XVII

ER IS NIET MEER TUSSEN HEMEL EN AARDE…

XVII.1
ZIEL VERSUS GEEST

Image

Tot nog toe is niemand er in geslaagd om deze alledaagse werkelijkheid van geestproductie door het brein op zodanige wijze te formuleren dat er geen heilloze verwarring uit ontstaat.
BERT KEIZER, ONVERKLAARBAAR BEWOOND, 2010

Zoals Freud al zei, kennen alle culturen en alle religies het idee van het voortbestaan van ‘iets’ onstoffelijks na ons overlijden. Dat ‘iets’ wordt de ziel genoemd. Deze wordt verondersteld na het overlijden nog korte tijd in de buurt van het lichaam te blijven om dan voor altijd een plaats elders te vinden. Een Surinaamse obductieassistent klopt daarom driemaal op de deur voordat hij de opbaarruimte binnenstapt, want dan is de ziel gewaarschuwd. Van de Aboriginals in Australië mag de naam van de overledene voor een door de familie bepaalde tijd niet meer worden uitgesproken of opgeschreven, om de ziel rust te geven. Als door een ongeluk of misdrijf een Aboriginal plotseling is omgekomen, komt er een waarschuwing op het nieuws en gaat deze periode van zwijgen in. In de oude Chinese traditie werd voor de ziel een mooie bewerkte koker aan de dode meegegeven, die tot nu toe echter altijd leeg bleek te zijn. De bekende joodse geleerde Maimonides (1135-1204) gaat in zijn geschriften uit van de onsterfelijkheid van de ziel. Ook volgens de Koran heeft de mens zonder twijfel een ziel, en zullen volmaakte zielen onmiddellijk toegang krijgen tot het paradijs.

Er is door de eeuwen heen getwist over het moment waarop de ‘bezieling’ van een nieuw mensenkind zou plaatsvinden. De religieuze visies hierop klinken tegenwoordig nog door in de politiek rond abortus, stamcelonderzoek en embryoselectie. Talmoedgeleerden stelden, net als Aristoteles, het moment van de bezieling van het embryo op veertig dagen zwangerschap. Wellicht omdat dit het moment is waarop het als vruchtje herkenbaar wordt, want voor dit tijdstip wordt het vruchtje als ‘water’ beschreven. Dit discutabele standpunt maakt humaan embryo-naal stamcelonderzoek in Israël mogelijk. Het moment van de bezieling kende volgens de oude Grieken een geslachtsverschil. Volgens Hippocrates (460-377 v. Chr.) zou de manlijke foetus op de 30e dag van de zwangerschap bezield worden en de vrouwelijke vrucht op de 42e dag. Aristoteles (384-322 v. Chr.) schatte dat verschil nog wat groter in. De manlijke vrucht zou zijn ziel rond de 40e dag van de zwangerschap ontvangen en de vrouwelijke foetus pas rond de 80e dag. Thomas van Aquino (1225-1274), de Italiaanse theoloog en filosoof, legde eindelijk uit op welk vooroordeel dit geslachtsverschil was gebaseerd. Volgens hem was de vrouw een ‘mas occasionatus’, een man die zijn eindbestemming niet had bereikt (Summa Theologiae I, 92).

In 1906 werden door MacDougall (VS) stervende patiënten met bed en al op een wip geplaatst die als weegschaal diende. Als de patiënt zijn laatste adem had uitgeblazen, werd de kant van het hoofd 21 gram lichter. Hieruit concludeerde MacDougall dat hij ‘de ziel’ had gewogen. Dit is niet consequent omdat er altijd werd gesteld dat de ziel onstoffelijk was. Dan moet, zou je zeggen, de ziel ook geen gewicht hebben. Het gewichtsverlies op de wip als ons hart ophoudt met kloppen, zal eerder op een herverdeling van bloed tussen de verschillende organen berusten. Maar de omschrijving ‘21 gram’ voor de ziel kom je zelfs nu nog tegen als titel van een film. Descartes (1662), een gelovig katholiek, stelde dat dieren ‘zielloze automaten’ waren. Dit sloot aardig aan bij de waarneming van MacDougall, die geen lichaamsgewichtsvermindering bij stervende dieren vond. Enige tijd na McDougall heeft prof. Twining (VS) door preciezer te wegen echter vastgesteld dat alle dieren bij de dood enkele grammen tot milligrammen aan gewicht verloren en dus wel een beetje ziel zouden bezitten.

Alle culturen onderkennen door de eeuwen heen dus het bestaan van een ‘ziel’. Tegenwoordig is er een universitaire studie die volgens haar naamgeving de ziel zou bestuderen, de psychologie. De psycholoog bestudeert echter niet de ziel, maar slechts het gedrag en de hersenen. Een ‘psychon’ bestaat niet, een ‘neuron’ wel. Als je de geest geeft, ga je niet ter ziele maar is je brein ermee opgehouden. Ik heb nog geen goed argument gehoord tegen mijn simpele conclusie dat de ‘geest’ het resultaat is van het functioneren van onze 100 miljard hersencellen, en de ‘ziel’ een misverstand. Het universele voorkomen van het begrip ziel lijkt slechts gebaseerd op de angst van de mens voor de dood, de wens overleden geliefden weer terug te zien en het misplaatste, arrogante idee dat wij zo belangrijk zouden zijn dat er wel iets van ons móét overblijven na het overlijden.

XVII.2
HART EN ZIEL

Wanneer een man of een vrouw door zich de geest van een dode laat spreken of een waarzeggende geest bezit, zullen zij zeker te dode gebracht worden; stenigen zal men hem, hun bloedschuld is op hen.
LEVITICUS 20:27

Er zijn nog steeds mensen die het hart een bijzondere plaats toekennen als het gaat om ons gevoel, onze emoties, ons karakter, de liefde en zelfs onze ziel. Zo kreeg ik via de NRC Handelsblad-redactie een ingezonden brief waarin stond: ‘De professor blijft maar op de hersenen hameren, maar het hart, het gevoelsleven, is precies de tegenhanger van de hersenen.’ Natuurlijk, we voelen ons hart soms bonzen van opwinding, maar dat gebeurt in opdracht van de hersenen, die via het autonome zenuwstelsel zorgen dat ons lichaam klaar is om te vluchten, te vechten of te vrijen.

De mystieke plaats van het hart wordt gevoed door anekdotes die zouden ‘bewijzen’ dat er bij een harttransplantatie informatie over de donor meegetransplanteerd wordt. De Telegraaf kwam in 2008 met een bizar verhaal. Sonny Graham kreeg twaalf jaar geleden een nieuw hart. Het slachtoffer had zichzelf met een geweer door het hoofd geschoten. Het oorspronkelijke orgaan was van de toen 33-jarige Terry Cottle. Sonny Graham was zo blij met zijn nieuwe leven, dat hij begon te corresponderen met de weduwe van Terry. Van het een kwam het ander. ‘Het leek of ik haar al jaren kende,’ zei Graham tegen een lokale krant. ‘Toen ik haar voor het eerst zag, kon ik mijn ogen niet van haar afhouden.’ In 2004 trouwde de weduwe met de man die het hart van haar eerste echtgenoot had gekregen, zo meldde Fox News. Onlangs sloeg ook Sonny Graham de hand aan zichzelf, op dezelfde manier als de eerste ‘eigenaar’ van het hart. Cheryl, nu 39, is voor de tweede keer weduwe geworden. De Telegraaf concludeert vervolgens niet dat het blijkbaar niet eenvoudig was om samen te leven met Cheryl. Nee, in plaats daarvan zegt deze krant: ‘En daarmee wordt het verhaal weer eens aangewakkerd dat als je een orgaan als het hart transplanteert, de ziel van de overledene ook overgaat.’ De Telegraaf heeft een traditie in dit soort verhalen. Zo kopte de ‘Weekend Bijlage’ van De Telegraaf eens: ‘Zit je ziel in je hart? Claire Sylvia (47) kreeg het hart van een jongen. Ze fluit nu naar meisjes en drinkt bier.’ Sylvia, die hierover in 1997 een boek publiceerde, was ervan overtuigd dat dit de karaktereigenschappen van de jonge motorrijder waren die de donor van haar hart-longtransplantaat was geweest.

Er zijn ook anekdotes van harttransplantatiepatiënten wier smaak voor muziek in die van de donor verandert. Een man die het hart van een vrouw kreeg, was opeens gek op de kleur roze, een kleur die hij voor de operatie verafschuwde. Een vrouw claimde dat ze, nadat ze het hart van een schaker had gekregen, dat spel opeens meester was. Ook was er iemand die na de transplantatie in zijn droom het gezicht zag van de moordenaar van de donor van het hart. Zulke verhalen worden gepubliceerd in een tijdschrift waarvan ik tot voor kort nog nooit had gehoord, het Journal of Near-Death Studies. Het probleem met deze studies is dat de ontvangers van het donorhart informatie hadden over de donor, zoals geslacht, leeftijd, reden van overlijden, en een hoop andere details over zijn leven. Voordat we deze anekdotes serieus kunnen nemen, zijn er goed gecontroleerde studies nodig die volledig uitsluiten dat de ontvanger van het hart informatie over de donor krijgt. Een harttransplantatie is een enorm zware, stressvolle, levensbedreigende operatie, die jarenlang een ingrijpend effect kan hebben op de persoonlijkheid. Men wordt vaak spiritueler, voelt zich schuldig ten opzichte van de overleden donor, en heeft het gevoel dat de donor nog in leven is in hun lichaam. Ook de sterk werkende geneesmiddelen tegen de afstoting van het getransplanteerde orgaan hebben hun effect op het gedrag. Alles bij elkaar reden genoeg om je anders te voelen na zo’n transplantatie. Anderzijds is niet te verklaren hoe het getransplanteerde hart, dat geen zenuwverbindingen met de hersenen van de ontvanger meer heeft, complexe meegetransplanteerde informatie over de donor naar de hersenen van de ontvanger kan sturen zodat zijn gedrag verandert.

Tot het tegendeel gebleken is uit goed gecontroleerde studies, moeten we op basis van de beschikbare klinische en experimentele literatuur aannemen dat al onze karaktereigenschappen uitsluitend in onze hersenen zitten en dat het hart slechts een pomp is die vervangen kan worden zonder dat er karaktereigenschappen, goed of slecht, van de donor meekomen.

XVII.3
PSEUDOWETENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN VAN DE BIJNA-DOODERVARING

Wie het lichaam verlaat moet niet stiekem zijn vijf zintuigen meenemen.
BERT KEIZER, ONVERKLAARBAAR BEWOOND, 2010

Een van mijn promovendi vertelde mij op een wetenschappelijke, analyserende wijze spontaan over zijn twee bijnadoodervaringen (bde): ‘De eerste keer dat ik een bde meemaakte was ik 11 jaar oud en had een longontsteking met een pleuritis. Ik had 42,3 graden koorts en dreef letterlijk mijn bed uit. Onze eigenwijze huisarts vond dat ik me aanstelde. Toen gleed ik als het ware de tunnel in en zag het licht aan het einde. Ik kreeg het prettige gevoel van absolute rust. Muziek op de achtergrond hoorde ik niet bewust, maar had wel de emoties die mooie “kippenvelmuziek” bij je teweeg kan brengen. Dus ik kan me wel voorstellen dat er mensen zijn die het omschrijven alsof ze de engelen hebben horen zingen. Het licht omgeeft je als een warm bad, is heel helder maar niet pijnlijk fel.

De tweede BDE is interessanter geweest omdat ik toen mezelf “zag” liggen. Dat kwam, naar later is gediagnosticeerd, door een hartritmestoornis. Ik was 34 jaar, zat te eten en stond op om iets te pakken. Ik werd draaierig en viel “bewusteloos” op de grond. Ik was me echter heel bewust van mezelf en “zag” mezelf op de grond in de kamer liggen. Mijn vrouw kwam bij me en stond tegen me te roepen in paniek. Ik wilde haar wel vertellen dat het geen probleem was en dat het goed met me ging, maar dat ging niet. Normaal gesproken zou je dan in paniek raken of je op z’n minst zorgen gaan maken, maar als je relaxed door de kamer zweeft, is dat niet het geval. Ik realiseerde me echter wel heel goed dat het in werkelijkheid niet zo was en dat ik me inbeeldde dat ik zweefde. Ik hoorde mijn vrouw ook naast me staan en niet onder me. In gedachten maakte ik toen een analyse van mijn situatie: Ik lig hier op de grond, het raam is daar, de deur daar, op drie meter afstand staat de bank, ik lig hier voor de deur, hoor nog wel, maar zie niks, kan niet reageren. Het zweven wordt kennelijk deels visueel geprojecteerd. Heel vreemd, maar geen enkel gevoel van paniek of bezorgdheid. Na enige tijd voelde ik dat ik weer controle kreeg over mijn lichaam, verdween het zwevende gevoel en kon ik weer normaal zien. Hoe lang het geduurd heeft weet ik niet precies, maar het zal 30 seconden tot een minuut geweest zijn. Voor mijn gevoel echter een “eeuwigheid”. Dat wil zeggen dat ik alle gevoel voor tijd kwijt was. En dat voor iemand die zonder een horloge om te hebben meestal op vijf minuten nauwkeurig kan zeggen hoe laat het is. Maar ook dat draagt denk ik bij aan het eufore gevoel dat je op zo’n moment hebt. We hebben tenslotte altijd haast en willen zo veel mogelijk doen. Daar ben je op dat moment geheel van verlost. In beide gevallen ben ik niemand “tegengekomen”. Ik heb ook nooit stemmen gehoord.’

Iedereen weet na alle publiciteit rond Van Lommels boek (Eindeloos Bewustzijn, een wetenschappelijke visie op de bijna-doodervaring, 2007) wat bijna-doodervaringen (bde) zijn. Ze ontstaan als ons brein een tekort aan zuurstof krijgt, bij heftige angst, hoge koorts of door blootstelling aan chemische stoffen. Twintig procent van de mensen vertelt na een hartstilstand dat ze een gevoel van vrede en rust kregen, de pijn verdween, en men dacht dood te zijn. Soms krijgt men het gevoel uit het eigen lichaam te treden en zichzelf te zien liggen. Ook kan men vanuit een donkere ruimte met hoge snelheid een tunnel in gaan met aan het einde een helder licht, of in een schitterend landschap komen met prachtige kleuren en bloemen, en soms met muziek. Soms ziet men overleden vrienden en familieleden terug en soms een bekende religieuze figuur, en men kan zijn eigen leven aan zich voorbij zien flitsen. En dat alles gebeurt in minder dan een minuut. Het brein produceert, als reactie op de slechte conditie waarin het verkeert, in een enorm tempo herinneringen, gedachten, beelden en concepten die er eerder in zijn gestopt. Christenen zien Jezus en Hindoes zien de boodschappers van Yamraj die hen komt halen. De tijd lijkt veel sneller te verlopen dan normaal, men ziet zijn eigen leven aan zich voorbijflitsen, en men ziet de toekomst. De bde eindigt met het bereiken van een grens, waarna men terugkeert in het eigen lichaam. Er zijn mensen die naar hun zeggen teruggestuurd zijn door Jezus zelf omdat ze voor hun kinderen moesten zorgen.

Van Lommels verdienste is dat hij in 2001 in The Lancet gedetailleerd heeft beschreven wat mensen vertellen tijdens een BDE te hebben meegemaakt, waardoor dit fenomeen beter bespreekbaar is geworden in de medische wereld. Van Lommel vertelt hoe sterk de persoonlijkheid van zijn patiënten vaak veranderde door een bde, zelfs zo sterk dat echtscheidingen regelmatig het gevolg waren. Deze mensen hebben geen angst meer voor de dood, er is een toename van religieuze en spirituele gevoelens en van het geloof in het paranormale. Bde’s maken op vele mensen zo’n overweldigende indruk dat ze helemaal niet geïnteresseerd zijn in verklaringen voor deze fenomenen vanuit het hersenonderzoek. Ze denken een kijkje in het hiernamaals gekregen te hebben en houden zich voor de rest van hun leven liever met spirituele en religieuze zaken bezig. Mijn promovendus was daar een uitzondering op, die bleef tijdens en na zijn BDE een kritische wetenschapper.

VIER NOBELPRIJZEN DE PRULLENMAND IN

Helaas analyseert Van Lommel niet op dezelfde rationele wijze en laat hij zich door het geloof van zijn patiënten in paranormale verklaringen voor bde meeslepen. Zijn pseudowetenschappelijke interpretaties slaan aan, want het boek verkoopt fantastisch. Hij wijst categorisch iedere neurobiologische verklaring van bde af en komt zelf met een theorie die niet alleen bde, maar alle spirituele en paranormale verschijnselen in één klap zou verklaren, inclusief voorspellende dromen, reïncarnatie, waarnemingen op grote afstand, en het laten bewegen van voorwerpen met denkkracht. Volgens hem wordt het bewustzijn niet geproduceerd door de hersenen zoals wij, ‘kortzichtige mate-rialistische reductionistische hersenonderzoekers’, denken. Nee, volgens Van Lommel is het bewustzijn ‘overal in het universum aanwezig’ en wordt het door de hersenen slechts ontvangen ‘zoals een radio of een tv een programma ontvangt’. Volgens Van Lommel zouden gedachten ook geen materiële basis hebben. Hij weet blijkbaar niets van de recente experimenten die het tegendeel aantonen. Iemand met een geamputeerde arm kan met zijn gedachten via apparatuur die de elektrische activiteit van zenuwcellen registreert een computermuis of een kunstarm aansturen. De veronderstelde ‘radio’ (de hersenen) maakt dus zelf het programma, precies omgekeerd aan Van Lommels overtuiging.

Van Lommel zegt dat zijn spirituele theorie noodzakelijk is, omdat er voor ons langetermijngeheugen niet voldoende opslagcapaciteit zou zijn in ons brein. Dit is onzin, en Van Lommel lijkt niet te beseffen dat in het jaar 2000 Eric Kandel de Nobelprijs heeft ontvangen ‘voor het beschrijven hoe het korte- en langetermijngeheugen worden gevormd op moleculair niveau’. Ook voor onze embryonale ontwikkeling en afweerreacties zou er volgens Van Lommel te weinig informatie in het organisme aanwezig zijn. Volgens hem zou al die informatie in het universum opgeslagen liggen. Weer lijkt Van Lommel niet te weten dat er in 1995 een Nobelprijs is uitgereikt voor de ontdekking van genen die betrokken zijn bij de vroege embryonale ontwikkeling, terwijl in 1987 Tonegawa de Nobelprijs heeft ontvangen voor de ontdekking hoe ons lichaam de enorme diversiteit aan antilichamen produceert. Als klapstuk zou volgens Van Lommel ook het DNA niet de drager van de erfelijke informatie zijn, maar slechts de ontvanger van deze informatie uit het bewustzijn in het universum. Niemand kan serieus nemen dat ook Watson en Crick in 1962 onterecht de Nobelprijs voor de ontcijfering van de genetische code van het DNA hebben ontvangen. Het van tafel vegen van vier Nobelprijzen zonder één wetenschappelijk argument vormt het definitieve einde van de wetenschappelijke aspiraties van Van Lommels boek.

HET OPWEKKEN VAN BDE-ERVARINGEN

Bde’s kunnen veroorzaakt worden door iedere situatie die tot een verminderd functioneren leidt. Er zijn bde’s beschreven bij ernstig bloedverlies, door een septische of anafylactische shock, elektrocutie, coma door hersenbeschadiging of cerebrovasculair accident, suïcide, bijna-verdrinking – speciaal bij kinderen – of tijdens een depressie. Tevens kan een bde veroorzaakt worden door te hoge CO2-spiegels, en bij het buiten westen raken van piloten die in een gevechtsvliegtuig te snel accelereren, of door hyperventilatie, lsd, psilocybine of mescaline. Ook zijn bde’s gerapporteerd bij het gebruik van ketamine, een oud narcosemiddel.

Prof. Gert van Dijk, neuroloog en klinisch neurofysioloog in het LUMC wekt enkele malen per week flauwvallen bij patiënten op. Hij hoort regelmatig bde-verhalen van deze mensen: alsof er van alles geroepen wordt, een prettig gevoel, of het gevoel in een heel andere wereld te zijn. Bij die mensen gaat het om goed-gedocumenteerde tijdelijk verminderde doorbloeding van de hersenen, hij meet de uitval van de eeg terwijl de hersenstam het nog doet, want ze ademen door. Herhaaldelijk beweert Van Lommel in zijn boek echter dat een bde niet kan berusten op zuurstoftekort van de hersenen, want, zegt hij, dan zou iedereen bij een hartstilstand een BDE moeten hebben gehad. Hij vergeet echter dat door een wat langer durend zuurstoftekort het geheugen zodanig beschadigt dat je je een bde niet meer kunt herinneren, terwijl hij zo’n relatie in zijn eigen Lancet-studie zelf heeft aangetoond. Ook blijkt uit Van Lommels studie dat sommige mensen nu eenmaal gevoeliger zijn voor het (terug)krijgen van een bde dan andere. Dat zuurstoftekort een bde zou veroorzaken, wordt door Van Lommel ook verworpen, omdat heftige stress hetzelfde induceert. Het stresshormoon cortisol en de reactie van de stresssystemen in de hersenen zelf kunnen de veranderde werking van de hersenen onder die omstandigheden echter prima verklaren. Ook bij cannabisgebruik, waardoor vele chemische boodschappers in de hersenen worden beïnvloed, zijn uittreedverschijnselen beschreven. Hoe weet Van Lommel eigenlijk zo zeker dat alle hersenactiviteit bij bewusteloosheid verdwenen is? Prof. Gert van Dijk laat wekelijks zien dat dat onzin is. De eeg meet alleen de activiteit van het bovenste deel van de hersenschors. Bovendien is bij een hartstilstand de tijd tussen het normale functioneren van de hersenen en de bewusteloosheid voldoende voor het optreden van een bde zowel voor als na het optreden van de bewusteloosheid. Dat is dezelfde tijd waarin Dostojevski zijn ‘eindeloze’ ervaringen had gedurende een aanval van temporaalkwabepilepsie. Voor de mogelijkheid dat een bde kan optreden tijdens het bijkomen uit een bewusteloosheid pleit dat mensen voor hun gevoel soms terugfloepen in hun lichaam op het moment dat de reanimatie is geslaagd.

De buitenissige hypothese van Van Lommel is totaal onwetenschappelijk, terwijl er voor ieder aspect van de bde een goede verklaring vanuit het hersenonderzoek is. Een uittreedervaring is op te wekken door stimulatie van de plaats waar de temporaalkwab, die zeer gevoelig is voor zuurstoftekort, en de pariëtaalkwab bij elkaar komen. Als hier, in de gyrus angularis (fig. 27) de verwerking van de informatie uit de spieren, van het evenwichtszintuig en van het zien wordt verstoord, dan krijg je het gevoel uit je lichaam te treden en te zweven. Door elektrische stimulatie achter in de hypothalamus bij de fornix (fig. 25) werd bij een patiënt als bijwerking de temporaalkwab geactiveerd en ging hij gebeurtenissen van 30 jaar geleden herbeleven (zie XII.3), alsof het leven aan hem voorbijflitste zoals bij een bde. De mediale temporaalkwab is betrokken bij de opslag van episodische autobiografische herinneringen, de kroniek die ons gehele leven bestrijkt. De temporaalkwab is bovendien extreem gevoelig voor zuurstoftekort en kan hierdoor gemakkelijk geactiveerd worden. Prikkeling van de hippocampus leidt tot heel heldere, zeer gedetailleerde autobiografische herinneringen. Die herinneringen zouden tijdens een acuut levensgevaar niet na elkaar maar allemaal gelijktijdig naar boven komen, en worden daarom ook wel een ‘panoramische terugblik’ genoemd. Het gevoel van vrede en rust en het verdwijnen van pijn bij een bde wordt veroorzaakt door het vrijkomen van opiaatachtige stoffen. Het zien van een tunnel berust op een verminderde doorbloeding van de oogbol die, door de wijze waarop de bloedvoorziening plaatsvindt, begint in de periferie van het gezichtsveld. Hierdoor blijft het centrum van het gezichtsveld nog helder, maar wordt de periferie donker, wat het idee van een tunnel met aan het einde licht geeft.

Uiteindelijk komt Van Lommels theorie erop neer dat onze hersenen en ons DNA ontvangers zijn voor door hem niet nader gespecificeerde ‘bewustzijnsgolven’. Hij maakt bij zijn verklaringen uitvoerig gebruik van begrippen als verstrengeling en non-lokaliteit en andere termen die geleend zijn uit de kwantumfysica. Aangezien dit mijn vakgebied niet is, wilde ik geen commentaar leveren op dit deel van Van Lommels boek en heb ik de journaliste Nadine Böke van Folia (april 2008) hiervoor verwezen naar een specialist op dit gebied, de theoretisch fysicus Robbert Dijkgraaf die momenteel president van de KNAW is. Hij had hier een duidelijk oordeel over: ‘Mensen hebben een onweerstaanbare drang om in de kwantumfysica de oplossing van onverklaarbare problemen te zoeken. Maar alle eigenschappen van kwantumsystemen verdwijnen helaas enorm snel als je meer dan een paar deeltjes bij elkaar stopt. Verstrengeling en non-lokaliteit, waarbij deeltjes op afstand met elkaar verbonden zijn en elkaar kunnen beïnvloeden, treedt alleen op onder uitzonderlijke omstandigheden: bij een temperatuur van een miljardste graad boven het absolute nulpunt en in een extreem goed geïsoleerde omgeving. In een warm, ingewikkeld systeem als het menselijk brein of de wereld daaromheen is het onmogelijk om iets van de kwantumwereld te behouden. Je kunt op de achterkant van een envelop uitrekenen dat dit mathematisch uitgesloten is.’

ONVERANTWOORDELIJKE BANGMAKERIJ

Van Lommel is natuurlijk vrij om spirituele, niet door enig onderzoek ondersteunde theorieën te poneren. Zijn ideeën zijn ook niet nieuw. Ze bestonden al duizenden jaren geleden in vele culturen, mystieke bewegingen en godsdiensten. Hij moet de mensen echter niet voor de gek houden met een ondertitel die een ‘wetenschappelijke visie op de bde’ aankondigt. Wat bovendien onacceptabel is, is dat hij als arts op basis van zijn volkomen onwetenschappelijke theorieën mensen angstig maakt voor het ter beschikking stellen van hun organen voor transplantatie. Het is verbijsterend dat hij de kletsverhalen waarbij de ontvanger van het getransplanteerde orgaan karaktereigenschappen van de donor mee zou krijgen (zie XVII.2), als waarheden brengt. Van Lommel zegt weliswaar in principe niet tegen orgaantransplantatie te zijn, maar maakt intussen willens en wetens potentiële donoren en hun familie onnodig angstig.

Image

Fig 27 Een uittree-ervaring is op te wekken door stimulatie van de plaats waar de temporaalkwab, die zeer gevoelig is voor zuurstoftekort, en de pariëtaalkwab bij elkaar komen. Als hier, in de gyrus angularus, de verwerking van de informatie uit de spieren, het evenwichtszintuig en van het zien wordt verstoord dan krijgt men het gevoel uit het lichaam te treden en te zweven.

En zo eindigt een boek dat is aangekondigd als een ‘wetenschappelijke visie’ in een moeras van suggestieve opmerkingen en steun voor alles wat alternatief, paranormaal en vaag is. Het is een spiritueel, vaak antiwetenschappelijk boek geworden, een boek met een missie, waaraan alle wetenschappelijke inzichten en twijfels worden opgeofferd, en dat dus zeer terecht in een hervormde kerk te Velp ten doop werd gehouden en niet in een universitaire instelling.

Er wordt momenteel in diverse ziekenhuizen geprobeerd om bewijzen te verzamelen voor het uit het lichaam treden tijdens een bde. Codes zijn hoog op kasten neergelegd, maar zoals verwacht, hebben patiënten die het gevoel hadden uit hun lichaam te zijn getreden niet kunnen vertellen wat daar boven op de kast lag. Alles bij elkaar is er dus geen enkele reden om bde’s te zien als bewijs voor waarnemen buiten de hersenen om, of als bewijs iets te hebben meegemaakt van een leven na de dood. In het hiernamaals zijn die patiënten nooit geweest.

Bijna-dood is niet hetzelfde als dood, net zoals bijna-zwanger niet hetzelfde is als zwanger.

XVII.4
EFFECTIEVE PLACEBO’S

De geneeskunst bestaat uit het amuseren van de patiënt, terwijl de natuur de ziekte geneest.
VOLTAIRE (1694-1778)

Er was verbijstering toen bleek dat de werking van de meest gebruikte antidepressiva klinisch niet significant beter was dan dat van een fopmiddel, een placebo. Bewondering voor de effectiviteit van de placebo hoorde je vreemd genoeg eigenlijk niet. Een placebo-effect is ieder effect van een pil dat niet door zijn specifieke chemische eigenschappen wordt veroorzaakt. Zo wordt een geneesmiddel dat rood, geel of oranje is, geassocieerd met een stimulerend effect, terwijl blauw en groen ervaren wordt als rustgevend. Een placebo kan ook bijwerkingen hebben. Je kunt er misselijk van worden of buikpijn van krijgen. Je kunt er zelfs aan verslaafd raken, zodat er onthoudingsverschijnselen optreden als men de placebobehandeling staakt. Er zijn dus genoeg redenen om geïnteresseerd te raken in de effectiviteit en het neurobiologisch werkingsmechanisme van placebo’s.

Placebo-effecten berusten op onbewuste veranderingen in hersenfuncties, waardoor de ziekteverschijnselen verminderen. Deze worden veroorzaakt door de verwachting die de patiënt van de behandeling heeft. De stoffen in een placebo zijn weliswaar farmacologisch onwerkzaam, maar het effect van de informatie die erbij aan de patiënt wordt gegeven en de verwachtingen van de patiënt zelf kunnen het placebo-effect zeer specifiek maken. Dit geldt niet alleen voor pillen, maar net zo goed voor gesprekstherapieën, chirurgische ingrepen of andere therapieën. Jarenlang is psychiatrische patiënten met veel succes geadviseerd paniekaanvallen te couperen door in een plastic zakje te ademen. Het idee was dat door de hyperventilatie er te veel koolzuurgas werd afgeblazen en dat daardoor de paniekaanval zou ontstaan. Maar later bleek dat hyperventilatie niet de oorzaak maar het gevolg van de paniekaanval was, en dat het extra koolzuurgas dat via het plastic zakje werd ingeademd zelfs de beste manier was om een paniekaanval uit te lokken. Maar omdat men erin geloofde werkte het.

Bij de ziekte van Parkinson, die berust op een tekort aan de chemische boodschapper dopamine, veroorzaakt een placebo meer afgifte van dopamine in de hersenen en zo een vermindering van de symptomen. De parkinsonsymptomen kunnen ook verminderd worden door met een elektrode in de diepte van de hersenen een gebiedje, de nucleus subthalamicus, elektrisch te remmen. Als de dokter tegen de patiënt zegt dat hij de stimulator van zo’n diepteelektrode aanzet of uitzet, maar dat niet doet, treedt er toch al respectievelijk een verbetering of verslechtering van de parkinsonsymptomen op. Bij parkinsonpatiënten die bij bewustzijn zo’n diepte-elektrode in de hersenen geplaatst kregen, werd tijdens de operatie een onwerkzame stof ingespoten met de mededeling dat dit een nieuw antiparkinsonmiddel was. Hierop verminderde de elektrische activiteit in datzelfde hersengebiedje en verbeterden de symptomen bij ruim de helft van de mensen. Blijkbaar ‘weten’ de hersenen bij de patiënten die op de placebo reageren in welke gebieden ze de activiteit moeten veranderen om de symptomen te verminderen. En dat gaat beter op basis van de verwachting van de patiënt dat het zogenaamde ‘nieuwe middel’ zal helpen.

Depressieve patiënten die werden behandeld met een placebo waren na zes weken in dezelfde mate vooruitgaan als de patiënten die het echte antidepressivum kregen. Hersenscans lieten zien dat er een grote overeenkomst was in de activiteitsveranderingen van hersengebieden tussen de groep die een placebo kreeg en de groep die het echte antidepressivum ontving. De hersenen brengen op basis van een placebo dus precies de juiste functionele veranderingen tot stand die tot een vermindering van de depressiesymptomen leiden: een verhoging van de activiteit in de prefrontale cortex en een verlaging van de activiteit in de hypothalamus.

Als een patiënt pijn heeft en hij krijgt een placebo, dan ‘weten’ de hersenen dat een verhoogde afgifte van morfineachtige stoffen en een verschuiving van activiteit in een aantal hersengebieden en het ruggenmerg nodig zijn om de pijn te onderdrukken. Een dure placebo helpt daarbij beter dan een goedkope placebo. Daarentegen is de verwachting van de patiënt dat een pijnstiller zal helpen bij alzheimerpatiënten afwezig. Hierdoor is pijnstilling bij deze patiënten minder effectief en hebben ze een hogere dosis pijnstiller nodig om hetzelfde effect te krijgen.

Het placebo-effect is het onbewuste zelfhelende vermogen van de hersenen. Dat mechanisme kan aan de behandeling van kanker weinig of niets bijdragen, maar blijkt wel effectief te zijn bij een aantal hersenziekten. Onderzoek naar het mechanisme van placebo-effecten en naar de vraag waarom sommigen van ons gevoeliger zijn voor placebo-effecten dan anderen zou belangrijke klinische gevolgen kunnen hebben. Intussen moeten we het effect van de ouderwetse imposante en vertrouwenwekkende dokter als ‘wandelende placebo’ zeker ook niet onderschatten.

XVII.5
TRADITIONELE CHINESE GENEESKUNDE: SOMS MEER DAN PLACEBO

Acupunctuur kan meer zijn dan een placebo-effect.

De Traditionele Chinese Geneeskunde (TMC) propageert sinds mensenheugenis dat een onnoemelijk aantal stoffen en gerechten goed voor je gezondheid zijn. In feite hoor je in China bij alles wat men lekker vindt dat het gezond is en een lang leven geeft. Maar er zijn ook serieuze studies die suggereren dat de onvolprezen niet-gefermenteerde groene thee de kans op hart- en vaatziekten en sommige vormen van kanker zou verkleinen. Op basis van 17 bevolkingsonderzoeken wordt geschat dat de kans op een hartinfarct met 10% afneemt als je drie flinke koppen groene thee per dag drinkt. Groene thee zou niet alleen werken tegen een verhoogde bloeddruk en overgewicht, maar zelfs ook beschermend voor ons brein zijn. Een aantal traditionele Chinese kruidenpreparaten zouden de symptomen van een dementie verbeteren en worden met moderne technieken onderzocht op hun actieve componenten en hun werkingsmechanismen. Zo gaat Uncaria rhynchophylla de aggregatie van bèta-amyloïd tegen, wat een mogelijk werkingsmechanisme tegen de ziekte van Alzheimer zou kunnen zijn. Maar de claims wat betreft de effectiviteit van groene thee bij de ziekten van Parkinson en Alzheimer hebben zeker nog verdere onderbouwing nodig. Duizendpoten, kevertjes en aardwormen hadden in de Traditionele Chinese Geneeskunde de reputatie dementie tegen te gaan. Extracten van deze dieren bleken inderdaad de acetylcholine-estrease-activiteit te remmen, net als de enige preparaten die in het Westen bij alzheimerpatiënten voor dit doel worden gegeven, en die bij sommigen enig effect hebben. Het is zeker niet uitgesloten dat het Chinese onderzoek van de traditionele kruiden met totaal nieuwe werkzame stoffen zal komen.

Bij een acupunctuurbehandeling is het in de eerste plaats de vraag of er niet slechts sprake is van een placebo-effect. Een placebo-effect is zeker aanwezig bij deze exotische therapie met haar indrukwekkende ritueel dat hoge verwachtingen bij de patiënt genereert. Bovendien speelt bij deze behandeling de vraag of het eeuwenoude Chinese concept betreffende het belang van de meridianen en de klassieke acupunctuurpunten inderdaad betekenis heeft. Ik geef een paar studies als voorbeeld, ook als illustratie van de complexiteit van het probleem.

Bij de behandeling van migraine werden ter beantwoording van deze vragen de patiënten willekeurig in drie groepen verdeeld. De eerste groep kreeg de echte acupunctuurbehandeling waarbij de naalden in de klassieke punten werden gestoken en de artsen ‘de Qi’ moesten bereiken, dat wil zeggen de situatie waarbij de patiënten een uitstralend gevoel krijgen, wat gezien wordt als een teken van effectiviteit van de naald. De tweede groep was een ‘sham-acupunctuur’-groep, waarbij de naald in van tevoren bepaalde ‘niet-acupunctuurpunten’ werd geprikt. De derde groep was een wachtlijstgroep. De behandeling van de echte acupunctuurgroep bleek niet effectiever dan die van de sham-acupunctuurgroep, maar beide waren effectiever dan de wachtlijstgroep. Je kunt hieruit dus enerzijds concluderen dat acupunctuur effectief is, maar anderzijds dat de betekenis van de klassieke acupunctuurpunten, althans voor de behandeling van migraine, betwijfeld kan worden. Je kunt uit deze studie echter niet opmaken of de effectiviteit door een fysiologisch mechanisme veroorzaakt is, of door een zeer effectief placebo-effect. Eenzelfde resultaat werd verkregen bij drie van zulke groepen patiënten met spanningshoofdpijn (Melchart et al., 2005).

Echter, bij een soortgelijk experiment met patiënten met osteoartritis van de knie kwam acupunctuur effectiever uit de bus. Hierbij werd een ‘echte’ acupunctuurbehandeling vergeleken met een ‘minimale acupunctuurbehandeling’, waarbij oppervlakkig geprikt werd in ‘niet-acupunctuurpunten’, en met een wachtlijstgroep. Na acht weken behandeling bleken de met echte acupunctuur behandelde patiënten een significante verbetering te hebben van de pijn en functie van de knie ten opzichte van de ‘minimale’ behandeling. Hoewel het verschil tussen de twee groepen afnam in de loop van de tijd, is er hier dus wel een klinisch relevant behandeleffect gevonden. Bij chronische mechanische nekpijn bleek acupunctuur statistisch wel, maar klinisch niet effectief te zijn. Hier werd elektroacupunctuur vergeleken met een sham-procedure waarbij de hele behandeling identiek was maar er geen stroom door de kabels liep. Je weet hierbij dus niet wat de acupunctuurnaald zelf teweegbracht.

In een PET-scanstudie werd het verschil in de reacties op de acupunctuurbehandeling van de hersenen bestudeerd, en de verwachting die de osteoartritispatiënten met pijn van de behandeling hadden. In een ‘single blind cross-over’-opzet werden drie condities bestudeerd: een echte acupunctuur, een placebo-acupunctuur en een huidprikconditie. Voor de placebo-acupunctuur werd een ‘Streitbergernaald’ gebruikt, die een stompe punt heeft en waarbij de naald in de schacht verdwijnt zodra hij op de huid gedrukt wordt. De patiënt krijgt daardoor de indruk dat de naald in de huid verdwijnt. De derde groep kreeg een acupunctuurnaald met een stompe punt op de huid gedrukt. Geen van deze drie suboptimale acupunctuurbehandelingen verminderde de pijn van de patiënt. In de PET-scan bleek de ipsilaterale insula, een gebied dat lichamelijke, autonome reacties coördineert, meer geactiveerd te worden door de echte acupunctuurnaald dan door de Streitbergernaald, hoewel beide behandelingen dezelfde verwachting bij de patiënt creëerden. Deze twee behandelingen veroorzaakten een sterkere activatie in de prefrontale cortex, de voorste cingulaire cortex en de middenhersenen dan de huidprik, waarvan de patiënt geen therapeutische verwachtingen had. Dit experiment laat zien dat de acupunctuurnaald een specifiek fysiologisch effect kan hebben, en dat los daarvan de verwachting die de patiënt van de behandeling heeft, een stimulatie geeft in hersengebieden die met beloning te maken hebben. Acupunctuur kan dus meer doen dan alleen maar het placebo-effect van de verwachting die de patiënt van de therapie heeft. In hoeverre dat van klinische betekenis is en in hoeverre de klassieke acupunctuurpunten hiervoor essentieel zijn, moet voor iedere behandeling voor iedere klacht afzonderlijk bekeken worden om er ‘gewone’ op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde geneeskunde van te maken. Dierexperimenten die het mechanisme van acupunctuur bestuderen zijn hiervoor ook van groot belang. Zo bleek elektro-acupunctuurpijnstilling bij de rat samen te gaan met een verhoogde concentratie vasopressine in de nucleus paraventricularis, terwijl oxytocine en de opiaatpeptiden daar geen verandering lieten zien. Vasopressine is te meten in het bloed en kan dus misschien behulpzaam zijn bij de evaluatie van acupunctuureffectiviteit en werkingsmechanismen bij de mens.

XVII.6
KRUIDENTHERAPIE

Kruiden kunnen niet alleen effectieve stoffen bevatten maar ook zeer giftige.

Kruiden als alternatieve therapie zijn immens populair. In de VS, het land van de getallen, zijn 30 000 kruidenproducten op de markt, en wordt voor zo’n 4 miljard dollar per jaar aan deze spullen verkocht. Als je een chronische ziekte hebt en de dokters kunnen je niet echt helpen, dan komt er een moment dat de meesten van ons ook eens een ‘alternatieve’ therapie gaan proberen. Iedereen kent wel iemand die iemand kent die er opeens mee genas. Merkwaardig overigens dat niemand het dan ooit heeft over het feit dat ziektes ook vanzelf kunnen overgaan. Een belangrijk deel van het veronderstelde effect van de alternatieve therapieën is waarschijnlijk dat alternatieve dokters veel aardiger zijn en meer tijd voor hun patiënten nemen dan reguliere dokters. Het sterke geloof in de effectiviteit van een alternatieve therapie, bij de behandelaar zowel als bij de patiënt, is vaak zo sterk dat er geen betere placebo te bedenken is. Een veelgehoorde ratio-nalisering van diegenen die met kruiden gaan beginnen is ‘baat het niet, schaden zal het ook niet’. Immers, het zijn ‘natuurlijke’ stoffen en dus kan het niet slecht zijn, is de redenering. Dat is een misverstand dat ik uit de wereld wil helpen. Kruiden kunnen heel goed volkomen onwerkzaam zijn tegen de kwaal waarvoor ze verkocht worden en toch levensgevaarlijk zijn. Bovendien, de meest giftige stoffen die we kennen zijn ‘natuurlijke’ stoffen. Dat is ook logisch, want als een chemische stof op ons organisme inwerkt, dan is dat meestal via een specifiek eiwit als ontvangstation, een receptor. En receptoren zijn er alleen voor natuurlijke stoffen, of stoffen die er chemisch op lijken.

Als je de medische literatuur doorloopt over de mogelijk giftige werking die ‘veilige’ kruiden kunnen veroorzaken, schrik je je een ongeluk. Een grote diversiteit aan neurologische en psychiatrische ziekten zijn gedocumenteerd als zijnde het gevolg van het gebruik van kruiden, zoals vaatontstekingen in de hersenen, hersenoedeem, delier, coma, verwarring, hallucinaties, hersenbloedingen, bewegingsstoornissen, depressie, spierzwakte, tintelingen en epileptische insulten. Ginseng kan slapeloosheid, vaginale bloedingen en manie veroorzaken. Van valeriaan kun je misselijk worden en een kater overhouden. Datura stramonium (doornappel) kan desoriëntatie veroorzaken, en passiebloemen kunnen hallucinaties oproepen. Aan het gebruik van kava kava (piper methysticum), dat als een middeltje tegen stress verkocht wordt, kun je een levensgevaarlijke leverontsteking en levercirrose overhouden, en van ma huang kun je een psychose krijgen. Ma huang-kruidenpreparaten bevatten ephedra-alkaloïden. Deze stoffen zitten in afslankmiddelen, peppillen, ‘smartdrugs’, en ze worden als doping in de sport gebruikt. Een kleine hoeveelheid van deze stof kan al een beroerte, hartinfarct of psychose veroorzaken. Er zijn hierdoor doden gevallen in de sport. Minister Hoogervorst heeft deze preparaten indertijd dus terecht verboden. Ginkgo biloba, de boom die je veel ziet in China, heeft een blad dat zeer populair was als jugendstilversiering in Europa, begin 20e eeuw. Ginkgo wordt gegeven tegen geheugenproblemen en dementie (het heeft een effect, maar helpt zelfs minder goed dan de al weinig werkzame westerse geneesmiddelen), en kan hoofdpijn en duizeligheid geven. Eucalyptus kan een delier veroorzaken. St.-Janskruid (Hypericum perforatum) wordt tegen depressies gebruikt en heeft inderdaad een bewezen gunstig effect op de stemming, maar kan ook angst en vermoeidheid veroorzaken.

Sommige kruiden, vooral uit Azië, zijn bovendien verontreinigd met zware metalen. En laat je niets wijsmaken: het argument dat kruidenmengsels al eeuwen gebruikt worden, bijvoorbeeld in de traditionele Chinese geneeskunst, geeft geen enkele garantie, noch voor de effectiviteit, noch voor de afwezigheid van toxische effecten. Kruiden kunnen bovendien een onverwachte en gevaarlijke interactie hebben met tegelijkertijd gebruikte reguliere geneesmiddelen. Zo kan St.-Janskruid de werking van de anticonceptiepil tenietdoen, en de werking van aidsremmers en Prozac verstoren.

Zo, laten we nu, gewapend met deze basiskennis en een kritische houding, het internet op gaan. Laat Google zoeken op ‘kruidentherapie’ en je krijgt meer dan 20 miljoen hits voor kruiden tegen allerlei ziekten met alle te verwachten onzin van oplichters. Lees en huiver. Wees gewaarschuwd als ze je iets willen verkopen waarvan ze zeggen dat het geen bijwerkingen heeft. Alles wat werkt in de geneeskunde heeft ook bijwerkingen. Als er geclaimd wordt dat iets geen bijwerkingen heeft, dan zijn er drie mogelijkheden: 1) het werkt helemaal niet, 2) het is nooit op bijwerkingen getest, en 3) het meest waarschijnlijke, beide opties gelden. De enige die zeker beter wordt van de kruiden die op internet aangeprezen worden is de kruidenleverancier zelf.

Dat wil zeker niet zeggen dat kruiden geen chemische bestanddelen kunnen bevatten met geneeskrachtige werking. In China wordt druk gewerkt aan een op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde onderbouwing van de Traditionele Chinese Geneeskunst. Er wordt gezocht naar de aard van de actieve chemische stoffen in kruiden die al eeuwenlang in TCM worden gebruikt, maar anders dan in het westen, waar men altijd streeft naar de isolatie van één werkzame stof om die tot een geneesmiddel te ontwikkelen, gaat men er in de TCM vanuit dat de werkzaamheid optimaal is wanneer er sprake is van een mengsel van actieve stoffen. Dat maakt het er niet gemakkelijker op. Die stoffen worden nu geïsoleerd en vervolgens op westerse wijze in celkweken en dierexperimenten onderzocht op hun effectiviteit. Langs deze weg werkt bijvoorbeeld prof. Quo aan de Qing Hua-universiteit van Beijing met een indrukwekkende groep onderzoekers aan de isolatie van nieuwe actieve chemische stoffen uit de traditionele geneesmiddelen. Er is een sterke druk binnen China zelf om TCM een wetenschappelijke basis te geven, en er is heftige kritiek op diegenen die slechts doorgaan met het simpelweg toepassen van TCM volgens de eeuwenoude Chinese tradities.

Soms komen er uit de isolatie van chemische stoffen uit kruiden ook voor ons oude bekenden naar voren. Zo blijken planten die traditioneel tegen verouderingsziekten worden gebruikt veel melatonine te bevatten. Ook in het Westen wordt melatonine door sommigen gepropageerd als een antioxidant dat het verouderingproces zou remmen, maar hard klinisch bewijs hiervoor ontbreekt. Wel werkt melatonine in onze handen, als puur chemische stof, bij demente patiënten voor herstel van het slaap-waakritme, om nachtelijke onrust te verminderen, en het verbetert tevens in bescheiden mate het geheugen. Gecontroleerde onderzoeken met kruiden die hoge doses melatonine bevatten gericht op deze effecten, zijn bij mijn weten tot nu toe niet gedaan. Ginseng wordt in de Traditionele Chinese Geneeskunst voorgeschreven tegen problemen bij het seksueel functioneren. Dierexperimenten in de VS hebben laten zien dat ginseng inderdaad het libido verhoogt, erecties faciliteert en het seksuele gedrag stimuleert. Nu nog de bevestiging in de kliniek.

De effectiviteit van traditionele plantenextracten wordt steeds meer getoetst in gecontroleerde klinische omstandigheden, zoals dat ook in het westerse geneesmiddelenonderzoek gebeurt. De resultaten spreken elkaar, zoals bij al het geneesmiddelenonderzoek, soms tegen. Zo zijn er onderzoeken die laten zien dat een extract van het ginkgo-bilobablad inderdaad bescheiden effecten heeft op geheugenstoornissen bij ouderen en bij dementerenden, maar andere onderzoeken laten geen verbetering van geheugenfuncties zien. Er is een vergelijkende analyse gedaan tussen ginkgo en de in het Westen tegen dementie gebruikte weinig effectieve middelen met veel bijwerkingen (acetylcholine-esteraseremmers). De getallen voor de westerse medicijnen waren toch nog wat beter dan die voor ginkgo. Ginkgo is dus ook geen tovermiddel tegen dementie.

De tijd zal leren wat de redenen voor de discrepanties tussen de onderzoeken zijn en wie er gelijk heeft. Het belangrijke punt is dat Traditionele Chinese Geneeskunde nu op een gecontroleerde westerse wijze onderzocht wordt, zodat we op den duur weten of er inderdaad effectieve middelen zonder al te veel bijwerkingen en gevaar voor toxiciteit uit ontwikkeld kunnen worden. Het laatste gevaar is zeker niet denkbeeldig. In een TCM-aloëpreparaat werd in 2006 in Engeland 11 700 maal de UK-standaard kwik gevonden. Dit soort waarnemingen zet TCM in China momenteel onder extra druk om te moderniseren.