HOOFDSTUK II
Het huwelijk van Jonas
HIJ STOND NOG VOOR DE SPIEGELKAST, MET ZWEETDRUPpeltjes op zijn
bovenlip, toen hij stappen hoorde in de winkel, daarna in het
kantoortje, 's Zomers liet hij haast altijd de buitendeur
openstaan, want er was gebrek aan luchtverversing in het
langgerekte huis. Hij stond nog onbeweeglijk en verwachtte dat hij
de stem van een mannelijke of vrouwelijke klant zou horen roepen:
-Volk!
Maar de stappen gingen verder, tot in de keuken, waar de bezoeker
nog wat talmde alvorens onder aan de trap terug te keren. Het waren
de stappen van een man, zwaar en wat slepend en Jonas, verstard,
vroeg zich af of de onbekende naar boven zou komen, toen de harde
stem van zijn schoonvader door de trapruimte klonk:-Ben jij daar,
Gina?
Waarom werd hij door een plotselinge schrik bevangen, alsof hij op
iets oneerlijks betrapt werd? Zonder het ijzeren kistje te sluiten,
sloeg hij de deuren van de kast dicht, nog in twijfel of hij naar
beneden zou gaan of dat hij net zou doen, of er niemand in huis
was. Hij hoorde al een stap op de eerste trede. Opnieuw riep de
stem:-Gina!
Toen pas stamelde hij:-Ik kom beneden.
Voor hij de kamer verliet, zag hij nog in de spiegel dat zijn
gezicht een kleur had gekregen.
-Palestri was op dat ogenblik niet dronken. Zelfs 's avonds,was hij
nooit zó dronken, dat hij niet meer vast op zijn benen stond. Vroeg
in de ochtend waren zijn ogen wat rood en troebel, dan was hij wat
stil, maar na een of twee glaasjes brandewijn of liever grappa, dat
is de Italiaanse brandewijn, kreeg hij wat meer praatjes.
Hij dronk niet alleen grappa, die Le Bouc speciaal voor hem liet
komen, maar alles waarop men hem trakteerde of wat hij in de andere
kroegjes waar hij binnen liep, vond.
Toen Jonas de trap afkwam, was er in zijn ogen nauwelijks een
flikkering, zijn gelaatskleur was nog flets.
-Waar is Gina? vroeg hij, met een blik op de keuken waar hij haar
verwacht had.
Het verwonderde hem ook dat hij zijn schoonzoon naar beneden zag
komen, terwijl er toch op dat moment geen klant was en hij deed net
of hij een uitleg verwachtte. Jonas had geen tijd gehad na te
denken. Net als juist bij Fernand, hij was overrompeld. Omdat hij
het nu toch eenmaal over Bourges gehad had, was het dan niet beter,
er maar mee door te gaan?
Hij voelde de behoefte zich te verdedigen, ofschoon hij toch niets
misdaan had. Palestri overdonderde hem door zijn grofheid, door
zijn groot, verdord en bonkerig lichaam. Hij stamelde:-Zij is naar
Bourges.
Hij voelde wel, dat hij niet met overtuiging sprak, dat zijn blik,
achter de dikke brilleglazen, de blik van zijn tegenpartij trachtte
te ontwijken.
-Op bezoek bij Loesje?
-Ja, dat was ze van plan.
-Heeft ze haar moeder nog goedendag gezegd?
-Dat weet ik niet.
Tegen zijn principe in, ging hij naar de keuken, en netals Gina,
nam hij de fles rode wijn uit de kast en zette die op het zeiltje
van de tafel, met een glas.
-Wanneer is zij weggegaan ?
Later zou hij zich afvragen, waarom hij, van dat ogenblik af, zich
gedragen had als iemand die zich schuldig voelt. Hij had geen
schuld. Zo bij voorbeeld herinnerde hij zich het valies van zijn
vrouw in de muurkast gezien te hebben. Als zij daags te voren
vertrokken was om haar vriendin te bezoeken, dan zou zij haar
valies hebben meegenomen. Daarom kon het niet anders, dan dat zij
deze ochtend het huis had verlaten.
En daarom antwoordde hij:-Vanmorgen.
Louis had zijn hand uitgestrekt naar het glas, dat hij zich had
ingeschonken, maar het leek net of hij het niet vertrouwde, of hij
aarzelde te drinken.
-Met de bus van zeven uur tien?
Er ging geen andere vóór de bus van half twaalf, en die was nog
niet eens langs gekomen. Jonas moest dus wel ja antwoorden.
Het was krankzinnig; hij raakte verward in een warnet van leugens,
die weer andere leugens ten gevolge hadden en waar hij niet meer
uit zou komen. Om zeven uur 's morgens was de markt bijna verlaten.
Dat was dan juist het moment van slapte tussen de grossiers en de
detailhandel. De moeder van Gina zou haar dochter zeker hebben zien
langskomen en bovendien, Gina zou even de winkel zijn binnengegaan
om haar moeder te groeten.
En ook anderen zouden haar opgemerkt hebben. Er zijn straten, waar
de mensen in hun huis zitten als in een afgesloten vakje en waar
haast niemand zijn buren kent. De Oude Markt was anders, het leek
daar wel op een kazerne,waar de deuren altijd open bleven en waar
men elk uur van de dag op de hoogte was van wat er te doen was bij
de naaste buren.
Waarom keek Palestri zo achterdochtig naar zijn schoonzoon?
Misschien wel omdat deze een leugenachtige indruk maakte? Toch
dronk hij zijn glas leeg, in één teug, veegde zijn mond af met het
eigenaardige gebaar, dat geleek op het gebaar van de slager, maar
hij ging nog niet weg. Hij nam de keuken nog eens van alle kanten
goed op en Jonas meende te begrijpen, waarom hij zijn wenkbrauwen
fronste.
Die morgen heerste er een onnatuurlijke sfeer in huis. Alles lag op
zijn plaats, men merkte niets van de rommeligheid, die Gina altijd
achterliet.
-Saluut! bromde hij tenslotte, terwijl hij naar de winkel liep.
En, bijna binnensmonds, voegde hij er aan toe:-Ik ga aan haar
moeder zeggen, dat zij uit is. Wanneer komt ze terug?
-Ik weet het niet.
Zou het niet beter geweest zijn, dat Jonas hem teruggeroepen had,
om hem de waarheid te zeggen, om hem te vertellen dat zijn dochter
vertrokken was met medeneming van zijn waardevolle postzegels?
De zegels van beneden, die hij in de laden van zijn bureau
bewaarde, waren een allegaartje, zegels die hij bij enveloppen vol
kocht, die al waren nagekeken, die hij ruilde of aan de scholieren
verkocht.
Het kistje, daarentegen, bevatte de vorige dag nog een heel
fortuin, zeldzame zegels die hij, met geduld en handigheid, meer
dan vijfentwintig jaar lang opgespoord had, want op het lyceum was
zijn belangstelling voor postzegels al begonnen.
Eén enkel prentje, de parel van zijn collectie, een Franse zegel
van 1849, met het hoofd van Ceres op een helderrood fond, was,
volgens de catalogus zeshonderdduizend francs waard.
De zegel van Trinidad, met de stoomboot Lady Mc Leod stond voor
driehonderdduizend genoteerd en hij bezat nog andere van waarde,
zoals de rode Porto-Rico van twee peseta's met letter-opdruk,
waarvoor men hem vijfendertigduizend francs bood.
Hij had nooit de totale waarde van zijn collectie berekend, maar ze
vertegenwoordigde toch zeker een waarde van minstens tien
miljoen.
De mensen van de Oude Markt hadden geen vermoeden van die rijkdom.
Hij sprak er met niemand over en dat hij voor een zonderling
doorging, liet hem koud.
Op een avond echter had een van de catalogi nog op het bureau
gelegen en Gina had er verstrooid in zitten bladeren.
-Wat betekent dat, double-surchaxge? Hij had het haar
uitgelegd.
-En bistr-ol?
-Dat is de kleur, donkerbruin en olijfgroen. -En 2 p. ?
-Twee peseta's.
De afkortingen intrigeerden haar.
-Wat is dat ingewikkeld! zei ze met een zucht.
Ze wilde de catalogus dichtslaan, toen zij nog een laatste vraag
gedaan had.
-En het cijfer 4. 000, in deze kolom?
-Dat is de waarde van de zegel.
-Je wilt dus zeggen, dat die zegel vier duizend francs waard
is?
Hij had gelachen.
-Ja, natuurlijk.
-Beduiden die cijfers in de kolom dan de waarde van de zegels ?
-Ja.
Toen had zij de catalogus met meer belangstelling
doorgebladerd.
-Ik lees hier 700. 000. Bestaan die, postzegels van
zevenhonderdduizend francs?
-Ja.
-Heb jij die ook?
-Nee, die heb ik niet.
-Heb je andere, die even duur zijn?
-Niet precies zo duur.
-Erge dure?
-Ja, nogal.
-En daarom heb je dus het ijzeren kistje gekocht?
Dat had zich afgespeeld in de afgelopen winter en hij herinnerde
zich dat het buiten sneeuwde, dat er een ruig wit kussentje onder
tegen de ruiten zat. De kachel snorde in het hokje. Het moest acht
uur 's avonds geweest zijn.
-Enig!
-Wat bedoel je?
-O, niets. Ik heb van dat alles nooit enig idee gehad.
Op de Oude Markt ging hij voor rijk door en het zou moeilijk
geweest zijn te achterhalen hoe dat praatje ontstaan was. Misschien
omdat hij zolang ongetrouwd was gebleven? Mensen van het volk
denken natuurlijk dat een vrijgezel geld opzij legt. En dan, vóór
hij met Gina trouwde, at hij altijd in een restaurant, bij Pépito,
ook een Italiaan, het eerste huis van de rue Haute, naast de
kruidenierszaak van Grimaux-Marmion, die op de hoek van het plein
was. Door deze kleine winkeliers, wier winkel overdag nooitzonder
klanten was, werd hij niet helemaal als een echt zakenman
beschouwd. Je kunt toch niet je brood verdienen met het kopen,
verkopen en uitlenen van boeken! Gebeurde het niet dikwijls dat er
een of twee uren voorbijgingen, zonder dat er een klant zijn winkel
binnenging?
En daarom, omdat hij toch leven kon, en er bovendien nog een
werkvrouw op na hield, twee uren per dag en 's zaterdags een halve
dag, daarom moest hij geld hebben.
Was Gina teleurgesteld geweest, dat hij geen verandering gebracht
had in zijn levenswijze, nadat hij haar getrouwd had? Had zij een
ander bestaan verwacht?
Hij had het zich nooit afgevraagd, alleen nu werd het hem duidelijk
dat hij geleefd had zonder te letten op wat er om hem heen
gebeurde. Als hij eens in de kaslade ging kijken, waar hij zijn
geld bewaarde in een grote, verschoten en versleten portefeuille,
zou hij daar dan misschien een afrekening vinden? Hij was wel haast
zeker van het tegendeel. Het was wel eens gebeurd, dat Gina kleine
bedragen gestolen had, zoals kinderen doen, die zin hebben om
lekkers te kopen. Eerst had ze genoegen genomen met enkele
geldstukken van honderd francs, die zij wegnam uit het kistje,
waarin het kleine geld, in vakjes gesorteerd, bewaard werd.
Maar later had zij het gewaagd de portefeuille open te maken en nu
en dan had hij geconstateerd dat er een biljet van duizend francs
ontbrak.
Hij gaf haar toch voldoende geld voor de huishouding en hij
verzette zich nooit, als zij een japon, ondergoed of schoenen nodig
had.
Misschien was het in 't begin een ziekte geweest en hij vermoedde
dat zij vroeger ook wel geld uit de kaslade van haar ouders genomen
had, toen zij nog bij hen woonde. Alleen moest het toen veel
moeilijker geweest zijn, wantAngèle, ofschoon een vlotte vrouw,
hield wel een oogje op het geld.
Hij had er nooit met Gina over gesproken. Hij had er veel over
nagedacht en was tenslotte tot de conclusie gekomen, dat het haar
broer moest zijn, voor wie zij dit geld wegnam. Zij was vijf jaar
ouder en toch, je voelde dat er tussen die twee iets was, een bij
elkaar horen, dat je gewoonlijk alleen bij tweelingen ziet. Soms
zou je zelfs gezegd hebben dat Frédo verliefd was op zijn zuster en
zij wederkerig op hem.
Zij hoefden maar, waar dan ook, een blik te wisselen om elkaar te
verstaan en als Gina het voorhoofd fronste, werd haar broer
onrustig als een minnaar.
Mocht hij daarom Jonas niet ? Hij was de enige geweest, die hem bij
het huwelijk niet had gelukgewenst en midden onder het trouwdiner
was hij weggegaan. Gina was hem achterna gehold. Zij hadden lange
tijd staan fluisteren in de gang van het Hótel du Commerce, waar de
feestmaaltijd gegeven werd. Toen zij was teruggekeerd, kon je zien
dat zij gehuild had en zij had zich onmiddellijk een glas champagne
ingeschonken.
In die tijd was Frédo pas zeventien jaar. Hun huwelijk was twee
weken eerder gesloten dan dat van Clémence Ancel, die bruidsmeisje
geweest was.
Gelaten opende hij de lade met zijn sleutel, hij nam de
portefeuille en constateerde, tegen zijn verwachting, dat er niet
één biljet ontbrak.
Dat was verklaarbaar, dat had hij tevoren kunnen weten. Daags
tevoren was Gina pas na het eten vertrokken en tot het laatste
moment zou er kans geweest zijn, dat hij nog in de geldlade moest
zijn. Met de postzegels was dat een ander geval, want dikwijls ging
er een week voorbij, zonder dat hij het ijzeren kistje
aanraakte.
Er bleven nog kleine bijzonderheden, die hij niet begreep, maar dat
waren feitelijk meer kleinigheden van weinig belang. Bijvoorbeeld,
hij had zijn sleutels altijd in zijn broekzak, aan een zilveren
kettinkje. Wanneer zou zijn vrouw er in geslaagd zijn, ze ongemerkt
te pakken te krijgen? 's Nachts niet, want zijn slaap was lichter
dan de hare en verder, 's morgens ging hij altijd 't eerst naar
beneden. Een enkele keer, dat is waar, ging hij, om haar niet
wakker te maken, in zijn pyjama en kamerjas naar beneden om de
koffie te zetten. Dat was daags tevoren niet gebeurd, maar wel de
dag daarvoor en daarna had hij het kistje niet meer aangeraakt.
-Hebt U misschien een boek over bijenteelt, meneer?
Hij was net binnengekomen, een jongen van een jaar of twaalf, die
gedecideerd sprak; zijn gezicht zat vol spikkels van zomersproeten
en zijn blonde haren glansden in de zon.
-Ben je van plan bijen te gaan houden?
-In de boomgaard vond ik een zwerm aan een boom zitten en van mijn
ouders mag ik een korf maken, als ik het tenminste zelf betaal.
Jonas was ook wat rossig-blond, had zomersproeten bij zijn
neuswortel. Toen hij zo oud was als deze jongen waren zijn
brilleglazen al even dik als nu.
Dikwijls had hij zich afgevraagd of hij, door zijn bijziendheid, de
mensen en de wereld wel op dezelfde wijze zag als andere mensen.
Met die vraag hield hij zich dikwijls bezig. Hij had als
bijzonderheid gelezen, dat de verschillende diersoorten ons niet
zien zoals wij zijn, maar zoals we door hun ogen schijnen te zijn;
dat dan voor sommige dieren onze lichaamsgestalte zich tienmaal
vergroot voordoet. Daarom zijn zij zo vreesachtig, als wij dicht
bij hen komen.
Doet ditzelfde verschijnsel zich nu ook niet voor bij eenbijziende,
zelfs al is zijn gezichtsvermogen min of meer gecorrigeerd door
brilleglazen ? Zonder bril zag hij de wereld om hem heen slechts
als door een waas, waarin de voorwerpen zo vaag waren, dat hij
altijd misgreep.
Zijn brilleglazen daarentegen onthulden hem al de bijzonderheden
van voorwerpen en gezichten alsof hij ze met de loupe bekeek, alsof
ze met de etsnaald geëtst waren. Leefde hij daardoor in een geheel
eigen wereld ? Waren zijn brilleglazen, zonder welke hij slechts
hulpeloos tasten kon, niet een scheidsmuur tussen hem en de wereld
buiten hem ?
In een vak met dierenboeken vond hij eindelijk een boek dat over
bijen en korven handelde.
-Is dit geschikt?
-Kost het veel?
Hij vond, op de rug, de prijs met potlood geschreven.
-Honderd francs.
-Wilt U het meegeven, als ik volgende week de andere helft
betaal?
Jonas kende hem niet. Het was geen jongen uit de buurt. Het was er
een van het boerenland, wiens moeder natuurlijk groenten of kippen
op de markt bracht.
-Neem maar mee.
-Dank U, meneer. Ik kom aanstaande donderdag met de rest.
Buiten op straat, in de zon en in de schaduw van de overdekte
markthal was ongemerkt een andere catagorie klanten gekomen. Vroeg
in de morgen zag men er vooral vrouwen uit het volk, die hun
inkopen kwamen doen nadat ze de kinderen naar school gebracht
hadden. Op die tijd zag je er ook de kleine wagentjes van de hotels
en van de restaurants.
Om negen uur al, maar vooral tegen tienen, kwamen de
duurder-geklede koopsters en tegen elven zag je er zelfs,die hun
dienstboden hadden meegenomen om de pakjes te dragen.
Het houtwol in de goot was 20 vertrapt, dat de gele kleur bruin was
geworden, door de afval van prei en wortelen en viskoppen: een
slijmerige massa.
Gina had geen andere kleren meegenomen, geen ondergoed, zelfs geen
mantel, alhoewel de nachten nog koud waren.
Als het haar bedoeling geweest was in de stad te blijven, zou ze
dan wel de moed gehad hebben zijn kostbaarste zegels mee te nemen
?
Na zeven uur 's avonds ging er geen bus meer naar Bourges, trouwens
geen bus in welke richting ook, alleen een trein om 8. 52, die
aansluiting had op de trein voor Parijs, en de boemeltrein naar
Moulins om 9. 40.
De stationsbeambten kenden haar, maar hij durfde hun geen
inlichtingen te vragen. Het was te laat. Tweemaal had hij over
Bourges gesproken en daar moest hij zich wel aan houden.
Waarom had hij dat toch gedaan? Hij gaf er zich geen rekenschap
van. Niet omdat hij vreesde, dat men hem zou uitlachen, want
iedereen, niet alleen op het marktplein maar ook in de stad, wist
dat Gina vóór haar huwelijk talrijke minnaars gehad had. En ze
zouden ook wel weten, dat zij, na haar huwelijk, al enige malen op
stap was geweest.
Was het niet een soort kiesheid geweest, die hem er toe gedreven
had, eerst tegen Le Bouc, later tegen Palestri te zeggen:- Zij is
naar Bourges.
Een soort kiesheid, die samenhing met zijn schuchterheid? Wat er
zich afspeelde tussen Gina en hem, ging niemand iets aan en hij
meende dat hij zelf op de laatste plaats recht had er over te
praten.
Als de postzegels niet verdwenen waren, zou hij de gehele dag
gewacht hebben, en de nacht door; want de hoop bleef dat zij elk
ogenblik, als een teefje dat op stap geweest is, zou
terugkeren.
Boven was de slaapkamer nog niet gedaan, het kistje was nog niet op
slot; hij ging naar boven, maakte zijn bed even zorgvuldig op als
in de tijd dat hij vrijgezel was en als de werkster er eens niet
was.
Als werkster was Gina in zijn huis gekomen. Vóór haar was er een
andere geweest, de oude Leonie, die als zeventigjarige nog dagen
van acht of negen uren maakte bij diverse mevrouwen. Maar tenslotte
kreeg ze opgezwollen benen. Op 't laatst kon zij slechts met moeite
de trappen op en omdat haar kinderen, die in Parijs woonden, er
niet over dachten haar te verzorgen, had Dr. Jourdan haar laten
opnemen in het tehuis voor ouden van dagen.
Een maand lang had Jonas zonder iemand gezeten en dat had hij niet
erg gevonden. Hij kende Gina zoals hij iedereen kende van
langs-zien-lopen, en hij had haar van tijd tot tijd een boek
verkocht.
In die periode gedroeg ze zich wel wat uitdagend tegen hem, zoals
tegen alle mannen en elke keer als zij in de winkel kwam, steeg het
bloed hem naar het hoofd, vooral 's zomers, als hij haar
prikkelende lichaamsgeur opsnoof. - Hebt U nog steeds niemand ? had
Le Bouc hem gevraagd, op een ochtend dat hij zijn koffie in het
café dronk.
Hij had nooit begrepen, waarom Le Bouc en de anderen van het plein,
hem nooit tutoyeerden, want zij tutoyeerden elkaar bijna allemaal
en noemden elkaar bij de voornaam.
Maar zij noemden hem ook niet Milk, alsof dat zijn naam niet was,
en ook niet meneer Milk, maar bijna altijd: meneer Jonas.
En toch, toen hij twee jaar was, woonde hij al op het plein, juist
naast de slagerij van Ancel en het was zijn vader geweest, die de
viszaak „A la Marée", nu van de Chenu's, verbouwd had.
Het kon ook niet komen door het feit, dat hij niet op de
gemeenteschool geweest was, zoals de meesten, maar op een
particuliere school, later op het Lyceum. Zijn vader hadden ze
immers al' meneer Constantin genoemd. Fernand had hem
gevraagd:-Hebt U nog steeds niemand ?
Hij had nee geantwoord en Le Bouc had zich toen over de toonbank
heen gebogen:-U moest er eens met Angèle over praten.
Hij was er zo van geschrokken, dat hij gevraagd had - alsof er twee
Angèles bestonden:-De groentevrouw?
-Ja. Zij heeft strubbelingen met Gina. Zij kan niets met haar
beginnen. Ik denk dat zij het wel prettig vinden zou, als Gina
buitenshuis ging werken, bij iemand die haar wat dresseert.
Tot dan toe had Gina haar moeder min of meer in de winkel geholpen,
waar zij echter elk ogenblik wegwipte.
-Wilt U er misschien met haar over praten? had Jonas
voorgesteld.
Het leek hem, als vrijgezel, ongepast, bijna niet netjes - ofschoon
hij er niets mee bedoelde - om aan een vrouw als Angèle te vragen
hem haar dochter voor twee of drie uren per dag, af te staan.
-Ik zal er wel even met haar vader over praten. Nee! 't Is toch
beter dat ik het tegen Angèle zeg. Morgen krijgt U antwoord.
Tot zijn grote verwondering was de volgende dag hetantwoord ja of
zo ongeveer en hij was er wat van geschrokken. Angèle had tegen Le
Bouc gezegd, letterlijk:-Zeg aan die Jonas, dat ik wel bij hem
kom.
Laat in de middag, op de stille tijd, was zij gekomen, zij was er
op gesteld het huis te zien en zij hadden het loon besproken.
-Wilt U niet, dat zij ook voor Uw middagmaaltijd zorgt? Dat zou
zijn dagelijkse gewoonte veranderen en nietzonder spijt deed hij
afstand van zijn plaats in het restaurant van Pépito, om half een,
waar zijn servet in het hokje lag en zijn fles mineraalwater klaar
stond.
-U begrijpt, als zij toch werkt, gaat dat in één moeite door. Het
is tijd, dat ze eens met het koken begint en bij ons is er 's
middags geen tijd om iets anders te eten dan worst of kaas.
Had Gina het hem aanvankelijk niet kwalijk genomen, dat hij haar in
dienst genomen had ? Het leek wel of zij alles in 't werk stelde om
zich onuitstaanbaar voor te doen, om aan de deur gezet te
worden.
Na een week werkte zij van 's morgens negen tot één bij hem. Toen
had Angèle beslist:-Het is belachelijk om voor één persoon te
kokkerellen. Voor twee personen is niet duurder. Dan eet ze dus bij
U en doet zij de vaat voor zij weggaat.
Op slag was zijn bestaan veranderd. Hij wist niet alles, want hij
was niet op de hoogte van de praatjes, misschien wel omdat men ook
nooit vrijuit met hem praatte.
In 't begin begreep hij niet, waarom Gina altijd neerslachtig was
en waarom zij zich plotseling opvliegend kon gedragen, om, wat
later, weer te huilen bij haar werk.
Het was toen drie maanden geleden, dat Marcel Jenot gearresteerd
was, maar Jonas las de kranten nauwelijks. Hijhad er over horen
praten bij Le Bouc, want dat was een sensationele geschiedenis
geweest. Marcel Jenot, de zoon van een naaister die werkte voor de
meeste vrouwen van het marktplein, ook voor de Palestri's, was
hulpkok in het „Hotel des Négociants", het beste en duurste van de
stad. Jonas moest hem wel eens gezien hebben, zonder aandacht aan
hem te schenken. Op de foto in de courant stond een jongen met 'n
hoog voorhoofd, met een ernstig gezicht; maar zijn gekrulde lippen
gaven aan dat gezicht een troebele uitdrukking.
Toen hij eenentwintig was, had hij de militaire dienst in
Indo-China achter de rug en nu woonde hij weer bij zijn moeder, rue
des Belles-Feuilles, de straat achter het restaurant van
Pépito.
Zoals de meeste jongelui van zijn leeftijd, had hij een motorfiets.
Op een avond was een grote Parijse wagen, op de weg naar
Saint-Armand, aangehouden door een motorrijder, die om hulp scheen
te vragen, maar hij had, met een revolver zwaaiend, geld geëist van
de inzittenden en daarna was hij verdwenen, na eerst de vier banden
van de wagen stukgeschoten te hebben.
Het nummerbord van de motor was, op het moment van de aanslag, met
'n zwarte kleurstof bestreken. Hoe kwam het eigenlijk, dat de
politie tenslotte bij Marcel terecht kwam? De couranten zullen dat
toen wel opgehelderd hebben, maar Jonas wist het niet.
Het onderzoek was aan de gang, toen Gina bij hem in betrekking was
gekomen en, een maand later, werd het proces in Montlugon
behandeld.
Le Bouc had de boekenkoopman op de hoogte gebracht:-Hoe gaat het
met Gina?
-Zij doet, wat zij kan.
-Niet erg zenuwachtig?
-Waarom?
-De volgende week komt de uitspraak voor Marcel. -Welke Marcel?
-Die van de hold-up geschiedenis. Hij was haar vriendje. Inderdaad,
enkele dagen had zij niet kunnen komen, entoen zij haar werk hervat
had, zei zij lange tijd geen stom woord. Dat was nu bijna drie jaar
geleden. Een jaar nadat zij bij hem als huishoudster in dienst was
gekomen, had Jonas haar getrouwd, hij was er zelf verwonderd over
geweest, dat hem dat nog gebeurde. Hij was achtendertig, zij
tweeëntwintig. Zelfs als zij om hem heen draaide - en op een
zomerdag was zij bijna naakt onder haar japon - als hij dan haar
lichaamsgeur rook, had hij haar nooit met heimelijke bedoelingen
aangeraakt.
Bij Le Bouc waren ze gewoon hem met een bedekte glimlach toe te
roepen:-Nou? En Gina?
Naïef antwoordde hij dan:-O, zij maakt het goed.
Sommigen gaven hem zelfs een knipoogje, maar hij deed of hij dat
niet merkte en het leek wel, of anderen hem er van verdachten dat
hij de kat in 't donker kneep.
Als hij links en rechts eens geluisterd had, eens iets gevraagd
had, had hij gemakkelijk achter de namen kunnen komen van al de
vriendjes die Gina gehad had, vanaf haar dertiende jaar, toen zij
al achter de mannen aanzat. Hij had ook inlichtingen kunnen
inwinnen over wat er tussen haar en Marcel geweest was. Wel wist
hij dat zij verschillende malen ondervraagd was door de politie
tijdens het gerechtelijk onderzoek en dat Angèle voor de rechtbank
had moeten verschijnen.
Maar waarom zou hij dat doen? Het lag niet in zijn aard. Hij had
altijd op z'n eentje geleefd, zonder idee dat hem nog eens een
ander leven beschoren zou zijn. Gina verzorgde zijn huishouding
niet zo goed als de oude Leonie. Haar schorten, als zij tenminste
de moeite nam er een voor te doen, waren haast nooit helder, en al
gebeurde het wel dat zij zong bij het werken, er waren ook dagen
dat zij een strak gezicht trok en dat zij ruzie maakte.
Dikwijls verdween zij 's morgens, midden onder 't werk, onder
voorwendsel dat zij een boodschap moest doen in de buurt en dan
kwam zij, zonder excuus, twee uur later thuis.
Was haar tegenwoordigheid in huis misschien onmisbaar geworden voor
Jonas? Of hadden ze, zoals sommigen beweerden, achter zijn rug
samengespannen om hem tot een beslissing te dwingen?
Op een middag was Angèle binnengekomen, in dezelfde kleren waarin
ze de hele dag in haar winkel rondliep, want echt zich kleden deed
zij alleen 's zondags.
-Ik wou je spreken, Jonas!
Zij was een van de weinigen die hem niet meneer Jonas noemden. Maar
het moet gezegd, haar meeste klanten tutoyeerde zij.
-Kom niet aan de peren, liefje! riep zij naar de vrouw van Dr.
Martrou, een van de voornaamste dames van de stad.
-Als ik bij je man kom, gooi ik zijn instrumenten ook niet door
elkaar.
Op die dag was zij met veel branie de keuken binnengekomen en was
ze op een stoel gaan zitten.
-Ik kom je zeggen dat ik een buitenkansje heb voor mijn
dochter.
Terwijl zij de hele keukeninventaris eens goed opnam, ontging niets
aan haar blik.
-Mensen uit Parijs, die pas in de stad zijn komen wonen. De man is
ingenieur en benoemd tot onder-directeur van de fabriek en zij
zoeken iemand. Het is een goede betrekking, met de volle kost, voor
dag en nacht; Ik heb beloofd hen binnen twee dagen te antwoorden.
Denk er maar eens over na.
Hij had vierentwintig uur in paniek-stemming verkeerd en in
gedachten had hij de kwestie van alle kanten bekeken en nog eens
bekeken. Als vrijgezel kon hij geen inwonende dienstbode houden.
Bovendien was er maar één slaapkamer in huis. Dat wist Angèle,
waarom had zij hem dan een soort voorkeur gegeven?
Hij vond het al moeilijk Gina de hele dag bij zich te hebben, want
uren lang zou ze niets te doen hebben. Zou Angèle daar allemaal aan
gedacht hebben? Gina intussen scheen van niets te weten en leek
dezelfde als altijd.
De middagmaaltijd namen zij altijd samen, in de keuken, tegenover
elkaar, zij met de rug naar het fornuis, zonder te hoeven opstaan
kon zij dan de pannen van het vuur nemen.
-Gina! -Wat is er?
-Ik wilde je wat vragen. -Wat dan?
-Beloof je me eerlijk te antwoorden?
Hij kon haar nog duidelijk voor zich halen, zoals ze geweest was
toen hij deze woorden zei, maar een ogenblik later was zij nog maar
een schim geweest, want zijn brilleglazen waren ineens
beslagen.
-Ben ik niet altijd eerlijk ?
-Ja zeker.
-Gewoonlijk krijg ik het verwijt, dat ik veel te eerlijk ben.
-Niet van mij.
-En wat wilde U vragen?
-Hou je van dit huis ?
Zij keek om zich heen, met een zekere onverschilligheid, dacht
hij.
-Ik bedoel, zei hij met nadruk, zou je hier helemaal voorgoed
willen wonen ?
-Waarom vraagt U me dat ?
-Omdat ik gelukkig zou zijn als je het aannam.
-Wat aannam?
-Om mijn vrouw te worden.
Als ze achter zijn rug gekonkeld hadden, dan had Gina toch niet
meegedaan, want zij lachte nerveus en riep spontaan:-U houdt me
voor de gek!
-Ik meen het serieus.
-U zou met mij willen trouwen?
-Ja, dat was mijn voorstel. -Mij?
-Ja, jou.
-Weet U dan niet wat voor een meisje ik ben?
-Ik geloof dat ik je net zo goed ken als wie ook.
-Als dat zo is, dan durft U wat aan.
-Wat is je antwoord?
-Ik vind U 'n lieverd, maar 't is onmogelijk.
Er was een zonneplek op de tafel en Jonas keek daar meer naar dan
naar het gezicht van de jonge vrouw.
-Waarom?
-Daarom.
-Wil je niets van me weten ?
-Dat heb ik niet gezegd, meneer Jonas. U bent een beste man, dat is
zeker. U bent zelfs de enige man, die nooit getracht heeft te
profiteren van de gelegenheid. Zelfs Ancel,die, stel je voor, nog
wel de vader is van een van mijn vriendinnen, heeft mij eens, toen
ik nog geen vijftien was, in het schuurtje gelokt achter in de
tuin. Ik zou ze U bijna allemaal, een voor een kunnen opnoemen en U
zou verstomd staan. In 't begin heb ik me wel eens afgevraagd,
wanneer U het zou proberen.
-Denk je, dat je hier niet gelukkig zijn zou?
Het antwoord, dat toen kwam, was helemaal oprecht geweest:-In ieder
geval zou ik hier tot rust komen!
-Maar dat is toch al wat, vind je niet ?
-Natuurlijk. Alleen, als het niet zou boteren, tussen ons tweeën?
Laten we er niet meer over praten. Ik ben niet een vrouw om een man
als U gelukkig te maken.
-Maar ik tel niet mee.
-Wie dan wel?
-Jij-Hij liet zich gaan. Terwijl hij zo sprak werd hij zo
overstroomd van tederheid, dat hij zich niet durfde roeren, bang
dat hij zijn emoties zou laten merken.
-Ik en gelukkig... zuchtte zij binnensmonds.
-Laten we dan aan de rust denken, zoals je zojuist zei. Zij had hem
scherp aangekeken.
-Heeft mijn moeder er met U over gesproken? Ik weet dat zij bij U
geweest is, maar...
-Nee, zij heeft mij alleen verteld, dat je een betere betrekking
was aangeboden.
-Mijn moeder heeft mij altijd kwijt willen zijn.
-Wil je er niet over nadenken?
-Wat heeft dat voor zin?
-Wacht in ieder geval tot morgen voor je definitief antwoord geeft,
als je wilt.
-Als U daar op staat!
Die dag had zij een bord gebroken bij de afwas, en net als twee
jaar later zou gebeuren, was zij verdwenen zonder de braadpan
schoon te maken.
Tegen vier uur in de middag was hij, zoals gewoonlijk, een kop
koffie gaan drinken bij Le Bouc en Fernand had hem nauwkeurig
gadegeslagen.
-Is het waar wat ze vertellen ?
-Wat vertellen ze ?
-Dat U met Gina gaat trouwen ? -Wie heeft U dat gezegd?
-Louis, daarnet. Hij heeft er kwestie over gehad met Angèle.
-Waarom?
Le Bouc had een beetje verlegen gedaan.
-Zij verschillen van mening.
-Is hij er tegen ?
-Zo iets.
-Waarom?
Louis had natuurlijk een reden opgenoemd, maar die kon Fernand niet
overbrengen.
-Je weet nooit wat hij precies meent, zei hij ontwijkend.
-Is hij boos ?
-Hij zei, dat hij U op Uw smoel zou slaan. Maar overigens doet hij
toch wat Angèle wil. Hij kan wel hard schreeuwen, maar hij heeft
thuis niets te zeggen.
-En Gina?
-U zult beter weten dan ik, wat zij gezegd heeft. Maar haar broer,
daar zal U last mee krijgen.
-Waarom?
-Dat weet ik niet. Ik denk het maar. 't Is een rare jongen, die
eigenaardige ideeën heeft.
-Mag hij me niet?
-Misschien mag hij niemand, buiten zijn zuster dan. Alleen zij kan
hem tegenhouden om stommiteiten te doen. Nog een maand geleden
wilde hij dienst nemen voor Indo-China.
-En wilde zij het niet hebben ?
-'t Is maar een snotjongen. Nergens is hij tevreden. Daar eenmaal
aangeland, zou hij zich weer ongelukkiger voelen dan hier.
-Tot straks!
-Succes!
Hij had de nacht daarop slecht geslapen. Om acht uur was Gina
gekomen om met haar werk te beginnen, zonder iets te zeggen, zonder
hem aan te kijken en hij had minstens een kwartier gewacht voor hij
haar vroeg:-Hoe staat het met het antwoord?
-Meent U het beslist?
-Beslist.
-En zult U me later geen verwijten maken?
-Dat beloof ik.
Zij had haar schouders opgetrokken.
-Als dat zo is, dan moet maar gebeuren wat U wilt.
Dit kwam zo onverwacht, dat hij zijn ontroering voelde wegzakken.
Hij keek haar aan, aan de grond genageld, hij durfde niet naar haar
toe te gaan, hij durfde haar hand niet in de zijne te nemen, en de
gedachte haar een kus te geven kwam helemaal niet in hem op.
Bang dat het een misverstand zou kunnen zijn, herhaalde hij nog
eens met nadruk:-Je neemt het dus aan, om met mij te trouwen?
Zij was zestien jaar jonger dan hij, maar zij had hem aangekeken of
hij een kind was, met een glimlach die iets beschermends had, om
haar lippen. -Ja.
Om zijn ontroering niet te laten merken was hij naar boven gegaan,
naar zijn slaapkamer, hij had dromend voor een van de spiegels van
de klerenkast gestaan en toen, op zijn ellebogen steunend, uit het
raam gekeken.
Het was mei. Er was net een plensbui geweest, maar de zon scheen
opnieuw en deed hier en daar de natte plekken op het grote leien
dak hel schitteren. Het was een marktdag, net als vandaag, en toen
was hij aardbeien gaan kopen, de eerste van het seizoen.
Een grote, zware vrouw, in het zwart, met een blauw schort om haar
middel, kwam met veel drukte de winkel binnen, een grote schaduw
viel achter haar. Het was Angèle, wier handen altijd naar prei
roken.
-Is het waar, wat Louis me vertelt? Wat is zij in Bourges gaan
doen?
Hij was kleiner dan zij en veel minder gezet. Hij stamelde:-Dat
weet ik niet.
-Is zij met de eerste bus gegaan ? -Ja.
-Zonder eerst even bij me aan te komen ? Ook zij keek hem
achterdochtig aan.
-Hebben jullie woorden gehad samen? -Nee.
-Geef antwoord als een man, God nog toe! Wat mankeert er an?
-Niets...
Bij de verloving was zij al begonnen hem te tutoyeren, maar Louis
had haar voorbeeld nooit willen volgen.
-Niels! niets! Maar je moest er toch voor kunnen zorgen,dat je
vrouw niet wegloopt. Wanneer heeft ze beloofd terug te komen?
-Dat heeft ze me niet gezegd.
-Dat is nog het mooiste van alles!
Zij scheen hem met haar blik, met heel haar formidabele omvang te
willen verpletteren en toen zij hem plotseling haar rug toekeerde
om weg te gaan, bromde ze: -Pantoffelheld!