3

Nog voor ze de vestibule binnenstapten ging ze de deur openen en bleef hen op de drempel staan opwachten, met strakke blik en saamgeknepen lippen.
Het was ongetwijfeld het meest elegant geklede paar dat ooit een voet in het huis gezet had. Ze zagen er allebei uit, of ze zo uit een film gestapt waren, of uit een restaurant op de Champs-Elysées kwamen.
Ze was heel donker en droeg een deux-pièces van crèmekleurige zijde, waarop haar tas een rode vlek vormde — zoals haar lippen er een vormden op de matte huid van haar gezicht. Hij liet haar voorgaan. Ze aarzelde, knipperde met haar ogen, die lange, stellig opgeplakte, wimpers hadden. Evenals de anderen liet ze onhandig een krant zien die ze in de hand hield.
-Dat is toch hier, is het niet?
-Dat is hier, ja.
-En bent u de concierge?
-Ik ben de concierge.
Ze keek haar metgezel aan met een wat ontmoedigde blik, die scheen te zeggen dat het moeilijker was dan ze gedacht hadden, of dat met deze concierge niets te beginnen viel.
-Zouden we u een ogenblikje kunnen spreken? Had ze van tevoren bedacht wat ze zeggen en hoe zeoptreden zou? Of improviseerde ze, nu de ontvangst anders bleek dan ze zich voorgesteld had? Ze deed haar tas open alsof ze zich ineens wat ging bijpoederen, maar greep een bankbiljet dat ze in haar hand verfrommelde.
-Zegt u het maar.
De jonge vrouw wierp een blik in het trappenhuis, waar Vincent, het zoontje van mevrouw Sardot, op een trede zat.
-Zouden we misschien even binnen mogen komen?
-Als u maar zachtjes praat. Mijn man slaapt.
-Mijn moeder is bij u geweest, maar ik ga niet meer met haar om. Dit is mijn man.
-Aangenaam.
-U heeft natuurlijk wel begrepen, nietwaar, dat ik de dochter ben van meneer... meneer...
-Van meneer Bouvet, maar u lijkt niets op hem. U lijkt meer op uw moeder.
-Mag ik even gaan zitten?
Haar man was lang, even donker als zij, hij had een ingevallen borst en was anders gekleed dan de mannen daar in de wijk, helemaal in het grijs.
-Bijna twintig jaar lang heeft mijn vrouw niets van haar vader gehoord, zei hij. U begrijpt wat een schok het voor haar was toen ze zoeven de krant las.
-Had ze die van gisteren niet gezien?
-Neen. We waren namelijk de stad uit, bij vrienden. Pas vanmiddag, toen we thuiskwamen...
Mevrouw Jeanne was blijven staan, ze keek van de een naar de ander, trachtte te raden wat ze haar zouden vragen.
-We mogen hem zeker niet even zien?
-En van wie zou dat niet mogen? Ik heb de sleutels. Ik heb alles in orde gemaakt, samen met de buren.
-Dat wist ik niet. Ik dacht dat het misschien, vanwege de omstandigheden...
Ze wierp een blik op haar man, alsof ze hem om raad wilde vragen.
-Mijn vrouw zou u graag een paar dingen willen vragen. Ze is erg geschokt en ze weet niet goed hoe ze beginnen moet.
Ze had in elk geval Tiaar hand geopend en het verkreukelde bankbiljet lag nu op de tafel.
-Volgens de krant hield u zijn kamers schoon. Ik weet zeker dat hij vertrouwen in u had en dat hij vrijuit sprak tegen u. Heeft hij wel eens over mij gesproken tegen u?
-Nooit.
-En over mijn moeder?
-Niet over uw moeder en over niemand. -Bedoelt u dat hij nooit praatte?
-Hij praatte zoals iedereen, over het weer, over Parijs, over de dingen die er in de wereld gebeurden, de huurders, en de kleine Vincent die u op de trap gezien heeft.
-Was hij somber, of eenzelvig?
-Neen mevrouw. Hij leek heel gelukkig.
-Ontving hij veel brieven?
-Er kwamen nooit brieven voor hem.
-En... hoe zal ik het zeggen... leefde hij armoedig? Terwijl ze dit vroeg kon ze niet nalaten een blik omzich heen te werpen. Ferdinand was zojuist uit het bed in de alkoof gekomen en men zag hem in zijn onderbroek naar de wastafel lopen. De concierge ging het gordijn dichttrekken.
-Het ontbrak hem aan niets. Hij was gelukkig, 's Morgens maakte ik zijn ontbijt voor hem klaar en dat at hij in bed op terwijl hij de krant las. Dan kleedde hij zich aan, kwam naar beneden, zei mij goedendag inhet voorbijgaan en ging zijn wandeling maken. In die tijd maakte ik zijn kamers aan kant. Hij maakte nooit veel rommel. Meestal kon ik hem dan, door het raam, voor de boekenstalletjes op de kade zien staan. Hij kende alle boekverkopers en hij ging altijd een praatje met hen maken.
-Kocht hij zeldzame boeken? vroeg de echtgenoot.
-Geen boeken. Alleen prenten, en dat was geen erg dure liefhebberij, want het waren van die prenten zoals in de kruidenierswinkel in mijn dorp verkocht werden toen ik een kind was. Meestal liep hij tot aan de Boulevard Saint-Michel, om wat vleeswaren te halen, en dan kwam hij naar huis met zijn pakje, ging naar boven en at voor het raam.
-Dronk 'hij altijd wijn?
-Nooit wijn of sterke drank. Alleen maar water. En koffie. Maar nooit meer dan twee kopjes per dag.
-Was hij ziek?
-Hij nam pillen in, die had hij altijd in een doosje bij zich, maar echt ziek heb ik hem nooit gezien, behalve een kou die hij twee jaar geleden gehad heeft en waarmee hij drie dagen op bed gelegen heeft. Na het koffiedrinken ging hij een dutje doen, dan, 's zomers tenminste, weer een wandeling en hij ging vaak eten ergens op het Ile Saint-Louis. Om negen uur was hij bijna altijd weer thuis.
-Kreeg hij wel eens bezoek?
-Nooit.
-Weet u zeker dat hij het nooit over mij gehad heeft? Mijn voornaam is Nadine.
-Neen, mevrouw.
-Heeft u nooit een foto van een klein meisje bij hem gezien?
-Neen, mevrouw.
-Ook niet tussen zijn papieren? Die zult u toch wel eens gezien hebben...
-Wat voor papieren?
-Iedereen heeft toch papieren, officiële stukken, oude brieven en zo...
-Die had hij niet.
-Is mijn moeder al hier geweest?
-Ja, met de inspecteur van politie.
-Mogen wij ook even naar boven?
Natuurlijk! Mevrouw Jeanne was zelfs blij dat ze «hun» de kamer en de dode kon laten zien, als een soort uitdaging. Maar ze vergisten zich als ze dachten dat ze ergens aan mochten komen.
Ze ging hen voor op de trap. Dat was een ritus geworden. Vervolgens liet ze hen op het trapportaal wachten terwijl ze de kaarsen ging aansteken.
Eindelijk mochten ze door de salon verder komen, waar ze 's morgens stof was gaan afnemen, ging toen tegen de deur van de slaapkamer staan om ze daar binnen te laten. De drie vliegen die ze vergeefs getracht had te vangen, vlogen er nog steeds rond en er begon een weeë lucht te hangen.
Het gaf haar een gevoel van voldoening dat ze konden zien dat ze op haar gemak was, dat ze niet bang was voor de dode, dat ze vrienden waren samen.
-Hij ligt heel rustig. Hij glimlacht.
Ze zag hen naar de kasten kijken waarvan de deuren en de laden verzegeld waren.
-Ik weet zeker dat mijn vader moeite gedaan heeft om mij terug te vinden. En dan te bedenken dat we in dezelfde stad woonden!
Mevrouw Jeanne merkte op dat de jonge vrouwgeen kruisteken maakte met het palmtakje, waarvan ze het gebruik niet scheen te kennen. Haar man evenmin. Ze bette, geheel onnodig, haar ogen met haar zakdoek, op gevaar af een paar van haar lange aangeplakte wimpers los te wrijven.
-U weet zeker nog niet wanneer de begrafenis plaats vindt?
-We hadden alles geregeld voor morgen, een keurige begrafenis, met een absoute in de kerk, maar de politie is zojuist geweest om te zeggen dat ik moest wachten.
Ze keken elkaar weer aan. Ze verlangden er naar weer buiten te zijn in de zon en de frisse lucht, maar ze voelden zich tegelijkertijd teleurgesteld, ze bleven hangen alsof ze maar steeds hoopten dat er iets zou gebeuren.
-Ik moet zeker naar de politie gaan om mijn adres op te geven, zoals mijn moeder gedaan heeft?
-Misschien wel. Dat is uw zaak.
-Bent u er zeker van dat hij niet ongelukkig was?
-Ja, mevrouw.
-Ik dank u wel.
Ze daalden langzaam de trap af, terwijl de concierge de deur weer op slot deed en de sleutel in de zak van haar onderrok stak, kwamen langs de jongen die nog steeds op de trap zat en hen van het hoofd tot de voeten opnam met een nog wantrouwender blik dan de concierge. In de vestibule bleven ze weifelend staan.
-Als u soms nog iets te binnen mocht schieten wat ons zou kunnen interesseren...
De echtgenoot had een visitekaartje uit zijn portefeuille gehaald om aan haar te geven. Hij zei: —... Ik bedoel, wat mijn vrouw zou kunnen interesseren... Ze leeft al heel lang in onmin met haar moeder en als u die gezien heeft zult u dat wel begrijpen. Het komt ook door haar moeder dat mijn vrouw haar vader nauwelijks gekend heeft. Het is bijna onmogelijk dat hij nooit meer aan haar gedacht zou hebben en niet geprobeerd zou hebben om haar terug te vinden.
Hij gaf haar eindelijk zijn kaartje. — Ik zou u heel dankbaar zijn. Overdag kunt u mij op mijn kantoor opbellen. Rechts staat ons huisadres.
Toen gingen ze, zij op haar hoge hakjes, hij voorovergebogen terwijl hij een sigaret uit een zilveren koker nam, en het portier van de taxi sloeg dicht.
De auto had zich nog niet in beweging gezet of ze schenen al te redetwisten, alsof ze elkaar hun onhandigheid verweten.De concierge bekeek het kaartje:FRANK GERVAIS EN WILLY GOLDSTEINSchilderijen van oude meesters 135 bis, Rue Saint-HonoréDe naam Willy Goldstein was doorgestreept en het huisadres was er bij geschreven: 62, Quai de Passy.
Parijs lag in dezelfde stralende zon als de vorige dag, met af en toe een vleugje van dezelfde warme wind, hetzelfde geruis in het zware gebladerte van de bomen; hetzelfde fijne stof met zijn zelfde geur, de schittering van de zon op de ruiten en de daken.
Een bleke, onopvallende man, die eruit zag als een verzekeringsagent of een vertegenwoordiger van een stofzuigerfabriek, klopte bescheiden op de ruit van de loge terwijl Ferdinand in de keuken zat te eten alvorens naar zijn werk te gaan. Het was meneer Beaupère.
-Stoor ik niet, mevrouw Léliard?
-Komt u binnen. Gaat u zitten. Heeft u nieuws?
-Niet veel. Ik kwam juist eens kijken of u nog nieuws had.
Hij keek haar aan alsof hij wist dat zij hem iets te vertellen had.
-Zijn dochter is net hier geweest met haar man. Ze hebben hun kaartje hier gelaten. Ze hebben zelfs honderd francs op tafel gelegd.
-Heeft ze niets gezegd?
-Ze had het over papieren en foto's. Ze zijn naar boven geweest.
-Is er niemand anders geweest?
Meneer Beaupère schreef zorgvuldig het adres op in een dik zwart aantekenboekje dat dichtgehouden werd met een elastiekje.
-Neen, alleen de buren.
-Ziet u, mevrouw Léliard, die mensen hebben gelijk.
-En waarin hebben ze gelijk? vroeg ze agressief.
-De echte Bouvet is twee jaar geleden in Indochina gestorven.
-Er kunnen toch zeker wel twee Bouvets zijn!
-Niet met precies dezelfde gegevens van de Burgerlijke Stand. Ik wou dat ik zeker wist dat er hier niemand is komen rondloeren, want het is waarschijnlijk dat iemand de waarheid kent.
-Afgezien van die oude juffrouw...
-Welke oude juffrouw?
-Ik zei 'mevrouw' tegen haar, maar ze verbeterde me want ze was ongetrouwd, zei ze. Ze is minstens zeventig jaar.
-Dat klopt.
-Waarom klopt dat?
-Omdat de mensen die meneer Bouvet vroeger gekend hebben nu oude mensen moeten zijn.
-Daar had ik niet aan gedacht.
-Wanneer is ze geweest?
-Gistermiddag. Ze was de eerste. Ik dacht dat ze een kamer zocht want het was het type om een kamertje aan de achterkant te zoeken.
-U bedoelt dat ze heel eenvoudig gekleed was?
-Armoedig. Ze durfde niet naar binnen te gaan. Ik ben naar haar toe gegaan.  -En wat zei ze?
-Niet veel. Om te beginnen trilde haar lip zo erg dat ze niet kon spreken. Ze is heel dik, met een bleek rond gezicht en grote kinderogen. Ze liet de krant zien, zoals ze allemaal doen, en vroeg:—'Dat is toch hier, is het niet?'En ik zag dat ze een bosje viooltjes in haar hand had. Dat ontroerde me echt. Ik vroeg: —'Kende u hem?'Ze schudde van neen. Ze stond op het punt om te gaan huilen.
-'Is het waar dat hij niet geleden heeft?'-Toen vroeg ze nog wat:—'Is er wel geld voor de begrafenis?'-Ik zei van ja, dat hij geld in zijn zak had, dat ik al begonnen was met een lijst te laten rondgaan en ze zocht in haar tas alsof ze er geld uit wilde halen. Maar daar kreeg ze de tijd niet voor want toen kwam juist die vampier.
-Die wat?
-Die vampier. Noemen ze dat zo niet? Die vrouw diemet de inspecteur kwam en die vast de kasten opengebroken zou hebben als we haar een ogenblik alleen gelaten hadden.
-Weet u zeker dat u die oude juffrouw waar u het over had, nooit eerder gezien hebt?
-Ik ken bijna iedereen in de wijk, ik woon hier al veertig jaar. Ze is een volslagen vreemde voor me.
-Was ze lopend?
-Ja, op haar pantoffels. Dat viel me op, want ik heb net zulke pantoffels.
-Ging ze de kant van de Boulevard Saint-Michel op?
-Neen. Naar de Pont de la Tournelle.
-Is zij de enige die hier geweest is?
-Behalve die oude man, maar die heeft mij niet aangesproken.
Meneer Beaupère boezemde haar vertrouwen in. Hij zag er helemaal niet uit als iemand van de politie en hij zou vast wel kleinkinderen hebben. Men voelde dat hij eerlijk en met hard werken zijn brood verdiende. Hij stelde haar geen strikvragen.
-Welke oude man?
-Dat is er een, die ik wél eens eerder ergens gezien heb, een soort clochard zoals er hier altijd in de buurt' rondzwerven. Dat was ook gisteravond, maar later. Mijn man was weg. Hij stond met zijn rug tegen de borstwering geleund en ik zag hem vlak in zijn gezicht, hij keek naar het huis, naar de ramen van meneer Bouvet in het bijzonder. Ik heb hem een poosje gadegeslagen terwijl ik me afvroeg of hij zou besluiten de straat over te steken.
-En deed hij dat?
-Neen. Hij is weggegaan. Later heb ik hem weer gezien, op dezelfde plaats, en toen stond hij te eten,met een fles wijn naast zich. Denkt u dat ik hem hiermag houden?
-Wie?
-Meneer Bouvet. Ik heb alle moeite gedaan om alles te regelen samen met de huurders en de buren. Ze hebben allemaal erg royaal gegeven. En nu, opeens... Gelooft u, dat hij met die vrouw getrouwd geweest is?
-Ik weet het niet.
-In ieder geval is hij bij haar weggegaan, niet waar? En daar zal hij zijn redenen wel voor gehad hebben. Dan hoeft ze hem nu niet lastig te vallen, nu hij eenmaal dood is. Hij ligt daar zo vredig boven. Wilt u niet even gaan kijken?
Meneer Beaupère had geen tijd. Hij moest het gemeentehuis van Langeac nog opbellen waar zoëven niemand aanwezig was geweest die hem inlichtingen kon verschaffen. Hij moest nog verschillende andere dingen nagaan, langzaam, nauwkeurig, zoals hij alles deed, terwijl hij op zijn pepermuntjes zoog en droefgeestig zijn hoofd schudde.
-Als u die oude juffrouw of de clochard soms nog terug ziet, probeert u dan hun naam en adres te weten te komen. Dat kon ons wel eens op weg helpen.
-Wilt u niet een kopje koffie?
-Dank u. Ik gebruik nooit iets tussen de maaltijden. Mevrouw Jeanne had een rustige avond. Een paarmaal een praatje met huurders die thuis kwamen en die ze op de hoogte bracht. Om negen uur ging ze naar boven, heel alleen, naar meneer Bouvet, als om hem goedenavond te wensen. Ze was niet bang om alleen met de dode te zijn. Ze maakte een kruisteken met het wijwater terwijl haar lippen bewogen alsof ze tegen hem sprak.
Alles was in orde. Het lukte haar één der vliegen te vangen die op de deurpost zat, maar de beide andere vond ze niet, die hadden zich zeker ergens verborgen.
Ze deed de deur weer op slot, ging bij de Sardots binnen waar de jongen naar bed was en waar de man de krant zat te lezen terwijl de vrouw bezig was luiers te wassen. Door het raam dat openstond viel het blauwige schemerlicht van de vallende nacht. Alle ramen van Parijs stonden open. In sommige wijken sliepen de mensen op hun balkon en 's nachts hoorde men aan alle kanten het gefluit van de treinen op de stations.
-Ze is getrouwd met een handelaar in oude schilderijen. Als u het mij vraagt heeft hij vast t. b. c. Ze haalde haar zakdoek uit haar tas, maar ik heb goed naar haar ogen gekeken en ik kan er een eed op doen dat ze niet huilde.
-Ze heeft hem natuurlijk ook nauwelijks gekend, als het haar vader is.
De accordeonist verliet het huis. Mevrouw Jeanne ging naar beneden om alles voor de nacht in gereedheid te brengen, sloot de gordijnen, kleedde zich uit, keek naar de lege plek in haar mond waar een tand ontbrak en zei bij zichzelf, dat ze daar toch eens een nieuwe in moest laten zetten.
Ze sliep in en er gebeurde niets tot de musicus thuiskwam. Ze keek niet hoe laat het was want ze wist dat het tussen twee en drie uur moest zijn.
Ze droomde heel ingewikkeld. Meneer Beaupère speelde een grote rol in haar droom, hij was zelfs haar man en daar zat ze een beetje mee in, ze vroeg hem hoe dat kon omdat ze immers geen weduwe was en Ferdinand altijd als nachtwaker werkte in de garagein de Rue Saint-Antoine. Daarop antwoordde meneer Beaupère met een glimlach die helemaal niet bij hem paste:- Dat klopt!
Wat klopte? Was de accordeonist al thuis gekomen? Ze kon het zich niet herinneren. Ze was wakker en het scheen haar dat de lichtende wijzers van de wekker pas op één uur stonden.
Het was smoorheet in de alkoof en ze had werkelijk een slechte nacht. Toen ze 's morgens wakker werd had ze het gevoel, waarom wist ze niet, dat er iets onaangenaams gebeurd was, dat de dingen niet waren zoals ze behoorden te zijn, en ze voelde zich schuldig, zonder precies te weten waaraan.
De hemel was niet zo helder als de voorafgaande dagen, en er hing een lichte nevel boven de Seine waar de schepen in beweging begonnen te komen.
Ze ging de vuilnisbakken van de binnenplaats halen, zette ze aan de rand van het trottoir, ging binnen koffie zetten en maakte haar haar op terwijl het water heet werd.
Het was haar nooit erg meegelopen in het leven, maar ze beklaagde zichzelf nooit. Toen ze met Léliard getrouwd was, die op dat tijdstip sergeant in het leger was, wist ze niet dat hij aan toevallen leed en hij was toen nog niet aan de drank. Het was geen man. Drie maal was ze zwanger geweest en drie maal had ze een doodgeboren kind gehad. De laatste maal was ze er bijna mee heengegaan en de dokter had haar aangeraden het niet meer te proberen.
Ze was de vijftig voorbij maar ze voelde zich niet oud; zo klein en mager als ze was viel het haarniet al te zwaar om de vuilnisbakken te versjouwen.
Ze zuchtte toen ze eraan dacht dat er nieuwe huurders in het appartement zouden komen en opeens voelde ze behoefte, alsof ze door een plotselinge schrik overvallen werd, om er onmiddellijk heen te gaan.
Toen ze op de eerste etage gekomen was moest ze weer terug omdat ze de sleutel vergeten was. Ze ging weer naar boven, stak de sleutel in het slot, vroeg zichzelf af of ze hem al een keer omgedraaid had zonder dat ze zich dat bewust was, of dat ze de vorige avond vergeten had de deur op slot te doen, want het scheen haar toe dat de deur te gemakkelijk openging.
Ze liep zonder ergens naar te kijken de zitkamer door, kwam in de slaapkamer en voelde onmiddellijk dat er iets veranderd was. Het lijk van meneer Bouvet lag op zijn plaats in het bed maar ze was er zeker van dat het toch niet helemaal zoals gisteren lag, dat het iets meer naar links, of iets meer naar rechts lag, iets hoger, of iets lager. Het had niet vanzelf kunnen bewegen. Er was iemand geweest. Iemand was aan het bed geweest. Er lagen veren op de grond die van de matras of van de kussens afkomstig waren. Ze keek om, en zag dat de zegels verbroken waren. De deuren van-de kasten en de laden waren weer dichtgedaan.
Toen voelde ze zich opeens niet veilig meer. Ze liep snel naar het trapportaal, riep halfluid:-Mevrouw Sardot!... Mevrouw Sardot!...
Ze vergat dat het zes uur in de morgen was en dat de Sardots nog sliepen.
-Mevrouw Sardot!... Ik ben het!... Kom eens!... U of uw man...
De man deed de deur open na een donkere broek aangeschoten te hebben. Hij was op blote voeten.
-Ze zijn bij meneer Bouvet geweest.
De vrouw kwam achter hem aan, toen de jongen, die in zijn pyjama veel groter leek.
-Iemand heeft de zegels verbroken en is aan het bed geweest.
Ze gingen naar binnen, met angstige gezichten en veel eerbiediger opeens.
-De politie moet gewaarschuwd worden. Niemand had telefoon in huis.
-Zoudt u er even heen willen gaan, meneer Sardot? Hij kleedde zich vlug aan, zette een pet op, terwijlde moeder tevergeefs probeerde haar zoon weer naar bed te krijgen.
-Zoudt u de luiken niet open doen?
-Ik denk dat het beter is om nergens aan te komen. Ze voelde zich schuldig. Nu ze zich de slechte nachtherinnerde die ze gehad had was ze er zeker van dat ze twee maal de deur voor de musicus had opengetrokken.
-Blijft u even hier?
Ze ging naar de vijfde etage, wekte de accordeonist die eerst vanuit zijn kamer, zonder de deur open te maken, tegen haar sprak.
-Neemt u me niet kwalijk dat ik u stoor. Er is wat gebeurd hier in huis en ik moet weten hoe laat u thuis gekomen bent.
-Tegen half drie, mevrouw Jeanne.
Hij kwam bij hen op het trapoprtaal van de derde verdieping. Een agent die op de fiets gekomen was, arriveerde, weldra gevolgd door Sardot.
-Er mag niemand in het appartement komen. Ik heb instructies gekregen. Bent u de concierge? Gaat u naar beneden naar uw loge en zorgt u dat er niemand hethuis binnenkomt. Ik bedoel niemand die hier niets te maken heeft.
Daarna kwam een inspecteur, niet die van twee dagen geleden, maar een grote dikke, die in de loge ging zitten en door zijn vragen bewees dat hij van de hele zaak niets af wist.
-De Recherche is gewaarschuwd. Ze kunnen ieder ogenblik hier zijn.
Even later hield een auto voor het huis stil en er stapten vier mannen uit met enorme toestellen, fototoestellen ongetwijfeld.
Meneer Beaupère was er niet bij, die zou nog wel liggen te slapen in zijn buitenhuisje in Puteaux. Toen ze een kwartiertje boven waren, waar ze groot lawaai maakten zonder zich van iemand iets aan te trekken, kwamen er nog twee, met een taxi.
-Bent u de concierge? Wilt u met me meegaan naar boven?
Eindelijk! Het was een kwelling hier beneden te moeten zitten terwijl er boven bij meneer Bouvet mensen heen en weer liepen. Het bloed steeg haar naar de wangen toen ze zag wat ze bezig waren te doen.
De drie ramen stonden wijd open. Op een drievoet stond een fototoestel dat groter en zwaarder was dan bij welke fotograaf ook. Uit de klerenkast hadden ze de kleren van meneer Bouvet gehaald en die overal in het rond uitgestald.
-Wat had hij aan toen hij stierf?
Ze wees op het crème jasje en de grijze pantalon. Toen ze de kamer rondkeek ontsnapte haar een kreet, want ze hadden de matras van het bed weggehaald en het lijk lag nu zomaar op de springveren matras, zonder laken, zonder iets. 'Op een stoel in een hoek van de kamer zat een der mannen met gedempte stem goudstukken te tellen.
-Hoeveel?
-Ik ben aan de negenhonderd, chef. Er zijn er nog een paar.
En hij ging weer verder met tellen waarbij men zijn lippen zag bewegen.
Dat kwam allemaal uit de opengesneden matras. Die moest al opengesneden zijn vóór de komst van de politie, want de concierge had immers enkele veren op de grond gezien en die konden nergens anders vandaan komen;Twee van de mannen waren bezig het lijk aan te kleden alsof het een etalagepop was en toen ze daarmee klaar waren, nam een van hen hem zonder omslag op zijn schouder en droeg hem naar de zitkamer in het volle licht.
-Hoeveel maal heeft u vannacht aan het deurtouw getrokken?
-Er is maar één huurder thuisgekomen nadat ik naar bed gegaan ben.
-Ik vraag u hoeveel keren u de deur opengetrokken hebt.
-Eén keer.
-Weet u dat zeker?
Ze keek naar meneer Bouvet die ze bezig waren in een stoel te zetten vlak voor het fototoestel, en ze had niet de moed om te liegen.
-Niet helemaal zeker. Ik heb een slechte nacht gehad. Het was erg warm en ik heb gedroomd. Nadat ik de deur opengetrokken heb, ben ik weer ingeslapen en later toen ik even wakker werd, had ik het gevoel dat het niet de gewone tijd was.
-Hoezo: de gewone tijd?
-Ik bedoel dat het nog niet de tijd kon zijn dat meneer Francis thuis kwam.
-En heeft u toen nog eens de deur voor hem opengetrokken?
-Dat weet ik niet. Ik heb wel geprobeerd of ik het mij nog kon herinneren. Misschien heb ik het machinaal gedaan? Dat is zon gewoonte geworden, voelt u wel?
-Waar is hij?
-Meneer Francis? Op de vijfde etage, links. Hij is net weer naar boven gegaan.
Er werd iemand heengestuurd om hem te ondervragen.
-Staan alle dingen hier in de kamer nog net zo als gisteren?
-Ongeveer wel.
Ze keek zenuwachtig om zich heen en ze probeerde daarbij om meneer Bouvet niet te zien die er daar in zijn stoel bijna uitzag of hij nog leefde. Het gaf haar een gevoel van heiligschennis en ze verlangde er naar hier weg te zijn.
-Kijkt u eens goed naar alle meubelen.
- Ik zou zeggen dat ze aan de prenten geweest zijn.
Maar daar was ze óok niet helemaal zeker van. Ze wist niets meer. Het zonlicht dat door de vensters naar binnen stroomde scheen haar vlak in het gezicht, zoals wanneer ze de kamers kwam doen en plotseling barstte ze in snikken uit terwijl de man die tegen haar sprak haar vriendelijk op de schouder klopte.
-Kom, kom! Maakt u zich niet zo van streek. U kunt het per slot niet helpen. Maar we moeten alles weten. Gaat u maar wat drinken beneden. Ik kom u straks nog wel een paar dingen vragen.
Ze voelde het als een verraad maar toch was het haar onmogelijk om langer in die kamer te blijven. Bij de deur stond een agent die er voor zorgde dat de huurders niet op het trapportaal bleven staan. De deur van de Sardots stond aan. Sardot zou wel aan het ontbijten zijn, want het was tijd om naar zijn werk te gaan.
De oude mevrouw Ohrel riep haar van achter de deur, waar ze zich in haar rolstoel naar toe gesleept had.
-Wat is er aan de hand?
-Ik weet het niet meer. Vraag me maar niets. Het is verschrikkelijk. Als u zag wat ze aan het doen zijn!
Die ellendige Ferdinand had zijn kans gegrepen om te gaan drinken en, natuurlijk, het nieuws te vertellen in de kroeg op de hoek. Er stonden mensen op het trottoir die door de jonge agent van de vorige dag op een afstand gehouden werden.
Pas om negen uur kwamen de eerste journalisten en toen werd het een drukte dat haar hoofd omliep; ze gaf het op om op de hoogte te blijven van wat er in het huis gebeurde. Het was haar huis niet meer. Onbekenden liepen in en uit, gingen de trap op, kwamen weer naar beneden, liepen haar loge binnen alsof het een postkantoor of een station was. Minstens drie maal in minder dan vijf minuten flitsten ze met hun blitz-lampen vlak voor haar gezicht om een foto van haar te maken, en het kon haar niet meer schelen wat Ferdinand uitvoerde, die ruimschoots van de gelegenheid profiteerde.
Maar het was nog slechts een begin. De directeur van de Centrale Recherche had nog maar nauwelijks een eerste telefonisch verslag ontvangen. Hij had meneer Beaupère laten roepen en wachtte op hem in zijn kamer waar de ramen openstonden.
Op het ogenblik dat de inspecteur aan de deur klopte, werd er een telegram gebracht waar 'dringend' opstond en hij liet meneer Beaupère een ogenblik wachten om het te lezen.
Uitstel begrafenis Bouvet alias Samuel Marsh tot mijn komst van hoogste belang stop Marsh valse naam evenals Bouvet stop Breng bewijs mee stop Ben 12. 40 in Parijs.  ,Joris CostermansHet telegram kwam uit Antwerpen, waar de krant die over Marsh schreef, de vorige dag had moeten arriveren, waarschijnlijk vrij laat in de avond.
-Komt u binnen, meneer Beaupère. Heeft u nog nieuws?
-Ik heb die clochard gevonden.
-Welke clochard?
-Die de concierge de avond van het overlijden om het huis heeft zien zwerven. Hij is in de omgeving van de Place Maubert bekend als de Professor.
-En wat wist die te vertellen?
-Nog niets. Toen ik hem gisteravond tegen elf uur ontdekte, was hij volslagen dronken. Ik heb hem naar het Huis van Bewaring laten brengen. Ik wilde juist naar hem toe gaan toen u mij liet roepen.
Hij vertelde er niet bij dat hij zo goed als niet geslapen had; dat zag men aan zijn kleur die grauwer was dan ooit, aan de diepe kringen onder zijn ogen.