HOOFDSTUK V

De Blauwe Winkel

ZE HETEN HEM TOT MAANDAG MET RUST, ZELFS AL TE VEEL met rust, want hij kreeg het gevoel alsof er een leegte om hem ontstaan was. Misschien was hij overgevoelig geworden en begon hij nu de mensen te verdenken van bedoelingen, die zij helemaal niet hadden?
Nadat ze, twee dagen lang, bij hem geïnformeerd hadden naar Gina, met een vasthoudendheid alsof ze geld van hem moesten hebben, spraken ze nu niet meer over haar. Hij meende dat zij, die het meest gevraagd hadden, Le Bouc en Ancel, het nu expres vermeden om het onderwerp Gina aan te raken.
Waarom was de belangstelling voor zijn vrouw zo plotseling opgehouden? En, als zij wisten waar zij was, wat voor reden was er dan, dat zij het hem verzwegen ?
De kleinste bijzonderheden merkte hij op. Bijvoorbeeld, toen hij vrijdags bij Pépito at, had de Weduwnaar nog duidelijk zijn oogleden laten zakken, zijn gewone groet, terwijl er gisteren nauwelijks een knipoogje af kon. Meende de bureauchef dat Jonas was teruggekomen en dat hij voortaan weer dagelijks tegenover hem zou zitten voor de maaltijd?
Pépito deed niet verwonderd toen hij hem weer zag, maar hij had niets over Gina gevraagd.
-Er is ook kabeljauw met dikke saus, had hij gezegd; hij wist dat Jonas daarvan hield.
Jonas kon niet zeggen, dat hij koel deed, maar hij was beslist gereserveerder dan gewoonlijk.
-Komt U vanavond eten? had hij gevraagd, toen Jonas opstond om weg te gaan.
-Ik denk het niet.
Logisch had Pépito dan moeten zeggen:-Dus Gina komt vanmiddag thuis?
Want Pépito wist niet waarom Jonas liever thuis at, al was hij dan alleen. Eigenlijk at hij liever thuis, omdat hij niet helemaal ineens zijn vrijgezellenbestaan weer wilde hervatten, omdat hij niet alle banden met dat andere leven, dat hij gekend had, wilde verbreken en ook omdat een maaltijd klaar maken en vaten wassen hem wat bezig hield.
Het was een sombere middag geweest. De hitte drong door de openstaande deur naar binnen. Jonas was begonnen een van de partijtjes boeken, die hij bij de mensen van de zolder liet halen, uit te zoeken en te prijzen: daar was van alles bij, vooral schoolprijzen, waarin nog de namen geschreven stonden, met verbleekte inkt, van al-lang-gestorven prijswinnaars.
Klanten waren er haast niet geweest. Louis op zijn bakfiets had zijn vaart wat verminderd toen hij langs de winkel kwam, maar hij was pas stil gaan staan voor het café van Fernand.
Toen hij al weer weg was, om vier uur, was Jonas er 'n kop koffie gaan drinken en Le Bouc was even koel geweest als 's morgens. Daarna was hij naar Ancel gegaan om een cotelette te halen voor zijn avondeten. Ancel was er niet. De knecht hielp hem en mevrouw Ancel kwam uit de achterkamer voor de kassa, zonder hem iets te vragen.
Hij at daarna, ruimde de boel op en ging nog tot vrij laat door met het uitzoeken van zijn zolderrommel, die hoog in een hoek stond opgestapeld en hij plakte de beschadigde werken met gompapier bij.
Hij was in de winkel waar het licht aan was, maar de kruk had hij uit de deur genomen. Overigens was het donker in huis. Tegen negen uur liep er iemand langs en weer terug,moeilijk te herkennen in de duisternis, maar hij zou gezworen hebben, dat het Angèle was.
Hij werd bespied. Ze kwamen nu, zonder hem iets te vragen, kijken of Gina weer thuis was.
Om tien uur ging hij naar bed, viel in slaap en spoedig begon het nachtelijk lawaai van de markt. De zaterdagse markt was de drukste en op sommige uren moesten de auto's het trottoir oprijden om te parkeren. Het was warmer dan daags tevoren. De zon leek kopergeel maar was niet meer zo helder en om elf uur zou je gedacht hebben dat er onweer in aantocht was; de marktlui keken met bezorgdheid naar de lucht. Ergens op het land was het al uitgebroken, want je hoorde het in de verte donderen, de wolken werden daarna weer lichter en eindelijk verdwenen ze geheel, zodat de hemel strak blauw werd.
Hij at weer bij Pépito en de Weduwnaar was er ook, met zijn hond. Het leek wel of Jonas medelijden wilde opwekken, of hij een beetje steun zocht want deze keer was hij de eerste met het knipoogje en meneer Metras antwoordde met een onbewogen gezicht.
's Zondags was Pépito gesloten en Jonas ging de winkels af om etenswaren te halen, met de boodschappenmand van gevlochten stro, van Gina in zijn hand. De groenten kocht hij niet bij Angèle, maar in een winkel in de rue Haute. In de slagerij bediende Ancel hem deze keer zelf, maar hij maakte niet het minste grapje. Hij moest ook brood kopen en koffie en zout, want die waren op, en voor de zondagavond nam hij spaghetti. Dat was traditie, uit de tijd van Gina, omdat het zo gauw klaar was.
Het plaveisel van de Oude Markt werd met de waterstraal schoon gespoten, er kwamen weer een paar auto's om te parkeren en 's avonds bracht hij zijn tijd door, zoals daags tevoren, met het opknappen van de boeken en hij schreef met potlood de prijs op de rug. Hij had vluchtig de courant ingezien. Hij verwachtte niet dat hij er nieuws over zijn vrouw in zou vinden en hoopte het ook niet, want dan zou het slecht nieuws geweest zijn, en toch was hij teleurgesteld.
Het was de vierde nacht dat hij alleen sliep en omdat hij tijdig naar bed gegaan was, hoorde hij buren die thuis kwamen van de bioscoop. De volgende morgen, vóór hij opstond, hoorde hij andere buren, vooral vrouwen, die al naar de Cecilia-kerk gingen.
Sinds hij met Gina getrouwd was, ging hij elke zondag naar de mis, altijd naar de Hoogmis om tien uur en voor die gelegenheid was Gina altijd in groot toilet, 's Zomers droeg ze een blauw mantelpak, een hoed en witte handschoenen.
Toen er sprake was geweest van het huwelijk had hij begrepen dat het, naar de zin van de Palestri's, in de kerk gesloten zou moeten worden.
Daarvóór was hij nooit in de kerk geweest, behalve dan voor een paar begrafenissen; hij had nooit, van geen enkel geloof, godsdienstige gebruiken nageleefd, alleen, tot het vertrek van zijn moeder, die van de Joodse godsdienst. Hij had nooit gezegd dat hij Jood was, maar hij zou het ook niet ontkend hebben. Onmiddellijk nadat de beslissing genomen was, had hij de pastoor van de Cecilia-kerk, pastoor Grimault, opgezocht en hij had gevraagd, of hij gedoopt kon worden.
Drie weken lang, haast elke avond, had hij catechismus-lessen gekregen op de pastorie, in een spreekkamer met een ronde tafel, waarop een vuurrood tafelkleed lag van pluche, met balletjes-franje. In de kamer hing een flauwe en tegelijk doordringende lucht, die Jonas nooit geroken had en die hij ergens anders nooit meer ruiken zou.
Terwijl Jonas, net als op school, zijn lesje opzegde, zatpastoor Grimault, die geboren was op een boerderij in Cher, in de verte turend aan zijn sigaar te trekken, wat hem niet belette zijn leerling te verbeteren, zodra deze zich vergiste.
Jonas had hem geheimhouding verzocht, wat de pastoor begrepen had. Maar desalniettemin moesten er een peter en een meter gevonden worden. Justine, de pastoorsmeid en de oude Joseph, de koster die graveerder was van beroep, vervulden die functies en Jonas gaf hun elk een mooi cadeau. Ook gaf hij een geschenk aan de kerk. Hij had aan Sjepilof geschreven dat hij trouwen ging, maar hij had het niet gehad over de doop en ook niet over de kerkelijke plechtigheid.
Hij had het prettig gevonden Christen te worden, niet alleen met het oog op het huwelijk, maar ook omdat hij zich daardoor nauwer aangesloten zou voelen bij de bewoners van de Oude Markt, die bijna allemaal naar de kerk gingen. In het begin gedroeg hij er zich wat onhandig en maakte hij de kniebuigingen en kruistekens te pas en te onpas, maar later raakte hij gewend en Gina en hij zaten elke zondag op dezelfde plaats, op de hoek van een bank.
Net als op de andere zondagen, ging hij ook die zondag naar de mis en het was de eerste keer, dat hij alleen ging. Hij meende dat ze naar hem keken toen hij naar zijn plaats liep en dat sommigen elkaar met hun ellebogen aanstootten.
Hij bad niet, omdat hij eigenlijk nooit echt gebeden had, maar hij had er wel naar verlangd en terwijl hij de kaarsenvlammetjes zag dansen en de wierookgeur opsnoof, dacht hij aan Gina en ook aan zijn zuster Doucia, wier gezicht hij niet kende.
Na de dienst bleven de mensen in groepjes voor de kerk bij elkaar staan en een kwartier lang bleef het druk op het plein. Door de zondagse kleren zag het er vrolijk uit, maar langzamerhand liepen de trottoirs weer leeg en voor de restvan de zondag kwam er, om zo te zeggen, niemand meer.
Om twaalf uur sloot Ancel, die 's zondagsmorgens open was, zijn zaak. De rolluiken van de andere winkels waren reeds eerder neergelaten, behalve die van de banketbakkerij, waar ze om half een sloten.
Voor Jonas en zijn vrouw was de zondag de tuindag. Dat wil zeggen, dat ze,, met goed weer, in het tuintje huisden, als ze tenminste niet uitgingen. Want 's zomers was het beslist onmogelijk in de winkel te blijven met dichte deur vanwege het gebrek aan frisse lucht en als de deur open bleef, zouden de voorbijgangers denken, dat ze de zondagsrust niet in acht namen.
Niet alleen, dat zij de middag in het tuintje doorbrachten, maar zij aten er ook, onder de zware tak van de lindeboom, die over de muur van de Chaignes heenreikte en die voor wat schaduw zorgde. Langs de muur liep een oude en verwrongen wijnstok met bladeren vol roestvlekjes, maar die elk jaar toch nog enkele trosjes zure druiven opbracht.
Zij hadden geprobeerd een kat te houden. Zij hadden er verschillende gehad. Maar alle poesen waren, om de een of andere reden, verdwenen om ergens anders een onderkomen te zoeken.
Gina hield niet van honden. Eigenlijk hield ze van geen enkel dier en als ze buiten gingen wandelen keek ze benauwd naar de koeien in de verte.
Zij hield ook niet van het buitenleven of van wandelen. Zij had nooit zwemmen willen leren. Zij was pas in haar element, wanneer haar hoge hakjes kletterden op het gladde, harde trottoir-plaveisel en ook had zij een afkeer van rustige straten, zoals die waar Clémence woonde; zij moest vertier hebben, stadsgeluiden en zij moest naar fel-gekleurde etalages kunnen kijken.
Wanneer zij ergens wat gingen drinken, wilde zij niet naar de ruime café's op het Raadhuisplein of op het Schouwburgplein, maar naar bars, waar een muziekautomaat was.
Hij had een radio gekocht en 's zondags zette zij die in het tuintje neer, waarbij ze dan een verlengsnoer gebruikte dat aansloot op het stopcontact van de keuken.
Zij naaide bijna nooit, hoogstens hield ze haar kleren en het linnengoed wat bij en dikwijls ontbrak er een knoop aan zijn overhemden; in meer dan de helft van haar slips zaten gaatjes.
Terwijl de muziek speelde zat zij dan sigaretten te roken en te lezen en het gebeurde wel, dat ze halverwege de middag naar boven, naar de slaapkamer ging, haar jurk uittrok en wat op de sprei ging liggen.
Die zondag las hij ook, gezeten in een van de ijzeren armstoelen, die hij op een koopje voor de tuin gekocht had. Tweemaal ging hij weer naar de winkel om een ander boek te halen en tenslotte viel zijn keus op een werk over het leven der spinnen. Ergens in een hoek lag er een, dat hij allang kende en zo stond hij daar verwonderd, met nieuwe belangstelling, het boek te bekijken, als iemand die zo pas een vondst gedaan heeft.
De post van de vorige dag en van vrijdag had geen bericht van Gina gebracht. Hij had gehoopt, zonder er op te rekenen, dat zij een paar woordjes geschreven zou hebben, maar nu wist hij wel zeker, dat dat een belachelijke veronderstelling geweest was.
Nu en dan, terwijl hij doorlas en de draad van het verhaal niet uit het oog verloor, sprongen zijn gedachten toch weer boven de gedrukte tekst uit. Het waren natuurlijk geen scherpomlijnde, geen aaneensluitende gedachten. Vage beelden kwamen hem voor de geest, het beeld van Angèle even enonmiddellijk daarna, zonder samenhang, verbeeldde hij zich Gina naakt in een ijzeren ledikant te zien, in een hotelkamer.
Waarom een ijzeren ledikant? En waarom tussen witgekalkte muren, zoals in buitenhotels?
Het was onwaarschijnlijk, dat zij haar toevlucht gezocht had ergens buiten de stad, want daar had ze een afschuw van. Alléén was zij zeker niet. Sinds zij woensdagavond was weggegaan, had zij ondergoed moeten kopen, tenzij ze het voldoende gevonden had, 's avonds even haar slip en bustehouder te wassen, om ze 's morgens ongestreken weer aan te trekken.
Clémence, haar man en Poupou, zouden wel bij de Ancels zijn, waar 's zondags de hele familie bijeenkwam en waar Martine, de jongste dochter, piano speelde. Zij hadden een heel grote tuin, aan het eind waarvan het schuurtje stond, waarover Gina gesproken had. Zij had hem niet verteld of zij de slager zijn gang had laten gaan. Waarschijnlijk was dat wel gebeurd, maar het was net zo goed mogelijk, dat Ancel niet alles gedurfd had.
Tweemaal op die middag meende hij de piano te horen; bij 'n bepaalde wind klonken de tonen wel tot in hun tuintje.
De Chaignes hadden een auto en waren 's zondags nooit thuis. Angèle sliep de hele middag en Louis, in een donkerblauwe colbert, ging biljarten en kwam pas thuis nadat hij alle café's in de stad was rond geweest.
Wat zou zo'n jongen als Frédo de hele dag uitvoeren? Jonas wist er niets van. Hij was de enige van het gezin die niet naar de mis ging en overdag zag je hem niet.
Om vijf uur kwamen er een paar oude vrouwtjes langs, die naar het lof gingen en een ogenblikje luidden de klokken.
Het café van Le Bouc was gesloten. Jonas had koffie gezet en omdat hij een beetje trek kreeg, knabbelde hij aan een stuk kaas.
Anders was er niets gebeurd. Hij had gegeten en daarna, omdat hij geen zin had iets uit te voeren, had hij zijn boek over spinnen uitgelezen. Het was net negen uur toen hij al ging wandelen, nadat hij de buitendeur achter zich gesloten had en hij was in de richting van het smalle kanaal gegaan, waar een ophaalbrug zich donker aftekende tegen een maan-heldere hemel. Twee smalle aken, typische bootjes uit de Berry, lagen geankerd aan de kade en er omheen vormden zich telkens nieuwe kringen aan de oppervlakte van het water.
Hij kwam langs Clémence, in de rue des Deux-Ponts en ditmaal was er licht aan op de eerste etage. Zou Clémence iets weten over Gina? Maar zelfs als ze iets zou weten, zou ze hem toch niets zeggen. Hij stond niet stil, want het raam stond open en Reverdi, in hemdsmouwen, liep al pratende de kamer op en neer.
Naarmate hij dichter bij huis kwam, kreeg hij een onbehaaglijk gevoel van de neergelaten rolluiken en de verlaten trottoirs en hij merkte dat hij sneller was gaan lopen alsof hij vluchtte voor iets onbestemds, iets dreigends.
Zouden andere mensen, zoals Gina, diezelfde angst voelen en zouden zij daarom hun heil zoeken in de hei-verlichte bars, waar stemmen luid klinken en de muziek schettert?
Van verre zag hij die bars, in de tweede helft van de rue Haute, aan de kant van de Luxor en langs de huizen zag hij nog paartjes staan.
Hij sliep slecht; tot in zijn slaapkamer werd hij vervolgd door iets dreigends. Toen hij zijn bril afzette en de schakelaar omdraaide, was er een herinnering in zijn geheugen opgekomen, die niet eens helemaal een herinnering van eigen ervaringen was: want mettertijd hadden de restjes van wat hij gezien en gehoord had zich vermengd met wat men hem later verteld had.
Hij was nog geen zes jaar oud, toen het drama zich had afgespeeld en daarna was er in de stad niets sensationeels meer voorgevallen tot aan de overval van Marcel.
Daar hij in 1916 geboren was, moest het dus 1922 geweest zijn, want hij was pas op de lagere school. In november moest het geweest zijn. De Blauwe Winkel bestond al, die noemde men zo omdat de hele gevel van onder tot boven hemelsblauw geschilderd was. Daarna was er niets aan veranderd. Bekroond door een zeer spits dak verhief de winkel zich daar, op de hoek van de rue des Prémontrés, twee huizen van de viswinkel waar Jonas toen woonde.
Ook het uithangbord was niet veranderd. Daarop stond geschilderd in een donkerder kleur blauw dan van de gevel: „De Blauwe Winkel". En dan, in kleinere letters: „Kleding voor kinderen. Speciaal voor luiermanden".
De tegenwoordige weduwe Lentin had toen nog een man, een blonde kerel met een lange snor, die nu en dan buitenshuis werk had, terwijl zijn vrouw de zaak dreef.
Bijtijden zagen ze hem de hele dag op zijn stoel voor het huis zitten en Jonas herinnerde zich het zinnetje, dat hij zo dikwijls gehoord had: - Lentin heeft weer een aanval.
Gustave Lentin had de veldtocht van Tonkin meegemaakt, een naam waarvan Jonas voor 't eerst gehoord had, toen ze het over Lentin hadden en hij had het een vreselijke naam gevonden. Lentin had er koortsen van overgehouden, zoals de mensen van de Oude Markt het uitdrukten. Wekenlang was hij gewoon als iedereen, al keek hij altijd wel wat somber, wat schuw en dan had hij een of ander zaakje aan de hand. Dan hoorde je ineens dat hij in bed lag, „met ijskoud zweet bedekt en trillende over al zijn ledematen, de tanden op elkaar geklemd, als een dode".
Jonas had dat zinnetje niet bedacht. Hij wist niet van wie hij het gehoord had, maar het was hem scherp bijgebleven. Dokter Louvel met z'n baardje - nu al dood - kwam tweemaal daags bij hem; hij liep snel, met zijn versleten valiesje in zijn hand, en Jonas keek dan van de overkant op het trottoir naar de ramen en vroeg zich af, of Lentin nu misschien stervende was.
Een paar dagen later zag je hem weer verschijnen, vermagerd, met droefgeestige, holle ogen en zijn vrouw hielp hem als hij naast de voordeur op zijn stoel ging zitten, en in de loop van de dag, naarmate de zon voortschreed, werd hij nog eens verplaatst. De winkel behoorde niet aan Lentin, maar aan zijn schoonouders, de Arnaud's, die er in de kost waren. Mevrouw Arnaud was, naar Jonas zich herinnerde, bijna rond; haar witte haren waren naar achteren gekamd en zo gering in aantal, dat de rose schedelhuid duidelijk zichtbaar was.
Haar echtgenoot herinnerde hij zich niet meer. Maar wel had hij de volksoploop gezien, op een ochtend, juist toen hij naar school wilde gaan. Het woei flink die dag. En het was marktdag. Een ziekenauto en twee andere zwarte auto's stonden voor „De Blauwe Winkel" en de mensen drongen zo, dat je aan een opstandje zou gedacht hebben, als het er niet zo angstig stil geweest was.
Ofschoon zijn moeder hem er vandaan had moeten slepen en hem later verzekerd had dat hij niets gezien kon hebben, was hij er nu nog van overtuigd dat hij een man gezien had met een afgesneden hals, die op een brancard vervoerd werd door twee ziekenoppassers in witte jassen. In het huis, daar was hij zeker van, had een vrouw gegild, zoals krankzinnigen dat doen.
- Je denkt dingen gezien te hebben, die je later hebt horen vertellen.
Dat was wel mogelijk, maar hij kon maar niet toegeven dat dat schouwspel zich niet werkelijk voor zijn kinderogen had afgespeeld.
Men hoorde later vertellen, dat Lentin leed onder het besef, dat hij een onnutte meeëter was in het huis van zijn schoonouders. Meerdere malen zou hij hebben laten doorschemeren, dat dat zo niet blijven kon, en men had toen aan zelfmoord gedacht. Ze hielden hem dus in de gaten. Het gebeurde wel, dat zijn vrouw hem op 'n afstand achterna liep op straat.
In die nacht had hij haar niet wakker gemaakt, ofschoon hij weer last had van de koortsen. Zij was, zoals gewoonlijk, het eerst naar beneden gegaan, in de mening dat hij rustig was en toen was hij, geruisloos, met een scheermes in de hand, de kamer van zijn schoonouders binnengegaan en hij had hen na elkaar de hals afgesneden, zoals hij dat had zien doen door de soldaten in Tonkin en zoals hij daar misschien zelf al eens gedaan had.
Alleen de oude mevrouw Arnaud had nog kunnen roepen. Haar dochter was de trap opgerend, maar toen zij bij de openstaande deur gekomen was, had haar man zijn werk al gedaan en rechtop, midden in de kamer, terwijl hij haar strak aankeek met de blik van een krankzinnige, had hij ook zichzelf de halsslagader doorgesneden.
Mevrouw Lentin was nu helemaal spierwit, en heel klein, met net zo weinig haren als haar moeder en zij verkocht nog steeds luiermanden en kinderkleding.
Waarom had Jonas aan dit drama gedacht op het moment dat hij in slaap viel? Omdat hij zojuist langs de Blauwe Winkel gekomen was en een schim achter het gordijn gezien had?
Dat verontrustte hem. Hij deed zijn best aan iets anderste denken. Toen hij na een half uur nog niet sliep, stond hij op om een gardenal-tablet in te nemen. In werkelijkheid nam hij er twee en ze werkten bijna onmiddellijk. Tegen vier uur echter werd hij wakker, in de stilte van de ochtendschemering en hij bleef met open ogen liggen tot het moment dat hij opstond.
Hij voelde zich versuft en ongerust. Hij wilde eerst niet naar de bakker gaan om croissants te halen want hij had geen honger. Maar hij beschouwde het als een plicht die gedaan moest worden en hij stak het stille plein over en zag Angèle die haar manden op het trottoir uitstalde. Zou zij hem niet zien ? Of dééd ze net of ze hem niet zag? - Drie? vroeg de bakkersvrouw, al gewend aan het aantal.
Dat hinderde hem erg. Hij kreeg de indruk, dat ze hem bespiedden en dat iedereen dingen wist, waarvan hij zelf niet op de hoogte was.
Met een sigaret in de mond sjouwde Ancel grote stukken rundvlees van de vrachtwagen, zonder merkbare inspanning en toch moest hij wel vijf of zes jaar ouder zijn dan Jonas.
Hij ontbeet, bracht de bakken met boeken naar buiten en besloot eerst de zolderrommel af te werken vóór hij de slaapkamer aan kant maakte; om half tien was hij nog aan de gang, hij was net bezig in een bibliografie na te gaan of het werkje van Maupassant, zonder band overigens, dat hij net in de stapel gevonden had, niet een originele editie was. Er kwam iemand binnen, maar hij keek niet direct op. Hij wist, naar de vage indruk die hij van opzij gekregen had, dat het een man was, die overigens geen haast had, want hij stond al te kijken bij een vak boeken.
Toen Jonas eindelijk naar hem keek, herkende hij de inspecteur van politie Basquin, aan wie hij vrij dikwijls boeken verkocht had.
-Neemt U mij niet kwalijk, stamelde hij, ik was bezig met...
-Hoe gaat het met U, meneer Jonas ?
-O goed, ik maak het goed.
Hij zou gezworen hebben dat Basquin die morgen niet kwam om een boek te kopen, alhoewel hij er eentje in zijn hand had.
-En Gina?
Hij kreeg een kleur. Hij kon het niet helpen. Hoe meer hij zijn best deed niet te blozen, des te heviger de kleur werd, zodat hij zijn oren voelde gloeien.
-Ik denk wel dat zij het ook goed maakt.
Basquin was drie of vier jaar jonger dan hij; hij was geboren aan de overkant van het kanaal, in een van de vijf of zes huisjes die om de steenbakkerij gebouwd waren. Men zag hem vrij dikwijls op de markt en als er ergens bij een winkelier was ingebroken, was hij het meestal die de zaak in handen nam.
-Is zij niet hier?
Hij aarzelde even, zei eerst neen en toen, met de moed der wanhoop, als iemand die zich gaat verdrinken, zei hij in een vaart:-Zij is woensdagavond weggegaan met de mededeling dat zij de baby van Clémence, Ancel's. dochter, ging oppassen. Zij is sindsdien niet teruggekeerd en ik heb geen bericht van haar ontvangen.
Het was een opluchting geweest, eindelijk met de waarheid voor de dag te komen, voor eens en voor altijd van dat verzonnen uitstapje naar Bourges af te zijn, wat hem zo dwars had gezeten.
Basquin had een net gezicht. Jonas had horen zeggen, dat hij vijf kinderen had, een lichtblonde vrouw die er lijdenduitzag, maar die in werkelijkheid meer waard was dan vrouwen die een gezond uiterlijk hebben.
Zo leerde je dikwijls op de Oude Markt de levensgeschiedenis kennen van mensen die je nooit gezien had, door zinnetjes uit een gesprek dat je te hooi en te gras opving. Jonas kende mevrouw Basquin niet, zij woonde in een nieuw klein huis aan de rand van de stad, maar het was mogelijk, dat hij haar wel eens gezien had als zij op de markt haar inkopen deed, zonder te weten wie zij was.
Jonas kreeg niet de indruk, dat de inspecteur komedie speelde, dat hij gekomen was om hem er in te laten lopen. Hij was heel vlot en vriendelijk, stond met het boek in de hand voor de toonbank als een klant, die een praatje maakt over de regen of het mooie weer.
-Had zij bagage meegenomen?
-Nee, haar valies staat nog boven.
-En japonnen of andere kleren ?
-Alleen de rode japon, die zij aanhad.
-Geen mantel?
Die mantel, was dat geen bewijs dat Basquin meer van de zaak wist dan hij wou laten merken? Waarom zou hij anders aan de mantel gedacht hebben? Frédo had er aan gedacht, dat is zo, maar pas nadat hij in de slaapkamer had gesnuffeld.
Was dat niet een aanwijzing dat Frédo de politie had gewaarschuwd ?
-Haar twee mantels zijn nog in de kast.
-Had zij geld bij zich?
-Als ze iets bij zich had, kan het niet veel geweest zijn. Zijn hart bonsde in zijn nauwe borstkas en het kostte hemmoeite natuurlijk te spreken.
-Hebt U er geen idee van waar ze heen kan gegaan zijn ?
-Geen idee, meneer Basquin. Ik was woensdagnacht omhalf een 20 ongerust, dat ik naar Clémence gelopen ben.
-En wat heeft zij U gezegd?
-Ik ben er niet binnen gegaan. Er was geen licht aan. Ik dacht dat zij al naar bed waren en ik wilde ze niet storen. Ik hoopte toen, dat Gina langs een andere weg naar huis was gegaan.
-En bent U niemand tegengekomen?
Van deze vraag schrok hij het meest, want hij begreep dat deze vraag in verband stond met een alibi. Wanhopig ging hij zijn herinneringen nog eens na, maar hij moest, moedeloos, bekennen:-Neen, ik geloof het niet.
Iets kwam hem toen nog voor de geest:-Ik heb wel een jong paartje horen praten, in de rue de Bourges, maar ik heb ze niet gezien.
-Kwam U niemand tegen bij het heengaan of bij het teruggaan?
-Ik weet het niet. Ik dacht aan mijn vrouw. Ik heb er niet op gelet.
-Doet U nog eens Uw best, U alles te herinneren.
-Ik doe al mijn best.
-Misschien heeft iemand, aan een raam, U langs zien komen. Gelukkig, hij wist nog iets.
-Er was licht achter een raam, op de hoek van de rue des Prémontrés en van de rue des Deux-Ponts.
-Bij wie?
-Dat weet ik niet, maar ik zou U het huis kunnen aanwijzen.
-Was het raam open ?
-Neen, ik geloof het niet. Het rolgordijn was naar beneden. Ik heb nog aan een zieke gedacht...
-Waarom een zieke?
-O, zo maar. Het was er zo rustig.
Basquin keek hem strak aan, maar niet streng, niet onvriendelijk, niet vijandig. Jonas vond het van zijn standpunt gezien gewoon, dat hij zijn plicht deed en hij had liever met hem te doen dan met een ander. De inspecteur zou het zeker wel begrijpen.
-Het is al eens meer gebeurd dat Gina..., begon hij, een beetje beschaamd.
-Ik weet het. Maar zij is nooit vier dagen weggebleven, niet waar? En er was dan altijd wel iemand, die wist waar zij was.
Wat wilde hij daarmee zeggen? Betekende dat, dat Gina, als zij een slippertje maakte, de mensen op de hoogte bracht, haar broer bijvoorbeeld of een van haar vriendinnen, zoals Clémence? Basquin had dat niet zó maar gezegd. Hij wist wat hij zei, hij scheen er zelfs meer van te weten dan Jonas.
-Hebt U woorden met elkaar gehad, woensdag?
-Wij hebben nooit woorden met elkaar gehad, dat zweer ik. Mevrouw Lallemand, de moeder van het zieke meisje,kwam binnen om haar twee boeken te ruilen en het gesprek stokte. Zou zij iets gehoord hebben ? Het leek wel of zij de inspecteur kende, of althans wist wie hij was, want zij scheen wat verlegen en zei:-Geeft U mij maar onverschillig wat, weer zo iets.
Zou zij begrepen hebben, dat het werkelijk een verhoor was, dat de boekhandelaar daar moest ondergaan?
Zij ging overhaast weg, als iemand die voelt dat hij te veel is en ondertussen had Basquin zijn boek weer teruggezet op de plank en een sigaret opgestoken.
-Ook niet, vervolgde hij het gesprek, als zij de nacht buitenshuis had doorgebracht?
Jonas zei met nadruk:-Ook dan niet. Ik heb haar nooit een verwijt gemaakt.
Hij zag dat de politieman zijn wenkbrauwen fronste en hij begreep dat het ook niet te geloven was. En toch zei hij de waarheid.
-U wilt mij dus doen geloven, dat het U onverschillig liet?
-Ik had er wel verdriet van.
-En U wilde haar dat niet laten merken?
Hij las in de ogen van Basquin een gewoon-menselijke nieuwsgierigheid, die niets met zijn vak had uit te staan, en hij had wel zijn hart willen uitstorten. Zijn gezicht was met zweet bedekt en zijn brilleglazen raakten beslagen.
-Ik vond het niet nodig het te laten merken. Zij begreep het toch wel. Want in haar hart schaamde zij zich, maar zij zou het voor niets ter wereld hebben laten blijken.
-Gina zich schamen?
Hij richtte zijn hoofd recht op en hij schreeuwde bijna, zo was hij er van verzekerd, dat het waar was:-Ja! En het zou wreed geweest zijn het nog erger te maken. Dat zou niets gegeven hebben. Begrijpt U me? Zij kon niet anders, het was haar aard...
De inspecteur stond verstomd van deze woorden en een ogenblikje had Jonas hoop, dat hij hem overtuigd had.
-Ik had geen enkel recht om haar verwijten te maken.
-U bent toch haar man. Vermoeid zuchtte hij:-Natuurlijk...
Hij begreep dat hij te vroeg gehoopt had.
-Hoe dikwijls is dat gebeurd in die twee jaren? Want het is toch twee jaar geleden dat U getrouwd bent, is het niet?
-De vorige maand was het twee jaar geleden. Ik heb niet opgeteld, hoe dikwijls.
Dat was niet helemaal waar. In een paar tellen had hij het weer kunnen weten, maar dat was van geen belang en dievraag deed hem denken aan de vragen van de pastoor <n de biechtstoel.
-De laatste keer?
-Zes maanden geleden.
-En wist U toen, met wie? Opnieuw sprak hij luid:-O, nee! nee! Waarom zou ik moeite gedaan hebben er achter te komen?
Wat zou het hem verder gebracht hebben, als hij de man gekend had, met wie Gina naar bed ging? Als alles zich nog duidelijker in zijn hoofd zou afspelen, als hij nog meer zou moeten lijden?
-Houdt U van haar?
Hij antwoordde onhoorbaar: -Ja.
Hij had er een afkeer van daarover te spreken, want dat ging hem alleen aan.
-Alles bij elkaar houdt U dus van haar, maar U bent niet jaloers.
Dat was geen vraag. Dat was een conclusie en hij ging er niet verder op in. Hij raakte de moed kwijt. Nu stond hij niet meer tegenover de min of meer opvallende koelheid van de marktbewoners, maar tegenover de redeneringen van een man, die het, zijn beroep daargelaten, toch niet had kunnen begrijpen.
-Bent U er zeker van, dat Gina woensdagavond het huis verlaten heeft?
-Ja.
-Op welk uur?
-Onmiddellijk na het eten. Zij had nog afgewassen, maar had de pan vergeten en toen zei ze nog, dat ze naar de Reverdi's ging.
-Is zij nog naar boven gegaan, naar de slaapkamer?
-Ik geloof van wel. Ja.
-Bent U er niet zeker van?
-Ja, zeker. Nu herinner ik het mij weer.
-Is zij daar lang gebleven?
-Niet erg lang.
-Bent U met haar meegegaan tot de buitendeur? -Ja.
-Hebt U gezien, welke kant zij is uitgegaan ?
-In de richting van de rue des Prémontrés.
Hij zag nog hoe haar rode japon opviel in de grauwe straat.
-Bent U er zeker van dat Uw vrouw in de nacht van woensdag op donderdag niet thuis geweest is?
Hij kreeg weer een kleur toen hij zei:-Heel zeker.
Hij wou net beginnen de geschiedenis recht te zetten, want hij was verstandig genoeg om te voorzien wat er nu volgen zou. Maar Basquin was hem te vlug af.
-Toch hebt U aan haar vader verklaard, dat zij de bus naar Bourges genomen had, donderdagmorgen om 7. 10.
-Dat weet ik. Dat was verkeerd van me.
-Hebt U gelogen?
-Precies een leugen was het niet.
-U hebt dat ook aan andere mensen verteld, met kleine bijzonderheden er bij.
-Ik zal U uitleggen, waarom...
-Antwoord eerst op de volgende vraag. Was er voor U een reden om het voor Palestri geheim te houden dat zijn dochter woensdagavond was weggegaan?
-Nee.
Er was geen bijzondere reden geweest om het voor Louis geheim te houden, maar zó was het ook niet begonnen. Als zehem maar de tijd gaven om alles te vertellen zoals het gegaan was, dan zou er kans zijn dat ze elkaar zouden begrijpen.
-U neemt toch aan dat Palestri op de hoogte was van het gedrag van zijn dochter?
-Ik geloof... Ja...
-Ook Angèle... Zij maakte er trouwens geen geheim van. Hij kon wel huilen, want hij was machteloos.
-U beweert nu wel, dat Gina zich schaamde, maar zij deed toch geen moeite iets verborgen te houden, integendeel.
-Dat is niet hetzelfde. Het gaat over een andere manier van schamen.
-Hoe dan ?
Hij had er wel mee uit willen scheiden, zo had hij er genoeg van. Ze stonden daar tegenover elkaar, beiden toch verstandige mannen, maar ze begrepen elkaar niet en hun uitgangspunt was verschillend.
-Wat men van haar zei, kon haar niet schelen. Het was meer...
Hij wilde verklaren, dat zij zich voor zichzelf schaamde, maar zij gaven hem de kans' niet.
-En U, kon dat U ook niets schelen?
-Natuurlijk niet!
De woorden waren er uit, voor hij het wist. Dat was waar en toch ook niet waar. Hij was er zich goed van bewust, dat dit antwoord niet klopte met wat hij wilde gaan uitleggen.
-Nu, dan was er toch geen enkele reden om het geheim te houden, dat ze was weggelopen.
-Ik heb niets geheim gehouden.
Zijn keel werd droog en zijn ogen begonnen pijn te doen.
-Wat maakt het voor verschil, vervolgde Basquin, die hem geen kans gaf op zijn verhaal te komen, of zij woensdagavond of donderdagochtend was weggegaan?
-Daar gaat het juist om.
-Waar gaat het juist om?
-Dat er geen verschil is. Dat is een bewijs, dat ik niet echt gelogen heb.
-Niet gelogen? Als U zegt, dat Uw vrouw de bus van 7. 10 genomen heeft voor een bezoek aan Loesje in Bourges? En als U dat herhaalt aan nog minstens zes mensen, en nog wel aan Uw schoonmoeder?
-Luister eens, meneer Basquin.
-Niets liever dan dat.
Dat was waar, Basquin deed zijn best hem te begrijpen, maar er was toch iets in de houding van Jonas, dat hem begon te irriteren. Jonas merkte dat en daardoor werd hij nog zwakker in zijn verdediging. Net als bij Le Bouc, de laatste dagen, was er een muur tussen hem en zijn ondervrager en hij vroeg zich tenslotte af, of hij eigenlijk wel een mens was als andere mensen.
-Ik had er op gerekend, dat Gina donderdagmorgen vroeg zou terugkomen.
-Waarom?
-Omdat ze meestal alleen maar de nacht wegbleef.
Deze woorden waren hem zwaar gevallen, maar hij was bereid nog meer te lijden, als ze hem maar met rust lieten.
-Toen ik zag, dat ze niet kwam, heb ik me wijs gemaakt dat ze nog wel in de loop van de dag zou terugkeren en ik deed of er niets aan de hand was.
-Waarom?
-Omdat het dan niets te betekenen had, dat ze...
Zou iemand anders niet hetzelfde gedaan hebben? Maar hij moest er van profiteren, nu hij hem aan 't woord liet.
-Om tien uur ben ik naar Le Bouc gegaan, zoals ik elke ochtend doe.
-En toen hebt U verteld dat Uw vrouw met de eerste bus naar Bourges was gegaan om haar vriendin te bezoeken.
Jonas werd woedend, sloeg met de vuist op de toonbank en riep heftig:-Dat is niet waar!
-Hebt U dat niet gezegd in tegenwoordigheid van vijf of zes getuigen ?
-Niet zoals U het voorstelt. Het is anders gegaan. Le Bouc vroeg mij hoe het met Gina ging en toen heb ik gezegd dat zij het goed maakte. Ancel die naast mij stond, zal U dit kunnen getuigen. Ik geloof dat Fernand toen de opmerking maakte, dat men haar 's morgens niet op de markt gezien had.
-En wat voor verschil maakt dat?
-Wacht nu even! smeekte hij. Want toen pas heb ik gezegd dat zij naar Bourges was gegaan.
-Waarom ?
-Om een verklaring te geven van haar wegblijven op de markt: zo zouden er misschien, als ze nog bijtijds terugkeerde, praatjes voorkomen kunnen worden.
-En daarnet zei U, dat praatjes haar niets kunnen schelen. Jonas haalde de schouders op. Dat had hij gezegd, natuurlijk.
-En dat het U ook niets kan schelen.
-Maar U zult moeten toegeven, dat ik in een moeilijke positie was. Ik stond daar aan een bar, met enkele kennissen om me heen en toen vroegen ze me, waar mijn vrouw uithing.
-Hebben ze U gevraagd, waar ze was?
-Ze hebben alleen de opmerking gemaakt, dat ze haar niet gezien hadden. Toen heb ik geantwoord, dat ze naar Bourges was gegaan.
-Waarom Bourges ?
-Omdat ze daar nog wel meer heengaat.
-En waarom dan gesproken over de bus van 7. 10? •'Omdat ik mij herinnerde, dat er 's avonds geen bus naar Bourges gaat.
-U dacht wel aan alles.
-Dat was maar toeval.
-En hoe kwam U aan Loesje?
-Ik geloof niet eens dat ik het eerst over haar gesproken heb. Als mijn herinnering juist is, had Le Bouc gezegd: „Gaat zij Loesje opzoeken ?" want iedereen weet dat Loesje in Bourges woont en dat zij en Gina vriendinnen zijn.
-Merkwaardig! bromde Basquin en hij keek hem aandachtiger aan dan ooit.
-Alles is heel eenvoudig, antwoordde Jonas met een gedwongen lachje.
-Misschien is alles wel niet zo eenvoudig!
Die woorden zei de inspecteur op ernstige toon en niet erg welwillend.