1

Ze was een naar oud wijf en hij kon haar niet uitstaan. Omdat hij arts was en zij zijn patiënte, voelde hij zich schuldig dat hij haar haatte, maar niet zó schuldig dat hij haar daarom minder haatte. Maria Grazia Battestini was een onaangenaam, hebzuchtig, chagrijnig mens dat constant zat te klagen over haar gezondheid en over de weinige mensen die haar gezelschap nog konden verdragen, een vrouw over wie niets goeds kon worden gezegd, zelfs niet door de meest goedhartige mensen op aarde. De priester had haar allang als hopeloos geval opgegeven en haar buren spraken met afkeer over haar, soms zelfs met openlijke animositeit. Haar familie was alleen nog met haar verbonden door de wetten inzake erfenissen. Maar hij was arts en kwam niet onder de wekelijkse visites uit, hoewel die nu niets anders om het lijf hadden dan een plichtmatig informeren hoe ze zich voelde, waarna hij snel naar haar hart luisterde en haar bloeddruk mat. Hij deed dit nu al meer dan vier jaar en zijn weerzin was zo groot geworden dat hij niet eens meer de fut had zijn wekelijkse teleurstelling over het uitblijven van ziektesymptomen te onderdrukken. Ze was begin tachtig, zag eruit en gedroeg zich als iemand van over de negentig, maar zou hem nog overleven. Ze zou hen allen overleven.

Hij had een sleutel waarmee hij binnen kon komen. Het hele gebouw was van haar, alle drie de verdiepingen, hoewel ze alleen de helft van de tweede etage gebruikte. Uit kwaadaardigheid en krenterigheid hield ze het idee in stand dat ze het hele gebouw bewoonde, want daarmee kon ze verhinderen dat de dochter van haar zuster Santina de etage boven of beneden haar zou betrekken. Hij kon zich niet herinneren hoe vaak ze door de jaren heen en na de dood van haar zoon, op haar zuster had gescholden en hem had verteld hoeveel genoegen het haar deed de plannen die de familie voor het huis had, steeds weer te dwarsbomen. Ze sprak over haar zuster met een venijn dat sinds hun kindertijd steeds scherper was geworden.

Hij draaide de sleutel rechtsom in het slot, en omdat Venetiaanse deuren zelden gewillig opengaan, trok hij haar met een automatisch gebaar wat naar zich toe terwijl hij de sleutel draaide. Hij duwde de deur open en stapte de schemerige hal in. Het zonlicht kon allang niet meer door het vettige stof heen komen dat zich gedurende tientallen jaren op de twee smalle ramen boven de deur naar de calle had vastgezet. Hij had geen erg meer in het schemerdonker en signora Battestini was al jaren niet meer in staat geweest de trap af te komen, zodat het er niet in zat dat de ramen binnen afzienbare tijd gelapt zouden worden. Vanwege het vocht was er jaren geleden kortsluiting geweest, maar ze weigerde een elektricien te betalen en hij had afgeleerd te proberen het licht aan te doen.

Hij liep de eerste trap op, blij dat dit zijn laatste huisbezoek van die ochtend was. Zodra hij klaar was met de ouwe heks, zou hij ergens een glaasje nemen en dan gaan lunchen. Hij hoefde pas om vijf uur op zijn praktijk terug te zijn voor het spreekuur; hij had geen plannen voor na de lunch en er was niets waar hij speciaal zin in had, zolang hij maar gevrijwaard was van de aanblik en de geluiden van de oude, opgezwollen lichamen van zijn patiënten.

Toen hij de tweede trap opliep, moest hij denken aan de nieuwe hulp in de huishouding - hij meende dat het ditmaal een Roemeense was, want zo noemde de oude vrouw haar. Ze bleven nooit zo lang dat hij hun namen kon onthouden. Hij hoopte dat deze wél zou blijven. Sinds zij er was, was de ouwe heks tenminste schoon en stonk ze niet meer naar urine. Door de jaren heen had hij hen zien komen en gaan; zien komen, omdat ze werden aangetrokken door het vooruitzicht op vast werk, zelfs als dat inhield dat ze signora Battestini moesten baden en voeren en zich haar onophoudelijke gekijf laten welgevallen; zien gaan, omdat ieder van hen uiteindelijk zo afgemat raakte dat zelfs de grootste nood niet groot genoeg was om de kwaadaardige tong van de vrouw nog langer te kunnen verdragen.

Puur uit macht der gewoonte klopte hij op de deur, al wist hij dat het een zinloze beleefdheid was. Het geschetter van haar televisie, dat zelfs op straat hoorbaar was, overstemde zijn kloppen volkomen. Zelfs de jongere oren van de Roemeense - hoe heette ze nou toch? - registreerden zelden zijn komst.

Hij pakte de tweede sleutel, draaide die tweemaal om en ging de flat binnen. Het was er in ieder geval schoon. Er was een tijd geweest, ongeveer een jaar nadat haar zoon was gestorven, meende hij, dat er een week lang niemand was gekomen en de oude vrouw helemaal alleen in de flat had gezeten. Hij kwam toen slechts eens in de veertien dagen en herinnerde zich nóg hoe het er had geroken toen hij de deur had geopend en hoe de keuken eruit had gezien, met de borden met halfverrot voedsel die in de zomerse hitte al meer dan een week op de tafel stonden. En de aanblik van de oude vrouw, haar lichaam verpakt in lagen vlees, naakt, bedekt met kruimels en vlekken van de spullen die ze had geprobeerd te eten, vooroverhangend in een fauteuil voor de schetterende televisie. Hij had haar, uitgedroogd en gedesoriënteerd, naar het ziekenhuis laten brengen, maar daar waren ze haar na drie dagen al liever kwijt dan rijk geweest en aangezien ze per se naar haar eigen flat terug had gewild, hadden ze die optie dankbaar aangegrepen en haar terug laten brengen. Toen was de Oekraïense gekomen, de vrouw die na drie weken was verdwenen met medeneming van een zilveren dienblad, en was de frequentie van zijn huisbezoeken verhoogd tot eens per week. Maar de oude vrouw was niet veranderd: haar hart bleef kloppen, haar longen zogen de lucht van haar flat naar binnen en de lagen vet werden steeds dikker.

Hij zette zijn tas op de tafel bij de deur, nadat hij tot zijn genoegen had gezien dat het blad ervan schoon was, een duidelijk teken dat de Roemeense er nog was. Hij pakte zijn stethoscoop, haakte die achter zijn oren en liep naar de woonkamer.

Als de televisie niet had aangestaan, zou het geluid hem waarschijnlijk zijn opgevallen voordat hij naar binnen was gegaan. Maar op het scherm verstrekte de vele malen gelifte blondine met de Shirley Temple krulletjes het volk verkeersinformatie, en haar waarschuwende woorden aan de automobilisten in de Veneto dat er mogelijk filevorming kon optreden vanwege traffico intenso op de A4 overstemden het bedrijvige gezoem van de vliegen die zich te goed deden aan het hoofd van de oude vrouw.

Hij was gewend aan de aanblik van de dood, maar bij oude mensen was de dood over het algemeen minder aanstootgevend dan wat hij hier op de vloer zag. Oude mensen gaan stilletjes of moeizaam dood, maar omdat de dood zelden in de vorm van een aanval komt, bieden de meesten geen heftig verzet. En dat had ook zij niet gedaan.

Wie haar ook had vermoord, het moest volslagen onverwacht zijn gebeurd, want ze lag op de grond links van een tafeltje dat nog keurig rechtop stond, met daarop een leeg kopje en de afstandsbediening van de televisie. De vliegen hadden besloten hun aandacht te verdelen tussen een schaaltje verse vijgen en het hoofd van signora Battestini. Ze had haar armen recht voor zich uitgestrekt en ze lag met haar linkerwang op de grond. De schade zat aan de achterkant van haar hoofd en de schedel deed hem denken aan een voetbal waar de hond van zijn zoon een keer zijn tanden in had gezet, waardoor de bal aan één kant was ingedeukt. In tegenstelling tot het hoofd van de vrouw was de huid van de voetbal glad en intact gebleven; er was niets naar buiten gelekt.

Hij bleef staan bij de deur en keek de kamer rond, zo verbaasd over de chaos dat hij niet precies wist wat hij zocht. Misschien het lijk van de Roemeense; misschien vreesde hij dat degene die dit had gedaan, plotseling uit een andere kamer tevoorschijn zou komen. Maar de vliegen vertelden hem dat de dader, wie dat ook mocht zijn, meer dan voldoende tijd had gehad om weg te komen. Hij keek op toen het geluid van een menselijke stem tot zijn verbijstering doordrong, maar hoorde alleen dat er op de A3 in de buurt van Cosenza een ongeluk was gebeurd waarbij een vrachtwagen was betrokken.

Hij liep de kamer door en zette de televisie uit. Stilte, gedempt noch eerbiedig, vulde de kamer. Hij vroeg zich af of hij in de andere kamers naar de Roemeense moest zoeken, haar wellicht moest helpen, als ze er niet in geslaagd waren ook haar te vermoorden. In plaats daarvan liep hij terug naar de hal, haalde zijn telefonino uit zijn zak, draaide het alarmnummer en meldde dat er in Cannaregio een moord was gepleegd.

De politie wist het adres moeiteloos te vinden, want de dokter had uitgelegd dat de woning van het slachtoffer aan het begin van de calle rechts van het Palazzo del Camello was. De boot kwam zachtjes tot stilstand aan de zuidkant van het Canale della Madonna. Twee agenten in uniform sprongen op de riva en een van hen boog zich naar de boot om de drie mannen van de technische recherche te helpen hun spullen uit de boot te laden.

Het was bijna één uur. Zweet drupte van hun gezichten en algauw plakte hun jas aan hun lijf. Vloekend op de hitte deden ze vergeefse pogingen het zweet weg te vegen en vier van de vijf mannen begonnen de spullen naar de ingang van de Calle Tintoretto te dragen. Daar liepen ze door naar het huis, waar een lange, magere man hen opwachtte.

'Dottor Carlotti?' vroeg de agent in uniform die niet had geholpen de spullen uit te laden.

'Ja.'

'Bent u degene die heeft gebeld?' Beide mannen wisten dat de vraag overbodig was.

'Ja.'

'Kunt u me iets meer vertellen? Waarom u hier was?'

'Ik kwam op huisbezoek bij een patiënte van me, Maria Grazia Battestini - ik kom eens in de week bij haar - en toen ik de flat binnenging, zag ik haar op de vloer liggen. Ze was dood.'

'Hebt u een sleutel?' vroeg de politieman. Hoewel zijn stem neutraal klonk, vulde de vraag de lucht rondom hen met achterdocht.

'Ja. Al een paar jaar. Ik heb de sleutels van de appartementen van veel van mijn patiënten,' zei Carlotti en hij stopte toen hij besefte hoe eigenaardig het moest klinken dat hij dit aan de politie stond uit te leggen, en dat besef gaf hem een onbehaaglijk gevoel.

'Zou u me willen vertellen wat u precies hebt aangetroffen?' vroeg de politieman. Terwijl ze stonden te praten, zetten de anderen de spullen neer in de hal en keerden terug naar de boot om nog meer te halen.

'Ze is dood. Iemand heeft haar vermoord.'

'Hoe weet u zo zeker dat iemand haar heeft vermoord?'

'Omdat ik haar heb gezien,' zei Carlotti en daar liet hij het bij.

'Hebt u enig idee wie dit heeft gedaan, dottore?'

'Nee, natuurlijk niet. Dacht u soms dat ik zou weten hoe hij heet?' antwoordde de arts. Hij probeerde verontwaardigd over te komen, maar klonk alleen maar nerveus.

'Hij?'

'Wat?' zei Carlotti.

'U zei "hij", dottore. Ik vraag me af waarom u denkt dat het een man was.'

Carlotti wilde antwoord geven, maar de neutrale woorden die hij probeerde uit te spreken, ontglipten aan zijn controle en in plaats daarvan zei hij: 'Kijkt u even naar haar hoofd en vertel me dan dat een vrouw dat gedaan kan hebben.'

Hij stond zelf verbaasd over zijn woede; of liever gezegd, over de kracht van zijn woede. Het waren niet de vragen van de politieman die hem boos maakten, maar zijn eigen laffe reactie erop. Hij had niets onrechtmatigs gedaan, had alleen maar het lijk van de oude vrouw gevonden, en toch was zijn instinctieve reactie op elk vluchtig contact met de autoriteiten er een van vrees en van zekerheid dat hij er op de een of andere manier onder zou lijden. Hij dacht opeens: wat een lafhartig ras zijn we geworden, maar toen vroeg de politieman: 'Waar is ze?'

'Op de tweede etage.'

'Is de deur open?'

'Ja.'

De politieman stapte de schemerige hal in, waar de anderen zich hadden verzameld om aan de warme zon te ontsnappen, en wees met zijn kin naar de trap. Toen zei hij tegen de arts: 'Ik had graag dat u met ons mee naar boven ging.'

Carlotti liep achter de agenten aan, vastbesloten zo weinig mogelijk te zeggen en geen blijk te geven van onbehagen of angst. Hij was gewend doden te zien, dus had het zien van het lijk van de vrouw, hoe onaangenaam het ook was geweest, hem niet zo sterk aangegrepen als zijn instinctieve vrees iets te maken te krijgen met de politie.

Boven gingen de agenten het appartement binnen zonder de moeite te nemen eerst te kloppen; de arts besloot op de overloop te wachten. Voor het eerst in vijftien jaar voelde hij zo'n grote behoefte aan een sigaret dat het zijn hartslag tot een sneller ritme dwong.

Hij luisterde naar de voetstappen in de flat, hoorde stemmen die elkaar dingen toeriepen zonder dat hij een poging deed iets te verstaan. De stemmen werden minder duidelijk toen de agenten doorliepen naar de woonkamer, waar het lijk lag. De arts liep naar de vensterbank en leunde er half zittend tegenaan zonder zich iets aan te trekken van het laagje vuil. Hij vroeg zich af waarom ze hem erbij wilden hebben en overwoog tegen hen te zeggen dat ze hem op zijn praktijk konden bereiken als ze hem nodig hadden, maar bleef uiteindelijk zitten waar hij zat en ging niet de flat in om met hen te praten.

Na een poosje kwam de politieman die met hem had gesproken, de gang op. Hij droeg handschoenen en had wat paperassen in zijn hand. 'Woonde er iemand bij haar?' vroeg hij.

'Ja.'

'Wie?'

'Ik weet niet hoe ze heet, maar ik geloof dat ze uit Roemenië komt.'

De politieman stak hem een van de paperassen toe. Het was een formulier dat met de hand was ingevuld. In de hoek linksonder was een foto met het formaat van een pasfoto van een vrouw met een rond gezicht die best eens de Roemeense kon zijn. 'Is dit de vrouw?' vroeg de politieman.

'Dat geloof ik wel,' antwoordde dottor Carlotti.

'Florinda Ghiorghiu,' las de politieman hardop, en toen herinnerde de arts zich de naam weer.

'Ja. Flori,' zei hij en toen vroeg hij nieuwsgierig: 'Is ze hier?' Hij hoopte maar dat de politie het niet vreemd zou vinden dat hij niet naar haar had gezocht en hij hoopte ook dat ze haar niet dood hadden aangetroffen.

'Welnee,' antwoordde de politieman met nauwelijks verhuld ongeduld. 'Ze is nergens te bekennen en in de flat is het een puinhoop. Iemand heeft alles overhoop gehaald en alle waardevolle spullen meegenomen.'

'Denkt u...' begon Carlotti, maar de politieman viel hem in de rede.

'Natuurlijk,' antwoordde hij met een zo fel oplaaiende woede dat de ander er verbaasd van opkeek. 'Ze komt uit Oost-Europa. Daar zijn ze allemaal zo. Gespuis is het!' Voordat Carlotti daar iets tegenin kon brengen, ging de politieman door, de woorden uitspuwend: 'In de keuken ligt een schort vol bloedvlekken. De Roemeense heeft haar vermoord.' En toen, als een grafschrift voor Maria Grazia Battestini dat dottor Carlotti haar misschien niet zou hebben gegeven, mompelde de politieman: 'De stakker.'