5

Zelfs het onweek dat haar zenuwen misschien ontspannen zou hebben, werd haar niet gegund. De hele morgen was ze als een angstige poes geweest die om haar jongen heen draait.
Ze was beleefd, antwoordde zo goed ze kon op de vragen die haar gesteld werden. Vanaf haar prilste jeugd had men haar geleerd te gehoorzamen, en al die mensen die het huis binnengelopen waren vertegenwoordigden voor haar een of andere vorm van gezag, zoals haar moeder dat was toen ze nog klein was, later de kapelaan, toen haar werkgevers, en nog zovele anderen van mindere grootheid, zelfs de mannen in uniform die geld komen ophalen of meters opnemen.
Toen iemand op een gegeven ogenblik naar boven ging had ze hem in het voorbijgaan horen vragen:-Waar is de substituut-officier?
Want men wendde zich niet meer tot haar, wanneer men naar binnen wilde. Zij had niets anders meer te doen dan te antwoorden op de vragen die ze haar allemaal om beurten stelden en te trachten zich alle mogelijke dingen te herinneren.
-Denkt u eens goed na! Probeert u het zich te herinneren...
Het scheelde niet veel of ze werd er nog van verdacht dingen voor hen verborgen te houden.
-Iedereen heeft papieren, al is het nog zo weinig. Dat scheen logisch. Zij had er ook. Die bewaarde zein de soepterrine van het servies dat nooit gebruiktwerd. Het waren het trouwboekje en het militaire zakboekje van haar man, en nog wat papieren die al vergeeld waren.
-Ik zweer u, dat ik er nooit één gezien heb.
Ze hadden Ferdinand laten drinken zoveel hij maar wilde, de journalisten waarschijnlijk die geregeld naar de kroeg op de hoek liepen om te telefoneren. Hij stond met een vuurrood gezicht en uitpuilende ogen midden op het trottoir te oreren en de onnozele hals meende werkelijk dat hij een gewichtig man geworden was.
-Toen hij hier kwam wonen, heeft hij u toen niet verteld waarom hij juist deze buurt koos?
-Hij heeft me helemaal niets verteld.
Ze herinnerde zich hoe ze de eerste keer onder de indruk geweest was omdat hij haar zo koel, zo op een afstand toegeschenen had. Wat kan men zich toch vergissen in de mensen!
Dat nam niet weg dat ze haar, met al hun vragen, iets duidelijk gemaakt hadden dat ze tot nog toe slechts vaag aangevoeld had.
De anderen, de Sardots, de Bassets, de Bureaus of de accordeonist, waren hier allemaal toevallig of noodgedwongen terechtgekomen. Ze had dit zo niet kunnen uitleggen, maar ze begreep het zelf heel goed. Sommigen waren in deze wijk geboren en wilden er niet weg. Anderen hadden er hun werk. Zo was het ook min of meer met de buren. Ze kende bijna de hele kade. Sommigen waren er terechtgekomen omdat er toevallig een woning vrijkwam en de huur hun wel aanstond.
Ook het leven dat ze leidden hadden ze eigenlijk niet zelf gekozen, evenmin als mevrouw Jeanne toenze klein was besloten had om concierge te worden.
Het stond haar nog niet allemaal helder voor de geest, maar toch had ze het gevoel dat ze een ontdekking gedaan had, en een ontdekking die haar ontroerde.
Hoe meer er aan het licht kwam, hoe duidelijker het werd dat meneer Bouvet bewust gekozen had, toen hij hier was komen wonen. Met al zijn geld, zijn goudstukken, zijn opvoeding had hij overal kunnen gaan wonen, in een villa op de Cöte d'Azur, op een kasteel ergens buiten of in een groot huis op de Champs-Elysées.
Hij had een moderne flat kunnen bewonen, een nieuw huis met centrale verwarming en een badkamer met veel nikkel. Hij had er zelfs een butler op na kunnen houden. (Maar neen, hij was hier gekomen, op deze kade, in dit oude witte huis dat ze zo schoon hield als ze kon en waar ze probeerde alleen maar fatsoenlijke mensen te krijgen, eenvoudige mensen die hun best deden om in vrede met elkaar in één huis te wonen en die niet al te grote hekel aan elkaar hadden.
Ze verlangde ernaar alleen te zijn om er op haar gemak over te kunnen nadenken, maar zouden ze haar daar de tijd nog voor laten? Sedert de ochtend, sedert de vorige dag vreesde ze de slag die op komst was, en wanneer ze haar enkele minuten met rust lieten rende ze naar boven, kwam weer beneden, stelde op haar beurt vragen.
Het had zo weinig gescheeld! Het toeval had gewild dat een jonge Amerikaanse student op een zekere dag over de kade gekomen was, op een bepaald ogenblik en ook nog, dat hij juist zijn fototoestel in zijn handhad. Als die prentjes niet om meneer Bouvet neer-gedwarreld waren, waardoor zon schilderachtig tafereeltje ontstond, zou de student waarschijnlijk niet op het idee gekomen zijn er een plaatje van te maken.
Als hij meer geld op zak gehad had, was hij het negatief 's middags stellig niet aan een krant gaan verkopen.
Hij was volkomen onschuldig. Sedert twee dagen was hij, liftend, op weg naar Rome dat hij beslist gezien wilde hebben alvorens de Atlantische Oceaan weer over te steken en het oude mannetje in zijn lichte jasje dat op het trottoir tegenover de torens van de Notre-Dame in elkaar gezakt was, was allang uit zijn gedachten verdwenen.
Zonder die foto, die niemand voorzien had, die meneer Bouvet zelf nooit één moment vermoed kon hebben, zouden de dingen anders gelopen zijn en zou alles nu waarschijnlijk reeds voorbij zijn.
Want vandaag zou de begrafenis plaats gehad hebben. Meneer Sardot had op de drukkerij waar hij werkte, vrij gevraagd voor die morgen. Mevrouw Jeanne had gezorgd dat er voor een paar uur een vervangster was in haar loge.
Iedereen zou er bij geweest zijn, voorzover dat mogelijk is in de maand augustus, de huurders, de buren, de winkeliers uit de omgeving, de boekverkopers langs de Seine.
Er zou geen rouwkapel geweest zijn, maar de slaapkamer boven was keurig ingericht en mevrouw Jeanne had twee zilveren kandelaars met meerdere armen geleend en een aantal kaarsen er bij gekocht. De krans was ook besteld.
Misschien had de concierge, om in de traditie teblijven, bij de terugkomst de mannen een glaasje aangeboden.
Er kwam niet alleen geen onweer, maar de hemel bleef stralend, zonder één enkel wolkje, terwijl de warmte drukkender werd, benauwd, zonder een zuchtje wind. Bij sommige vrouwen die voorbij kwamen in luchtige japonnetjes zag men donkere strepen op de rug die het zweet daar getrokken had.
Ze werd zelfs niet gewaarschuwd. Tegen één uur, terwijl sommigen waren gaan koffiedrinken maar er nog genoeg over waren om het huis op zijn kop te zetten, zag ze door de gordijnen een lugubere wagen stilhouden en het gezicht daarvan gaf haar een schok; het was een soort vrachtauto, donkergroen geschilderd, waarvan de bestemming gemakkelijk te raden viel.
Er sprongen twee ruw uitziende kerels uit, die aan de achterkant een deur openden en een zware draagbaar tevoorschijn haalden. Ze vroegen aan de agent die bij de deur op wacht stond:-Is het boven?
-Derde etage.
Ze had tenminste willen weten wat ze hem aantrokken, hoe hij op de baar gelegd werd, maar ze had opeens geen kracht in haar benen meer en ze moest gaan zitten.
Een der politiemannen sprak de kleine Vincent aan die in de vestibule met sombere en boze ogen stond toe te kijken...
-Zeg eens, vriendje...
-Ik ben uw vriendje niet.
Zijn vriend, dat was de oude meneer met wie ze zo ruw omsprongen en die ze hun afnamen.
Men hoorde hen de trap afkomen alsof ze met eendressoir of een piano sjouwden, en ze stootten met de punten van de baar tegen de muren. Ze hadden een vuil zwart laken over het lijk gelegd, dat waarschijnlijk gebruikt werd voor alle doden die ze overal in Parijs ophaalden. Ze deed haar deur half open, vroeg aan Lucas:-Waar brengt u hem naar toe?
-Naar de Identificatidienst op de Quai des Orfèvres. We moeten bepaalde dingen onderzoeken en dat kan hier niet.
-En als dat gebeurd is? Wanneer brengt u hem weer terug?
Hij keek een andere kant uit.
-Brengt u hem niet weer terug?
-Daar heb ik niets over te zeggen.
-En de begrafenis? Hoe moet dat dan?
Met een slag werd de deur van de vrachtwagen dichtgegooid en de motor begon te draaien.
-Voorlopig zal hij nog wel niet begraven kunnen worden. Hij wordt zo lang op het Instituut voor Gerechtelijke Geneeskunde bewaard.
Ze las iedere avond de krant, wist dat dat de nieuwe naam voor het lijkenhuis van de politie was. Ze wist ook dat het niet meer was zoals vroeger, toen zij er eens geweest was voor de identificatie van een huurder die in het water gesprongen was. Er lagen geen lijken meer naakt op de tegels onder kranen die dag en nacht liepen om ze fris te houden.
Misschien was het nu nog wel erger. Ze werden nu in de genummerde laden van een enorme ijskast gelegd.
De kleine Vincent huilde niet, en zij huilde ook niet meer.
-Je moet niet boos op ons zijn. Wij doen onze plicht. Hij mocht zelfs niet boos zijn! Beschaamd keek hijeen andere kant uit.
-Kan ik boven de kamer gaan opruimen?
-Ik heb de deur verzegeld. Dat was me opgedragen...
-En de hele kamer ligt nog overhoop?
-Heus, dat geeft niet. Ik kom in ieder geval nog terug. Ziet u, het is een heel ingewikkelde zaak, die nog wel eens heel wat gevolgen zou kunnen meebrengen.
Meneer Bouvet was heel alleen vertrokken in die vrachtwagen, die niet eens een lijkwagen was, en in enkele minuten liep het huis leeg, een paar journalisten bleven nog wat hangen, stelden hun allerlaatste vragen in de hoop nog iets te vernemen wat tot nu toe vergeten was.
Ferdinand stond wankelend op het trottoir en ze moest hem gaan halen en met geweld naar zijn bed brengen. Hij spartelde hevig tegen. Het was de eerste maal dat zoveel mensen hem au sérieux namen. Hij had hun over meneer Bouvet verteld alsof hij hem altijd gekend had, alsof ze boezemvrienden waren. De hemel weet wat voor dwaasheden hij opgehangen had! Zou dat allemaal in de krant komen te staan?
-Lig stil, dat ik je schoenen uittrek.
Hij was bang voor haar en wist dat ze in staat was om hem te slaan, maar hij was vastbesloten om te ontsnappen en weer te gaan drinken en zijn wonderbaarlijke verhalen in de kroegen in de buurt te vertellen. Straks zou zijn foto, daar was hij bijna zeker van — ze hadden het hem in ieder geval beloofd — in de krant verschijnen.
-Het is fraai, hoor! Zo meteen krijg je natuurlijk weer een toeval!
Ze borg zijn schoenen in de kast die ze op slot deed, zodat hij niet de deur uit kon als ze soms eens even weg moest. Door het raam zag ze de oude clochard langzaam voorbij lopen, de hals van een wijnfles stak uit de lubberende zak van zijn jasje.
Ze zou het allemaal moeten schrijven aan de eigenares van het huis, die met vakantie in Biarritz zat, maar eerst moest ze, op een punt van de tafel, wat eten. Ze nam alleen een stukje kaas met wat brood en koffie, en ze had het nog niet half op toen Ferdinand al lag te ronken.
* * *Mrs. Marsh die het grootste deel van haar tijd, doorbracht in bars op de Champs-Elysées met berooide jongelui, had tegen mr. Rigal gezegd: — De Congo heeft hem krankzinnig gemaakt, begrijpt u wel? Ik ben er zeker van dat hij niet meer wist wat hij deed en wie hij was.
Rigal had niet geprotesteerd, omdat het geen zin had te redetwisten met een cliënte die interessant kon worden, maar hij had zijn eigen gedachten daarover. Die waren nog niet welomlijnd echter. Hij had een vrouw, kinderen, een belangrijke praktijk; hij had lange tijd een maîtresse onderhouden die hem veel last bezorgd had en soms had hij, als hij 's avonds in bed lag, de lust wel eens in zich voelen opkomen om alles in de steek te laten en er vandoor te gaan.
Maar dat waren van die vage gedachten die bij anderen ook wel eens zouden opkomen.
Wie weet of zulke dromen bij sommigen op een gegeven ogenblik niet een tastbaarder vorm aannamen?
Costermans was nuchterder. Voor hem ging het er om in de eerste plaats te bewijzen dat mrs. Marsh geen enkel recht op de erfenis bezat, en ten tweede zich ervan te vergewissen of Cornéliüs wel alle maatregelen genomen had om de Maatschappij tot Exploitatie der Ouagimijnen voor alle moeilijkheden te vrijwaren.
Wat Lucas onafgebroken bezig hield was die raadselachtige inbraak van dé afgelopen nacht. Die leek niet op een gewone inbraak en was met buitengewone bekwaamheid uitgevoerd. En hij was ook goed voorbereid, zoals bewezen werd door I het feit dat de nachtelijke bezoeker zich voor de accordeonist had laten doorgaan, al was mevrouw Jeanne er dan niet zeker van dat hij een naam genoemd had in het voorbij gaan.
Het kwam op hetzelfde neer. Hij had zijn tijd gekozen in de overtuiging, dat de concierge zich niet ongerust zou maken als ze in haar eerste slaap was. Hij had de deur van het appartement geopend zonder één krasje te maken en hij had niet één vingerafdruk achtergelaten.
Toen hij de goudstukken ontdekt had, had hij ze niet meegenomen. Had hij iets anders meegenomen?
Een vraag drong zich op, en het zou interessant geweest zijn die te kunnen beantwoorden: was de inbreker gekomen om. te stelen bij de heer René Bouvet, geboren te Wimille, of bij Samuel Marsh uit Santa-Cruz, de man van de Ouagimijnen? -Ik vrees dat het eind van deze zaak nog niet in zicht is, Lucas, zei de directeur van de Centrale Recherche.
Voor hem betekende het geval een hoeveelheid extra werk en onaangename verantwoordelijkheid, en dat in een tijd dat zijn verschillende diensten overbelast waren vanwege de vakantie. Er waren al twee advocaten in de zaak gemoeid, die van mrs. Marsh en die Vlaming,. die in het kielzog van de heer Costermans uit Antwerpen meegekomen was.
Lucas verklaarde: -Vanmiddag komen de kranten met de eerste foto's uit. De concierge weet niets. In het appartement is geen enkele aanwijzing, niets wat ons op een bepaald spoor zou kunnen brengen. De kleren, het ondergoed, de sokken, alles is in Parijs gekocht. De prenten komen van de stalletjes langs de Seine of van boekwinkels in het Quartier Latin.
Meneer Beaupère heeft nog een clochard ondervraagd, maar die schijnt er ook niets van te weten.
Ze gingen koffiedrinken, de één thuis, de ander in de Brasserie Dauphine vlak bij de Quai des Orfèvres, en meneer Beaupère werkte ondertussen op zijn manier door aan de zaak, in afwachting van het ogenblik dat die te belangrijk voor hem geworden zou zijn en hem uit handen genomen werd.
Hij was een echte werkezel, die er niet naar streefde een algemeen overzicht te krijgen, nog minder trachtte oorzaken en beweegredenen te doorgronden. Hij had vol toewijding en in het zweet zijns aanschijns — en van zijn voeten — het vak geleerd, en dat had hem bij zijn familie en in de wijk waar hij woonde, een zeker prestige bezorgd.
Van wat die clochard hem 's morgens gezegd had, had hij slechts één detail onthouden, een klein concreet gegeven, en hij was al op de Place des Vosges, voor het huis op de hoek van de Rue des Francs-Bourgeois.
De concierge was niet van hetzelfde type als die op de Quai de la Tournelle. Het was een vrouw met een bril op, in een zwarte zijden japon, en het leven was niet vriendelijk voor haar geweest. Ze deed, gemaakt-deftig.
Hij liet haar zijn politiepenning zien.
-Ik geloof niet dat er hier in huis iets is wat voor u van belang is. -Kent u een zekere meneer Bouvet?
-Nooit van gehoord.
-En een meneer Marsh?
-We hebben wel een meneer Marchel, op de vierde etage, die woont hier al vijfentwintig jaar en verleden week is zijn dochter getrouwd.
Nog altijd deed de krant met de foto van de Amerikaanse student dienst.
-Heeft u deze man wel eens gezien?
Ze bekeek de foto aandachtig, zette zelfs een andere bril op, schudde toen van neen.
-Heeft u veel huurders?
-Twee en dertig. De meeste zijn met vakantie.
-Is er ook een oude dame bij, die in het zwart gekleed is?
-Bedoelt u mevrouw Lair?
-Is ze in de stad?
-Ze gaat al drie jaar de stad niet meer uit.
-Wie is mevrouw Lair?
-Een dame van heel goede familie, ze is uit het noorden afkomstig en ze bewoont het grote appartement links op de eerste etage. Ze woont hier al vijftien jaar.
-Heeft ze een groot en nogal bleek gezicht?
-Ze is nogal bleek ja, vooral als ze weer pijn heeft.
-Heeft ze pijnlijke voeten?
-Zoals alle oude vrouwen. Het zijn trouwens niet alleen vrouwen die last van hun voeten hebben!
Ze zei dat met een blik op de grote zwarte schoenen van de inspecteur.
-Is ze op het ogenblik boven?
-Ze komt praktisch de deur niet meer uit.
-Weet u ook of ze eergisteren in de namiddag uitgeweest is?
-Ik ga de gangen van mijn huurders niet na.
-Heeft ze een dienstbode?
-Ze heeft een keukenmeisje en iemand voor de huishouding. Mevrouw Lair is rijk. Haar dochters zijn getrouwd. Vóór de oorlog had ze ook een chauffeur.
Meneer Beaupère aarzelde, besloot toen zijn plicht te doen op gevaar af slecht ontvangen te worden, ging de trap op terwijl hij een pepermuntje in zijn mond stak zoals men een stuiver in een spaarpot laat glijden.
De trap was donker, met een gebeeldhouwde houten leuning, de deur antiek, zeer hoog en breed, met twee vleugels, zoals in een departementsgebouw. Hij trok aan de koperen knop en wachtte. Hij was niet gewend de voetstappen van zo ver te horen komen, alsof men door een hele reeks van vertrekken moest om bij de voordeur te komen.
Dat was ook het geval. Hij zag twee heel grote zitkamers, daarachter een bibliotheek die nauwelijks kleiner was, en de vrouw die hem opengedaan had iemand van een jaar of veertig, droeg een kanten mutsje.
-Is mevrouw Lair thuis?
-Heeft u met haar afgesproken?
-Dat is te zeggen...
-Mevrouw Lair ontvangt niet.
Bijna had hij zijn voet te laat op de mat gezet, en met een ongelukkig gezicht, want hij wist dat dat hem zou kunnen opbreken bij mensen uit die stand, haalde hij opnieuw zijn penning te voorschijn.
-Ik ben van de politie.
-Wilt u haar persoonlijk spreken?
Ze liet hem op het trapportaal staan terwijl ze de vrouw des huizes ging waarschuwen, en het duurde geruime tijd voor de deur weer opnieuw openging.
-Mevrouw lag nog te rusten. Ze vraagt of u een ogenblik zoudt willen wachten.
Ze bood hem geen stoel aan en hij durfde niet uit zichzelf op een van de fauteuils te gaan zitten die met gobelin en velours bekleed waren en waar hij met ontzag naar keek. Hij bleef staan, enigszins met het gevoel of hij in een consistoriekamer stond, en hij keek naar de lichtglans op de meubelen en in het glaswerk.
Tot nu toe had hij nog nooit zoiets rijks gezien. De hoogte van deze kamer was twee maal die van zijn eigen kamers. De muren hier waren niet bedekt met behang maar met gebeeldhouwde panelen waarin schilderijen gespannen waren en tussen de schilderijen bevonden zich bronzen wandarmen met lampen. Hij hoorde drie klokken tegelijk tikken, de pendules in de drie aaneengrenzende vertrekken, en de kamer waar mevrouw Lair rustte moest wel ver weg zijn, de keuken nog verder, want er drong geen enkel geluid tot hem door.
Geen enkel geluid ook van de straat. Men hoorde hier waarschijnlijk nooit iets. Dit was een wereld opzichzelf, hermetisch afgesloten, waar zelfs de zon een andere kleur had en haar stralen die door de gordijnen vielen, leken hier ernstiger, voornamer.
Hij schrok op toen hij aan zijn linkerhand een deur hoorde opengaan die hij niet opgemerkt had en hij een oude dame met prachtig wit haar zag binnenkomen.
Hij begreep onmiddellijk dat hij zich vergist had, dat dit niet de vrouw was die op haar pantoffels naar de Quai de la Tournelle geweest was om de concierge een bosje viooltjes in de hand te drukken.
-Ik hoor dat u mij wenst te spreken?
Ze wees hem geen fauteuil aan maar een gewone stoel die er zo teer uitzag dat hij bang was er doorheen te zullen zakken maar hij ging gedwee op de uiterste rand zitten. v — U bent van de politie?
Hij wilde weer zijn penning voor de dag halen, voelde zich vernederd bij de gedachte dat men hem voor een bedrieger zou kunnen houden, maar ze wenkte hem dat dat niet nodig was, dat ze hem wel op zijn woord wilde geloven.
-Neemt u mij niet kwalijk dat ik u lastig val. Ik ben op het ogenblik bezig met een onderzoek, dat nogal moeilijk is en waar vrij veel aan vast zit, betreffende iemand die plotseling dood gebleven is op de Quai de la Tournelle en wiens identiteit wij trachten vast te stellen.
Waarschijnlijk doordat hij haar niet durfde aankijken, deed hij een ontdekking, want haar gezicht zou wel onbewogen gebleven zijn. Maar haar handen in fijne witte mitaines, waarop hij zijn blik strak gevestigd hield, grepen opeens in elkaar en hij zag ze samenkrampen.
-Misschien heeft u zijn foto in de krant gezien? Zijn blik ging met kleine schokjes naar boven en hijzag dat ze zenuwachtig, onzeker was. Toen keek hij naar beneden, naar haar voeten die in zwart satijnen pantoffels gestoken waren.
-Ik vraag u nogmaals excuus maar ik moet mijn plicht doen, begrijpt u wel? Mag ik u die foto eens laten zien?
Hij stond op, vouwde de krant zó, dat de foto zichtbaar was en hield hem haar voor.
-Hij woonde in een huis op de Quai de la Tournelle, onder de naam René Bouvet.
De hand van de oude dame beefde niet toen ze de krant aannam. Het leek of haar emotie voorbij was.
-U bent inspecteur, veronderstel ik?
-Jawel mevrouw. Ik houd me voornamelijk bezig met nasporingen inzake familieaangelegenheden.
-En is dit zo'n geval?
-Waarschijnlijk wel. Toen deze foto verscheen, kwam er een dame die beweerde dat ze haar man herkende, een zekere Samuel Marsh, die al jaren lang verdwenen was.
-In die omstandigheden...
-Maar, wij hebben redenen om aan te nemen dat Marsh ook niet zijn ware naam is.
-Hij laat zeker een aanzienlijk vermogen na?
-Hoe groot dat is staat nog niet vast. Maar hij laat inderdaad een zeker vermogen na.
-Gaat u zitten, alstublieft. Ik vind het zo vermoeiend om tegen iemand te praten die staat.
-Neemt u mij niet kwalijk.
-Kunt u mij ook zeggen hoe u op het idee bent gekomen om mij op te zoeken? Want u komt hier tochniet toevallig, de politie is toch niet bezig aan alle deuren van Parijs aan te bellen?
Hij kreeg geen kleur, omdat het bloed veel te traag door zijn aderen stroomde om ooit tot zijn huid door te dringen, maar zijn lip trilde een klein beetje en hij begreep dat het ogenblik gekomen was.
Nu moest hij zich niet laten intimideren. Hij had geen concierge of een clochard meer tegenover zich, maar een intelligente vrouw tegenover wie hij ten volle het besef had van zijn nederige stand.
Als hij haar de waarheid zei, zou hij waarschijnlijk niets te weten komen. Maar hij wist heel goed, dat hij slecht kon liegen, dat ze het zou merken.
Toen probeerde hij een mysterieuze glimlach om zijn lippen te laten krullen, zoals hij dat bij sommige van zijn collega's wel gezien had en hij schudde het hoofd zonder iets te zeggen.
-Wilt u mij daar geen antwoord op geven?
-Het spijt mij zeer, mevrouw, maar ik mag niets loslaten over het onderzoek. Ik doe alleen maar mijn plicht, ik hoop dat u dat zult willen begrijpen.
In plaats van boos te worden, een hoge toon aan te slaan, keek ze hem nieuwsgierig aan, met een zeker respect.
-Dus u kunt mij niet zeggen wat u weet?
-Neen mevrouw.
-U bent per slot ook hier gekomen om iets te vernemen. Wat wilt u van mij weten? Vraagt u maar.
Dit was zijn kans! Nooit in zijn gehele loopbaan was hij in een dergelijke positie geweest. Vaak had hij ervan gedroomd, hoe hij een buitengewoon sluwe verdachte moest verhoren, die het tenslotte tegen hem had moeten afleggen en volledig bekend had. Maar inwerkelijkheid waren de gevallen waarin hij succes had gehad, veel eenvoudiger geweest en had hij slechts de routine behoeven te volgen, geduld te hebben en koppig vast te houden.
-Kent u meneer Bouvet? Ik bedoel de persoon wiens foto in deze krant staat.
-Heeft u een reden om aan te nemen dat ik hem ken?
-Mag ik u eens vragen, mevrouw, had u de krant die u in uw hand heeft, al vóór vanmiddag gelezen?
-Het is mogelijk. *-Meneer Bouvet had op zijn rechterbeen, even onder de knie, een typisch litteken, in de vorm van een ster.
-En zou ik dat litteken gezien moeten hebben?
-Ik weet het niet.
-Wat is die mrs. Marsh waar u zoëven over sprak voor iemand?
-Ik heb haar niet gezien. Ik weet alleen dat het iemand is van middelbare leeftijd, die heel knap geweest is en die nog erg koket is.
-Is het iemand van goeden huize?
-Dat weet ik niet.
-Heeft u haar dochter ook nooit gezien?
-Met die kant van het onderzoek heb ik me niet bezig gehouden.
-Wie heeft u mijn adres gegeven?
Daar was ze nieuwsgierig naar want ze kwam daar weer op terug. Ze was zichzelf weer helemaal meester en sprak luchtig, ietwat nonchalant, alsof het gesprek niet erg belangrijk was.
-Wat weet u van mij?
Zou hij haar antwoorden dat hij helemaal niets wist en dat hij er enige ogenblikken geleden nog van overtuigd geweest was, dat hij zich vergist had met bij haar aan te bellen?
-Mijn man, die Lair heette, natuurlijk, is ruim vijftien jaar geleden gestorven.
-Ja mevrouw.
-Hij was, onder andere, directeur van de Noorder Spoorweg Maatschappij.
-Ja mevrouw.
-Mijn vader heette Lamblot. Désiré Lamblot. Heeft u die naam wel eens gehoord?
-Neen mevrouw.
-Breit uw vrouw niet?
Hij had er niet aan gedacht om dat verband te leggen. De wolfabrieken van Lamblot!
-Ik heb de weverijen en de spinnerijen in Roubaix geërfd.
-Ja mevrouw.
-En mijn schoonzoon staat aan het hoofd van het bedrijf tegenwoordig. Ik dacht dat u zich wel op de hoogte gesteld zoudt hebben voordat u hier kwam.
-Dat is te zeggen...
-Ja, zegt u het maar.
-Neen, niets mevrouw. Ik heb een blunder gemaakt. Het spijt me heel erg. Ik wilde zekerheid hebben dat u meneer Bouvet niet kende.
-Hoe laat is het, meneer...
Ze wachtte om hem zijn naam te laten noemen.
-Beaupère.
-Hoe laat is het, meneer Beaupère?
In plaats van op de pendule op de schoorsteen te kijken, haalde hij zijn grote zilveren horloge uit zijn zak om zich een houding te geven, hield het aan zijn oor, alsof hij zich ervan wilde vergewissen dat het liep.
-Vijf minuten voor half drie.
-Over vijf minuten, om half drie, komt mijn advocaat, mr. Guichard, hier.
Er waren al twee advocaten in de zaak betrokken en nu kwam er nog een derde bij.
-Heeft u idee waarom hij bij me komt?
Het lukte hem nogmaals zijn geheimzinnig gezicht te zetten.
-Wie is de directeur van de Centrale Recherche tegenwoordig?
-Meneer Guillaume.
-Juist. Welnu, wij gaan, mijn advocaat en ik, een bezoek brengen aan meneer Guillaume. Ik denk dat mr. Guichard hem wel al opgebeld zal hebben om een afspraak te maken.
Hij zei, met zo'n naief gezicht dat zij een glimlach niet bedwingen kon:-U kent hem, is het niet? -Wie?
-Meneer Bouvet.
-Voorzover ik naar die foto kan oordelen, maar vooral naar de beschrijving van dat litteken, is het mijn broer.
Hij vertrok geen spier, maar er liep hem een rilling over zijn rug van vreugde, van trots, want tenslotte was hij, meneer Beaupère, heel alleen, door zijn scherpzinnigheid, door zijn eigen nasporingen, in dit huis, waar hij zich zo klein voelde, terechtgekomen.
-Wist u dat?
-Neen mevrouw.
-Nu, vertelt u mij dan eens, onder ons, wat u wel wist.
Hij kon haar toch niet met goed fatsoen antwoorden: 'Helemaal niets. 'Hij zei:-Iemand heeft meneer Bouvet hier een lange tijd voor het huis zien staan kijken.
-O ja? Weet u dat zeker? Is dat lang geleden?
-Dat zal ik nog eens navragen. Ik geloof een paar weken terug.
-Is dat alles?
-Ik had ook gehoord dat u bijna onmiddellijk nadat die foto in de krant verschenen was, naar de Quai de la Tournelle geweest bent.
-En heeft iemand mij gezien?
-De concierge, met wie u gesproken heeft.
-Heeft ze mij herkend? Heeft zij u mijn adres gegeven?
-Neen, maar...
Hij voelde dat hij vastliep. Maar dat gaf nu niet meer. Ieder ogenblik kon de advokaat aanbellen en dan zou deze kwelling geëindigd zijn. Hij had toch in ieder geval de ware identiteit van René Bouvet, die Lamblot heette, ontdekt.
-Ziet u, meneer... Hoe is uw naam ook weer?
-Beaupère.
-Ziet u, meneer Beaupère, dit alles is veel merkwaardiger dan u denkt, want ik heb nooit een voet op de Quai de la Tournelle gezet en ik heb de krant pas 's avonds, in bed, gelezen. Ik dacht trouwens alleen maar, dat die man op mijn broer leek, want ik heb mijn broer in lange jaren niet gezien, de laatste maal toen hij drie en twintig jaar was. Pas gisteren, toen ik van dat litteken hoorde begreep ik dat hij het waarschijnlijk zou zijn en heb ik mijn advocaat opgebeld. Vanmorgen is hij bij me geweest en we hebben afgesproken dat we...
-Heeft u geen viooltjes gebracht?
Hij beet zich op zijn tong. Alsof dat een vrouw was om langs de muren te sluipen, een bosje viooltjes naar de Quai de la Tournelle te gaan brengen en dat mevrouw Jeanne in de hand te drukken!
Er werd gebeld. Mr. Guichard was op tijd.
Er was elders een oude vrouw met pijnlijke voeten, die...