7

Onmiddellijk na het vertrek van de advocaat metwie hij de situatie uit juridisch oogpunt bekeken had, had de directeur Lucas gevraagd bij hem te komen.
-Ik geloof dat die mieneer Bouvet van jou geïdentificeerd is, deelde hij mee. Dat was zijn zuster, die ik zojuist hier bij me had, of ik moest me al heel sterk vergissen.
Toen, nadat hij het onderhoud aan de inspecteur verteld had:-We zullen contact met Roubaix moeten opnemen. Het is natuurlijk niet voldoende dat een oude dame hier komt verklaren: 'De man op die foto is mijn broer die ik sedert 1898 niet meer gezien heb; hij had bovendien hetzelfde litteken op zijn rechterbeen. '-Zes-en-zeventig jaar! zuchtte Lucas.
-Wat bedoel je?
-Niets. Ik zal de recherche in Lille opbellen en vragen of ze in Roubaix en omgeving alle oude heren willen opzoeken die vroeger met de jonge Lamblot geknikkerd kunnen hebben. Het is mogelijk dat er op de H. B. S. nog lijsten zijn met de leerlingen van vroeger, dat zou het gemakkelijker maken. Zelf zal ik eens gaan kijken in de registers van de Juridische Faculteit en daar zal ik wel een of andere oude advocaat of notaris vinden die tegelijk met onze vriend gestudeerd heeft. Het zoeken wordt per slot eenvoudiger door zijn leeftijd; onder de vijf-en-zeventig, of laten we zeggentwee-en-zeventig hoeven we niet te zoeken en in die buurt worden de mensen schaarser.
-Maar daarmee komen we nog niets te weten over dat hij gedaan heeft van zijn drie- of vierentwintigste jaar, toen hij Parijs verlaten schijnt te hebben, tot zijn vijfenveertigste jaar toen hij in Panama getrouwd is; hij was toen al Samuel Marsh geworden en bezat een groot vermogen.
-Dacht u dat die oude dame van straks betrouwbaar is?
-Daar ben ik van overtuigd, maar ze kan zich vergissen.
-Het zou me verbazen als er de komende dagen niet nog een paar mensen komen die zeggen dat ze hem herkend hebben. Nu de kranten eenmaal over die goudstukken geschreven hebben! Weet u nog wel van die man die zijn geheugen verloren was en die een portefeuille met honderdduizend francs bij zich had? Dat was maar honderdduizend francs. Vijf vrouwen hebben daar als tijgers om gevochten!
-Ik geloof niet dat zoiets het geval is bij mevrouw Lair. Misschien dat die inbraak ons nog een aanwijzing kan geven?
-Dat betwijfel ik. Daar ben ik de hele morgen mee bezig geweest maar ik ben geen stap verder gekomen. Weet u wat voor een gevoel ik begin te krijgen? Dat het veel lijkt op werk van de Rue des Saussaies.
De heer Guillaume glimlachte. Er bestond een oude rivaliteit, om het zacht uit te drukken, tussen de Centrale Recherche en de Rue des Sanssaies, d. w. z. de Veiligheidsdienst. Het is waar dat er in de Rue des Saussaies een ietwat ander slag mensen werkte dan op de Quai des Orfèvres. Zij kregen meer politieke zakente behandelen. Soms was er sprake van een inbraak bij een kamerlid of bij een Senaatslid, en de mensen van het vak wisten wel wat dat betekende.
-Gaat u het zelf maar na, chef. Het is beroepswerk. Aan de ene kant heeft de man alle voorzorgsmaatregelen genomen om niet herkend te worden. Dat zou een gewone inbreker ook gedaan hebben, maar die zou de goudstukken natuurlijk niet hebben laten liggen. Aan de andere kant heeft hij niets gedaan om zijn nachtelijk bezoek onopgemerkt te laten blijven, wat gemakkelijk geweest zou zijn. Let wel, het is maar een indruk, een gevoel.
-Dat zou wel leuk zijn, vind je niet?
-Die clochard kan het beslist niet gedaan hebben. Die zou het geld niet gehad hebben om de gummihandschoenen te kopen die gebruikt zijn en die me zoëven gebracht zijn. Een jongen heeft ze op de kade gevonden, een honderdvijftig meter van het huis. Ik kan me ook niet voorstellen dat mrs. Marsh koelbloedigheid genoeg bezit om zoiets uit te voeren. Ik heb wel aan haar dochter gedacht, en aan haar schoonzoon.
-Wat doet die schoonzoon?
-Hij handelt in schilderijen. Dat zou misschien de enig mogelijke verdachte zijn. Die twee leven op grote voet, hoewel ze het financieel heel moeilijk hebben. Ze hebben een modern appartement op de Quai de Passy maar de meubelen zijn nog niet betaald; ze zijn twee jaar achter met hun belasting. Ze hebben overal schulden, eten meestal in restaurants op de Champs-Elysées en brengen hun nachten door in bars. U kent dat wel.
-Ze hebben geen enkele schilder van naam in hun zaak, alleen maar oude schilderijen, meer of minder echt, geen doeken van grote meesters, maar tekeningen, schetsen, alles ongesigneerd en van twijfelachtige waarde. Al drie jaar zitten ze op hun fortuin te wachten, want ze hebben een onbekende Rembrandt opgedoken en ze houden zich nergens anders mee bezig, al hun hoop is daarop gevestigd. Ik weet niet waar dat doek vandaan komt en aan wie het eigenlijk toebehoort. Eerst hebben ze het door experts voor echt moeten laten verklaren, en dat heeft maanden geduurd. Ze hebben er eindelijk twee gevonden die het voor een echte Rembrandt verklaard hebben, maar dat zijn tweederangs experts.
En nu zijn ze op jacht naar een koper. Daarom gaan ze zoveel uit, vooral naar gelegenheden waar ze kans hebben om een Amerikaanse miljonair te ontmoeten.
Ze hebben foto's van het schilderij naar New-York gestuurd, en naar Boston, naar Chicago.
Het schijnt dat een of ander museum daar bereid is het van hen te kopen voor één of twee honderdduizend dollar op voorwaarde dat drie van de grootste Amerikaanse experts het eens worden over de echtheid.
Zoals ik u al zei, dit duurt al drie jaar. Drie jaar leven ze om zo te zeggen al van dat geld, dat ze steeds de volgende week hopen te ontvangen. Een van de experts is in Parijs komen kijken en die heeft geen ja en geen neen gezegd. Een andere komt over een paar dagen in Brussel aan.
En de zaak mag niet bekend worden, want de regering zou het schilderij Frankrijk niet uit laten gaan.
Daarom dacht ik dat die schoonzoon van mrs.
Marsh, Frank Gervais, misschien wel in staat zou zijn om met gummihandschoenen aan een appartement binnen te dringen.
Alleen, zoals ze er voor staan zou hij zeker bezweken zijn voor de verleiding van die goudstukken.
-Tenzij hij er zeker van was dat zijn vrouw ze toch zou erven. '-Dat weet ik. Daar heb ik ook aan gedacht. In ieder geval, hij is het niet geweest want de jonge Marette is zijn gangen nagegaan. Hij kan die nacht niet op de Quai de la Tournelle geweest zijn. Die oude dame van u zal er ook wel niet geweest zijn. En dan hebben we nog die oude vrouw van meneer Beaupère.
-Heeft hij die gevonden?
-Nog niet. Maar die vindt hij wel. En er zullen nog wel anderen uit zichzelf komen. En ik zou over drie dagen met vakantie gaan! Als die vervloekte student niet met een fototoestel rondgelopen had... Heeft u ook niet het gevoel dat die Bouvet, of Lamblot, of hoe hij mag heten, zijn hele leven de mensen altijd beetgenomen heeft?
Lucas stond op het punt, met een ontstemd gezicht, maar hij was misschien in de grond niet zo boos als hij het wilde doen voorkomen, de kamer uit te gaan toen de telefoon ging.
-Ja... Ik ben het, ja...
Hij bleef bij de deur staan wachten tot het gesprek van zijn chef geëindigd was.
-Weet je dat zeker?... In welk jaar?... 1897?... Dat is een tijd geleden! Ga maar eens in het archief zoeken... Laat me de kaart maar vast brengen...
Toen hij weer ophing keek hij Lucas met een olijke blik aan.
-Ze hebben daar boven het gewone werk gedaan, van a tot z, want ze weten niet waar het eigenlijk om gaat.
Ze hadden een lijk gekregen en ze hadden dus het hele gebruikelijke onderzoek uitgevoerd. En tegen iedere verwachting in hadden de vingerafdrukken resultaat gehad.
-We hebben zijn kaart al van 1897 af in onze dossiers. Het is zelfs een van de oudste kaarten en de kans is groot dat de afdrukken door Bertillon in eigen persoon genomen zijn.
Ze hoefden niet lang te wachten. Een bediende bracht hun een kaart waarop drie vrij onduidelijke vingerafdrukken stonden en de heer Guillaume keerde de kaart onmiddellijk om, benieuwd wat daar zou staan.
Zaak Mancelli, 28 februari 1897. Afdrukken aangetroffen op het mes waarmee de moord gepleegd is. Het wapen is bij de Griffie gedeponeerd.
Er was niemand bij de Recherche die zich de zaak Mancelli herinnerde. Zij die dat gekund hadden waren al lang dood, of met pensioen.
Die kaart gaf hem tevens een vreemde sensatie, want ze was van een formaat dat allang niet meer gebruikt werd en, zoals de heer Guillaume gezegd had, er bestond kans dat Bertillon die zelf geschreven had, want in die tijd was hij juist hoofd van de Identificatie-dienst geworden.
Opnieuw de telefoon.
-Ja... Weet je dat zeker?... Dank je wel...
-Jammer, zei hij tegen Lucas. Er moet wel een dossier Mancelli bestaan, maar het is niet in het archief.
-Ik zal iemand naar het Paleis van Justitie sturen.
-Als ze de zolders daar moeten afzoeken, hebben ze zeker acht dagen werk! Ik geloof dat je er vlugger achter zult komen als je de kranten uit die tijd doorbladert.  »Hij glimlachte plotseling bij een gedachte die hem inviel.
-Ik vraag me af, hoe die vrouwen zullen kijken. Mevrouw Lair zal nog wel op de Quai de la Tournelle zijn, zonder vermoeden dat haar broer, die ze zojuist met zoveel vreugde herkend heeft, vroeger vingerafdrukken op een mes heeft achtergelaten en door de politie gezocht is.
Ze was daar inderdaad in gezelschap van de inspecteur die ze onmiddellijk op zijn gemak gesteld had. Ze had zelf aan de loge van mevrouw Jeanne aangeklopt en haar vriendelijk, met een vleugje melancholie, toegelachen.
-Neemt u me niet kwalijk dat ik u stoor.
Dit laatste woord was wel op zijn plaats, want ze onderbrak een huiselijke scène waarin Ferdinand, die al sedert twee dagen niet nuchter meer geweest was, kennelijk het onderspit moest delven.
-Ik ben de zuster van uw huurder, en omdat ik weet wat u voor hem geweest bent zou ik graag een ogenblikje met u willen praten. Misschien vindt u goed dat we naar zijn kamers gaan, de inspecteur zal de deur voor-ons openmaken.
De concierge, die Ferdinand gedwongen had weer naar bed te gaan, had het gordijn van de alkoof dichtgetrokken, even een schone schort voorgedaan, toen dedeur van de loge op slot gedaan en de sleutel meegenomen.  'Ze was nog een beetje wantrouwig, maar deze dame had niets van die Amerikaanse met haar drukte en zij sprak tegen haar 'als tegen een mens', zoals je dat uitdrukte.
-Zal ik u maar voor gaan?
Ze keek er niet van op, dat meneer Bouvet de broer was van een dame als mevrouw Lair en eigenlijk was ze er zelfs wel een beetje trots op.
-Het treft wel ongelukkig want alles ligt overhoop boven, maar ik mocht de kamers niet aan kant maken van de heren. Als u eens wist wat een hartzeer ik daarvan gehad heb, dat ze hem meenamen! Misschien dat we hem terug zullen krijgen, nu ze weten wie hij is? Kunt u daar niet iets aan doen?
De inspecteur volgde zwijgend, begreep dat hij de vrouwen samen alleen moest laten, liet zo weinig mogelijk van zijn aanwezigheid merken. Hij haalde voorzichtig de zegels van de deur en bleef daar staan zonder de kamer binnen te gaan waar het zonlicht volop naar binnenstroomde.
-Verleden week zag het er hier nog zo keurig uit! Maar weet u wel zeker dat u hem herkend heeft?
-Ik weet het zeker. Het is lang geleden dat ik hem gezien heb, maar gezichten veranderen niet zo sterk als men wel denkt, en het litteken herinner ik me al heel duidelijk.
-Ik heb het ook gezien want toen hij ziek was, verleden jaar, heb ik hem verpleegd en ik waste hem iedere morgen.
-Hij moet wel erg op u gesteld geweest zijn.
Lucas had zich in een taxi naar het bureau van een groot dagblad laten brengen op de Boulevard Poissonnière. Toen hij vroeg om de oude jaargangen te mogen inzien werd hij naar een vertrek gebracht met lange rijen grote zwarte banden, maar hij zag al spoedig dat hier alleen de jaargangen van 1900 en later stonden.
Er moest een secretaris bij geroepen worden en dat duurde even, men kon een sleutel niet vinden, maar eindelijk werd hij tóch via een wenteltrap, waar hij het gevoel had dat hier zelden iemand kwam, naar een afdeling gebracht waar alles grauw was en waar het koel was.
-Hier moeten ze staan. Past u op voor het stof. Het rook er sterk naar oud papier en schimmel, ende kranten die van een formaat waren dat men niet meer gewend was, stonden vol met advertenties van artikelen die allang niet meer bestonden, maar waaronder er enkele waren die Lucas in zijn jeugd nog wel had horen noemen.
-De direkteur vraagt of u heel voorzichtig wilt zijn, want het papier is na zoveel jaren erg teer geworden. Ik ben trouwens hier om u te helpen. Welke datum zei u ook weer?
-28 februari 1897.
Er stond niets bizonders in, die dag, behalve een interpellatie in de Kamer. Er werd over een zekere Briand gesproken en over de Congregaties. Het gemengd nieuws was in heel kleine lettertjes gedrukt, zonder vette koppen, het ene bericht sloot direkt aan bij het volgende, op dezelfde pagina als het feuilleton van Pierre Decourcelle.
-Laten we eens naar de dag daarvóór kijken.
Daar vonden ze het. De titel alleen al was van eenandere tijd, riep een Parijs op dat Lucas niet gekend had, maar waarover hij zijn vader en de ouderen bij de Recherche wel had horen spreken.
VECHTPARTIJ VAN APACHEN Een zekere Pierre Mancelli, zonder beroep, die reeds verschillende veroordelingen achter den rug heeft wegens hetgeen door de wet genoemd wordt 'voordeel trekken uit de ontucht van een vrouw' is gisteren tegen middernacht op weinige passen af stands van den Moulin de la Galette door een messteek midden in de borst getroffen. Het drama heeft zich in enkele ogenblikken tijds in het duister afgespeeld. Voorzover valt op te maken uit de schaarse getuigenissen, stond Mancelli een man en een vrouw op te wachten en onmiddellijk toen deze de beroemde inrichting verlieten is hij naar hen toegegaan. Er ontstond een korte woordenwisseling, gevolgd door een gevecht en toen voorbijgangers toegesneld waren troffen zij Mancelli op den grond liggend aan met een mes in de borst en badend in zijn bloed. Hij is een half uur later in het ziekenhuis overleden zonder dat men hem heeft kunnen ondervragen.
Den man en de vrouw, die zich snel verwijderd hebben in de nauwe straatjes van Montmartre, heeft men niet kunnen achterhalen, en de politie weet hun identiteit nog niet.
De politie gelooft aan een wraakoefening. Het onderzoek wordt voortgezet.
In de nummers van de volgende dagen stond er nietsmeer over. De zaak was weinig belangrijk en had niet veel aandacht getrokken.
Lucas verliet het dagbladbureau en nam een andere taxi naar het politiebureau van het XVIIde arrondissement, maar daar had men de rapporten van zo oude datum niet bewaard.
-Misschien dat de oude Louette er nog iets van weet! zei iemand schertsend.
-Wie is dat?
-Die heeft hier vijftig jaar lang gewerkt. Hij is pas zeven jaar geleden met pensioen gegaan en woont nog altijd hier in de buurt, de kant van de Rue Lamarck uit. Hij heeft veel last van slapeloosheid en af en toe als hij niet kan slapen, komt hij hier een kaartje leggen en vertelt dan van vroeger. Meestal van dat soort verhalen zoals dit.
Hij ging naar de Rue Lamarck. Hij verwachtte er niets van, 'maar hij wilde niets aan het toeval overlaten. De oude Louette leefde inderdaad nog steeds, en hij was ongeveer van dezelfde leeftijd als meneer Bouvet, maar hij was acht dagen tevoren voor een tijdje naar zijn dochter in Rambouillet vertrokken.
De beide vrouwen op de Quai de la Tournelle hadden na enige tijd de aanwezigheid van de inspecteur helemaal vergeten, die op het trapportaal in gesprek geraakt was met de kleine Sardot. Mevrouw Lair had de tact gehad om het eerst te spreken.
-Ik geloof dat hij gelukkig was, zei mevrouw Jeanne. Hij was niet wat je noemt een opgewekt iemand, weet u, iemand die altijd grappen moet maken. Maar hij was geen kniesoor. Hij maakte zich ook geen zorgen over zijn gezondheid. Ik heb hem meermalen gevraagd waarom hij niet eens naar een dokter ging, en ik hebhem de onze aangeraden, die is heel goed en rekent niet veel.
Maar hij zei tegen me dat hij zichzelf beter kende dan alle dokters bij elkaar en dat hij zich nergens zorg over maakte.
Toen hij ziek was verleden jaar heb ik hem gevraagd of ik niet iemand moest waarschuwen. -'Niemand', zei hij. 'Waarvoor?'Ziet u die drie stoelen? Die stonden altijd ongeveer zo. Die moesten van hem altijd precies zo staan, omdat hij al naar de zon viel, van de een in de ander ging zitten, 's Morgens bijvoorbeeld zat hij altijd in die.
Hij had zijn eigenaardigheden, zoals iedereen, maar die waren nogal onschuldig. Met koffie was hij erg kieskeurig en als er een druppeltje op zijn schotel was gemorst, was hij niet te spreken.
Hij was erg zindelijk, pietluttig zelfs. Ik heb nooit een man gezien die zo zindelijk was.
Hij maakte graag zelf zijn twaalfuurtje klaar en als ik daarna boven kwam, lag er nergens één broodkruimeltje.
Wat zijn prenten betreft...
-Heeft hij nooit met u gesproken over het leven dat hij geleid heeft voordat hij hier kwam wonen?
-Neen. Maar ik weet nog wel hoe angstig hij was toen de Duitsers Parijs naderden. Hij had niet gedacht dat ze tot hier zouden komen.
Al die tijd dat ze hierheen oprukten was hij van 's morgens tot 's avonds de deur uit. Ik weet niet waar hij heen ging maar hij scheen beter op de hoogte te zijn dan de kranten.
Op een morgen tegen elf uur toen hij nog maar net de deur uitgegaan was, kwam hij weer terug in grotehaast en vroeg of ik mee naar boven wilde gaan om te helpen zijn koffer te pakken.
Er waren al meer huurders vertrokken. De grote drukte op de stations begon toen al. Ik weet niet of u in die tijd in Parijs was en 'of u dat nog weet.
Ik weet zelf niet goed waarom, maar ik was verbaasd dat hij ook wegging. Ik vond het erg naar, ik had gedacht dat hij bij ons zou blijven.
'Waar gaat u naar toe, meneer Bouvet? Een man van uw leeftijd zullen ze toch niets durven doen. 'Hij gaf geen antwoord en ik heb hem zien vertrekken met zijn koffer aan zijn hand want er waren toen al geen taxi's meer te krijgen.
De hele oorlog heb ik niets van hem gehoord. Hij stuurde geen geld, voor zijn huur, maar daar was ik niet ongerust over en van tijd tot tijd ging ik naar boven om de kamers te doen want hij had alleen wat kleren en ondergoed meegenomen.
Op een morgen klopte iemand bij mij op de ruit van de loge. Het was een man met sluik haar dat op zijn voorhoofd hing en hij had een dikke winterjas aan, want het was in de winter. Hij vroeg of meneer Bouvet thuis was.
Ik weet niet waarom, maar ik vertrouwde het niet. Hij had geen vreemd accent, en toch voelde ik dat het een vreemdeling was. Hij probeerde mij allerlei dingen te vragen maar ik gaf ontwijkende antwoorden, u weet wel hoe dat gaat.
Ze scheen te zeggen: -U bent ook een vrouw en u weet dus wel hoe dat gaat!
Ze hoorde iets, liep vlug naar de trap, boog zich over de leuning en riep met een schelle stemdie men bij haar zeker niet vermoed zou hebben:-Wat wou u?... Neen, die zijn niet thuis, ze zijn met vakantie... Wanneer ze terugkomen?... De achtentwintigste september...
Ze glimlachte toen ze weer terugliep tegen de inspecteur die naast de kleine jongen op een traptrede was gaan zitten.
-Als bij toeval kwam er drie dagen later weer iemand, maar die had een Duits accent, dat weet ik zeker. En de week daarop hield er een auto van de Kommandantur voor het huis stil. Er stapte een luitenant uit met drie mannen in uniform.
Ze zeiden nauwelijks een woord tegen me. Ze wisten precies waar ze zijn moesten. Ze gingen regelrecht hier naar toe. Ik ging er achteraan. Toen ik zag dat ze de deur wilden intrappen, zei ik dat ik de sleutel had en toen hebben ze gewacht tot ik hem gehaald had.
Maar ze lieten me niet naar binnen gaan. Ze deden de deur voor mijn neus dicht. Ze zijn vier uur in de kamer gebleven en ik begrijp niét wat ze daar gedaan hebben want er stond even weinig als er nu staat.
Eindelijk kwam de luitenant naar beneden, alleen, stapte de loge binnen en ging op een stoel zitten zonder dat ik hem er een had aangeboden. Hij sprak een beetje Frans.
Hij begon me te vragen over meneer Bouvet en hij wilde met alle geweld weten waar hij heen gegaan was. Hij zei maar steeds: —'U wel weten, mevrouw!' —'Al wist ik het, dan zou ik het nog niet zeggen. ' —'Dat is zeer slecht, mevrouw!'Het was een lange knappe jongeman die er uit zag of hij een corset droeg.
Hij riep er een ander bij, die in de auto was blijven zitten, en die begon mijn laden te doorzoeken. Ik kreeg toen al kaarten van huurders uit het onbezette gebied waar ze heen gevlucht waren. Die nam hij allemaal mee.
En u zou het niet geloven, maar ze zijn drie keer teruggeweest, alsof ze erg over die zaak inzaten.
Dat deed me wel goed, want het was een bewijs dat meneer Bouvet ook niets van hen wilde weten.
Maar ik was tegelijkertijd ook ongerust, want ik wist niet of hij in het onbezette gebied was aangekomen. Pas drie maanden na de bevrijding zag ik hem voor het huis uit een vrachtwagen stappen die uit Dordogne kwam en vol vluchtelingen zat.
-En wat zei hij?
-Niets. Hij vroeg me of zijn appartement nog altijd vrij was en of ik niet te veel honger geleden had.
-En toen u hem vertelde van die bezoeken van de Duitsers?
-Toen lachte hij. Hij scheen het grappig te vinden. Later heeft hij me verteld dat hij de oorlogsjaren op een boerderij in Dordogne had gezeten. Het schijnt dat hij ze geholpen heeft met het werk op het land, en dat geloof ik ook wel, want zijn handen waren harder geworden en hij droeg nog van die grove boerenschoenen. Hij had het vaak over de boerin, zodat ik zelfs wel eens een beetje jaloers was. Ja, zegt u nu zelf! Ze zullen hem nu toch zeker wel vrij geven? Want het is immers uw broer, ze hebben het recht niet meer om hem te houden.
Haar blik werd wantrouwig.
-Gelooft u ook niet dat hij hier het beste zou zijn voor...
Ze zocht naar het woord. 'Uitvaart' was zo'n erg deftig woord. En 'begrafenis' leek haar te gewoon.
-Mijn advocaat zou zich daar vanmiddag mee bezig houden. Maar ik denk niet dat dat allemaal zo vlug zal gaan. Mijn getuigenis is niet voldoende en er zullen andere gevonden moeten worden.
-De dokter die hem behandeld heeft toen hij uit die boom gevallen is, is helaas dood. Maar er zullen stellig nog wel enkele van zijn oude schoolkameraden in leven zijn.
-Gelooft u dat hij werkelijk getrouwd was met die vrouw?
-Het is mogelijk. Het is zelfs waarschijnlijk.
-Maar hij is toch bij haar vandaan gegaan, niet waar? Dus...
De inspecteur die in de deuropening stond, liet een bescheiden kuchje horen, en mevrouw Jeanne maakte gauw van de gelegenheid gebruik, hoewel de dode er niet meer was, om de ramen en de luiken te sluiten. Toen liep ze vlug naar het bed en ze werd er helemaal door geroerd toen ze zag hoe mevrouw Lair meehielp het bed weer op te maken.
-Als ik niet zoveel gepraat had, zou ik er aan gedacht hebben om stof af te nemen. Verzegelt u de deur weer, inspecteur?
-Dat is me opgedragen, ja.
-Als ik toch denk, dat ik twee maal de deur opengetrokken moet hebben zonder het te weten!
Op het portaal keerde ze zich naar de kleine Vincent.
-Weet je wel wie die mevrouw is? Dat is de zuster van je grote vriend, van meneer Bouvet. Zeg eens: dag, mevrouw.
En het kind, terwijl hij zijn hand uitstak: Dag mevrouw Bouvet.
* * *Om half zes begon de regen te vallen in dikke zware druppels die van het asfalt opsprongen alvorens als grote zwarte vlekken te blijven liggen. Tegelijkertijd hoorde men het gerommel van de donder in de richting van Charenton, en een windstoot joeg het stof op, rukte de hoeden van de voorbijgangers af die begonnen te rennen en na enkele ogenblikken van verwarring allemaal stonden te schuilen onder de ingang der huizen of onder het zonnescherm van de terrassen.
De groentevrouwen op de Rue du Faubourg Saint-Antoine zochten een heenkomen, met hun schort of een zak over hun hoofd, en probeerden zo snel mogelijk vooruit te komen met hun karretjes; het water begon al langs de trottoirs aan weerszijden van de straat te stromen, ruiste in de gootpijpen en op alle etages zag men de mensen haastig hun ramen sluiten.
Meneer Beaupère had zijn toevlucht gezocht in een donker gangetje tussen een groentewinkel en een slager en hij las werktuiglijk de namen op de bordjes aan de muur. Op de eerste etage woonde een tandarts, één die niet veel te doen had zeker, op de tweede een masseuse en nog ergens in huis iemand die in kunstbloemen deed.
Hij had een veertigtal oude vrouwen ondervraagd, maar sommige waren klein en mager, andere kwamen de deur niet meer uit, nog weer andere keken hem metgrote ogen aan wanneer hij over de Quai de la Tournelle tegen hen begon.
-Wat zou ik op de Quai de la Tournelle moeten doen? Er was er zelfs een, die hem met een stortvloed vanwoorden geantwoord had in een taal die hij niet kende en die hem Pools leek te zijn.
Iedere keer streepte hij weer een adres in zijn boekje door en omdat hij bij deze regen toch niet verder kon, liep hij nu het gangetje door dat op een binnenplaats uitkwam, vond daar weer een emaille muurplaat met het woord 'concierge' erop.
Door het onweer was het erg donker, en men had het licht aangedraaid, een slechte lamp die een vals licht op de plaats wierp.
Hij stapte naar binnen, zag een vrouw op een bed liggen, en een andere vrouw, die één zwarte massa was, in een hoek met een emmer voor zich waarin ze de aardappels liet vallen die ze zat te schillen.
-Recherche.
Er hing een walgelijke lucht, van zweet en van een of ander geneesmiddel dat hem deed denken aan zijn blindedarmoperatie.
-Vraagt u eens wat hij wil, juffrouw Blanche, kwam een zwakke stem uit het bed.
En een vreemd-kinderlijke stem vroeg:-Wat zoekt u, meneer?
Hij was nog niet op het idee gekomen om haar eens goed aan te kijken. Zijn ogen moesten aan het licht hier wennen.
-Ik wilde u alleen maar vragen of u soms een huurster op leeftijd in huis heeft die in het zwart gekleed gaat en last van haar voeten heeft.
Op hetzelfde ogenblik dat hij dat zei, keek hij plotseling gespannen naar de voeten van de oude vrouw, die haar pantoffels uitgedaan had. Die voeten schenen wanstaltig groot en vormeloos in de zwarte wollen kousen.
-Woont u hier in huis? vroeg hij.
En toen de oude vrouw niet antwoordde, zei de vrouw in het bed met een vermoeide stem:-Zij woont hier, ja. Al meer dan dertig jaar. Ze komt mij af en toe een handje helpen. Wat wou u van haar?
Ratelende donderslagen maakten de woorden soms onverstaanbaar. Het licht flikkerde en dreigde uit te gaan. De oude vrouw keek hem angstig aan met haar mes in de ene hand, een half geschilde aardappel in de andere.
Haar gezicht was groot en bleek als een volle maan, met fletse ogen en kleurloze lippen alsof het hele gezicht uit een zelfde materie gevormd was.
-Kent u meneer Bouvet? vroeg hij haar eensklaps. Hij kreeg het gevoel dat zijn speurtochten in dezewijk ten einde waren. Ze had haar hoofd opgeheven. Ze keek hem verwonderd aan en zei:-Hij is dood.
-Kende u hem? Ze ging verder:-Ik heb hem bloemen gebracht.
-Dat weet ik.
-Ik zag zijn portret in de krant en ik herkende hem onmiddellijk.
Hij had nooit zon stem als de hare gehoord, kleurloos als haar gezicht, vlak, onpersoonlijk. Ze keerde zich naar het bed om raad te vragen, want ze was ervan geschrokken dat ze een man te woord moest staan.
-Is het lang geleden dat u hem gezien hebt?
-Lang, ja.
-Twintig jaar?
-Meer.
-Dertig jaar?
-Meer.
-Was dat in Parijs?
-Ik heb hem in Parijs ontmoet.
-Heeft u hem nog wel eens ergens anders ontmoet?
-Ik ben met hem naar Brussel gegaan, en daar hebben we een jaar gewoond. Misschien korter. Ik weet het niet meer.
-Heette hij toen al Bouvet?
-Neen. Ik had die naam nooit gehoord. Ik heb hem voor het eerst in de krant gelezen. Maar toch is hij het.
-Hoe heette hij toen u hem leerde kennen? Onrustig keek ze opnieuw naar het bed.
-Ik geloof dat u maar beter kunt antwoorden, juffrouw Blanche.
-Hij heeft zijn naam veranderd.
-Wanneer?
-Voordat we uit Parijs gingen.
-Onder welke naam heeft u hem leren kennen?
-Gaston... Gaston Lamblot...
-En later?
-Toen noemde hij zich Pierron.
-Waarom?
-Dat weet ik niet. -En u?
-In Brussel noemden ze mij mevrouw Pierron.
-Was u met hem getrouwd?
Ze aarzelde. Ze zat nog steeds met de aardappel en met het mes in haar handen, en meneer Beaupère was bang dat ze zich zou snijden.
-Neen. Maar de mensen dachten het.
-Welke mensen?
-De mensen van het café.
Ze was helemaal niet onwillig. Ze antwoordde volkomen te goeder trouw, maar haar geest werkte langzaam en ze kon haar gedachten die heel eenvoudig waren, niet anders uitdrukken.
-Werkte u in een café?
-Ik als dienster en hij werkte in de wijnkelder.
-Weet u zeker dat u mij de waarheid zegt, dat u nooit met hem getrouwd geweest bent?
-Ja. We maakten het de mensen wijs.
-Heeft u ook kinderen gehad?
Ze schudde het hoofd, keek verwonderd, toen bedroefd.
-En wat is er toen gebeurd?
-Hij is weggegaan.
-Waarom?
-Dat weet ik niet.
-Waar is hij heen gegaan?
-Hij is vertrokken.
Het zou vergeefse moeite geweest zijn om naar een telefoon te zoeken in de loge en meneer Beaupère besloot met een bezorgd gezicht om in vredesnaam maar door de regen naar het dichtstbijzijnde kroegje te lopen.
-Brengt u haar mee hierheen, antwoordde de heer Guillaume hem.
-Ik weet niet of dat gaat.
-Is ze ziek?
-Neen, maar de concierge is ziek en zij past haar op.
-Gaat u dan maar terug en wacht u bij haar. Ik zal iemand sturen.
Hij gebruikte niets, stak alleen een pepermunt inzijn mond en met de kraag van zijn colbertje opgezet liep hij zo dicht mogelijk langs de gevels. Zijn schoenen lekten en zijn sokken werden drijfnat.
-Ze zullen iemand sturen, kondigde hij aan.
En de oude vrouw, die weer aardappelen zat te schillen, vroeg argeloos:-Waarvoor?