21

Brunetti zat nu in de fase van het onderzoek waar hij het meest een hekel aan had, de fase waarin alles tot stilstand kwam terwijl een nieuwe plattegrond werd getekend. In het verleden had zijn frustratie om de gedwongen werkeloosheid van zo'n situatie hem soms tot onbesuisde daden gedreven waar hij later spijt van kreeg. Nu weerstond hij de aandrang impulsief te reageren en ging hij op zoek naar iets wat hij zou kunnen rechtvaardigen. Hij pakte het telefoonboek en noteerde de telefoonnummers en adressen van Fedi en Sardelli, zowel thuis als op hun werk, ook al hield hij zichzelf voor dat zij de minst waarschijnlijke verdachten waren: het hoefde niet een van de directeuren te zijn; als dat wel zo was, had Paolo Battestini vermoedelijk om meer gevraagd.

Hij pakte het dossier Battestini en begon de krantenartikelen te lezen. En daar stond het, op de tweede dag na de moord: La Nuova meldde dat de vrouw die zich Florinda Ghiorghiu noemde ten tijde van de moord pas vijf maanden voor signora Battestini werkte, en dat de enige zoon van het slachtoffer vijf jaar geleden was gestorven. De directeur van de Schoolcommissie was dus niet de enige die bepaalde dingen wist over signora Battestini en haar gezin.

Na een uur kwam Vianello binnen met de lijst die signorina Elettra had samengesteld van de mensen die bij de Schoolcommissie hadden gewerkt in de drie maanden voorafgaand aan de betalingen. Hij zei er nadrukkelijk bij dat ze de informatie had verkregen door middel van een officiële aanvraag. 'Ze is nu bezig via andere bronnen informatie over hen in te winnen,' zei Vianello. 'Waar ze nu werken, of ze getrouwd zijn, of ze nog leven, waar ze wonen...' Brunetti keek naar de lijst en zag dat die tweeëntwintig namen bevatte. Ervaring, vooroordeel en intuïtie verenigden zich in hem en leidden tot de vraag: 'Zullen we de vrouwen maar laten zitten?'

'Ik geloof dat we dat voorlopig inderdaad wel kunnen doen,' zei Vianello. 'Ik heb de foto's van haar lijk ook gezien.'

'Dan houden we er acht over,' zei Brunetti.

Vianello zei: 'Ik weet het. Ik heb de eerste vier namen voor u op een apart briefje gezet. Ik ga beneden wat mensen bellen en zien wat ik over de andere vier te weten kan komen.'

Voordat de inspecteur zijn kantoor had verlaten, stak Brunetti zijn hand al uit naar de telefoon. Hij had drie van de acht namen herkend, al was dat alleen omdat het één Costantini en twee Scarpa's waren. Die stonden trouwens alle drie op Vianello's deel van de lijst. Hij draaide uit zijn hoofd het nummer van het kantoor van de vakbond waarvan hij lid was - waarvan de meeste ambtenaren lid waren - gaf zijn naam en vroeg naar Daniele Masiero.

Terwijl hij wachtte tot hij werd doorverbonden, werd hij getrakteerd op een van de Vier Jaargetijden. Toen Masiero aan de lijn kwam met:'Ciao, Guido, wiens privacy moet ik vandaag voor je schenden?' bleef Brunetti het hoofdthema van het tweede deel van het concert neuriën.

'Ik heb het niet uitgekozen,' zei Masiero. 'En ik hoef ons gelukkig nooit te bellen, dus hoef ik er ook nooit naar te luisteren.'

'Hoe weet je dan dat het dit is?' vroeg Brunetti.

'Omdat al zoveel mensen me hebben verteld hoezeer het ze de keel uit hangt.'

Normaal gesproken zou Brunetti de regels der beleefdheid in acht nemen en informeren hoe het stond met Masiero's gezin en zijn werk, maar vandaag had hij daar geen geduld voor, dus zei hij op de man af: 'Ik heb hier de namen van vier mensen die ongeveer tien jaar geleden voor de Schoolcommissie werkten, en ik zou je willen verzoeken zoveel mogelijk informatie over hen in te winnen.'

'Dingen die te maken hebben met jouw werk of het mijne?' vroeg Masiero.

'Het mijne.'

'Zoals?'

'Iets waarvoor ze gechanteerd konden worden.'

'Een breed terrein.'

Het leek Brunetti verstandig Masiero zijn bespiegelingen inzake de zeven hoofdzonden te besparen, dus zei hij alleen maar: 'Ja.'

Hij hoorde krasgeluiden aan de andere kant en toen zei Masiero: 'Zeg het maar.'

'Luigi D'Alessandro, Riccardo Ledda, Benedetto Nardi en Gianmaria Poli.'

Masiero gromde toen Brunetti de namen opsomde.

'Ken je ze?' vroeg Brunetti.

'Poli is dood,' zei Masiero. 'Al ongeveer twee jaar. Hartaanval. En Ledda is zes jaar geleden naar Rome overgeplaatst. Van de andere twee zou ik niet weten waarmee iemand hen had kunnen chanteren, maar ik zal op onderzoek uitgaan.'

'Mag ik je verzoeken dat te doen zonder aandacht te vestigen op wat je aan het doen bent?'

'Ik moet dus niet naar hen toe gaan en ronduit vragen of ze ergens voor werden gechanteerd?' vroeg Masiero, zonder zijn ergernis over Brunetti's vraag te verbergen. 'Ik ben niet achterlijk, Guido. Ik zal zien wat ik te weten kan komen en bel je dan wel terug.'

Brunetti wilde zijn verontschuldigingen aanbieden, maar voordat hij iets kon zeggen had Masiero al opgehangen.

Wederom belde hij zijn vriend Lalli op diens kantoor en nadat hij diens uitleg had aangehoord over dat hij het te druk had gehad om zich in Battestini te verdiepen, zei hij dat hij nog twee namen voor hem had, namelijk D'Alessandro en Nardi.

'Deze keer zal ik het doen. Ik zal er tijd voor vrijmaken,' beloofde Lalli en hij hing op. Brunetti begon zich af te vragen of hij de enige man in de stad was die het op zijn werk niet zo razend druk had dat hij er stapelgek van werd.

Uit gewoonte liep hij naar het raam en keek naar de lange lappen die aan de steigers hingen voor de fa^ade van het Ospedale di San Lorenzo, het zoveelste gebouw dat ingrijpend werd gerestaureerd. Een hijskraan, misschien dezelfde die zoveel jaren had stilgestaan bij de kerk, stond nu even bewegingloos bij het bejaardentehuis. Aan niets was te zien dat er werd gewerkt. Brunetti probeerde zich te herinneren of hij ooit iemand op de steigers had gezien, maar er kwam niets bij hem boven; hij probeerde zich te herinneren wanneer de steigers er waren neergezet: dat was alweer maanden geleden. Hij wist nog dat op het bord voor de kerk had gestaan dat het werk daar was aangevangen in navolging van de wet van 1973, maar toen werkte hij nog niet op de Questura en dus had hij geen idee of dat het jaar was waarin het werk had moeten beginnen, of alleen maar het jaar waarin het was goedgekeurd. Werden alleen in deze stad, vroeg hij zich af, dingen gemeten naar de hoeveelheid tijd dat ergens niet aan werd gewerkt?

Hij keerde terug naar zijn bureau en pakte een agenda uit 1998 waarin hij telefoonnummers had genoteerd. Hij zocht het nummer op van het kantoor van Arcigay in Marghera en vroeg of hij de directeur, Emilio Desideri, kon spreken. Toen hem werd verzocht een ogenblik te wachten, hoorde hij dat ook hier Vivaldi favoriet was.

'Desideri,' zei een zware stem.

'Met mij, Emilio: Guido. Ik moet je om een gunst vragen.'

'Iets wat ik met een gerust geweten kan doen?'

'Waarschijnlijk niet.'

'Niets nieuws onder de zon dus. Waar gaat het om?'

'Ik heb twee namen, of eigenlijk vier,' zei hij, op het laatste moment besluitend Sardelli en Fedi ook te noemen, 'en ik had graag dat je me vertelde of een van hen het slachtoffer kan zijn geweest van chantage.'

'Het is geen misdaad meer om homo te zijn, Guido, weet je nog wel?'

'Iemand de hersens inslaan is wel een misdaad, Emilio,' was Brunetti's felle repliek. 'En daarom bel ik.' Hij wachtte tot Desideri iets zou zeggen, maar dat deed hij niet. Brunetti ging door: 'Ik wil alleen maar van je horen of een van deze mannen bij jouw weten homoseksueel is.'

'En daaruit kun jij afleiden of hij in staat is iemand de hersens in te slaan, zoals je het zo fijngevoelig uitdrukt?'

'Emilio,' zei Brunetti, uiterst beheerst, 'het is niet mijn bedoeling jou of andere mensen die homoseksueel zijn, lastig te vallen. Het kan me niet schelen dat je homo bent. Het zou me niet eens iets kunnen schelen als de paus het was. Ik mag zelfs graag denken dat het me niet zou kunnen schelen als mijn zoon het was, hoewel dat waarschijnlijk een leugen is. Ik probeer er alleen maar achter te komen wat er met die oude vrouw is gebeurd.'

'Signora Battestini? De moeder van Paolo?'

'Heb je haar gekend?'

'Ik had dingen over haar gehoord.'

'Staat het je vrij me te vertellen van wie?'

'Paolo had een relatie met iemand die ik kende en die heeft me verteld - maar pas nadat Paolo was gestorven - wat voor soort vrouw ze naar Paolo's zeggen was.'

'Zou die man bereid zijn met me te praten?'

'Als hij nog had geleefd misschien wel, ja.'

Brunetti liet op dat nieuws een lange stilte volgen en vroeg toen: 'Kun je je nog herinneren wat hij je heeft verteld?'

'Dat Paolo altijd zei hoeveel hij van haar hield, maar dat het in zijn oren altijd klonk alsof hij haar juist niet kon uitstaan.'

'Was daar een specifieke reden voor?'

'Hebzucht. Het enige wat ze leuk vond was geld op de bank zetten. Daar schepte ze een enorm genoegen in, en het klonk alsof dat het enige was wat haar genoegen schonk.'

'Wat was Paolo voor iemand?'

'Ik heb hem nooit ontmoet.'

'Wat zei die kennis van je over hem?'

'Hij was geen kennis van me. Hij was een patiënt. Hij is drie jaar bij me in behandeling geweest.'

'Sorry. Wat zei hij over hem?'

'Dat hij danig was aangestoken door haar kwaal, maar dat het zijn grootste genoegen was haar geld te geven, omdat ze zo blij was wanneer ze het kreeg. Ik heb altijd gedacht dat hij het zeker deed omdat ze dan ophield hem aan zijn kop te zeuren, maar dat kan ik mis hebben. Misschien vond hij het echt fijn om het haar te geven. Verder had hij immers weinig vreugde in zijn leven.'

'Hij is aan aids gestorven, niet?'

'Ja, en zijn vriend ook.'

'Dat spijt me.'

'Je klinkt alsof je dat echt meent, Guido,' zei Desideri, maar hij klonk niet verbaasd.

'Ik meen het ook. Niemand verdient dat.'

'Goed, geef me de namen maar.'

Brunetti gaf hem de namen van D'Alessandro en Nardi, en toen Desideri niets zei, liet hij die van Fedi en Sardelli erop volgen.

Lange tijd zei Desideri niets, maar de spanning in zijn zwijgen was zo duidelijk voelbaar dat Brunetti zijn adem inhield. Uiteindelijk vroeg Desideri: 'En jij denkt dat Paolo een van deze mensen heeft gechanteerd?'

'Het bewijsmateriaal dat we hebben lijkt daarop te wijzen,' zei Brunetti, een slag om de arm houdend.

Er klonk een licht raspend geluid over de lijn toen Desideri heel diep adem haalde, toen hoorde Brunetti hem zeggen: 'Ik kan dit niet doen', en daarna hing Desideri op.

Er kwam bij Brunetti een vage herinnering boven aan Paola die een Engelse schrijver had geciteerd die had gezegd dat hij liever zijn land dan zijn vrienden zou verraden. Ze had dat een jezuïtische gedachte gevonden en Brunetti zag zich gedwongen daarmee in te stemmen, ongeacht hoe goed de Engelsen er ook in waren verachtelijke dingen nobel te laten klinken. Een van de vier was dus homoseksueel en was in zoverre een vriend of misschien een patiënt van Desideri dat die de politie niet zijn naam kon geven, zelfs niet in verband met een onderzoek naar een moord, misschien juist omdat het verband hield met een onderzoek naar een moord. De lijst was hiermee al iets ingekort, tenzij Vianello ook iemand had gevonden die homo was. Of, dacht Brunetti, tenzij er een andere reden voor de chantage was.

Twintig minuten later kwam Vianello Brunetti's kantoor in, de lijst met namen in zijn hand. Hij ging op zijn gebruikelijke plek tegenover Brunetti zitten, legde het vel papier op het bureau en zei: 'Niets.'

Brunetti's vraag stond in zijn ogen te lezen.

'Eén is dood,' zei hij, en hij wees naar een van de namen. 'Hij is een jaar nadat de betalingen waren begonnen met pensioen gegaan en drie jaar geleden overleden.' Hij wees naar een andere naam. 'Deze heeft een religie gevonden en woont nu in een soort commune of zoiets, in de buurt van Bologna; daar zit hij al drie jaar.' Hij duwde het vel papier een paar centimeter in Brunetti's richting en leunde achterover in zijn stoel. 'En van de twee die nog hier zijn is er een het hoofd geworden van de afdeling Schoolinspecties. Giorgio Costantini. Hij is getrouwd en lijkt een fatsoenlijke vent.'

Brunetti noemde de namen van twee voormalige regeringsleiders en merkte op dat dezelfde twee dingen van hen gezegd konden worden.

In de verdediging gedrukt zei Vianello: 'Ik heb een neef die ieder weekeinde rugby met hem speelt. Hij zegt dat hij een goeie vent is, en ik geloof hem.'

Brunetti hoorde dit aan zonder erop te reageren. 'En de andere?' vroeg hij.

'Die zit in een rolstoel.'

'Wat?'

'Dat is de man die in India polio heeft opgelopen. Daar hebt u toch wel iets over gelezen?'

Het verhaal kwam hem bekend voor, hoewel Brunetti de details was vergeten. 'Ja, ik herinner me iets. Hoelang geleden is dat gebeurd, ongeveer vijf jaar?'

'Zes. Hij werd daarginds ziek en tegen de tijd dat ze erin slaagden de diagnose te stellen, was het te laat om hem naar huis te vervoeren, dus is hij daar behandeld en nu zit hij in een rolstoel.' Op een toon die leek aan te geven dat het hem stak dat Brunetti het oordeel van zijn neef over Giorgio Costantini niet leek te willen aanvaarden, zei hij: 'Dat is misschien voor u niet voldoende om hem van de lijst te schrappen, maar volgens mij heb je wel andere dingen aan je hoofd als je in een rolstoel terechtkomt dan een afperser te blijven betalen.' Hij zweeg even en zei toen: 'Maar ik kan het natuurlijk mis hebben.'

Brunetti keek Vianello lange tijd aan, maar hapte niet in het aas. In plaats daarvan zei hij: 'Ik hoop nog steeds dat Lalli me iets zal vertellen.'

'Zou een homo een andere homo verraden?' vroeg Vianello op een toon die Brunetti helemaal niet aanstond.

'Hij heeft drie kleinkinderen.'

'Wie?'

'Lalli.'

Vianello schudde zijn hoofd, maar het was Brunetti niet duidelijk of hij daarmee ongeloof of afkeuring uitdrukte.

'Ik ben al heel lang met hem bevriend,' zei Brunetti, nog steeds bedaard. 'Het is een goeie vent.'

Vianello wist wanneer hij op de vingers werd getikt en verkoos niet te reageren.

Brunetti wilde net iets zeggen toen Vianello van hem weg keek. Misschien kwam het door zijn weigering ermee in te stemmen dat Lalli een fatsoenlijke man was, of misschien kwam het alleen door zijn weigering Brunetti aan te kijken, maar wat het ook was, Brunetti voelde zich op zijn beurt beledigd en zei geprikkeld: 'Ik wil graag een praatje maken met de man die niet in de rolstoel zit. De rugby speler.'

'Zoals u wilt, meneer,' zei Vianello. Hij stond op en verliet het kantoor zonder verder nog iets te zeggen.