32

Toen Sarah terugkwam bij de hut trof ze de andere kinderen aan in iets wat op een shocktoestand leek. Franklin probeerde opnieuw de laptop tot leven te wekken. Tommy beukte met een stuk hout op de vloer, en Sarah zag dat Linda in elkaar gedoken op een matras in de andere kamer lag te huilen. Ze liep naar haar vriendin toe, maar toen ze zich op een andere matras liet zakken, merkte ze hoe zwaar haar eigen armen en benen aanvoelden en hoe moe ze was; de zwaartekracht leek haar plotseling twee keer zo sterk geworden, zodat ze achterover werd getrokken en naar de rottende dakbalken bleef liggen staren. Ze deed haar ogen dicht.

Linda slaagde erin haar gehuil te stoppen en mompelde iets tegen Sarah, kreeg geen antwoord en voelde haar eigen oogleden eveneens omlaag zakken. Het was een warme dag en de hitte zorgde ervoor dat de beide meisjes in een diepe slaap vielen terwijl de jongens in de andere kamer nerveus heen en weer drentelden.

Linda wist niet hoe lang ze had liggen slapen toen ze wakker werd en zich zo licht voelde dat het leek alsof ze van de matras werd getild. Ze stond op en zag dat er niemand anders in de hut was. De laptop lag op de vloer, de inhoud van meneer Everetts rugzak lag door de hele hut heen verspreid en de koelbox was op zijn kant gevallen, zodat er water en ijs uit liep. Buiten was het zwaarbewolkt en in de hut was het erg donker.

Linda riep de anderen, luisterde, maar hoorde niemand terugroepen. Ze durfde niet naar buiten te gaan, en dus keek ze door de deuropening en riep opnieuw. Het gras op de open plek werd platgeblazen door een harde wind. Ze liep van het ene raam naar het andere en keek of ze de andere kinderen zag. Haar angst bereikte een felle piek toen het tot haar doordrong dat ze nodig moest plassen. Opnieuw riep ze de anderen. Niets. Omdat ze niet in staat was het nog langer op te houden, holde ze naar het buitentoilet. Ze was bijna bij de deur toen ze iets zag bewegen aan de rand van de open plek, dicht bij de berkenbomen waar ze van Sarah tussendoor hadden moeten lopen.

‘Sarah!’ riep Linda, die de wc volkomen vergeten was, en ze nam een paar reuzenstappen in de richting van de beweging.

Plotseling was die beweging heel dichtbij, en Linda bleef staan. Het duurde even voordat het tot haar doordrong dat de massa die nu naar op haar af kwam, de wandelaarster was van wie ze hadden gedacht dat ze dood was – een zwaar gehavend, afschuwelijk, bloederig díng dat moeizaam voortsjokte onder een rugzak met een verwrongen frame, en nog maar een meter van haar vandaan. Het zwaar gehavende gezicht van de vrouw bewoog, ze probeerde iets te zeggen.

Linda schreeuwde zo hard als ze kon, maar stond als verstard toe te kijken, en kon niet wegkomen. Ze probeerde een stap naar achteren te doen, maar haar voeten leken vast te zitten in de zachte aarde. Opnieuw schreeuwde ze het uit.

Sarah ontwaakte uit een diepe mist en hoorde Linda schreeuwen. Linda lag op de matras naast haar en zo te zien was ze nog steeds diep in slaap, maar toch lag ze luid te gillen. Bij de deur stonden Franklin en Tommy met grote ogen te kijken. Sarah schudde haar vriendin heen en weer. Linda sprong op en was onmiddellijk wakker. Ze wist niet waar ze was, en bevond zich nog steeds in de greep van de krachtige droom. Toen keek ze uit het raam.

‘Het leeft nog.’

‘Wat?’ vroeg Sarah. Tommy en Franklin draaiden zich snel om en keken door het raam in de andere kamer naar buiten.

‘Het ding dat we net hebben gezien. Het loopt daarbuiten rond.’

‘Je hebt een nare droom gehad,’ zei Franklin, en hij draaide zich weer om, al was hij nog steeds op zijn hoede voor wat er misschien om de hut sloop.

Linda wilde tegensputteren, maar toen het tot haar doordrong dat Franklin gelijk had, barstte ze opnieuw in tranen uit, in plaats van opgelucht te zijn. ‘Ik ga nooit de hut meer uit.’

Sarah schudde haar hoofd en stond op, liep naar de deur en wrong zich langs Franklin en Tommy heen.

‘Nee. We moeten nu gaan, terwijl het nog licht is. Ik weet de weg. Dat weet ik zeker.’

‘Niet weggaan!’ krijste Linda.

Sarah reageerde niet. Ze bleef doorlopen en de drie kinderen keken haar na terwijl ze met grote stappen de open plek op liep.

‘We moeten hier blijven,’ zei Linda smekend tegen de anderen. Franklin schudde zijn hoofd. Tommy zei niets en liep snel achter Sarah aan.

‘Ze weet wat ze doet,’ zei Franklin tegen Linda.

‘Nee, dat weet ze helemaal niet. Het… misschien leeft het echt wel.’

Franklin wist daar niets op terug te zeggen, maar ook hij liep nu naar de deur. Alsof ze werd meegetrokken door de anderen, sprong Linda van de matras en liep achter hem aan.

Sarah lette goed op dat het lijk niet bewoog toen ze er over de glooiende helling naartoe liep, en om er zeker van te zijn dat de anderen niet opnieuw de moed zouden verliezen, bleef ze staan wachten totdat ze haar hadden ingehaald, Ook nu weer leek het lijk haar zekerder van zichzelf te maken. Tommy tuurde ernaar terwijl hij naar haar toe liep, Franklin keek strak voor zich uit en Linda, die een beetje achterop was geraakt, struikelde terwijl ze probeerde de anderen in te halen, en liep hard te huilen terwijl ze naar hen toe kwam.

In een opwelling liep Sarah naar het lijk toe en bleef op ongeveer een halve meter afstand staan. Linda hapte naar adem. Franklin mompelde iets onhoorbaars. Sarah keurde het afgrijselijke ding voor zich nauwelijks een blik waardig. Ze probeerde alleen maar de anderen, en misschien ook zichzelf, te laten zien dat ze niet bang was voor het lijk, en voor wat ze nog voor de boeg hadden. Ze draaide zich om. Honderd meter verderop verdween het pad waarop ze zich bevonden op een steiler afdalend stuk van de helling uit het zicht. Op de plek waar ze nu stonden was het bos niet dicht, maar in de verte leek het wel een muur van jonge boompjes, struikgewas en tot hun volle lengte uitgegroeide naald- en loofbomen. Vol zelfvertrouwen zette Sarah haar eerste stappen in de richting van het onbekende terrein. De drie anderen liepen achter haar aan. Tommy was de laatste. Hij moest echt zijn best doen om niet naar het gemangelde lijk te blijven turen.

Vanaf een hoogte van driehonderd meter boden de Adirondacks zelfs in het karakterloze felle zonlicht van de middag een prachtige aanblik. Seth Cooper, die al sinds zijn terugkeer uit Vietnam in het voorjaar van 1970 met helikopters over dit gebied rondvloog, vond de golvende hellingen, de schittering van het zonlicht in de hooggelegen meren, en het weelderige en zacht uitziende bladerdak van een adembenemende, misschien zelfs zinnelijke schoonheid. Maar op deze dag dwong hij zichzelf om zich niet over te geven aan zijn poëtische mijmeringen en met zijn gedachten bij de klus te blijven waar hij mee bezig was.

Een jonge parkwachter, Jennifer Simons, was met hem meegekomen. Ze was een heel knappe vrouw, waarschijnlijk eind twintig, en een nieuwkomer bij de boswachterij, met wie Seth nog niet eerder had samengewerkt. Ze was uiterst zakelijk.

‘Hebt u de video gezien?’ vroeg ze, zonder haar ogen af te wenden van het landschap dat onder de helikopter door gleed.

‘Ja.’

‘Ik heb dat klereding heel uitgebreid bestudeerd. Die jonge boompjes achter de kinderen lijken kromgebogen door de wind, dus ik vermoed dat die beelden afkomstig zijn van een hoogte van, laten we zeggen, vierhonderd meter of meer. Daarom heb ik dit deel van de grid uitgekozen.’

Seth had daar niets op te zeggen. Naar vier verdwaalde kinderen zoeken was weliswaar geen routineklus, maar toch in wezen gewoon een zoektocht. Oma’s die de weg kwijt waren geraakt, gezinnen die van de wandelroute waren afgedwaald, zelfs gedesoriënteerd geraakte jagers… ze moesten allemaal met dezelfde adelaars blik gezocht worden. Jennifer, dacht hij, zou hem tijdens deze zoektocht wel scherp houden.

Ze waren nu iets meer dan een halfuur in de lucht en waren in die tijd zeven keer over het hun toegewezen gebied gevlogen, waarbij ze inmiddels ongeveer een derde van hun deel van de grid hadden bestreken. Het bos onder hen was dicht, en zou gemakkelijk vier kinderen van negen en tien aan het oog kunnen onttrekken. Seth vroeg zich af of die kinderen slim genoeg zouden zijn om op open terrein te blijven, en niet over paden te gaan lopen die door de boomkruinen van bovenaf niet te zien waren. Daaraan dacht hij toen er een heuveltje met sparren en hulst voor hen oprees, zodat hij wat moest stijgen. Op de top van de heuvel werd het felle zonlicht weerkaatst in een kleine, verborgen vijver, en Seth wendde instinctief zijn ogen af om niet verblind te raken.

Terwijl hij dat deed, merkte hij drie kraaien op die van het water opvlogen, opgeschrokken door het geklapper van de rotoren. Seth had weinig op met kraaien sinds er vijftien jaar geleden tijdens het opstijgen een in zijn roer verstrikt was geraakt, zodat hij bijna was neergestort. Hij tuurde aandachtig naar de nu met krachtige vleugelslagen wegvliegende kraaien. Jennifers schreeuw verraste hem.

‘Een lijk!’

Ze wees naar het meer. Seth keek, maar zag alleen maar water, omgeven door moeras. ‘Er lag een lijk op de steiger in dat meertje,’ schreeuwde Jennifer om boven het lawaai van de rotoren uit te komen, en ze strekte haar nek om achterom te kijken.

Seth liet het toestel een schuine bocht maken en zag een vervallen bouwseltje dat min of meer verscholen lag op een kleine open plek. Hij stuurde de helikopter terug naar de vijver, en minderde vaart, zodat ze bijna stil kwamen te hangen. Toen de vijver in zicht kwam, was de steiger duidelijk te zien, en toen ze nog wat dichterbij waren, was ook het lijk van meneer Everett duidelijk zichtbaar.

‘Shit,’ mompelde Seth. Hij controleerde zijn coördinaten en maakte aanstalten om contact op te nemen met het controlecentrum.

‘Dat zou de ontvoerder kunnen zijn,’ zei Jennifer, die een verrekijker op het lijk gericht hield.

‘Of een visser die een hartaanval heeft gehad,’ zei Seth, die eens een al lange tijd vermiste advocaat uit New York had gevonden toen hij op zoek was naar een paar tieners die tijdens een trektocht waren verdwaald.

Terwijl hij over de radio zijn informatie doorgaf, liet hij zijn blik over de omgeving gaan. Dit gebied was niet bijzonder ruig. Geen hoge, langgerekte bergkammen. Route 49 lag een kilometer of tien verderop. Seth vermoedde dat ook als er niemand in de buurt was, het commandocentrum wel in staat zou zijn om tegen het einde van de middag wat mensen hiernaartoe te krijgen.

Maar hij zag zo ook dat een zoektocht vanuit de lucht hier niet eenvoudig zou zijn. De plek bevond zich te midden van enkele honderden hectaren oude esdoorns en beuken, een dicht bos dat moeilijk af te speuren was. En toen kwam er nog iets bij hem op, iets wat hem helemaal niet beviel: dit was echt een berengebied.

‘Jezus,’ zei Jennifer geschrokken, die nog steeds door haar verrekijker zat te kijken.

‘Wat?’

‘Zo te zien hebben de kraaien zijn halve hoofd opgevreten.’

‘Ja, dat doen die beesten nou eenmaal,’ zei Seth, en hij liet de helikopter nog wat lager zakken.

Toen ze Phils kamer uit was gelopen, zag Lena dat David had geprobeerd haar te bereiken, en ze toetste het nummer van zijn mobieltje in. Terwijl de telefoon overging bedacht ze dat alles wat er met Phil en Janet was gebeurd, zich na Davids vertrek had afgespeeld. Ze vroeg zich af of dit wel het juiste moment was om David ermee te confronteren.

‘Lena, hallo,’ antwoordde hij, en op de achtergrond hoorde ze de motor van een auto.

‘Ha David. Waar zit je?’

‘Ik rij met Les Malone mee. Wat is er? Nieuws?’

‘Nee. Jij?’

‘Een paar minuten geleden hoorden we iets over de radio van de boswachterij, maar we kwamen er niet achter wat ze bedoelden. Het was buiten onze grid.’

‘Jullie wat?’

‘Onze grid. Het terrein dat we moeten doorzoeken.’

Lena vond het prettig Davids stem te horen. Hoewel de verbinding niet goed was, voelde ze zijn kracht, de kracht die hij vroeger had uitgestraald en waarop ze verliefd was geworden. ‘Kun je praten?’

‘Wat?’

‘Kun je...’ Maar Lena wilde hem niet over Phil vertellen als hij bijna niks kon horen. ‘Bel me terug als we kunnen praten, oké?’

‘We kunnen nu wel praten.’

‘Nee. Het is belangrijk.’

‘Oké. Ik...’ Zijn stem viel opeens weg. Toen die weer terugkwam, viel Lena hem abrupt in de rede.

‘Ik hoor je niet goed meer. Bel je me straks terug, David? Ik hou van je.’

Ze wist niet of hij dat wel gehoord had. De verbinding viel definitief weg.

Tijdens het laatste deel van het gesprek was David afgeleid omdat Malone een radiobericht opving, en David woorden als ‘lijken’ hoorde. Toen hij eindelijk de verbinding verbrak, was Malone vaart aan het minderen en zette de pick-uptruck langs de kant van de weg.

‘Wat was dat?’ vroeg David.

‘Vanuit de helikopter is een lijk gezien dat weleens de dode man zou kunnen zijn over wie je dochter mailde.’

‘Waar?’

‘Dat kon ik uit zijn beschrijving niet helemaal opmaken. Maar volgens mij heb ik de coördinaten wel goed opgevangen. Even op de kaart kijken.’

David overhandigde hem de topografische kaart die op zijn schoot lag. Malone zat een paar eindeloos durende minuten te zoeken. Terwijl hij daarmee bezig was, boog Popper, die op de achterbank druk in zijn opschrijfboekje zat te krabbelen, zich naar voren en zei tegen David: ‘Als ik vragen mag, was dat uw vrouw aan de telefoon?’

David draaide zich om, keek hem woedend aan maar gaf geen antwoord. Daarna wachtte hij totdat Malone klaar was.

‘Daar is het. Ja, het is een vijver. Ze zeiden dat het deze kleine vijver hier was, en ze hebben het lijk op een steiger zien liggen. Jezus...’

‘Wat?’

‘Volgens mij zijn daar geen groepen te voet in de buurt. Het zal een tijdje duren voordat ze daar kunnen gaan kijken.’

‘Je bedoelt dat de helikopter niet...’

‘Ik neem aan dat er geen plek was om te landen.’

‘Hoe zit het met de kinderen?’

‘Nog geen spoor.’

‘Kunnen wij daar komen?’

‘Ja, maar ze weten niet eens of dit iets met kinderen te maken heeft.’

‘Hoeveel lijken kunnen er in een bos liggen?’

‘Meer dan je misschien denkt.’

‘Ik wil daar wel graag heen.’

Malone keek David recht in de ogen. ‘Dat begrijp ik. Maar anderen zullen dat gebied al bereikt hebben voordat wij daar zelfs maar in de buurt kunnen zijn. Laten we ons aan het plan houden. Als we iets horen kunnen we er alsnog naartoe rijden om te helpen.’

David had daar grote moeite mee. Ook nu weer voelde hij zich erg ongelukkig met zijn besluit om met Malone mee te rijden. Plotseling wilde hij niet dat iemand anders Sarah zou vinden. Hij wist dat het irrationeel was, maar hij verlangde er hevig naar om de eerste te zijn die Sarah in zijn armen zou sluiten. Hij wilde dat haar redding compleet zou zijn, en dat ze niet door de een vreemde gevonden zou worden. Ze had zich al in de klauwen van een onbekende bevonden, en zelfs als degene die haar zou redden niet het monster was dat haar had ontvoerd, zou hij of zij nog steeds haar vader niet zijn. Anderen zouden zijn dochtertje misschien wel kunnen redden, maar David wist dat hij als enige hier in dit bos in staat zou zijn om Sarah werkelijk thuis te brengen.

Na het voortijdig afgebroken gesprek met David voelde Lena zich nog eenzamer dan voordat ze hem had gebeld. Ze wilde niet naar huis. Ze had niet langer het gevoel dat ze thuis moest zijn om Sarah te verwelkomen. Haar huis was niet meer dan een plek met een hoop persmensen eromheen.

Haar vader zou zich nu waarschijnlijk in Montreal bevinden. Terwijl ze voor Phils kamer stond, viste ze het papiertje met het nummer van Richards vriend in Montreal uit de zak van haar spijkerbroek en toetste het in. Er werd niet opgenomen en er was geen antwoordapparaat of voicemail. Ze verbrak de verbinding en tuurde naar de politieman die in de personeelsruimte wat met een verpleegster stond te flirten. Ze liep naar hem toe.

‘Waar is rechercheur Martin?’

De politieman wees naar een kleine wachtruimte aan het eind van de gang. Lena liep ernaartoe en zag Martin in een stoel zitten, met zijn hoofd tegen de muur geleund en zijn mond open. Hij sliep. Ze liep even doelloos heen en weer en ging toen naast hem zitten. De vragen stapelden zich op. Hoe was het mogelijk dat ze de boosaardige plannen van de Rostenkowski’s niet had opgemerkt? En met die vraag kwam er ook een schuldgevoel in haar op. Ze hield zich opnieuw voor dat verwachtingen kunnen verblinden, maar veel hielp het niet.

Ze keek naar Martin. Zijn open mond leek net de verstarde grimas van een dode, voor Lena een toonbeeld van falen. Het ziekenhuis, vol bedden en bedrijvigheid, leven en dood, leek haar met al die zinderende activiteit alleen maar te bespotten. Je bent nutteloos. Je dochter is hopeloos verdwaald en je kunt niets uitrichten om haar te vinden. Wij helpen patiënten. Wij weten wat ons te doen staat. Maar wat weet jij? Martin snoof maar werd niet wakker. Lena kon de verslagenheid die zijn vermoeide gezicht leek uit te stralen niet meer verdragen. Ze schudde hem ruw heen en weer om hem te wekken, en had daar toen onmiddellijk spijt van. Hij was versuft en gedesoriënteerd.

‘Wat?’

Lena wist niet wat ze moest zeggen. Ze hoorde een mobieltje piepen, dacht dat het haar telefoon was, maar realiseerde zich toen opgelucht dat het die van hem was.

‘Telefoon.’

Martin zocht naar zijn mobieltje, en terwijl hij daarmee bezig was, begonnen zijn ogen weer leven uit te stralen. Een wederopstanding. Hij keek naar het nummer van de beller, stond op en ging een eindje verderop staan. Toen ze opnieuw een mobieltje hoorde piepen, dacht ze dat het Martins toestel was, of een echo in haar hoofd. Maar nadat het toestel een paar keer was overgegaan, drong het tot haar door dat het deze keer wel haar eigen mobieltje was. Ze zag de naam WILLIAMS op het scherm en kreeg het gevoel dat Mike of Po had aangevoeld dat ze hen nodig had.

‘Lena, ben je in het ziekenhuis?’ begon Mike zonder omhaal. Er lag een harde klank in zijn stem, die Lena niet eerder had gehoord.

‘Ja, ik...’

‘We zijn net gebeld door John Walker. Wordt er een onderzoek ingesteld naar de Rostenkowski’s?’

‘Volgens mij wel. Witherspoon is Janet aan het verhoren.’

‘Denk je… ik bedoel, jezus, zouden ze iets te maken gehad kunnen hebben met...’

‘Ik denk van wel.’ Lena hoopte dat hij het daarbij zou laten.

‘Wat weet jij? Heb je haar gesproken?’

Lena kon die zo rechtstreeks gestelde vraag niet ontwijken. Ze vertelde Mike alles wat ze wist, dat ze bij Janet thuis was geweest, en over hun poging om Phil aan de praat te krijgen. Toen ze klaar was, was Mikes onrustige ademhaling het enige wat er aan de andere kant van de lijn te horen viel.

‘Je had geen idee dat zij daarbij betrokken waren? Je hebt geen enkele verandering in hen gezien?’ Die nauwverholen beschuldiging van de altijd zo vriendelijke Mike raakte Lena werkelijk. Ze wachtte even voordat ze reageerde.

‘Nee,’ zei ze toen. ‘Zo goed ken ik ze helemaal niet.’

‘Jullie kinderen speelden samen.’ Mark was duidelijk verontwaardigd. ‘Jezus, hoe gestoord moet die Janet wel niet zijn? Haar eigen dochter, en ze weet niet waar het kind zit?’

Lena wilde zeggen dat het haar speet, maar bedacht zich. Martin kwam naar haar toe en zwaaide met zijn hand om aandacht te trekken.

‘Wie is het?’ zei hij met een geluidloze mondbeweging.

‘Mike Williams,’ antwoordde ze hardop.

‘Zeg maar tegen hem dat ze een lijk hebben gevonden, waarschijnlijk van de vader, Everett.’ Lena gaf het door.

‘Dat weet ik,’ zei Mike. ‘Ik ben net gebeld door een vriend in de Adirondacks. Ze sturen er iemand naartoe met een helikopter.’ Na een korte stilte voegde hij daaraan toe: ‘Ik moet gaan. Ik begin een beetje over mijn toeren te raken. Jezus, het is verdomme toch niet te geloven?’

‘Het spijt me,’ zei Lena tegen beter weten in.

Mike zweeg even en gaf toen een diepe zucht. ‘Het ligt niet aan jou, Lena. Het spijt me als ik de indruk heb gewekt… ik weet het nu even echt niet meer. De kinderen zijn niet gezien in de omgeving van dat lijk. Dat betekent waarschijnlijk dat ze proberen terug te lopen. Volgens mij kan Tommy het helemaal niet aan om alleen door de wildernis te zwerven. Ik doe het echt in mijn broek van angst.’

Ze praatten nog een beetje en verbraken toen de verbinding, maar Mikes angst bleef hangen. Mike had Lena steeds houvast gegeven, en nu leek hij op drift geraakt. Martin stond opnieuw te bellen en Lena liep doelloos door de gang. Sarah was een onafhankelijk klein meisje met een sterke wil, maar dat was ze in haar vertrouwde omgeving. Nu was ze niet meer dan een stipje in een enorm uitgestrekt bos. Hoe zou ze daar ooit uit kunnen komen? Hoe moesten David en de anderen haar ooit vinden?

De glimmende vloeren en de door tl-buizen beschenen wanden van het ziekenhuis ontwikkelden zich plotseling tot een barrière, een keurig schoon en steriel labyrint dat haar afsloot van Sarah en de wildernis waarin haar dochtertje rondzwierf. Ze moest hier weg. Ze liep snel in de richting van de liften, maar Martins stem hield haar tegen.

‘Lena, wacht even.’ Hij liep naar haar toe met een bezorgde blik op zijn gezicht. ‘Gaat het wel goed met je?’

‘Ik moet naar huis.’

‘Ik kan je geen lift geven. Ik moet hier blijven.’

‘Ik ben met de auto.’

‘Heb je niet gehoord wat ik zei? Ze hebben een lijk gevonden bij een vijver. Ze hebben er trekkers naartoe gestuurd die in de buurt waren, en ze gaan er iemand afzetten met een helikopter.’

‘Maar de kinderen zijn nergens te bekennen,’ zei Lena, en ze hoopte maar dat de tranen die zich nu in haar ooghoeken vormden, daar zouden blijven. Ze moest zo snel mogelijk dit gebouw uit.

‘Nou,’ begon Martin, maar toen drong het tot hem door dat Lena met heel andere dingen bezig was. ‘Je weet dat mevrouw Rostenkowski wordt verhoord.’

‘Dat weet ik. En ik weet wat ze gaat vertellen. En ook dat ze er niet voor kan zorgen dat de kinderen thuiskomen. Ik moet hier weg. Ik kan het niet meer aan!’

‘Wacht even! Weet je dat? Maar hoe dan? Heeft ze met je gepraat?’

‘Ja.’

‘Wanneer?’

‘Toen ik bij haar langs ging.’

‘Wat heeft ze gezegd?’

‘Ze zei dat Phil en zij achter de hele ontvoering zitten. Zij hebben het allemaal georganiseerd. Met hulp van een tussenpersoon of zo. Ik moet weg.’

‘Waarom heb je dat niet gezegd?’

‘Omdat ik dacht dat ze me kon helpen Sarah te vinden. Ik dacht dat ze misschien tot Phil zou kunnen doordringen. Laat het me nou niet uitleggen. Het heeft me alleen maar verder van Sarah weg gedreven. Ik kan haar niet eens meer voor me zien. Laat me hier niet blijven!’

Martin stelde verder geen vragen, zodat Lena voordat ze er erg in had op het parkeerterrein van het ziekenhuis naar haar autosleutels stond te zoeken. Haar bewegingen waren zo gehaast dat haar mobieltje uit de zak van haar jeans viel en kletterend op de stenen terechtkwam. Ze raapte het snel op en keek of het nog werkte. Toen toetste ze Davids voorgeprogrammeerde nummer in en al nadat de telefoon één keer was overgegaan, nam hij op.

‘David,’ zei ze, zonder te weten waarom ze belde. Ook nu hoorde Lena op de achtergrond het geluid van een auto. ‘Waar ben je?’

‘We rijden naar het noorden… ze hebben een lijk gevonden bij...’

‘Dat weet ik. Gaan jullie daar naartoe?’

‘Nee, anderen.’

‘David, ik kan Sarah niet meer zien. Ik ben bang. Ik ben echt heel bang.’

‘We vinden haar wel. Er is een lijk gevonden.’

‘Dat weet ik. Daar hebben we helemaal niets aan.’

Er viel een lange stilte. Toen David weer sprak, leek hij afgeleid. ‘Lena, zo meteen heb ik geen bereik meer hier. Is dit wat je me wilde vertellen?’

‘Nee. Ik wilde je vertellen dat de Rostenkowski’s dit allemaal op touw hebben gezet.’

‘Wat bedoel je?’

‘De ontvoering.’

David reageerde niet, maar Lena hoorde hem met iemand anders praten en toen werd de verbinding verbroken. Lena stond naast haar auto en wachtte tot David terug zou bellen, maar hij belde niet. Hoewel het aan het eind van die middag nog behoorlijk warm was, begon ze te huiveren. ‘Trauma,’ zei ze in zichzelf, en voor het eerst zag ze onder ogen dat alles wat ze de afgelopen paar dagen had doorgemaakt, een traumatische gebeurtenis vormde, met alle lichamelijke gevolgen van dien. En daarbij kwam dan nog het groeiende afgrijzen waarmee ze merkte dat Sarah uit haar geheugen aan het verdwijnen was, en zich losmaakte uit de ijle verbinding die ze nog met haar dochtertje had.

Bijna verlamd van angst dwong Lena zich in de auto te stappen en naar huis te rijden. De wereld die al dreigde in te storten sinds de jeugdleider van Camp Arno van zijn busje naar haar voordeur was komen lopen, begon nu werkelijk in stukken te breken. Ze had het gevoel dat als ze in de achteruitkijkspiegel zou kijken, ze zou zien hoe de weg achter haar afbrokkelde. Lena dwong zich om haar aandacht te richten op de weg voor zich en op de bochten die ze moest nemen, maar de nachtmerrie van een steeds verder wegdrijvende en inmiddels onbereikbare Sarah zat naast haar en krijste haar onafgebroken toe. De hele weg lang vroeg ze zich af of ze soms een zenuwineenstorting had en of ze niet beter naar een opvangcentrum kon gaan. Maar toen was ze in haar eigen straat, reed langzaam door de menigte journalisten en langs de politieman op het garagepad en liep door de voordeur naar binnen, alleen, nog steeds huiverend over haar hele lichaam, terwijl Sarah inmiddels volkomen verdwenen was. Daar stond ze dan, van wanhoop te verdwaasd om zich nog te kunnen bewegen, zo vervuld van afgrijzen dat ze niet eens meer kon huilen.

David had het gesprek met Lena afgebroken omdat terwijl hij met Malone en Popper over een verharde weg naar het gebied reed waar het lijk was gevonden, twee jonge tieners met mountainbikes het bos uit kwamen en zwaaiden dat ze moesten stoppen.

De tieners waren afkomstig uit een gehucht een paar kilometer verderop en toen ze hadden gehoord wat de helikopter had gevonden hadden ze zich bij de zoektocht aangesloten. Aan het begin van de gemarkeerde route naar de vijver hadden ze een stel boswachters gezien, maar zij kenden een ongemarkeerde route, iets meer naar het zuiden, en hadden besloten daar te gaan kijken.

‘En toen hebben we de SUV gevonden,’ zei de langste van de twee terwijl hij hun samen met zijn vriendje de weg wees over een met gras overwoekerd pad dat nauwelijks een pad mocht heten. Een paar minuten later stonden ze voor de SUV van meneer Everett, die nog steeds verborgen stond op de plek waar hij die had achtergelaten.

‘Nummerborden uit New Jersey,’ zei David terwijl hij om de wagen heen liep en door de achterruit in de cabine tuurde. Wat hij daar zag, deed zijn adem stokken. Het waren de half leeggehaalde plunjezakken van de kinderen, en die van Sarah lag bovenop. Hij draaide zich om naar Malone, die achter hem liep. ‘Dit is het,’ zei hij, en hij keek rond om te zien welke kant het pad op liep. Maar ze werden omgeven door dicht struikgewas. De kleinste van de tieners leek Davids gedachten te raden.

‘Die kant op,’ zei hij, en hij wees, maar David zag nog steeds geen pad. Ze stonden een beetje besluiteloos bij de auto, zonder goed te weten wat nu te beginnen. Toen herinnerde David zich dat Lena had verteld dat de Rostenkowski’s verantwoordelijk waren voor de ontvoering. Hij schudde zijn hoofd en dacht dat hij het wel verkeerd verstaan zou hebben. Er kon gewoon geen verband bestaan tussen deze SUV, de plunjezakken, waaronder die van Linda, en die twee grijze muizen.

Met een mobieltje belde Malone het nieuws door. Toen luisterde hij, zei ‘begrepen’ en verbrak de verbinding.

‘De marinier van het SEAL-team die op de open plek is abgeseild, heeft het lijk gevonden. Het is Everett.’ Hij zei het heel nuchter en zakelijk, alsof hij een militair bericht overbracht.

‘De kinderen?’ vroeg David.

‘Geen spoor.’

Eigenlijk klopte dat niet. Nadat hij het lijk van Everett had laten liggen waar het lag en naar de open plek was gelopen, had de commando de hut doorzocht en daar een heleboel sporen van de kinderen gevonden. Over de radio meldde hij dat hij kinderkleding, een koelbox, een rugzak, een laptop en een stel kortgeleden beslapen matrassen had aangetroffen. Terwijl de helikopter nog boven de open plek hing, zocht hij langs de bosrand naar sporen waaruit hij zou kunnen opmaken welke kant de kinderen op waren gegaan. Zijn onderzoek werd echter voortijdig afgebroken toen hij iets hoorde in het bos. Aanvankelijk dacht hij dat het de kinderen waren, maar toen het geluid dichterbij kwam, drong het tot hem door dat hij de mensen van het reddingsteam hoorde. Ze hadden niets gezien op weg hierheen, niets van de kinderen en niets van de vermiste wandelaarster.