XX
DOOD
Sterven, mijn beste dokter, dat is wel
het laatste wat ik zal doen.
LORD PALMERSTON (1784-1865), BRITSE PREMIER
De dood is merkwaardig. Eerst maak je
een fantastisch organisme en vijftig jaar later gooi je het zo weer
weg. Een rotstreek is het, en als God bestaat zou ik hem om die
reden wel eens in een donker steegje willen tegenkomen.
MIDAS DEKKERS IN DE
VOLKSKRANT, 2 JANUARI 2010
XX.1
DE MAGIE VAN LEVEN EN DOOD
Dood zal niet verschillen van ongeboren
zijn.
MARK TWAIN (1835-1910)
Het leven is een seksueel overdraagbare terminale ziekte, die altijd eindigt met de dood.
Leven en dood zijn moeilijk te definiëren. Leven moet voldoen aan een aantal criteria, zoals beweeglijkheid, stofwisseling, groei, zelfstandige voortplanting (waar informatiedragende moleculen zoals DNA of RNA voor nodig zijn), integratie en regulatie. Hoewel de laatste twee eigenschappen ook al aanwezig zijn bij eencelligen, zijn ze bij uitstek tot grote ontwikkeling gekomen door de evolutie van de zenuwcel. Ieder criterium afzonderlijk bewijst nog geen leven. Stromend water beweegt, roestend ijzer heeft stofwisseling, een kristal kan groeien en er zijn tegenwoordig vele jonge mensen die besluiten dat er voor hen meer leven is zónder voortplanting. Integratie en regulatie zijn eigenschappen die je ook in een computer kunt programmeren. Om van leven te spreken moet de combinatie van al die criteria aanwezig zijn.
De dood stelt de dokter al eeuwenlang vast door de afwezigheid van hartslag en ademhaling, en door in te schatten dat die functies niet meer terugkomen. Na een paar spannende minuten wordt de dokter steeds zekerder van zijn diagnose. ‘Dood, niets aan te doen,’ zoals Johnny the Selfkicker eens dichtte. Wij hebben altijd geleerd dat zenuwcellen extreem gevoelig zijn voor zuurstofgebrek. Na 4-5 minuten zonder zuurstof zou onherstelbare hersenschade optreden. Dat is ook zo, maar het blijken niet de zenuwcellen te zijn die zo gevoelig zijn voor een zuurstoftekort. Door het zuurstoftekort zwellen de cellen van de haarvaten zo sterk op, dat ook als na 4-5 minuten het hart weer gaat kloppen en de ademhaling weer begint, de rode bloedcellen de haarvaten in de hersenen niet meer kunnen passeren om hun zuurstof af te geven. Bovendien komen er in de periode daarna toxische stoffen vrij en gaan de hersencellen uiteindelijk dood. Belcampo heeft in zijn prachtige verhaal over het transplanteren van mooie herinneringen, De Achtbaan (1953), voorspeld dat in het jaar 2000 men erin zou slagen menselijke hersencellen te kweken. Inderdaad, als we binnen tien uur na het overlijden obductiemateriaal van overleden donoren via de Nederlandse Hersenbank verkrijgen, dan kunnen we neuronen (zenuwcellen) in dunne plakjes hersenweefsel wekenlang in kweek houden (fig. 33). Ronald Verwer heeft in 2002 als eerste gepubliceerd dat zulke plakjes cellen nog in staat zijn eiwitten te maken en stoffen te transporteren. Ze kunnen ook elektrisch actief zijn. Gliacellen (steuncellen) zijn zelfs zo’n 18 uur na de dood nog uit hersenweefsel te kweken.
Het kweken van plakjes postmortem hersenweefsel laat zien dat hersencellen tegen een zuurstoftekort van tien uur bestand zijn, en dat de dood van de patiënt iets anders is dan de dood van zijn zenuwcellen. De vraag wat leven en dood eigenlijk is, wordt extra intrigerend als we vervolgens bedenken dat deze levende cellen zijn opgebouwd uit dode moleculen, zoals DNA, RNA, eiwitten en vetten. Zou men uit dode moleculen leven kunnen maken? Craig Venter heeft al in 2003 het eerste stapje op deze weg gezet door een virus (Ph-X174) te synthetiseren uit dode materie. Maar een virus heeft voor zijn voortplanting de hele moleculaire machinerie van de cel die hij infecteert nodig. Omdat een virus zich niet zelfstandig kan voortplanten, bevindt deze zich dus op de grens tussen levende en dode materie, en dit telt niet als het synthetiseren van leven.
Op het niveau van de bouwstenen van de moleculen, de atomen, is er sprake van volledige reïncarnatie. Atomen hebben zo’n lange levensduur dat iedere atoom waaruit we bestaan vele miljoenen organismen passeerde voordat het in ons lichaam werd ingebouwd. Je hebt dus een goede kans dat je atomen bezit die eens in het lichaam huisden van een van je eigen historische helden. De cel bevat verder watermoleculen, die ook niet nieuw zijn. We drinken water dat via de rivieren naar beneden is gestroomd. We plassen het uit, het wordt gezuiverd, gaat naar zee, verdampt en komt via regen en rivieren weer in ons glas terecht. De bioloog Lewis Wolpert heeft uitgerekend dat het aantal watermoleculen in een glas zo groot is dat de kans dat daar een molecuul bij zit dat eerder de blaas van een historische figuur zoals Lodewijk Napoleon gepasseerd is, heel reëel is. Onze moleculen zijn dus opgebouwd uit zoveelstehands atomen. Ze zijn omgeven door water dat al vele lichamen is gepasseerd.
De moleculaire bouwstenen van het leven zijn in principe te synthetiseren, en de hypothese is dat als alle noodzakelijke moleculen op de juiste wijze bijeengebracht worden, het leven als een emergente, nieuwe eigenschap ontstaat. Het bewijs dat dit zo is, kan slechts geleverd worden door uit dode materie bijvoorbeeld een levende bacterie te synthetiseren. Craig Venter heeft begin 2008 het volledige dna van een bacterie, Mycoplasma genitalium, gesynthetiseerd. Dit zijn meer dan een half miljoen bouwstenen. In 2010 heeft hij die bacterie weer aan het delen gekregen. Hij schatte indertijd dat het project van het synthetiseren van een hele bacterie in 2010 klaar zou zijn. Hij moet opschieten als hij dit jaar nog een levende bacterie uit dode materie gesynthetiseerd wil krijgen. Maar als dit gebeurt, betekent dit nog niet meteen een Nobelprijs, want de prioriteit zal onmiddellijk geclaimd worden door de creationisten, met een verwijzing naar een eerder magisch experiment, zoals beschreven in Genesis 1:2-7: ‘Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem, en blies de levensadem in zijn neus: alzo werd de mens tot een levend wezen.’
XX.2
DR. DEIJMAN EN ZWARTE JAN
‘Zij die bij hun leven als boosdoeners schaadden, worden van nut na hun dood.’
Hersenonderzoek werd in Amsterdam al in de 17e eeuw verricht, hoewel de context toen beduidend anders was dan nu. Ter dood veroordeelde misdadigers werden eerst in Amsterdam-Noord of op de Dam opgehangen. Na de terechtstelling werd het lichaam ter beschikking gesteld aan het chirurgijnsgilde ten behoeve van een openbare ontleding. Deze werd eens per jaar door het stadsbestuur toegestaan en vond plaats in de winter, want het duurde drie tot vijf dagen, en de stank zou in de zomer niet te harden zijn geweest. De obducties gebeurden aanvankelijk in het Sint Margaretha-klooster aan de Nes, het huidige De Brakke Grond. De gildezaal en snijzaal waren daar van 1578 tot 1619 en van 1639 tot 1691, op de verdieping boven de vleeshal. Tussen 1619 en 1639 was de snijzaal van de chirurgijns in de Sint Anthoniespoort aan de Nieuwmarkt (boven De Waag). Daar heeft Rembrandt zeer waarschijnlijk inspiratie opgedaan voor zijn Anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp. Dit schilderij uit 1632 is tegenwoordig te bezichtigen in het Mauritshuis in Den Haag. Het publiek van de openbare ontledingen bestond uit een paar honderd mensen, die de obductie voor 20 cent konden meemaken. Het hart, de lever en de nieren werden in het publiek doorgegeven. De rechtvaardiging van het gebruik van het lichaam voor de opleiding van de chirurgijnen kan men nog steeds op de binnenmuur van het inmiddels verdwenen Theatrum Anatomicum in de Waag lezen: ‘Zij die bij hun leven als boosdoeners schaadden, worden van nut na hun dood’.
Fig 34 Rembrandt heeft in 1656 in de Anatomische les van Dr. Deijman een cruciaal moment van een publieke obductie van een crimineel vastgelegd. De prelector en doctor medicinae Deijman staat achter het lichaam van de ontlede Vlaamse kleermaker en dief Zwarte Jan. De ‘collegemeester’ Gijsbert Calcoen, wacht geduldig met het schedeldak in zijn hand tot daar de hersenen in gedeponeerd zullen worden. Ondertussen trekt Dr. Deijman met een pincet de vliezen tussen de linker en rechter hersenhelft, de falx cerebri, omhoog. Hierdoor komt de epifyse, de pijnappelklier, boven de hersenschors uit. Dat moest zo volgens het protocol, want de epifyse werd die dagen op gezag van Descartes (1596-1650) gezien als de zetel van de ziel, en de ziel moest aan het einde van de dissectie als extra straf zien hoe het lichaam uiteengesneden was (Amsterdams Historisch Museum).
Rembrandt heeft in 1656 in zijn Anatomische les van Dr. Deijman een cruciaal moment van zo’n obductie vastgelegd (fig. 34). De prelector en doctor medicinae Deijman staat achter het lichaam van de ontlede Vlaamse kleermaker en dief Joris Fonteijn, ook bekend als Zwarte Jan, die op 27 januari 1656 werd veroordeeld tot de strop. Joris Fonteijn is in januari 1656 ter dood gebracht, waarschijnlijk op een tijdelijk schavot op de Dam, voor het oude stadhuis. De ontleding van Fonteijns lichaam geschiedde in de snijzaal van het chirurgijnsgilde, in de voormalige kapel van het Sint Margaretha-klooster. Op Rembrandts schilderij wacht de ‘collegemeester’ Gijsbert Calcoen, als goed assistent, geduldig met het schedeldak in zijn handen tot daar de hersenen in gedeponeerd zullen worden. Ondertussen trekt Dr. Deijman met een pincet de vliezen tussen de linker en rechter hersenhelft, de falx cerebri, omhoog. Hierdoor komt de epifyse (fig. 2), de pijnappelklier, boven de hersenschors uit. Dat moest zo volgens het protocol, want de epifyse werd die dagen op gezag van Descartes (1596-1650) gezien als de zetel van de ziel, en de ziel moest aan het einde van de dissectie als extra straf zien hoe het lichaam uiteengesneden was. Descartes woonde zo’n 19 jaar in Nederland. In Amsterdam woonde hij onder andere in de Kalverstraat. Daar was een veemarkt waar hij karkassen kocht om zijn onderzoek op te doen, en blijkbaar liet zijn werk een duidelijk spoor na in het Amsterdam van Rembrandt van Rijn.
Dit schilderij, dat in het Historisch Museum in Amsterdam hangt, is slechts het centrale deel van het oorspronkelijke schilderij dat 2,5 bij 3 meter groot in De Waag hing toen het in 1723 door een brand voor een groot deel werd verwoest. Een schets van Rembrandt laat zien hoe rond het centrale gedeelte zeven bekende chirugijnen waren afgebeeld. Hun namen zijn bekend, en ze zijn ook op andere schilderijen afgebeeld, zodat er een elektronische reconstructie gemaakt kon worden. Loop er eens langs en denk aan de mogelijkheden die de herinvoering van de doodstraf in Nederland zou geven, zoals sommige populistische politici tegenwoordig voorstaan! Of liever trots op het schilderij dan trots op zo’n partij?
XX.3
UITBURGERINGSCURSUS: DOODGEWOON
Ik neem graag zelf beslissingen over
mijn eigen leven, ik wil ‘baas in eigen brein zijn’. Bij mijn
conceptie en mijn geboorte is me dat niet gelukt. Bij het einde van
mijn leven eis ik dat recht echter onverkort op.
DFS
De mens is als de dood voor de dood. Dat kun je alleen maar veranderen door goede voorlichting over de laatste fase van ons leven, lang voor het overlijden. Als reactie op de met vreemdelingenhaat doorspekte discussie over de noodzaak van een inburgingscursus, heb ik in 2002 in de Gezondheidsraad gepleit voor een verplichte uitburgeringscursus voor alle Nederlanders. Op verzoek van de voorzitter heb ik daar een discussiestuk over geschreven dat voor het nageslacht geregistreerd is onder nummer 655-84. We hadden een geanimeerde discussie, maar ik was natuurlijk niet verbaasd dat het geen onderdeel werd van het formele advies aan de regering van dit respectabele orgaan.
Toch wil ik nog steeds pleiten voor zo’n uitburgeringscursus voor het algemeen publiek, en in aangepaste vorm voor de artsenopleiding. Die moet gaan over alle problemen rond het einde van het leven, zoals euthanasie, pijnstilling, palliatieve sedatie en versterven, het ‘afscheid van spijs en drank’ zeggen de Belgen (informatie: www.nvve.nl). Volgens Boudewijn Chabot en Stella Braam in hun boek Uitweg, een waardig levenseinde in eigen hand zou versterven overigens niet een gruwelijke vorm van zelf-euthanasie behoeven te zijn, als de juiste voorbereidingen maar getroffen worden, de mond vochtig gehouden wordt, en een dokter in de laatste fase met medicijnen helpt.
Tevens moet ‘hulp bij het zelfgekozen levenseinde’ ter sprake komen. Het standpunt van de Stichting Vrijwillig Leven hierover is: ‘We hebben recht op het zelfgekozen levenseinde en op het verkrijgen van de middelen om dat op een humane manier te realiseren.’ De NVVE onderscheidt drie groepen waarvoor de wettelijke procedures nog niet goed functioneren: dementerenden, chronisch psychiatrische patiënten en ouderen die vinden dat hun leven voltooid is. Zowel voor dementerenden als voor chronisch psychiatrische patiënten is de huidige euthanasiewet nu in de praktijk gevolgd en toepasbaar gebleken, maar voor psychiatrische patiënten zal slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een arts hieraan mee willen werken. Voor ouderen met een voltooid leven maar zonder terminale ziekte zal de wet echter aangepast moeten worden. Yvonne van Baarle, oud-algemeen secretaris van de Raad voor de Kunst, heeft het initiatief genomen een gemêleerde groep onafhankelijke mensen bijeen te brengen om de bestaande situatie te verbeteren. We hebben als Burgerinitiatief via het internet een handtekeningenactie gestart om dit probleem op de agenda van de Tweede Kamer geplaatst te krijgen. In vier dagen tijd waren tot onze verbazing de benodigde 40 000 handtekeningen al binnen. Gezien de enorme positieve belangstelling is het verbazingwekkend wat voor onterechte verwijten er in de richting van onze initiatiefgroep, die ‘het moordcommando’ werd genoemd, zijn gemaakt. Het behandelverbod geeft ook voortdurend problemen. Hoewel artsen wettelijk verplicht zijn zich eraan te houden, doen ze dat vrijwel nooit. Anderzijds kan reanimatie soms niet verstandig zijn of zelfs, zoals verpleeghuisarts Bert Keizer het kernachtig kenschetst, ‘een vaak extreme vorm van mishandeling’. Ik heb zelf als coassistent ook eens iemand gered door reanimatie, en ik heb er nog spijt van. Hij kreeg een hartstilstand toen hij door de verpleging in bed de zaal op werd gereden. Ik deed onmiddellijk wat ik geleerd had en reanimeerde hem met succes. Enige tijd later kwamen zijn gegevens binnen. Hij bleek een longcarcinoom te hebben dat was ingegroeid in het hart. De dagen daarna zat ik dag en nacht aan het bed van de benauwde man om zijn ademwegen leeg te zuigen zodat hij wat lucht kon krijgen. Wat had ik hem een hoop ellende kunnen besparen als ik hem niet had gereanimeerd! Recentelijk komt er echter verandering in deze situatie. De cardioloog Ruud Koster van het AMC heeft aangetoond dat de resultaten van een reanimatie, als men dit overleeft, beter zijn dan we tot voor kort dachten. Nu overleeft 20% van de mensen een hartstilstand. Tien jaar geleden was dat nog geen 10%. Met de steeds beter wordende automatische externe defibrillatoren (AED’s) in de buurt en een betere behandeling kan meer dan de helft van de mensen zonder belangrijke hersenschade een hartstilstand overleven. Met stevige koeling van de patiënt na de reanimatie kan de schade aan de hersenen, die ontstaat door het vrijkomen van toxische producten na een periode van zuurstoftekort, voor een belangrijk deel worden tegengegaan. Als er een AED in de buurt is, zijn je kansen het beste. De ‘reannimeer-mij-niet penning’ van de NVVE lijkt zo steeds meer terrein te verliezen. Een heel ander gegeven is dat reanimatie van een pasgeborene die langer dan tien minuten duurt zonder dat er hartactie is, in negen van de tien gevallen tot ernstige hersenschade leidt en dan dus moet worden gestopt. Welke ouder in spe heeft daar wel eens van gehoord?
Na de hoe dan ook onontkoombare dood kun je je lichaam ‘ter beschikking stellen aan de wetenschap’, wat betekent dat je het lichaam ter beschikking stelt aan het practicum Anatomie. Daar is niets op tegen, maar als je echt wilt meewerken aan de wetenschap, dan kun je beter je hersenen ter beschikking stellen aan de Nederlandse Hersenbank, die hersenmateriaal van meer dan 3000 obducties heeft verstrekt aan 500 onderzoeksgroepen over de hele wereld, met als resultaat honderden publicaties met nieuwe inzichten in neurologische en psychiatrische ziektebeelden (zie XX.4). Het kan ook van klinisch belang zijn mee te werken aan een obductie. Daarbij wordt onderzocht of de diagnose en de behandeling juist waren. Momenteel wordt hiervoor pas toestemming gevraagd als iemand net is overleden, en iedereen vol verdriet bijeenzit. Ik heb het laatst weer meegemaakt. De internist-in-opleiding bracht het verzoek om een obductie op zo’n manier naar voren dat overduidelijk was dat hij op geen enkele manier een positieve reactie verwachtte. Sterker, hij leek het in alles wat hij zei af te raden, wellicht omdat hem dat een hoop werk zou besparen. Artsen worden onvoldoende getraind om dit moeilijke gesprek te voeren, dat dan ook nog plaatsvindt direct na het overlijden. Dat is vanzelfsprekend het allerslechtste moment om over zoiets ingrijpends met de familie te spreken. Geen wonder dus dat het aantal obducties sterk is afgenomen.
Onderwerpen die ook ruim van tevoren moeten worden besproken zijn hersendood, transplantatie van weefsels, van organen (Eurotransplant) en van het hoornvlies (Hoornvliesbank). En natuurlijk moet ook de begrafenis of crematie lang van tevoren met alle betrokkenen besproken zijn. In de uitburgeringscursus moet verder ter sprake komen: actieve donorregistratie, afleggen, Alzheimer Cafés, balsemen/thanatopraxie, coma en aanverwante situaties (zie VIII.2), bijna-doodervaringen (XVII.3), euthanasieconsulenten, culturele en historische verschillen van de eindelevensproblematiek, juridische aspecten van deze problematiek, moleculaire biologie van leven en dood (XX.1), mummificeren, non-heartbeating donor, psychologische problematiek eindeleven, SCEN-artsen (Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland), de steunpunten van de SVL (Stichting Vrijwillig Leven), de wilsverklaring van de NVVEen de zorgverklaring.
Ook al is er geen leven na de dood, er is dus nog heel wat te beleven rond de dood. Het maakt het voor alle betrokkenen zoveel makkelijker als ze weten hoe u over deze problematiek denkt en ze alle tijd hebben om dat met u te bespreken. Wat ik zelf wil? Mijn hersenen gaan naar de Nederlandse Hersenbank. Als mij de tijd gegeven wordt, schrijf ik voor mijn collega’s op waar ze speciaal aandacht aan moeten besteden, en geef ik wat technische suggesties voor hun onderzoek aan mijn brein die hen ongetwijfeld zullen irriteren. De rest van mijn organen en weefsels mag voor transplantatie gebruikt worden, als ik er tenminste nog iemand een plezier mee kan doen, want ze gaan al een lange tijd mee. En wanneer de artsen denken dat een obductie zinvol is, kunnen ze dat doen. Wat er met de rest gebeurt is voor mij volkomen onbelangrijk. Dat moet de familie maar beslissen.
Als u nog meer suggesties heeft voor de cursus houd ik mij aanbevolen. Krijgt u er al zin in? In zo’n cursus, bedoel ik. Want ik wens u een gezond, plezierig leven, zo lang als u dat wilt.
XX.4
NEDERLANDSE HERSENBANK
De Bank die met u meedacht.
Om de oorzaak van hersenziekten te achterhalen is hersenweefsel van overleden patiënten noodzakelijk. Het kostte mij eind jaren zeventig echter vier jaar om vijf goed gedocumenteerde hersenen van alzheimerpatiënten te verkrijgen, terwijl er 100 000 patiënten in Nederland waren. Dat kwam doordat zij niet in een academisch ziekenhuis overleden maar thuis of in een verpleeghuis, waar geen onderzoekstraditie bestond. Ook aan controlemateriaal was niet te komen, want niemand zag een reden om een hersenobductie te doen bij patiënten die geen hersenziekte hadden. Maar ieder stukje hersenweefsel van iemand met een hersenziekte moet vergeleken worden met precies hetzelfde stukje van iemand van gelijke leeftijd, geslacht, tijd na overlijden, uur van de dag van overlijden, enzovoort, enzovoort. Daarom heb ik in 1985 het initiatief genomen tot de oprichting van de Nederlandse Hersenbank (NHB), die goed gedocumenteerd hersenweefsel ter beschikking stelt aan het onderzoek. De neuropathologen van de Vrije Universiteit hebben hieraan vanaf het begin volledig meegewerkt. In ruim 20 jaar heeft de NHB van meer dan 3000 donoren vele tienduizenden stukjes hersenweefsel ter beschikking kunnen stellen aan 500 onderzoeksprojecten in 25 landen (www.hersenbank.nl). In 1990 heeft de NHB een prijs gekregen als een goed alternatief voor proefdieronderzoek, en in 2008 vereerde prinses Máxima de NHB met een bezoek.
Dr. Inge Huitinga, die nu de NHB leidt, heeft aan Máxima de procedures gepresenteerd. Er staan op dit moment 2000 NHB-donoren geregistreerd die toestemming hebben gegeven voor een hersenobductie na hun overlijden en voor het gebruik van het hersenweefsel en medische gegevens voor onderzoeksdoeleinden. Wanneer een donor overlijdt, wordt door een onafhankelijk arts de dood vastgesteld, waarna direct contact wordt opgenomen met de NHB. De overledene wordt zo spoedig mogelijk, meestal binnen 2-6 uur, voor een obductie naar de Vrije Universiteit in Amsterdam gebracht. Bij elke obductie worden ongeveer 70 stukjes hersenweefsel uitgeprepareerd, waarvan er 8 worden gebruikt voor het stellen van de diagnose. De overige stukjes hersenweefsel worden ingevroren bij -80°C, gekweekt, of op een andere wijze behandeld en verstuurd naar de onderzoeksgroepen. Máxima wilde weten of de kwaliteit van die onderzoeken wordt gegarandeerd. Dat gebeurt inderdaad door een onafhankelijke commissie. Uniek voor de NHB is dat het weefsel kort na het overlijden ter beschikking komt. Dat is uitsluitend mogelijk doordat donoren en hun familie alle papieren van tevoren in orde maken en precies weten wat er na het overlijden gaat gebeuren. Ook de begrafenisondernemer weet hoe belangrijk spoed is. Ik werd eens opgebeld door de politie, die niet begreep dat de begrafenisondernemer, die met hoge snelheid reed, vertelde dat hij de overledene met spoed naar het ziekenhuis moest brengen. Maar later heeft een motoragent de begrafenisondernemer, die vastzat in het spitsuur, geëscorteerd over de vluchtstrook.
De donoren zijn zeer betrokken. Eens werd ik opgebeld door een donor met MS, die riep: ‘Ik wil de vijand zien.’ We hebben toen in het instituut een microscoop op het tafeltje van zijn rolstoel gezet en Inge Huitinga heeft met hem hersencoupes van MS-patiënten bekeken. We krijgen soms de meest wonderlijke vragen. Eens informeerde iemand voor een familielid of het mogelijk was het donorschap voor de NHB te combineren met het doneren van organen voor transplantatie en het beschikbaar stellen van het lichaam voor de wetenschap. Op de vraag om welk familielid het ging antwoordde hij: ‘Mijn schoonmoeder.’ Blijkbaar wilde hij er zeker van zijn dat er niets van haar terugkwam! Ook juridische problemen bleven ons niet bespaard. In 1990 namen we het initiatief ook MS-donoren te gaan werven. Wij werden toen aangeklaagd door de echtgenoot van een MS-patiënte. Hij dacht dat MS geen hersenziekte was maar een spierziekte. ‘Mijn vrouw is toch niet gek?’ was zijn argument. Een donor die vroeg of we wilden wachten met de obductie tot haar aura was verdwenen konden we geruststellen.
Het is zeker geen makkelijke beslissing om je als donor voor de nhb op te geven. Soms helpt het als ik vertel dat het voor mijzelf altijd een hele geruststelling is dat, wat voor domme dingen ik gedurende mijn leven ook zeg of doe, althans na mijn overlijden mijn hersenen door de nhb goed gebruikt zullen worden.
XX.5
KRUIDEN VOOR EEN LANG LEVEN NA DE DOOD
Dat het nooit meer terugkomt Is wat het
leven zo zoet maakt.
EMILY DICKINSON (1830-1886)
De Traditionele Chinese Geneeskunst zit vol met middeltjes die het leven zouden verlengen. Bovendien wordt van al het lekkers dat je eet in China gezegd dat het goed is voor je lichaam, of voor een bepaald orgaan, en dat het een ‘lang leven’ garandeert. Als ik dan zeg dat ik niet zozeer geïnteresseerd ben in een lang leven, als wel in een goed en interessant leven, wordt daar slechts met een verbouwereerde blik op gereageerd.
In China heb ik echter wel gezien dat kruiden een lichaam inderdaad langdurig kunnen conserveren. Wij waren weer eens in Hefei, aan de universiteit van Anhui, waar ik gasthoogleraar ben, toen ik voor het eerst hoorde van een gebied dat bekendstaat als Jiuhua Mountains. Hier leefde gedurende de Mingdynastie (1573-1619) een monnik die Wuxia heette en die in 18 jaar tijd 81 delen van de boeddhistische geschriften kopieerde met behulp van het bloed van zijn tong en goudpoeder. Hij zou overleden zijn op de leeftijd van 126 jaar en zijn lichaam zou gedurende een periode van drie jaar na zijn dood nog geen tekenen van ontbinding vertonen. De andere monniken, die dachten dat hij de reïncarnatie van Boeddha zelf was geweest, verguldden zijn lichaam, en zijn mummie zou worden bewaard als ‘Monk Longivity’ in het ‘Longivity Palace’. Ook elders in de kloosters van Jiuhua Mountains zouden 500 jaar oude mummies bewaard en aanbeden worden. Ik begreep niet hoe dat kon, omdat het daar in de bergen zeer vochtig is. Mijn eerste Chinese promovendus Zhou Jiang-Ning, die inmiddels hoogleraar was geworden in Hefei, zei dat als ik het niet geloofde ik zelf maar moest gaan kijken. We kregen een auto met chauffeur van de universiteit, mijn vrouw en dochter gingen mee, en een Chinese arts, dr. Ai-min Bao, vergezelde ons als tolk.
Wij kwamen na een tocht van zes uur in het donker aan in de bergen, zo laat dat de kloosters en vele tempels gesloten waren en we overnachtten in het plaatsje Jiuhua. De volgende morgen gingen we terug naar de kloosters, waar boeddhistische monniken aan het bidden waren rond een glazen kist. En inderdaad, daarin zat een mummie, met goudverf bestreken, in gebedshouding. De biddende levende monniken daaromheen werden opzij gedirigeerd door hun leider, zodat wij de mummie konden inspecteren. De structuur van het lichaam was perfect intact, je had er zo een examen anatomie op kunnen doen. De afzonderlijke spieren waren door de droge dunne huid goed zichtbaar. Ieder klooster in Jiuhua Mountains had een of meer van zulke ‘flesh bodies’, zoals de mummies weinig respectvol betiteld werden. Met behulp van onze Chinese tolk vroeg ik aan de leider hoe het kon dat het lichaam van deze monnik zo lang na het overlijden intact bleef. ‘Because he is holy,’ luidde het verhelderende antwoord. Ik belde daarop Zhou in Hefei en vertelde grinnikend dat we de oplossing van het raadsel gevonden hadden: ‘He is holy.’ Volgens Zhou zouden de monniken als ze hun einde voelden naderen, een tijdje stoppen met eten. Vervolgens aten ze nog slechts kruiden, terwijl ze in een grote pot vol met een kruidenoplossing zaten. Soms lukte het op die manier het lichaam te fixeren voordat ze stierven. Dat waren de heiligen. Ondertussen was mijn dochter uitgenodigd om met de monniken mee te bidden. Ze waren buitengewoon aardig voor haar, en wijdden haar in in de geheimen van het boeddhistische gebed. De uitzonderlijke combinatie van de kleine kale Chinese monniken en mijn lange dochter met haar lange blonde haren in een gemeenschappelijk gebed maakte alle deelnemers vrolijk. In hoeverre haar deelname aan het gebed heeft bijgedragen aan het intact houden van de mummies zal de tijd leren. De samenstelling van dat kruidenmengsel kan ik helaas nog niet geven.