-En U wilde haar dat niet laten merken?
Hij las in de ogen van Basquin een gewoon-menselijke
nieuwsgierigheid, die niets met zijn vak had uit te staan, en hij
had wel zijn hart willen uitstorten. Zijn gezicht was met zweet
bedekt en zijn brilleglazen raakten beslagen.
-Ik vond het niet nodig het te laten merken. Zij begreep het toch
wel. Want in haar hart schaamde zij zich, maar zij zou het voor
niets ter wereld hebben laten blijken.
-Gina zich schamen?
Hij richtte zijn hoofd recht op en hij schreeuwde bijna, zo was hij
er van verzekerd, dat het waar was:-Ja! En het zou wreed geweest
zijn het nog erger te maken. Dat zou niets gegeven hebben. Begrijpt
U me? Zij kon niet anders, het was haar aard...
De inspecteur stond verstomd van deze woorden en een ogenblikje had
Jonas hoop, dat hij hem overtuigd had.
-Ik had geen enkel recht om haar verwijten te maken.
-U bent toch haar man. Vermoeid zuchtte hij:-Natuurlijk...
Hij begreep dat hij te vroeg gehoopt had.
-Hoe dikwijls is dat gebeurd in die twee jaren? Want het is toch
twee jaar geleden dat U getrouwd bent, is het niet?
-De vorige maand was het twee jaar geleden. Ik heb niet opgeteld,
hoe dikwijls.
Dat was niet helemaal waar. In een paar tellen had hij het weer
kunnen weten, maar dat was van geen belang en dievraag deed hem
denken aan de vragen van de pastoor <n de biechtstoel.
-De laatste keer?
-Zes maanden geleden.
-En wist U toen, met wie? Opnieuw sprak hij luid:-O, nee! nee!
Waarom zou ik moeite gedaan hebben er achter te komen?
Wat zou het hem verder gebracht hebben, als hij de man gekend had,
met wie Gina naar bed ging? Als alles zich nog duidelijker in zijn
hoofd zou afspelen, als hij nog meer zou moeten lijden?
-Houdt U van haar?
Hij antwoordde onhoorbaar: -Ja.
Hij had er een afkeer van daarover te spreken, want dat ging hem
alleen aan.
-Alles bij elkaar houdt U dus van haar, maar U bent niet
jaloers.
Dat was geen vraag. Dat was een conclusie en hij ging er niet
verder op in. Hij raakte de moed kwijt. Nu stond hij niet meer
tegenover de min of meer opvallende koelheid van de marktbewoners,
maar tegenover de redeneringen van een man, die het, zijn beroep
daargelaten, toch niet had kunnen begrijpen.
-Bent U er zeker van, dat Gina woensdagavond het huis verlaten
heeft?
-Ja.
-Op welk uur?
-Onmiddellijk na het eten. Zij had nog afgewassen, maar had de pan
vergeten en toen zei ze nog, dat ze naar de Reverdi's ging.
-Is zij nog naar boven gegaan, naar de slaapkamer?
-Ik geloof van wel. Ja.
-Bent U er niet zeker van?
-Ja, zeker. Nu herinner ik het mij weer.
-Is zij daar lang gebleven?
-Niet erg lang.
-Bent U met haar meegegaan tot de buitendeur? -Ja.
-Hebt U gezien, welke kant zij is uitgegaan ?
-In de richting van de rue des Prémontrés.
Hij zag nog hoe haar rode japon opviel in de grauwe straat.
-Bent U er zeker van dat Uw vrouw in de nacht van woensdag op
donderdag niet thuis geweest is?
Hij kreeg weer een kleur toen hij zei:-Heel zeker.
Hij wou net beginnen de geschiedenis recht te zetten, want hij was
verstandig genoeg om te voorzien wat er nu volgen zou. Maar Basquin
was hem te vlug af.
-Toch hebt U aan haar vader verklaard, dat zij de bus naar Bourges
genomen had, donderdagmorgen om 7. 10.
-Dat weet ik. Dat was verkeerd van me.
-Hebt U gelogen?
-Precies een leugen was het niet.
-U hebt dat ook aan andere mensen verteld, met kleine
bijzonderheden er bij.
-Ik zal U uitleggen, waarom...
-Antwoord eerst op de volgende vraag. Was er voor U een reden om
het voor Palestri geheim te houden dat zijn dochter woensdagavond
was weggegaan?
-Nee.
Er was geen bijzondere reden geweest om het voor Louis geheim te
houden, maar zó was het ook niet begonnen. Als zehem maar de tijd
gaven om alles te vertellen zoals het gegaan was, dan zou er kans
zijn dat ze elkaar zouden begrijpen.
-U neemt toch aan dat Palestri op de hoogte was van het gedrag van
zijn dochter?
-Ik geloof... Ja...
-Ook Angèle... Zij maakte er trouwens geen geheim van. Hij kon wel
huilen, want hij was machteloos.
-U beweert nu wel, dat Gina zich schaamde, maar zij deed toch geen
moeite iets verborgen te houden, integendeel.
-Dat is niet hetzelfde. Het gaat over een andere manier van
schamen.
-Hoe dan ?
Hij had er wel mee uit willen scheiden, zo had hij er genoeg van.
Ze stonden daar tegenover elkaar, beiden toch verstandige mannen,
maar ze begrepen elkaar niet en hun uitgangspunt was
verschillend.
-Wat men van haar zei, kon haar niet schelen. Het was meer...
Hij wilde verklaren, dat zij zich voor zichzelf schaamde, maar zij
gaven hem de kans' niet.
-En U, kon dat U ook niets schelen?
-Natuurlijk niet!
De woorden waren er uit, voor hij het wist. Dat was waar en toch
ook niet waar. Hij was er zich goed van bewust, dat dit antwoord
niet klopte met wat hij wilde gaan uitleggen.
-Nu, dan was er toch geen enkele reden om het geheim te houden, dat
ze was weggelopen.
-Ik heb niets geheim gehouden.
Zijn keel werd droog en zijn ogen begonnen pijn te doen.
-Wat maakt het voor verschil, vervolgde Basquin, die hem geen kans
gaf op zijn verhaal te komen, of zij woensdagavond of
donderdagochtend was weggegaan?
-Daar gaat het juist om.
-Waar gaat het juist om?
-Dat er geen verschil is. Dat is een bewijs, dat ik niet echt
gelogen heb.
-Niet gelogen? Als U zegt, dat Uw vrouw de bus van 7. 10 genomen
heeft voor een bezoek aan Loesje in Bourges? En als U dat herhaalt
aan nog minstens zes mensen, en nog wel aan Uw schoonmoeder?
-Luister eens, meneer Basquin.
-Niets liever dan dat.
Dat was waar, Basquin deed zijn best hem te begrijpen, maar er was
toch iets in de houding van Jonas, dat hem begon te irriteren.
Jonas merkte dat en daardoor werd hij nog zwakker in zijn
verdediging. Net als bij Le Bouc, de laatste dagen, was er een muur
tussen hem en zijn ondervrager en hij vroeg zich tenslotte af, of
hij eigenlijk wel een mens was als andere mensen.
-Ik had er op gerekend, dat Gina donderdagmorgen vroeg zou
terugkomen.
-Waarom?
-Omdat ze meestal alleen maar de nacht wegbleef.
Deze woorden waren hem zwaar gevallen, maar hij was bereid nog meer
te lijden, als ze hem maar met rust lieten.
-Toen ik zag, dat ze niet kwam, heb ik me wijs gemaakt dat ze nog
wel in de loop van de dag zou terugkeren en ik deed of er niets aan
de hand was.
-Waarom?
-Omdat het dan niets te betekenen had, dat ze...
Zou iemand anders niet hetzelfde gedaan hebben? Maar hij moest er
van profiteren, nu hij hem aan 't woord liet.
-Om tien uur ben ik naar Le Bouc gegaan, zoals ik elke ochtend
doe.
-En toen hebt U verteld dat Uw vrouw met de eerste bus naar Bourges
was gegaan om haar vriendin te bezoeken.
Jonas werd woedend, sloeg met de vuist op de toonbank en riep
heftig:-Dat is niet waar!
-Hebt U dat niet gezegd in tegenwoordigheid van vijf of zes
getuigen ?
-Niet zoals U het voorstelt. Het is anders gegaan. Le Bouc vroeg
mij hoe het met Gina ging en toen heb ik gezegd dat zij het goed
maakte. Ancel die naast mij stond, zal U dit kunnen getuigen. Ik
geloof dat Fernand toen de opmerking maakte, dat men haar 's
morgens niet op de markt gezien had.
-En wat voor verschil maakt dat?
-Wacht nu even! smeekte hij. Want toen pas heb ik gezegd dat zij
naar Bourges was gegaan.
-Waarom ?
-Om een verklaring te geven van haar wegblijven op de markt: zo
zouden er misschien, als ze nog bijtijds terugkeerde, praatjes
voorkomen kunnen worden.
-En daarnet zei U, dat praatjes haar niets kunnen schelen. Jonas
haalde de schouders op. Dat had hij gezegd, natuurlijk.
-En dat het U ook niets kan schelen.
-Maar U zult moeten toegeven, dat ik in een moeilijke positie was.
Ik stond daar aan een bar, met enkele kennissen om me heen en toen
vroegen ze me, waar mijn vrouw uithing.
-Hebben ze U gevraagd, waar ze was?
-Ze hebben alleen de opmerking gemaakt, dat ze haar niet gezien
hadden. Toen heb ik geantwoord, dat ze naar Bourges was gegaan.
-Waarom Bourges ?
-Omdat ze daar nog wel meer heengaat.
-En waarom dan gesproken over de bus van 7. 10? •'Omdat ik mij
herinnerde, dat er 's avonds geen bus naar Bourges gaat.
-U dacht wel aan alles.
-Dat was maar toeval.
-En hoe kwam U aan Loesje?
-Ik geloof niet eens dat ik het eerst over haar gesproken heb. Als
mijn herinnering juist is, had Le Bouc gezegd: „Gaat zij Loesje
opzoeken ?" want iedereen weet dat Loesje in Bourges woont en dat
zij en Gina vriendinnen zijn.
-Merkwaardig! bromde Basquin en hij keek hem aandachtiger aan dan
ooit.
-Alles is heel eenvoudig, antwoordde Jonas met een gedwongen
lachje.
-Misschien is alles wel niet zo eenvoudig!
Die woorden zei de inspecteur op ernstige toon en niet erg
welwillend.