IV

SEKSUELE DIFFERENTIATIE VAN DE HERSENEN IN DE BAARMOEDER

‘Ik ben het geheel met Francis Galton eens dat opvoeding en omgeving slechts een geringe invloed op de mens uitoefenen, en dat de meeste van onze eigenschappen aangeboren zijn.’
UIT DE AUTOBIOGRAFIE VAN
CHARLES DARWIN (1809-1882)

Mijn brein? Dat is mijn op een na favoriete orgaan.
WOODY ALLEN IN SLEEPER, 1973

Image

IV.1
TYPISCH EEN JONGETJE OF MEISJE?

Bij de geboorte is iemands genderidentiteit nog zodanig onvoldoende gedifferentieerd dat van een genetische jongen een meisje gemaakt kan worden. De genderidentiteit ontwikkelt zich vervolgens naar de opvoeding.
J. MONEY, 1975

Niets lijkt simpeler dan bij de geboorte te zien of het kind een jongetje of een meisje is. Bij de bevruchting staat het al vast: twee XX-chromosomen wordt een meisje en één X- en één Y-chromosoom wordt een jongetje. Het Y-chromosoom van het jongetje zet een proces in gang waardoor het manlijke hormoon testosteron wordt gevormd. Tussen de 6e en 12e zwangerschapsweek ontwikkelen de geslachtsorganen van het kind zich in manlijke of vrouwelijke richting door de aan- of afwezigheid van testosteron. Vervolgens differentiëren de hersenen zich in manlijke of vrouwelijke richting in de tweede helft van de zwangerschap, doordat het jongetje dan een piek van testosteron produceert en het meisje niet. In deze periode wordt het gevoel man of vrouw te zijn, onze genderidentiteit, voor de rest van ons leven vastgelegd in onze hersenstructuren.

Dat onze genderidentiteit al wordt bepaald in de baarmoeder is nog niet zo lang bekend. In de jaren 1960-1980 werd gedacht dat het kind als een onbeschreven blad geboren werd en dat het gedrag vervolgens door de maatschappij in de manlijke of vrouwelijke richting werd gestuurd. Dit had grote consequenties voor de behandeling van een pasgeborene met een onduidelijk geslacht. Het deed er niet toe welk geslacht je voor het kind koos, dacht men, als de operatie maar snel na de geboorte plaatsvond. De omgeving van het kind zou vervolgens wel zorgen dat de genderidentiteit zich aanpaste aan het geslachtsorgaan. Patiëntenverenigingen maken pas sinds kort duidelijk hoeveel levens er verwoest zijn door operatief een geslacht te maken dat later niet overeen bleek te komen met de genderidentiteit zoals die voor de geboorte in de hersenen tot stand was gekomen. Het verhaal van John-Joan-John maakt duidelijk hoe ernstig het mis kan gaan door dit concept. Toen een jongetje (John) door een verschrikkelijke fout in de operatiekamer op de leeftijd van acht maanden zijn penis verloor bij een kleine ingreep (de voorhuid van de penis werd verwijderd omdat de opening te klein was), besloot men er een meisje (Joan) van te maken. De testikels werden vóór de leeftijd van 17 maanden verwijderd om de vervrouwelijking te vergemakkelijken. Het kind kreeg meisjeskleding, psychologische begeleiding van prof. Money in Philadelphia en oestrogenen in de puberteit. Money beschreef dit als een groot succes: de ontwikkeling van dit kind zou normaal vrouwelijk zijn (zie citaat hierboven). Toen ik tijdens een seminar in de VS opmerkte dat dit de enige waarneming was die ik kende die liet zien dat de omgeving na de geboorte de genderidentiteit van een kind kon veranderen, stond prof. Milton Diamond op en zei dat die claim van Money volkomen onterecht was. Doordat hij Joan kende, wist hij dat deze als volwassene terugveranderd was naar het manlijke geslacht, getrouwd was en een paar kinderen had geadopteerd. Milton Diamond publiceerde deze gegevens. Helaas verloor John uiteindelijk zijn geld op de beurs, scheidde en pleegde in 2004 zelfmoord. Dit trieste verhaal laat zien hoe sterk de programmerende invloed is van testosteron in de baarmoeder op onze hersenen. Het verwijderen van de penis en testikels, psychologische begeleiding en oestrogenen in de puberteit hebben de genderidentiteit van dit kind niet kunnen veranderen.

Dat testosteron inderdaad verantwoordelijk is voor de differentiatie van onze geslachtsorganen en hersenen in manlijke richting blijkt bij het androgeen ongevoeligheidssyndroom. Hierbij wordt wel testosteron geproduceerd, maar het hele lichaam is er ongevoelig voor. Daarom differentiëren zowel de uitwendige geslachtsorganen als de hersenen in vrouwelijke richting. Ook als zij genetisch man zijn (XY) worden het heteroseksuele vrouwen. Omgekeerd groeit bij meisjes die in de baarmoeder aan een hoge dosis testosteron zijn blootgesteld omdat ze een bijnierafwijking hebben (congenitale bijnierhyperplasie, CAH), de clitoris zo sterk uit dat ze bij de burgerlijke stand soms als een jongetje worden aangegeven. Praktisch al deze meisjes krijgen het vrouwelijke geslacht. Maar bij 2% van hen blijkt later dat zij in de baarmoeder toch een manlijke genderidentiteit hadden ontwikkeld.

Wat dit voor de praktijk betekent wordt duidelijk uit het verhaal dat de journaliste Jannetje Koelewijn optekende in NRC Handelsblad van 23 juni 2005. Een vader en een moeder hadden al vier dochters en waren ongelofelijk trots toen hun vijfde kind bij de geboorte een jongetje bleek te zijn. Groot feest. Maar na een paar maanden werd het kind ziek, en bleek het een meisje met een CAH te zijn. Er werd veel en lang met de familie gesproken, maar het bleek voor de familie, en met name voor de vader, ook uit religieuze overwegingen (Turks, islamiet) absoluut niet acceptabel te zijn om het kind alsnog van geslacht te laten veranderen. De artsen besloten er toen een duidelijker jongetje van te maken. De kinderuroloog maakte de clitoris groter, en zo meer lijkend op een echte penis, en het kind kreeg hormonen om de vermanlijking te ondersteunen. De ouders van het kind waren er erg gelukkig mee. Maar de hersenen bij een meisje met CAH differentiëren meestal in vrouwelijke richting. Als je de hierboven genoemde getallen bekijkt, is de kans zeer groot dat het ‘jongetje’ later genderproblemen krijgt en weer een meisje wil worden. Als hij in de puberteit komt zal hem ook verteld moeten worden dat hij onvruchtbaar is, dat hij zijn leven lang met testosteron behandeld moet worden, en dat zijn baarmoeder en eierstokken zullen moeten worden verwijderd. Er is dan ook in vakkringen consensus dat meisjes met CAH, ook als ze vermannelijkt zijn, als meisje dienen op te groeien.

In die zeldzame gevallen waarin het kind een onduidelijk geslacht heeft en het niet zeker is of de hersenen zich in manlijke of vrouwelijke richting hebben ontwikkeld, kan men een voorlopig geslacht voor het kind kiezen. Maar definitieve ingrepen om er een jongetje of meisje van te maken moet men soms uitstellen totdat dit duidelijk wordt uit het gedrag van het kind. De Rotterdamse kinderurologe Katja Wolffenbuttel heeft laten zien dat zelfs een operatie reversibel gedaan kan worden. Nederland kan bij alle delicate aspecten die horen bij zo’n behoedzame strategie een voortrekkersrol spelen.

IV.2
GESLACHTSVERSCHILLEN IN GEDRAG

Geslachtsverschillen in hersenen en gedrag vind je ook in zaken die niet direct met de voortplanting te maken lijken te hebben. Een van de stereotiepe gedragsverschillen tussen jongens en meisjes waarvan vaak is gezegd dat zij ons opgedrongen zijn door onze sociale omgeving, is ons spelgedrag. Jongetjes zijn actiever, wilder en spelen bij voorkeur soldaatje of met autootjes, terwijl meisjes bij voorkeur met poppen spelen. Omdat ik op basis van waarnemingen bij dieren sterk twijfelde aan deze opvatting over de rol van de maatschappij, hebben wij zelf meer dan 30 jaar geleden onze kinderen, een meisje en een jongen, systematisch beide soorten speelgoed aangeboden, maar ze maakten zeer consequent de stereotiepe keuze. Onze dochter speelde alleen met poppen en onze zoon had alleen belangstelling voor autootjes. Twee kinderen is echter te weinig voor een goede publicatie. Dat dit geslachtsverschil een biologische basis heeft werd vervolgens aangetoond door Alexander en Hines, die groene meerkataapjes poppen, autootjes en ballen aanboden. De vrouwtjesapen kozen bij voorkeur de poppen en begonnen de pop anogenitaal te besnuffelen. Ze gingen dus typisch moederlijk gedrag vertonen, terwijl de mannetjesapen meer interesse hadden voor het spelen met de autootjes en een bal. De preferentie voor speelgoed is ons dus niet opgedrongen door de maatschappij, maar is in ons brein geprogrammeerd om ons op onze latere rol in de maatschappij voor te bereiden, zoals op het moederschap bij het meisje, en op vechten en meer technische taken bij het jongetje. Het geslachtsverschil in de keuze van het speelgoed bij aapjes laat zien dat het mechanisme dat hieraan ten grondslag ligt tientallen miljoenen jaren teruggaat in onze evolutionaire geschiedenis. De piek in testosteron die normaal optreedt bij jongetjes in de baarmoeder lijkt verantwoordelijk voor het geslachtsverschil in spelgedrag. Meisjes die in de baarmoeder te veel testosteron produceren door de eerder genoemde bijnierafwijking CAH, hebben de ongebruikelijke voorkeur te kiezen voor jongetjes als speelkameraadje, spelen bij voorkeur met jongensspeelgoed en spelen wilder dan je van meisjes gewend bent. Ze worden daarom ook wel ‘tomboys’ genoemd.

Ook zijn er duidelijke geslachtsverschillen in spontaan gemaakte kindertekeningen. Zowel in de onderwerpen en kleuren als in de composities van tekeningen van jongens en meisjes zijn verschillen te zien die beïnvloed worden door hormonen in de baarmoeder. Meisjes tekenen bij voorkeur menselijke figuurtjes, vooral meisjes en vrouwen, bloemen en vlinders. Zij gebruiken heldere kleuren, zoals rood, oranje en geel. De onderwerpen zijn vreedzaam en de figuurtjes staan veelal op één lijn. Jongetjes daarentegen tekenen bij voorkeur technische objecten, wapens, gevechten en vervoersmiddelen zoals auto’s, treinen en vliegtuigen. Vaak is de compositie van bovenaf gezien en gebruiken ze donkere en koele kleuren, zoals blauw. De tekeningen van meisjes die door CAH in de baarmoeder aan te veel testosteron zijn blootgesteld, maken 5-6 jaar later tekeningen met de karakteristieken van die van jongetjes, ondanks het feit dat ze meteen na de geboorte behandeld zijn.

Sommige geslachtsverschillen in ons gedrag zijn al zo vroeg in de ontwikkeling zichtbaar dat die uitsluitend in de baarmoeder kunnen zijn ontstaan. Al op de eerste dag na de geboorte kijken meisjes het liefst naar gezichten, terwijl jongetjes bij voorkeur naar mechanisch bewegende voorwerpen kijken. Op de leeftijd van één jaar maken meisjes al meer oogcontact dan jongetjes, terwijl meisjes die in de baarmoeder zijn blootgesteld aan te hoge testosteronspiegels jaren later als kind minder oogcontact hebben. Ook hierbij speelt testosteron in de baarmoeder dus een sleutelrol. Oogcontact heeft in het dagelijks leven een heel andere betekenis voor vrouwen dan voor mannen. Binnen westerse culturen gebruiken vrouwen oogcontact om andere vrouwen beter te begrijpen, en ze voelen zich er dan ook prettig bij. Voor westerse mannen heeft oogcontact echter een betekenis bij het uittesten van hun plaats in de hiërarchie, en dat kan zeer bedreigend overkomen. Ook dat is weer pure biologie. Als je in Aspen (Colorado, VS) het vliegveldje verlaat, staat daar een waarschuwing: ‘Als je een beer tegenkomt, maak dan geen oogcontact’. Dan valt de beer namelijk meteen aan om te laten zie wie er de baas is. Mijn zoon deed in de VS onderzoek naar de factoren die het succes van onderhandelingen bepalen. Ik had hem al eens gezegd dat in mijn ervaring vrouwen anders onderhandelen dan mannen. Daar had hij echter lange tijd geen enkele belangstelling voor, totdat hij in Chicago opeens besloot dat hij dit toch eens wilde uitzoeken. Experimenten van mijn zoon en mij lieten vervolgens zien dat de geslachtsverschillen in oogcontact ook consequenties hebben voor zakelijke transacties. Oogcontact tussen twee vrouwen bleek tot meer creatieve onderhandelingsuitkomsten te leiden, terwijl oogcontact tussen twee mannen juist averechts werkt op de onderhandelingsresultaten. Het effect op de hiërarchie zit hun dan in de weg. Met deze praktische tip kunt u uw voordeel doen.

IV.3
HETERO-, HOMO- EN BISEKSUALITEIT

Een man die gemeenschap heeft met iemand van het mannelijk geslacht, zoals men gemeenschap heeft met een vrouw, beiden hebben een gruwel gedaan, zij zullen zeker ter dood gebracht worden.
LEVITICUS 20: 13

‘[Heteroseksualiteit] is ook een vraagstuk dat opheldering behoeft en is geen vanzelfsprekend feit gebaseerd op een aantrekkingskracht die uiteindelijk van chemische aard is.’
FREUD (1905-1962)

Alfred Kinsey bleef onopgemerkt toen hij promoveerde op galwespen. Maar toen hij in 1948 Het seksueel gedrag van de man publiceerde en vijf jaar later Het seksueel gedrag van de vrouw viel heel Amerika over hem heen. Hij ontwikkelde de ‘Kinsey-schaal’, die loopt van 0 tot 6, waarbij 0 staat voor exclusief heteroseksueel en 6 voor exclusief homoseksueel. Hij zou zelf een ‘Kinsey-3’ geweest zijn, biseksueel dus. Waar je op die schaal terechtkomt, wordt tijdens de ontwikkeling in de baarmoeder bepaald door je genetische achtergrond en effecten van hormonen en andere stoffen op de zich ontwikkelende hersenen. Tweeling- en familieonderzoek laat zien dat je seksuele oriëntatie voor 50% genetisch bepaald is, maar door welke genen is nog onbekend. Het is op zich wonderlijk dat een genetische factor voor homoseksualiteit in de loop van de evolutie in de populatie gehandhaafd blijft, terwijl deze groep zich minder voortplant. Een verklaring hiervoor is dat deze genen niet alleen de kans op homoseksualiteit vergroten, maar ook de vruchtbaarheid in de rest van de familie bevorderen. Als deze genen worden doorgegeven aan broers en zussen die heteroseksueel zijn, krijgen die meer nakomelingen dan gemiddeld, waardoor die genen blijven circuleren.

Hormonen en andere chemische stoffen zijn belangrijk voor de ontwikkeling van onze seksuele oriëntatie. Meisjes die in de baarmoeder hoge testosteronspiegels hebben door de bijnierafwijking CAH hebben meer kans op bi- en homoseksualiteit. Tussen 1939 en 1960 is in de VS en Europa aan zo’n 2 miljoen zwangeren de oestrogeenachtige stof DES toegediend om een miskraam te voorkomen. Dat effect had DES overigens niet, maar dokters geven graag iets en patiënten willen nu eenmaal behandeld worden. DES geeft ook een verhoogde kans op bi- en homoseksualiteit bij meisjes. Blootstelling van het kind voor de geboorte aan nicotine of amfetamine veroorzaakt ook een verhoogde kans op lesbische dochters.

De kans op homoseksualiteit neemt bij jongens toe met het aantal broers dat vóór hen werd geboren. Dit wordt verklaard door een afweerreactie van de moeder tijdens de zwangerschap op manlijke stoffen die het zoontje in de baarmoeder afgeeft. Zo’n afweerreactie zou met iedere zwangerschap van een zoon toenemen. Stress van de zwangere vrouw verhoogt ook de kans op homoseksuele kinderen, doordat het stresshormoon cortisol van de moeder inwerkt op de productie van de geslachtshormonen van het kind in de baarmoeder.

Hoewel er vaak verondersteld werd dat ook de ontwikkeling na de geboorte van belang zou zijn voor onze seksuele oriëntatie, ontbreekt hiervoor ieder bewijs. Kinderen die opgroeien bij een lesbisch koppel zijn niet vaker homoseksueel. Er is evenmin enig bewijs voor de veelgehoorde opvatting dat homoseksualiteit een ‘gekozen levensstijl’ zou zijn.

De bovengenoemde factoren veranderen de hersenontwikkeling van het kind, met name van de hypothalamus, die belangrijk is voor onze seksuele oriëntatie. Wij vonden in 1990 het eerste verschil in de biologische klok van de hersenen, die bij homoseksuele mannen twee maal groter bleek te zijn dan bij heteroseksuele mannen. Daar waren we eigenlijk niet naar op zoek. Ik had eerder gevonden dat de biologische klok gedegenereerd was bij de ziekte van Alzheimer, wat verklaarde waarom deze patiënten ’s nachts rondspookten en overdag dutjes deden (zie XIX.3). Ik keek vervolgens of hetzelfde gebeurde bij andere vormen van dementie. Bij aidsdementie zag ik een biologische klok die twee keer zo groot was als normaal. Vervolgonderzoek liet zien dat dit niet door aids kwam, maar samenhing met homoseksualiteit. In 1991 beschreef LeVay in de VS bij homoseksuele mannen een kleiner, vrouwelijk gebiedje in het voorste deel van de hypothalamus, en in 1992 vonden Allen en Gorski, ook in de VS, dat homoseksuele mannen een grotere links-rechtsver-binding hebben via de bovenkant van de hypothalamus.

Met scanning zijn vervolgens ook functionele verschillen gevonden in de hypothalamus in relatie tot seksuele oriëntatie. Ivanka Savic gebruikt in Stockholm reukstoffen, feromonen, die via ons zweet en onze urine worden uitgescheiden. Feromonen beïnvloeden het seksuele gedrag zonder dat je ze bewust ruikt. Een manlijk feromoon stimuleert de activiteit in de hypothalamus van heteroseksuele vrouwen en van homoseksuele mannen op dezelfde wijze, maar geeft geen reactie bij heteroseksuele mannen. Blijkbaar zijn die niet geïnteresseerd in zo’n mannenluchtje. Vervolgens bleek dat feromonen bij lesbische vrouwen een andere reactie teweegbrachten dan bij heteroseksuele vrouwen. Savic liet ook zien dat de functionele verbindingen tussen de amygdala en andere hersengebieden uitgebreider waren bij heteroseksuele vrouwen en homoseksuele mannen dan bij heteroseksuele mannen en homoseksuele vrouwen. Deze waarnemingen laten zien dat hersencircuits anders functioneren in relatie tot onze seksuele oriëntatie. Functionele scanning toonde ook activiteitsveranderingen aan in andere hersengebieden. Bij heteroseksuele mannen en homoseksuele vrouwen reageerden de thalamus en de prefrontale cortex sterker op het zien van een foto met een vrouwengezicht, terwijl deze structuren bij homoseksuele mannen en heteroseksuele vrouwen sterker reageerden op het gezicht van een man. We hebben dus vele structurele en functionele hersenverschillen in relatie tot onze seksuele orientatie, en die ontstaan al in de baarmoeder, tijdens de tweede helft van de zwangerschap. Ze worden niet veroorzaakt door het gedrag van de dominante moeder die er altijd de schuld van kreeg. Ik heb overigens jarenlang op college aan 250 medisch studenten gevraagd: wie van jullie heeft er geen dominante moeder? Nog nooit heeft een student zijn vinger opgestoken.

IV.4
HOMOSEKSUALITEIT: GEEN KEUZE

Xq28 – ‘Thanks for the genes, mom’
(GEZIEN OP T-SHIRTS IN DE VS EN VERWIJZEND NAAR DE PLAATS OP HET X-CHROMOSOOM WAAR VOLGENS HET ONDERZOEK VAN DEAN HAMER GENEN GELOKALISEERD ZIJN DIE GEASSOCIEERD WORDEN MET HOMOSEKSUALITEIT)

Homoseksualiteit is Gods manier om er voor te zorgen dat de waarlijk begiftigden niet belast worden met het hebben van kinderen.
SAM AUSTIN (COMPONIST-DICHTER)

In de nadagen van president George Bush werd in het christelijke Amerika de klok teruggedraaid. Er werd een ‘ex-gay-movement’ actief die homoseksualiteit beschouwde als een ziekte waarvan je kunt genezen. Honderden klinieken en therapeuten werden op dit gebied actief en er werd beweerd, maar niet bewezen, dat 30% van degenen die in therapie waren gegaan, genezen werden. In de klinieken word je voor 2500 dollar gedurende twee weken en voor 6000 dollar zes weken lang ‘behandeld’. De therapeuten waren veelal zelf ooit homoseksueel, maar zeggen na een therapie veranderd te zijn in een ware ‘family man’. De tegenbeweging ‘It is O.K. to be Gay’ stelde echter dat de therapieën zouden berusten op het conditioneren van schaamte, stigmatisering en discriminatie van homoseksuelen. Suïcides zouden het gevolg zijn. In 2009 werd dit bevestigd in een vernietigend rapport van de Amerikaanse vereniging van psychologen, de APA. De conclusie was dat de therapie om homoseksuelen te veranderen in hetero’s niet werkt en dat de 150 000 leden van deze vereniging hun klanten de therapie dus ook niet langer moeten aanbieden. In het rapport staat dat deze therapie mensen hooguit kan leren om hun gevoelens te negeren en niet in te gaan op homoseksuele verleidingen. Tevens werd bevestigd dat de therapie kan leiden tot depressie en zelfs tot suïcide.

Al het onderzoek wijst op een vroege programmering van onze seksuele oriëntatie in de hersenen gedurende onze ontwikkeling in de baarmoeder, waardoor deze de rest van ons leven vastligt (zie IV.3). Er zijn nu vele structurele en functionele verschillen bekend tussen de hersenen van homoseksuele en heteroseksuele mensen, die vroeg in de ontwikkeling moeten zijn ontstaan. De omgeving na de geboorte heeft hier geen invloed meer op. Zelfs de Engelse internaten zouden niet leiden tot een verhoogde frequentie van homoseksualiteit in volwassenheid. Ik dacht dat het ‘genezen’ van homoseksuelen een typisch Amerikaans-christelijke dwaling was, maar tot mijn verbijstering gebeurt het hier in Nederland ook. In de pinkstergemeenten vinden bijeenkomsten plaats waarbij men door het gebed tegelijkertijd ‘genezen’ zou worden van zijn homoseksualiteit en van zijn hiv-besmetting, om vervolgens uitgehuwelijkt te worden aan een vrouw van de kerkgemeenschap. Het is niet alleen misleidend, maar ook levensgevaarlijk als seropositieve personen denken dat ze op die mannier genezen zijn en geen medicijnen meer nemen.

Het achterhaalde idee dat we vrij zouden zijn om onze seksuele oriëntatie te kiezen en dat homoseksualiteit dus een verkeerde keuze is, veroorzaakt nog steeds veel ellende. De verhalen die ik hoorde toen ik een lezing hield voor ContrariO, een gereformeerde vereniging voor homoseksuelen, maakten me duidelijk dat voor Nederlandse homoseksuelen van gereformeerden huize hun seksuele oriëntatie nog steeds aanleiding tot een vreselijke worsteling kan zijn. Tot voor kort werd ook binnen de geneeskunde homoseksualiteit als een ziekte beschouwd. Pas in 1992 werd homoseksualiteit verwijderd uit de ICD-10 (International Classification of Diseases). Tot die tijd heeft men tevergeefs geprobeerd om mannen van hun homoseksualiteit te ‘genezen’. Het idee dat de sociale omgeving richting geeft aan de ontwikkeling van onze seksuele oriëntatie heeft tot grootscheepse vervolging geleid. De opvatting van de nazi’s, verwoord door Hitler zelf, dat homoseksualiteit net zo besmettelijk zou zijn als de pest, heeft in Duitsland tot het onvoorstelbare geleid: eerst vrijwillige castraties, toen verplichte castraties en vervolgens werden homoseksuelen vermoord in de concentratiekampen. In Nederland gebeurde dit gelukkig niet, zoals verrassend genoeg bleek uit het proefschrift dat Anna Tijsseling in december 2009 verdedigde. Er was in de oorlogsjaren alleen een vervolging van homoseksuele mannen wanneer er sprake was van seks met minderjarigen. De juridische vervolging van homoseksuelen in Nederland was voor en na de oorlog zelfs intensiever dan gedurende de oorlog. Volgens de promovendus kwam dit doordat het rechtssysteem in Nederland tijdens de oorlog verstopt zat met economische en politieke delicten. Tijsseling heeft ook intensief gezocht naar bewijzen dat Nederlandse homoseksuelen zonder vorm van proces op de trein naar een concentratiekamp gezet zouden zijn, maar zij heeft niets gevonden.

Een belangrijk argument tegen het idee dat homoseksualiteit een ‘levensstijl’-keuze zou zijn, of onder invloed van de omgeving zou staan, is de gebleken onmogelijkheid om mensen van hun homoseksualiteit af te helpen. Men kan het zo gek niet bedenken of het is uitgeprobeerd: hormonale behandelingen zoals het toedienen van testosteron of oestrogeen, en castraties, behandelingen die wel het libido maar niet de seksuele oriëntatie beïnvloeden. Ook zijn er elektroshocks gegeven en epileptische insulten geinduceerd. Gevangenisstraf werkte evenmin, met als triest voorbeeld de ontluistering van Oscar Wilde. Ook testistransplantaties werden toegepast, met een ‘succesverhaal’ van een homoseksuele man die daarna de verpleegster in haar billen kneep. Natuurlijk werd er ook psychoanalyse uitgeprobeerd en tevens is het braakmiddel apomorfine gegeven in combinatie met homo-erotische plaatjes om mannen van hun homo-erotische gevoelens af te brengen. Het verhaal gaat dat het enige effect was dat als de therapeut binnenkwam de mannen al begonnen te braken, maar hun homo-erotische gevoelens verminderden niet. Tevens zijn hersenoperaties uitgevoerd bij homoseksuele mannen, die vervolgens als de behandeling effect had strafvermindering kregen. Natuurlijk zeiden alle mannen altijd dat het effect had.

Daar geen van deze ingrepen tot een goed gedocumenteerde verandering van seksuele oriëntatie heeft geleid, kan er weinig twijfel over bestaan dat in volwassenheid onze seksuele oriëntatie vastligt en niet meer te beïnvloeden is. Als ook de kerken in Nederland dat eindelijk eens openlijk zouden accepteren, dan zou het leven van een groot aantal van hun jonge leden en priesters er een stuk gelukkiger uitzien.

IV.5
HOMOSEKSUALITEIT IN HET DIERENRIJK

Er wordt wel eens gesteld, door onze homofobe medemens, dat homoseksualiteit niet in het dierenrijk zou voorkomen en daarom ‘onnatuurlijk’ zou zijn. Dit is onzin. Er is nu bij zo’n 1500 diersoorten homoseksueel gedrag beschreven, van insecten tot aan zoogdieren. In de dierentuin van Central Park in New York is het manlijk pinguïnpaar Roy en Silo beroemd geworden. Ze copuleerden samen, bouwden een nest met elkaar, broedden een ei uit dat een dierverzorger uit empathie aan ze had gegeven en verzorgden samen het jong dat na 34 dagen broeden uitkwam. Vrouwtjesratten bespringen andere vrouwtjesratten als ze naast een mannetje in de baarmoeder hebben gezeten en daardoor tijdens de vroege ontwikkeling aan meer manlijk hormoon (testosteron) zijn blootgesteld. Twee procent van de scholeksters, een monogame vogelsoort, vormt een triootje van twee vrouwtjes en een mannetje, die alle drie over één nest waken. Zo’n triootje produceert meer nakomelingen dan een conventioneel paartje, omdat ze het nest beter kunnen verzorgen en beschermen. Gedragswetenschappers wijzen er tevens op dat homoseksueel gedrag bij dieren vaak gebruikt wordt om vrede te sluiten met vijanden, of de hulp van andere te krijgen tegen mogelijke aanvallers. Frans de Waal noemde de bonobo’s ‘volledig biseksueel, ofwel een perfecte 3 op de schaal van Kinsey’. Problemen in de groep worden door deze apen bij voorkeur met seksueel gedrag opgelost. Hij vertelt ook dat seks tussen leden van hetzelfde geslacht ook bij andere apen voorkomt, zoals bij makaken, bij olifantstieren die elkaar bespringen, bij giraffen die elkaar ‘nekken’, tijdens begroetingsceremoniën van zwanen en tijdens wederzijdse strelingen bij walvissen. Maar De Waal vindt dit geen homoseksualiteit, daar het alleen maar om periodes zou gaan waarin deze dieren zulk gedrag doorlopen. In feite gaat het in die voorbeelden dus om biseksualiteit. Maar een voorkeur voor copulatie met hetzelfde geslacht is ook gerapporteerd bij een vogelsoort in de moerassen van Nieuw-Zeeland, bij een vrouwelijk hoefdier in Oeganda en bij koeien. Er zijn ook lesbische zeemeeuwen gevonden in Zuid-Californië, die samen een dubbel aantal eieren uitbroedden. Deze vrouwtjesmeeuwen copuleerden als paar met elkaar. Dit was echter geen spontaan ontstaan gedrag, maar bleek te zijn veroorzaakt door milieuverontreiniging met DDT, waardoor mannetjeszeemeeuwen tijdens hun ontwikkeling steriel werden en er een overmaat aan vrouwtjes ontstond, die lesbische koppels vormden (zie ook endocriene verstoorders, III.1). Er moeten natuurlijk ten minste enkele mannetjeszeemeeuwen aan deDDT ontsnapt zijn en de tijd van hun leven hebben gehad door ten minste één maal al die vrouwtjes te bevruchten, maar verder hadden de dames ze blijkbaar niet nodig. Op een Hawaïaans eiland waar een overmaat aan vrouwtjesalbatrossen in de kolonie aanwezig was, vormden de vrouwtjes jaren achtereen paartjes die elkaars veren verzorgden, met elkaar paardansen uitvoerden en elkaar bewaakten. Om de beurt broedden ze samen één ei per jaar uit. Na de bevruchting kwam er geen mannetje meer bij ze in de buurt. Het seksuele gedrag van het fruitvliegje Drosophila melanogaster heeft een ingewikkeld stereotiep patroon dat verschillend is voor mannetjes en vrouwtjes. Mannetjes met een fruitless-mutatie zijn biseksueel. Reeds 30 jaar geleden werd er een artikel gepubliceerd over lesbische fruitvliegjes die ontstonden door een genetische factor op chromosoom 2. Ik hoopte dat de genen waarin de mutaties zaten die homoseksueel gedrag bij Drosophila veroorzaakten de genetische factoren die betrokken zijn bij de ontwikkeling van homoseksueel gedrag bij de mens zouden kunnen aanwijzen, maar daar konden ze in Stanford, waar ik gasthoogleraar was, toen (nog?) niet uit komen. Volgens Frans de Waal zou exclusieve gerichtheid op leden van hetzelfde geslacht, zoals bij de mens, zeldzaam of afwezig zijn in het dierenrijk. Daar ben ik het niet mee eens. In Montana, VS, ontdekte Anne Perkins dat 10% van de rammen die voor de fok waren bedoeld geen ooien besprongen. Ze werden ‘lui’ genoemd. In de weide bleken ze echter helemaal niet sloom te zijn, maar met verve andere mannetjes te bespringen. Sommige rammen besprongen elkaar zelfs om de beurt. Perkins vond chemische verschillen in de hypothalamus van deze rammen die duiden op een veranderde interactie tussen hormonen en hersencellen. In de hypothalamus van deze homoseksuele rammen werden ook structurele verschillen gevonden, net zoals wij en anderen ze bij de mens hebben beschreven. Natuurlijk is homoseksualiteit een natuurlijke variatie.

IV.6
TRANSSEKSUALITEIT

Betreft: nieuwe technieken op het gebied van phalloplastiek. Gevraagd: chirurg. P.S. Bij voorkeur een onbesneden neofallus. Ik zoek in het buitenland, aangezien een natuurlijk uitziende onbesneden penis in Europa meer voorkomt dan in de vs.
UIT EEN BRIEF VAN EEN AMERIKAANSE VROUWNAAR-MAN-TRANSSEKSUEEL AAN DFS

Transseksuelen hebben de overtuiging geboren te zijn in het lichaam van het andere geslacht en hebben er zeer veel, zo niet alles, voor over om van geslacht te veranderen. Dit gebeurt stapsgewijs door eerst in de sociale rol van het andere geslacht te gaan leven en hormonen te nemen, en vervolgens een serie ingrijpende operaties te ondergaan waarvan maar 0,4% later toch spijt heeft. De eerste die zich de nood van transseksuelen aantrok was endocrinoloog-farmacoloog dr. Otto M. de Vaal, die hen in Amsterdam vanaf 1965 gratis hielp omdat hij vond dat zijn salaris als lector bij de Universiteit van Amsterdam hoog genoeg was om dat te kunnen doen. Het genderteam van het VU Medisch Centrum (VUmc) speelde vervolgens een voortrekkersrol, eerst onder leiding van de pionier prof. Louis Gooren en nu van prof. Peggy Cohen-Kettenis. Dit is bijzonder, omdat de Bijbel – het VUmc heeft een gereformeerde grondslag – in Deuteronomium 22:5-6 stelt: ‘Een vrouw zal geen manskleren dragen en een man geen vrouwenkleed aantrekken, want ieder die deze dingen doet, is de Here, uw God, een gruwel.’ Sinds 1975 hebben hier 3500 mensen een geslachtsverandering ondergaan. De eerste keer dat ik met dit onderwerp in aanraking kwam was als student geneeskunde in de jaren zestig. Coen van Emde Boas, hoogleraar seksuologie en vriend van mijn ouders, kwam de collegezaal van de afdeling Verloskunde en Gynaecologie binnen met een man met een baard. Een demonstratie van een man verwacht je niet op die afdeling. Maar hij bleek een genetische vrouw te zijn, een vrouw-naar-man-transseksueel. Dat maakte grote indruk en zette mij aan het denken over het mogelijk mechanisme hierachter.

Man-naar-vrouw-transseksualiteit (MnV) komt voor bij 1 op de 10 000 mensen, en vrouw-naar-man-transseksualiteit (VnM) bij 1 op de 30 000. Genderproblemen komen vaak al vroeg in de ontwikkeling tot uiting. Moeders vertellen dat vanaf het moment dat hun zoontje kon praten, hij zijn moeders kleding en schoenen aantrok, hij uitsluitend geïnteresseerd was in meisjesspeelgoed en voornamelijk met meisjes speelde. Maar niet alle kinderen met genderproblemen willen later van geslacht veranderen. Zo nodig wordt de puberteit nog wat uitgesteld met behulp van een hormonale remmer om wat extra tijd te winnen voor de beslissing al dan niet het behandeltraject in te gaan.

Alle gegevens wijzen erop dat genderproblemen al in de baarmoeder ontstaan. Er zijn kleine veranderingen gevonden in genen die betrokken zijn bij de werking van hormonen op de hersenontwikkeling, die de kans op transseksualiteit vergroten. Ook abnormale hormoonspiegels van het kind in de baarmoeder en geneesmiddelen die de moeder tijdens de zwangerschap neemt en die de afbraak van geslachtshormonen verstoren, kunnen de kans op transseksualiteit vergroten. De seksuele differentiatie van onze geslachtsorganen vindt plaats in de eerste maanden van de zwangerschap en de seksuele differentiatie van de hersenen in de tweede helft daarvan. Daar deze twee processen in een andere periode plaatsvinden, is de theorie dat bij transseksualiteit deze processen onafhankelijk van elkaar beïnvloed zijn. Als dat zo is dan zou men bij MnV-transseksuelen vrouwelijke structuren in mannelijke hersenen verwachten en bij VnM-transseksuelen het omgekeerde. In 1995 hebben wij inderdaad zo’n omkering van het geslachtsverschil van een kleine structuur gevonden in de hersenen van overleden donoren. We hebben dat gepubliceerd in Nature. Dit betrof de Bed Nucleus van de Stria Terminalis (BST), een hersenstructuurtje dat betrokken is bij vele aspecten van het seksuele gedrag (fig. 9, 10). Het centrale deel van deze kern, de BSTc, is bij mannen twee maal zo groot en bevat twee maal zoveel neuronen als bij vrouwen. Bij MnV-transseksuelen vonden we een vrouwelijke BSTc. De ene VnM-transseksueel die we konden bestuderen – dit is nog zeldzamer materiaal dan de hersenen van MnV–transseksuelen – had inderdaad een mannelijke BSTC. Wij konden uitsluiten dat de omkering van het geslachtsverschil bij transseksuelen veroorzaakt werd door veranderde hormoonspiegels in de volwassenheid. De omkering moet dus tijdens de ontwikkeling zijn ontstaan.

Als je eens iets echt interessants publiceert is het aardigste wat je meeste collega’s zeggen: ‘Dit moet eerst nog maar eens door een onafhankelijke groep bevestigd worden.’ Dat kan wel even duren, want het heeft mij 20 jaar gekost om dat hersenmateriaal te verzamelen. Daarom was ik heel blij dat de groep van Ivanka Savic in Stockholm vorig jaar een studie met functionele hersenscanning bij levende MnV-transseksuelen publiceerde. Zij waren nog niet geopereerd en hadden nog geen hormonen gekregen. Ze gaf als prikkel manlijke en vrouwelijke feromonen, reukstoffen die je niet bewust ruikt. Deze veroorzaakten verschillende stimulatiepatronen in de hypothalamus en andere hersengebieden bij controlemannen en -vrouwen. Het stimulatiepatroon bij MnV-transseksuelen lag tussen dat van mannen en vrouwen in. Vorig jaar kwam Ramachandran met een interessante hypothese en voorlopige onderzoeksresultaten over transseksualiteit. Zijn idee is dat bij MnV-transseksuelen de representatie van de penis op de hersenschors zou ontbreken en bij VnM-transseksuelen het gebied voor de borsten tijdens de ontwikkeling niet op de hersenschors aangelegd zou zijn, en dat ze daarom die organen niet als ‘eigen’ herkenden en kwijt wilden. Alles wijst er dus op dat tijdens de vroege ontwikkeling de seksuele differentiatie van de hersenen bij transseksuelen atypisch is verlopen, en niet dat ze ‘simpelweg’ psychotisch zijn, zoals een Limburgse psychiater nog recentelijk durfde te beweren. Anderzijds moet men, voordat er behandeld wordt, natuurlijk wel met zekerheid uitsluiten dat de wens om van geslacht te veranderen geen onderdeel van een psychose is, zoals een enkele keer het geval is bij schizofrenie, bipolaire depressies en ernstige persoonlijkheidsstoornissen.

Image

Fig 9 Bij de punt van de laterale ventrikel ligt (1) de Bed Nucleus van de Stria Terminalis (BST), een hersengebiedje dat belangrijk is voor seksueel gedrag.

Image

Fig 10 Het centrale deel van de Bed Nucleus van de Stria Terminalis (BSTC) (voor localisatie zie fig 9) is bij mannen (A, C) twee maal zo groot en bevat twee maal zoveel neuronen als bij vrouwen (B). Bij van-man-naar-vrouw transseksuele personen vonden wij een vrouwelijke BSTC (D). De ene van-vrouw-naar-man transseksuele persoon die wij konden bestuderen (dit is nog zeldzamer materiaal dan de hersenen van van-man-naar-vrouw transseksuele personen) had inderdaad een mannelijke BSTC. Deze omkering van het geslachtsverschil bij transseksuele personen komt overeen met hun genderidentiteit (het gevoel man of vrouw te zijn) en niet met het chromosomale geslacht, of het geslacht in hun geboortecertificaat. LV= laterale ventrikel. BSTM = mediale deel van de BST (J.-N. Zhou et al., Nature, 378: 68-70, 1995).

IV.7
PEDOFILIE

‘Mag ik Uwe Excellentie nederig verzoeken om toestemming mij te laten castreren?’

Het kindermisbruik in de katholieke kerk blijkt een onthutsend massaal karakter te hebben. Eerst ging het om de VS, toen om Ierland, waar het alleen al in het Bisdom Dublin ging om honderden kinderen in de jaren 1976 tot 2004. Daarna kwam Duitsland en toen kwamen er opeens honderden meldingen in Nederland. De globale onthullingen maken duidelijk dat we door het taboe rond pedofilie geen idee hebben hoe frequent het eigenlijk voorkomt, binnen en natuurlijk ook buiten de kerken.

Pedofilie kan verschillende oorzaken hebben. Wanneer een volwassen persoon plotseling pedofiele belangstelling krijgt kan hij een hersentumor hebben in de prefrontale hersenschors, temporale cortex of hypothalamus. Een verandering van seksuele oriëntatie naar pedofilie is ook beschreven na een hersenoperatie wegens epilepsie, waarbij het voorste deel van de temporaalkwab werd verwijderd. Daarna kan er een seksuele ontremming ontstaan die het Klüver-Bucysyndroom wordt genoemd (zie V.4). In de VS is kortgeleden nog een man die na zo’n operatie kinderporno ging downloaden tot 19 maanden cel veroordeeld! Pedofilie kan ook ontstaan na infecties van de hersenen, bij de ziekte van Parkinson, MS, diverse vormen van dementie, en hersentrauma’s.

Maar neurologische oorzaken voor pedofilie zijn een zeldzaamheid. Meestal gaat het om iemand die altijd al een fascinatie voor kinderen heeft gehad, en moet de oorzaak in de hersenontwikkeling in de baarmoeder en de vroege ontwikkeling na de geboorte worden gezocht. Onze genderidentiteit en seksuele oriëntatie (homo-, hetero- en biseksualiteit) worden bepaald door onze genetische achtergrond en door de interactie tussen de geslachtshormonen van het kind en de zich ontwikkelende hersenen voor de geboorte (zie IV.3). Ook pedofilie lijkt te verklaren door genetische en andere vroege ontwikkelingsfactoren waardoor de hersenen een atypisch ontwikkelingstraject volgen en er vroeg in de ontwikkeling structurele hersenverschillen ontstaan. Bij eerstegraads-familieleden van pedofielen werd een hoog percentage (18%) deviant seksueel gedrag, zoals pedofilie, gevonden, wat op het bestaan van een genetische factor wijst. Bovendien zijn pedofielen als kind vaker seksueel misbruikt door volwassenen. Eind 2009 kwam de Noord-Ierse Sinn Féin-leider Gerry Adams naar buiten met het pijnlijke familiegeheim dat zijn vader zich aan zijn eigen kinderen had vergrepen, terwijl zijn broer ervan verdacht wordt diens dochter seksueel te hebben misbruikt. Of het misbruik als kind een oorzakelijke factor in de ontwikkeling van hun eigen pedofilie in volwassenheid is, of dat er een genetische factor in zulke families speelt, moet worden onderzocht. Prof. Gajdusek dacht dat misbruik als kind zich later kon uiten in pedofilie. Hij was indertijd immers zelf door zijn oom misbruikt. Deze geniale man studeerde natuurkunde, biologie, wiskunde en geneeskunde in Amerika. Ik had eens ‘de eer’ om voorzitter te mogen zijn in de VS toen de hypomane Gajdusek een lezing hield. Tot groot plezier van mijn collega’s had ik de grootst mogelijke moeite om hem te stoppen. Hij ratelde maar door. Gajdusek deed onderzoek naar de oorzaak van het massaal sterven van jonge demente vrouwen en kinderen aan de ziekte kuru in dorpen in het binnenland van Nieuw-Guinea. Dat was toen nog een Nederlandse kolonie en hij wist er de weg dankzij Nederlandse stafkaarten die hij van de afdeling Endocrinologie van prof. Querido in Leiden had ontvreemd. Gajdusek ontdekte dat de vrouwen en kinderen doodgingen als gevolg van kannibalisme. Ze hadden veel eerder van de hersenen van overwonnen vijanden gegeten, en hij wees een ‘slow virus’ aan als oorzaak. Later bleken dit besmettelijke eiwitten te zijn, prionen, zoals ook bij de gekkekoeienziekte. Hij kreeg in 1996 de Nobelprijs voor Geneeskunde. Hij nam echter uit Nieuw-Guinea en andere landen waar hij werkte niet alleen hersenweefsel mee voor verder onderzoek, maar ook 56 kinderen, meestal jongetjes. Wij vonden dat altijd een merkwaardige situatie. Hij nam ze in zijn huis op, liet ze leren, maar, zoals bleek uit een aanklacht van een man die als kind bij hem had geleefd, misbruikte die jongetjes ook. Hij moest voor een jaar de cel in, en overleed in 2008.

Een onderzoek naar het belang van allerlei mogelijke vroege ontwikkelingsfactoren voor het risico op het ontstaan van pedofilie ligt nu zeer voor de hand, maar wordt bemoeilijkt door het taboe dat er bestaat op pedofilie. Wie durft er in onze maatschappij voor uit te komen dat hij pedofiel is en mee te doen aan onderzoek naar de achtergronden ervan?

De afgelopen jaren zijn de eerste structurele verschillen in de hersenen in relatie tot pedofilie gerapporteerd. Een studie met behulp van Magnetic Resonance Imaging (MRI) liet zien dat er minder grijze stof (= zenuwcellen) is in een aantal hersengebieden, zoals de hypothalamus, de Bed Nucleus van de Stria Terminalis (die een veranderde grootte heeft bij transseksualiteit, zie IV.6) en de amygdala (fig. 26). De amygdala is betrokken bij angst en agressief gedrag. Bovendien bleek dat hoe kleiner de amygdala was, hoe groter de kans op pedofiele delicten. Er zijn ook functionele verschillen in de hersenen van pedofielen gevonden. Blootstelling aan emotionele en erotische plaatjes van volwassenen veroorzaakte minder activatie van de hypothalamus en prefrontale cortex bij pedofiele mannen dan bij controles, wat overeenkomt met de verminderde seksuele interesse van pedofielen in volwassen personen. Veroordeelde pedofielen bleken meer amygdala-activatie te vertonen dan controles als reactie op plaatjes van kinderen.

Seksueel misbruik is schadelijk voor kinderen en wordt gestraft om de maatschappij genoegdoening te geven en om herhaling te voorkomen. Dat laatste is een probleem, want hoe verander je gedrag dat in de vroege ontwikkeling geprogrammeerd is in de hersenen? Men heeft indertijd ook al van alles geprobeerd om homoseksuele mannen in heteroseksuelen te veranderen (zie IV.4), maar zonder enig succes. Hetzelfde geldt voor pedofielen. Tegen een 60-jarige heteroseksuele pedofiele dominee werd nog niet zo lang geleden door de Utrechtse rechtbank tien maanden cel geëist, maar de rechter liet hem na veel wikken en wegen gaan met een taakstraf. Dat is wel eens anders geweest.

In een sfeer gevoed door een onduidelijke mix van argumenten, met aspecten van eugenetica, straf, bescherming van de maatschappij en repressie van homoseksualiteit, zijn ook in Nederland castraties uitgevoerd bij pedofiele mannen. In de periode 1938 tot 1968 werden in ons land ten minste 400 manlijke seksuele delinquenten ‘vrijwillig’ gecastreerd. Deze praktijk was niet per wet geregeld. Het betrof tbs’ers die de ‘keuze’ kregen tussen levenslange opsluiting of vrijwillige castratie. Zij moesten een standaardbrief naar de minister van Justitie sturen: ‘Mag ik Uwe Excellentie nederig verzoeken om toestemming mij te laten castreren?’ Tot 1950 bestond 80% van de gecastreerde mannen uit pedofielen, waarbij het extra problematisch was dat er een hoge leeftijdsgrens van 16 jaar gehanteerd werd voor seksuele rijpheid. In Duitsland werden chirurgisch beschadigingen in de hypothalamus van pedofielen aangebracht, in de verwachting dat daardoor de seksuele oriëntatie zou veranderen. Deze hersenoperaties zijn nooit op een wetenschappelijke wijze gedocumenteerd. Tegenwoordig neemt het aantal tbs’ers dat chemisch gecastreerd wordt toe. Dit is libidoremming met een stof die de werking van testosteron tegengaat. Het kan voor sommigen een opluchting zijn dat niet alles meer in het teken van seks staat. Het is echter zorgelijk dat tbs’ers chemisch worden gecastreerd omdat anders een verlofaanvraag in Den Haag wordt afgekeurd. Deze stoffen zijn zeker niet voor iedere zedendelinquent geschikt, en de bijwerkingen, zoals de ontwikkeling van borsten, vetzucht en botontkalking, zijn fors.

De Utrechtse pedofiele dominee mag zich dus gelukkig prijzen met de andere tijd waarin wij leven. De rechter was wel degelijk beducht voor herhaling, en terecht. Maar hij dacht dat het voorarrest van anderhalve maand een goede waarschuwing was, en dat een langdurige voorwaardelijke straf samen met een taakstraf beter zou werken dan een langdurige celstraf. Of dat zo is, zullen we nooit weten, omdat Justitie geen traditie heeft wat betreft het onderzoek naar de effectiviteit van haar straffen. Helaas heeft de geneeskunde ook nog geen traditie wat betreft onderzoek naar de factoren die tijdens de vroege ontwikkeling pedofilie kunnen veroorzaken. Het doorbreken van het taboe op zulk onderzoek zou inzicht kunnen geven in de factoren die pedofilie tijdens de ontwikkeling veroorzaken en in de beste methoden om de pedofiele impulsen te kunnen beheersen en recidieven te voorkomen. Zo zou alle betrokkenen veel leed bespaard kunnen blijven. Dat geldt ook voor vrouwelijke pedofielen. De mythe dat, wat betreft pedofilie, vrouwen onschuldig zouden zijn is achterhaald. Seksueel misbruik van kinderen door vrouwen betreft meestal moeders die hun eigen jonge kinderen misbruiken. De slachtoffertjes zijn voor het grootste deel meisjes en gemiddeld zo’n zes jaar oud. De moeders zijn vaak arm, laag opgeleid en hebben veelal psychische problemen zoals mentale retardatie, psychosen en verslaving.

Een initiatief in Canada heeft laten zien dat we de bestaande situatie ook met simpele middelen sterk kunnen verbeteren. Daar worden pedofielen na hun detentie opgevangen door een groep vrijwilligers. Het sociale netwerk dat zo ontstaat, zorgt voor een sterke vermindering van het aantal recidieven. Dit is zoveel beter dan wat er in Nederland gebeurde, waar een pedofiel eind 2009 eerst door de Eindhovense burgemeester uit zijn stad werd geweerd en vervolgens ook een gebiedsverbod kreeg voor de Utrechtse Heuvelrug. De man woont nu in zijn auto en trekt van parkeerplaats naar parkeerplaats. Dat is vragen om problemen. Maar ook Nederland wil nu de mogelijke voordelen van het Canandese initiatief uit gaan proberen.

IV.8
MAATSCHAPPELIJKE REACTIES OP MIJN ONDERZOEK NAAR DE SEKSUELE DIFFERENTIATIE VAN DE HERSENEN

Kwade homo’s zaten aan de verkeerde kant.
GAY KRANT, 20 APRIL 2006

In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw werd gedacht dat het kind als een onbeschreven blad geboren werd en door de conventies in onze maatschappij dwingend in de manlijke of vrouwelijke richting werd gestuurd, zowel wat betreft de genderidentiteit als wat betreft de seksuele oriëntatie. Dit concept, dat sterk gepropageerd werd door de psycholoog John Money in Philadelphia, heeft funeste gevolgen gehad (zie de John-Joan-John-case, IV.1) maar was een reflectie van de algemene opvatting in die periode dat alles maakbaar was, inclusief genderidentiteit en seksuele oriëntatie.

Toen ik in de jaren zeventig aan de faculteit geneeskunde mijn eerste colleges gaf over seksuele differentiatie van de hersenen, werden de breed gedragen opvattingen over het belang van de sociale omgeving niet alleen verwoord door Money en de zijnen, het was ook een leidraad voor het feministisch denken. Alle verschillen tussen de seksen wat betreft gedrag, beroep en belangstelling waren de vrouwen opgedrongen door de mannenmaatschappij, aldus het toenmalige feminisme. Op de voorste rij van mijn gehoor bij die eerste colleges zaten vrouwelijke studenten te breien en te haken. Het was uit alles duidelijk dat het onderwerp dat ik behandelde en de visie die ik daarop had absoluut niet strookte met wat ze wilden horen. Toen het licht uitging omdat ik dia’s ging vertonen, protesteerden ze heftig, want ze konden hun handwerkje niet meer zien! Vanaf dat moment heb ik bij ieder college en iedere lezing vanaf het allereerste begin tot het laatste moment dia’s vertoond met sterk gedimde verlichting. De dames van de voorste collegebanken zonden een delegatie naar de rector om hem om een vrouwvriendelijker docent te vragen. Die was blijkbaar niet voorradig, want ik heb er nooit meer iets van gehoord.

Toen wij in postmortem hersenweefsel het eerste geslachtsverschil beschreven in de hypothalamus van de mens (Swaab en Fliers, Science 228, 1112-1115, 1985), waren er wat afkeurende reacties vanuit het feminisme. Het ontkennen van mogelijke biologische geslachtsverschillen in de hersenen en het gedrag van de mens werd breed gedragen binnen het feminisme. Biologe Joke ’t Hart zei bijvoorbeeld in een hp-interview (17/1/87) naar aanleiding van onze publicaties: ‘Maar als ik op een gegeven moment zou accepteren dat er sekseverschillen bestaan op zulke fundamentele punten als de samenstelling van de hersenen, dan ben ik uitgepraat als feministe.’ Ik heb daarna ook niets meer van haar gehoord. Sindsdien zijn er vele honderden geslachtsverschillen beschreven in de hersenen van de mens.

Nadat we hadden gerapporteerd over het eerste verschil in de hersenen tussen homoseksuele en heteroseksuele mannen (later gepubliceerd door Swaab en Hofman, Brain Res. 537, 141-148, 1990, zie IV.3) waren de reacties onverwacht massaal en negatief. Het is allemaal begonnen met een blad dat haast niemand leest, Akademie Nieuws, van december 1988. Aan onderzoekers in instituten van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW) wordt gevraagd waar ze mee bezig zijn. Ik vertelde dus wat over ons hersenonderzoek naar seksuele oriëntatie en gender. Dat werd opgepikt door Hans van Maanen, van Het Parool, een goede journalist. Hij schreef de stukken ‘Hersenen bij homo’s anders’ en ‘Het brein achter de homoseksualiteit’, waarin niets fouts stond. En daar is vervolgens een rel over ontstaan die je niet voor mogelijk houdt. Waardoor die heftige emotionele en volkomen verkeerd gerichte massale reacties precies ontstonden, is mij nog steeds niet geheel duidelijk. Het taboe op de biologische achtergrond van onze seksuele oriëntatie, dat sterk was in de periode waarin men dacht dat alles maakbaar was, heeft echter zeker meegespeeld. Zo was er een groep homoseksuele mannen die op bijna religieuze wijze de opvatting verkondigde dat iedere man homoseksueel is, maar slechts een deel van de mannen de keuze maakt om daarvoor uit te komen. Dat noemden ze een politieke keuze. Ik reageerde door op te merken dat ik het politieke aspect van die keuze niet kon inzien en dat de keuze betreffende je seksuele oriëntatie voor je wordt gemaakt in de baarmoeder. Hoe dan ook, een groot aantal van hen is vreselijk boos geworden en er verschenen in drie weken tijd vele honderden stukken in de pers. Het COC was ‘verbijsterd over het onderzoek’. Prof.dr. Rob Tielman was indertijd een van mijn heftigste antagonisten. Hij demoniseerde het onderzoek door het ‘bijzonder onkies’ te noemen en stelde dat ik eerst aan hém toestemming voor onderzoek en publicatie had moeten vragen, wat natuurlijk grote onzin was. Later krabbelde hij terug in een interview waarin hij zei: ‘Binnen homostudies sta ik het dichtst bij Swaab’, en ‘Ik behoor tot degenen die geneigd zijn de biologische component heel serieus te nemen.’ Maar intussen had ook de hoofdredacteur van de Gay Krant, Henk Krol, een duit in het zakje gedaan: ‘Zo’n onderzoek onderstreept de gedachte dat homoseksualiteit een ziekte is. Dat bevordert opnieuw de discriminatie van homo’s.’ Er werden Kamervragen over mijn onderzoek gesteld door de PPR’er Peter Lankhorst. Die vragen kwamen via de minister en de president van de KNAW op mijn bureau terecht en de antwoorden gingen dezelfde weg weer terug. We hadden thuis dag en nacht telefoonterreur. Ik kreeg post ‘Aan de SS-arts Dr. Mengele-Swaab’, waarin stond: ‘Nazi, jou op de TV gezien. Boeventronie. Wij homofielen gaan jou vermoorden. Als voorbeeld als de Geestenlijken leider Komenij-Iran over de Engelsman’ (fig. 11). Ik nam dat toen weinig serieus en gaf als commentaar dat als ze net zo goed zouden moorden als Nederlands schrijven, het gevaar gering was. Ik zou er nu wellicht wat anders over denken. Ook kreeg ik post met: ‘Je zult het wel jammer vinden dat je niet onder Mengele in Auschwitz hebt kunnen werken’ (fig. 12). Commissies bogen zich over mijn onderzoek en ik kreeg ongevraagd bewaking bij een lezing in het AMC. Er waren bommeldingen op het instituut (die ik ook niet serieus nam), onze kinderen werden op school met mijn onderzoek gepest en er was een demonstratie op zondagmorgen voor ons huis, waarvan Gerard Reve op onnavolgbare wijze verslag heeft gedaan en waarnaar hij zijn bundel Zondagmorgen zonder zorgen (1995) heeft genoemd. Hij schreef:

Toen pas bleek, welk een ernstig verzuim Professor Swaab had begaan: hij had voor zijn onderzoek geen voorafgaande toestemming gevraagd bij de homoseksuele vakbond, het C.O.C. Nu, de gevolgen lieten zich zien en horen: een grote groep gemotiveerde personen verscheen op Zondagmorgen voor Professor Swaab zijn woning in Amstelveen, roepende in koor en met grote stem: ‘Dick, snijd in je eigen p(..)!’ Wel eigenaardig, als men bedenkt dat Professor Swaab wel een onderzoek deed dat met seksualiteit te maken had, maar daartoe hersenen en géén geslachtsdelen onderzocht. Maar de aanhangers van die vakbond hebben geen hersenen doch wel geslachtsdelen, dus op een bepaalde manier klopt het.

Image

Fig 11 Post na bekendmaking van het eerste verschil tussen de hersenen van homoseksuele mannen en heteroseksuele mannen (1989).

Het duurde drie weken voordat de storm luwde. Toen werd er over De Duivelsverzen van Salman Rushdie door Ayatollah Khomeini een fatwa uitgesproken en opeens ging alle aandacht uit naar de Brits-Indiaase schrijver. Toen de kruitdampen waren opgetrokken en ik mij staande had weten te houden, gaf de president van de KNAW, prof. David de Wied, een interview in De Telegraaf waarin hij mij steunde en zei dat een dergelijke affaire zich eigenlijk nooit meer mocht herhalen. Jammer dat hij dat niet een paar weken eerder had gedaan.

Maar er waren ook leuke reacties, zoals de tekeningen van Peter van Straaten (fig. 13) en de contactadvertenties in Vrij Nederland, zoals: Aardige vent (37, 1,87, 87 kg blond en blauw) met grote hypothalamus is zoekende. Br nr…… en: Gez.: GROTE suprachiasmatische kern Pd. 654 Wageningen. Het duurde overigens 17 jaar voordat de Gay Krant een andere visie op die periode gaf met een artikel dat de veelzeggende kop had: ‘Kwade homo’s zaten aan de verkeerde kant’. Opmerkelijk was echter dat Rob Tielman na al die tijd in zijn column in hetzelfde nummer in de Gay Krant niets anders kon opbrengen dan de zure kop: ‘Swaab hardleers’.

Toen we vervolgens de eerste omkering van een geslachtsverschil bij transseksuelen publiceerden (Zhou et al., Nature, 378: 68-70, 1995, fig.10) waren de reacties louter positief. Dit artikel werd door transseksuelen meteen gebruikt om een geslachtsverandering te verkrijgen in het geboortecertificaat of paspoort in landen waar dat tot dan toe nog niet mogelijk was. Het is hiervoor ook gebruikt aan het Europese Hof en heeft een rol gespeeld in het tot stand komen van wetgeving over deze problematiek in Engeland.

Nu worden er vele artikelen gepubliceerd over de verschillen in de menselijke hersenen in relatie tot genderidentiteit en seksuele oriëntatie, zonder dat dit enige rimpeling in de maatschappij veroorzaakt (zie bijvoorbeeld Swaab, D.F. Proc. Natl. Acad. Sci. USA 105: 10273-10274, 2008), en is er een grote belangstelling voor dit onderwerp in de populairwetenschappelijke pers.

Image

Fig 12 Nog een voorbeeld van post na de bekendmaking van het eerste verschil in de hersenen van homoseksuele mannen in vergelijking met heteroseksuele mannen (1989).

Image

Fig 13 Cartoon van Peter van Straaten na de bekendmaking van het eerste verschil in de hersenen van homoseksuele mannen in vergelijking met die van heteroseksuele mannen (1989). (Origineel in bezit van DFS, een geschenk van het NIH.)

IV.9
DE PAUS: M/V? EFFE CHECKEN!

Zoals eerder beschreven (zie IV.1) kunnen er tijdens de differentiatie van ons lichaam en onze hersenen in manlijke of vrouwelijke richting tussenvormen ontstaan die enorme consequenties kunnen hebben. Een controversieel voorbeeld hiervan in de Middeleeuwen is de vrouw die het gelukt zou zijn om paus te worden in de strak mannelijk hiërarchisch georganiseerde katholieke ‘moeder’-kerk in Rome. Sindsdien zouden er in Rome maatregelen genomen zijn om herhaling van een dergelijke ‘ramp’ te voorkomen. Het verhaal van de vrouwelijke paus werd in ongeveer 1250 opgetekend door broeder Jean de Mailly, en werd in 1972 verfilmd. Een fabeltje, een legende of officieel zorgvuldig weggepoetste werkelijkheid? Niemand weet het met zekerheid.

Zo hier en daar kun je wat informatie over deze wonderlijke geschiedenis opdiepen. Het betrof een jonge Engelse, geboren in 833 te Mainz, die het in het jaar 854 gelukt zou zijn, verkleed als man, unaniem tot paus te worden verkozen. Ze had hiervoor, als monnik verkleed, Europa doorgereisd en had grote indruk gemaakt met haar enorme kennis van zaken. Vervolgens zou ze drie jaar lang paus geweest zijn onder de naam Johannes Anglicus (‘de Engelsman’) of Johannes VIII als opvolgster van Leo IV. Dit ging goed tot ze zwanger raakte van een huisknecht en totaal onverwachts een kind baarde tijdens de processie van Pasen, nabij de basiliek van San Clemente in Rome. Zo werd ze als vrouw ontmaskerd, en vervolgens op wrede wijze op straat ter dood gebracht. Haar opvolger, Benedictus III, zou er daarna al het mogelijke aan hebben gedaan om haar nagedachtenis voor altijd uit te wissen. In de officiële versie van de pausencatalogus van het Vaticaan is geen spoor van Johanna te bekennen.

Hoewel dit verhaal van officiële katholieke zijde systematisch ontkend wordt, zijn er wel degelijk aanwijzingen dat deze gebeurtenis echt heeft plaatsgevonden. Zo zou paus Johannes XX in 1276 zijn naam in Johannes XXI hebben veranderd omdat de vrouwelijke paus meegeteld diende te worden. Voor het bestaan van de vrouwelijke paus pleit ook het feit dat het gebeeldhouwde hoofd van Johannes VIII, ‘Femina de Anglica’, stond bij alle andere pauselijke bustes in de kathedraal van Siena. In 1600 werd het beeld van Johanna op bevel van paus Clementus VIII echter verwijderd.

En dan is er de stoel met het gat, die in Italië ‘La Sedia Gestatoria’ wordt genoemd. Gek, want wat doet een ‘baarstoel’ in het Vaticaan, kun je je afvragen. Het verhaal gaat dat, ter voorkoming van een herhaalde keuze voor een vrouwelijke paus, de kandidaat-paus daarop plaats moest nemen. De jongste geestelijke die aanwezig was zou zijn hand door het gat moeten steken en het genitaal van de pauselijke kandidaat moeten betasten, en dan luid roepen: ‘Testiculos habet et bene pendendes’ (‘Hij heeft testikels die er goed bij hangen’). Hierop zouden de aanwezige kardinalen moeten antwoorden: ‘Habe ova nostra Papa’ (‘Onze vader is vruchtbaar’; alsof hij daar wat aan heeft). Prof. Maria New, kinderendocrinoloog in New York en van Italiaanse afkomst, denkt dat de meest waarschijnlijke diagnose voor de vrouwelijke paus een congenitale bijnierhyperplasie is, een vorm van ‘interseks’ die ontstaat doordat de bijnier van een meisje al tijdens de zwangerschap van de moeder te veel van het manlijke hormoon testosteron maakt. Hierdoor kan de clitoris van een meisje al in de baarmoeder uitgroeien tot de grootte van een penis, en ook het gedrag vermannelijkt. Maar deze diagnose is puur speculatief.

Maria New sprak in haar artikel (1993) van een roodmarmeren stoel die nu in het Vaticaans museum zou staan. Een andere, identieke stoel was indertijd door Napoleon gestolen en staat in het Louvre. Toen ik Maria New in 2007 tijdens een congres in Rome zag, vroeg ik haar waar in het Vaticaan die stoel die ze in haar artikel had afgebeeld precies stond, omdat ik daar de volgende morgen was uitgenodigd. Nee, zei ze, die stoel in het Vaticaan had ze nooit te zien gekregen. Ze had na veel papierwerk wel de stoel in het Louvre mogen zien en dat was de stoel die ze had afgebeeld in haar artikel.

Ik werk samen met een onderzoeksgroep in Rome, waarvan een internist een van de artsen van de paus is. Hij zorgde ervoor dat we met het hoofd van de beveiliging van het Vaticaan een privérondleiding kregen. Ik had meteen laten weten dat ik het bijzonder op prijs zou stellen die stoel te zien. Dat kon, natuurlijk, zei onze beveiligingsman, maar hij voegde daar meteen aan toe dat het verhaal van Maria New onzin was. Het was volgens hem een toiletstoel uit de tijd dat er nog geen andere voorzieningen waren. Hoe kwam het dat hij het artikel van Maria New kende, vroeg ik mij af. Het is immers een specialistisch stuk in een wetenschappelijk tijdschrift dat niet gemakkelijk toegankelijk is voor niet-medici, en zeker geen dagelijkse kost voor beveiligingsambtenaren.

Wij kregen van hem een unieke rondleiding door het stille Vaticaan. De zaal waar de kardinalen de paus kiezen, het huilkamertje waar de tot paus uitverkorene zich vervolgens geëmotioneerd terugtrekt, de capsules met witte en zwarte rook, de kamer met het beroemde balkon waar de paus verschijnt (en vanaf waar de vorige paus riep in iets wat een beetje op Nederlands leek: ‘Danke für die Blume’), de vreselijke muurschilderingen overal, en de Zwitserse garde voor iedere deur van een volgend belangrijk vertrek. De tuinen van de paus, de geheime vluchtweg naar de burcht, enzovoort, enzovoort. Zelfs alle schitterende zijden geborduurde mantels van de paus voor speciale gelegenheden werden uit de kast gehaald, om te bewonderen en te betasten. Een van de mantels was roze. ‘Is die voor de zaterdagavond?’ vroeg ik de geestelijke die liefdevol met ieder kledingstuk in de weer was. ‘Nee,’ antwoordde hij ernstig, ‘die is voor het bezoek aan de gevangenis.’ De mijters van de paus werden voor ons uitgepakt, het kruisbeeld dat hij op reis meeneemt, enzovoort, enzovoort.

Mooi, maar daar kwamen we niet primair voor, en ik herinnerde onze begeleider aan de stoel. Ja, die stond verderop, zei hij geruststellend. Toen we vanuit de stilte van de privévertrekken de Sixtijnse Kapel vol toeristen waren gepasseerd en er weer een serie deuren met Zwitserse bewaking voor ons geopend en gesloten was, vroeg ik maar weer eens naar de stoel.

‘O, dat is nu jammer,’ zei het hoofd beveiliging, ‘die zijn we een kwartiertje geleden gepasseerd. Neem me niet kwalijk, ik ben het helemaal vergeten.’

‘Geeft niets,’ zei ik luchtigjes, ‘we gaan gewoon terug.’

Dat kon helaas niet, ‘om veiligheidsredenen’, zei de beveiligingsman, terwijl hij van iedere boom en struik in de tuin van het Vaticaan vertelde door welk land deze geschonken was. Boven ons hoofd hing een complex netwerk van kabels en er stonden massale antennes van een geavanceerd communicatiesysteem. De weg terug naar de Middeleeuwen was afgesneden. Geen bijdrage dus aan de waarheidsvinding betreffende de stoel en paus Johanna, maar ik bleef erover piekeren. Als er geen stoel zou zijn, waarom zou de beveiligingsman dat dan niet gewoon hebben gezegd? Waarom bleef hij ons maar aan het lijntje houden? Zou die stoel nog steeds gebruikt worden, of zou paus Benedictus XVI ook dit oude gebruik weer in ere willen herstellen?