12
Brunetti was geenszins van plan dit als een impasse te beschouwen. Hij keek Vianello aan en zei: 'Misschien werken er bij de gemeente nog mensen die hen gekend hebben. Ga er even naartoe om te zien of dat zo is en wat ze zich herinneren.'
Aan Vianello's gezicht was te zien hoe onwaarschijnlijk hij dat achtte, maar hij maakte geen bezwaar.
Signorina Elettra zei dat ze op haar eigen kantoor nog een en ander te doen had en verliet samen met de inspecteur het vertrek.
Aangezien Brunetti het niet eerlijk vond hen te vragen aan deze zaak te werken terwijl hij zelf achter zijn bureau zat te niksen, pakte hij de map en zocht hij daarin de naam op van de huisarts van signora Battestini. Hij werd doorverbonden met de telefonino van de arts die toen hij opnam zei dat Brunetti die middag naar zijn ambulatorio kon komen, voor of na het spreekuur. Het leek Brunetti verstandiger met de dokter te gaan praten voordat die twee uur lang patiënten had moeten aanhoren en behandelen, dus zei hij dat hij graag om half vier wilde komen. Hij vroeg wat het adres was en hing op. Vervolgens draaide hij het nummer van de nicht van signora Battestini, maar kreeg geen gehoor.
Er werd die dag geen wekelijkse stafvergadering gehouden, wat ze te danken hadden aan het weer. Gedurende de zomermaanden werden de vergaderingen, die vice-questore Patta enige jaren geleden had geïntroduceerd, vaak plotseling geannuleerd, of uitgesteld en vervolgens geannuleerd, afhankelijk van het weer. Bij zonneschijn werd de vergadering meteen gecanceld, wat de vice-questore in de gelegenheid stelde om zowel voor de lunch als in de namiddag te gaan zwemmen. Op regenachtige dagen werden de vergaderingen wél gehouden, hoewel ze vaak, als het plotseling opklaarde, alsnog werden opgeschort, waarna de vice-questore in een van de politieboten het Bacino overstak om te kunnen genieten van een ongetwijfeld welverdiend uurtje ontspanning. Aldus werden de stafvergaderingen een van de vele geheimen van de Questura, als de deur van een kast die je aan de onderkant een schop moest geven om hem open te krijgen. Brunetti zag zichzelf en zijn collega's als een soort wichelaars die gewend waren, alvorens afspraken te maken, eerst naar de lucht te kijken. Brunetti vond dat het hen sierde dat ze in staat waren hun dagschema's naadloos aan te passen aan de grillen van de vice-questore.
Hij keerde huiswaarts voor de lunch en arriveerde toen iedereen net aan tafel ging. Paola, zag hij, had iets uitgehongerds over zich, zoals vaak na een zware dag op de universiteit, maar de kinderen waren te zeer geconcentreerd op het stillen van hun eigen honger om daar acht op te slaan.
Hij zag meteen aan het aantal borden op de tafel dat ze geen voorgerecht zouden krijgen, maar voordat hij tegen deze omissie kon protesteren, kwam Paola tevoorschijn met een gigantische schaal waaruit zo'n geurig aroma opsteeg dat zijn ziel er meteen door werd gesust. Voordat hij met zijn profetische gaven de naam van het gerecht kon noemen, riep Chiara met onverholen blijdschap uit: 'O, mamma, heb je een lamsschotel gemaakt?'
'Met polenta?' vroeg Raffi, zijn stem schor van verlangen.
De glimlach die zich over Paola's gezicht uitspreidde bij het horen van deze klanken van begeerte, deed Brunetti denken aan kleine vogeltjes en de manier waarop hun gepiep de ouders dwong zich te gedragen op een genetisch bepaalde manier. Paola toonde slechts symbolisch verzet tegen dat instinct door te zeggen: 'Net zoals de andere zeshonderd keer dat we dit al hebben gegeten, Raffi, zit er inderdaad ook vandaag polenta bij.' Maar Brunetti hoorde dat haar hart in de toon zat en niet in de woorden.
'Mamma,' bood Chiara aan, 'als we ook nog vijgen voor toe hebben, zal ik de afwas doen.'
'Jij bent een geboren onderhandelaar,' zei Paola. Ze zette de schaal op tafel en keerde terug naar de keuken om de polenta te halen.
Voor toe kregen ze inderdaad vijgen, samen met esse, de s-vormige koekjes die een vriend van Paola's vader hun nog steeds toestuurde vanaf Burano. En daarna zat er voor Brunetti niets anders op dan zich in de slaapkamer terug te trekken om een dutje te doen.
Toen hij wakker werd, met een kurkdroge mond en transpirerend van de hitte, was hij zich er meteen van bewust dat Paola naast hem lag. Omdat ze 's middags nooit sliep, wist hij nog voordat hij zijn ogen opendeed dat ze lag te lezen. Hij draaide zijn hoofd om en zag dat hij gelijk had.
Hij herkende het boek en zei: 'Ik zie dat je nog steeds de catechismus leest.'
'Ja,' zei ze zonder haar ogen van de bladzijde af te wenden. 'Ik lees één hoofdstuk per dag, al wordt het tegenwoordig niet meer catechismus genoemd.'
In plaats van naar de nieuwe naam te informeren, vroeg Brunetti: 'Hoe ver ben je al?'
'Bij de sacramenten.'
De woorden die hij vroeger had moeten opdreunen, kwamen meteen boven: 'Doop, communie, heilig vormsel, huwelijk, wijding, biecht...' Maar op dat punt haperde hij. 'Het zijn er zeven, niet?' vroeg hij.
'Ja.'
'Wat is de zevende ook alweer? Ik kan er niet op komen.' Zoals altijd wanneer hij zich iets heel eenvoudigs en alledaags niet kon herinneren, raakte hij een ogenblik in paniek, bang dat dit hetzelfde was dat, toen het bij zijn moeder begon, niemand had willen onderkennen.
'Het heilig oliesel,' zei Paola met een zijdelingse blik op hem. 'Mogelijk het meest geraffineerde sacrament van de zeven.'
Brunetti zag niet in wat ze bedoelde en vroeg: 'Waarom geraffineerd?'
'Denk er even over na, Guido. Precies op het moment dat iemand op de rand van de dood staat, meestal wanneer men weet dat er weinig of geen hoop meer bestaat, arriveert de priester.'
'Oké. Dat klopt. Maar ik begrijp niet waarom dat zo geraffineerd is.'
'Denk nou even na. Vroeger waren priesters de enigen die konden lezen en schrijven.'
Omdat hij lag te zweten en dorst had en na een middagdutje meestal chagrijnig wakker werd, zei Brunetti: 'Is dat niet een beetje overdreven?'
'In zeker opzicht, ja, maar priesters konden het wel en de meeste andere mensen niet, in ieder geval tot de vorige eeuw.'
'Ik snap nog steeds niet waar je hiermee naartoe wilt,' zei hij.
'Denk op een eschatologische manier, Guido,' vervolgde ze, hem nog meer in de war brengend.
'Dat tracht ik voortdurend te doen,' zei hij. Hij was vergeten wat het woord betekende, maar had er meteen spijt van dat hij zo kribbig deed.
'Dood, godsgericht, hemel en hel,' zei ze. 'Dat zijn de vier laatste dingen. En wanneer iemand op het punt staat het eerste te ervaren en weet dat hij niet aan het tweede kan ontkomen, begint hij na te denken over het derde en het vierde. En dan is daar de priester die maar al te graag wil praten over de vlammen van het vagevuur en de genoegens van de hemel, hoewel ik altijd van mening ben geweest dat men zich veel meer zorgen maakt over hoe men aan het eerste kan ontsnappen, dan hoe men het tweede zal ervaren.'
Hij bleef doodstil liggen en kreeg een vaag vermoeden waar dit naartoe ging.
'En dan kwam hij erbij, de priester - die trouwens vaak ook de notaris was - en begon hij ongetwijfeld te praten over hoe de vlammen van het vagevuur een mens levend konden verteren, en over onvoorstelbare pijn die tot in de eeuwigheid zou voortduren.'
Ze had bij het toneel gekund, dacht hij, zo krachtig als haar stem getuigde van haar geloof in ieder woord dat ze sprak.
'Maar er is een manier waarop de goede christen vergiffenis kan krijgen,' ging ze op zalvende toon door, overgaand op de tegenwoordige tijd, 'en kan ontkomen aan de vlammen van het vagevuur. Ja, mijn zoon, je hoeft alleen maar je hart open te stellen voor de liefde van Jezus, en je portemonnee voor de behoeften van de armen. Je hoeft alleen maar je naam te zetten of, als je niet kunt schrijven, een kruisje, hier op dit document, en in ruil voor je gulheid aan de Heilige Moederkerk zullen de poorten van de hemel vanzelf openzwaaien om je te ontvangen.'
Ze liet het boek open op haar borst vallen en draaide haar hoofd naar hem toe. 'En zo werd op het allerlaatste moment het testament ondertekend en werd dit of dat, of alles, nagelaten aan de Kerk.' Haar stem werd fel. 'Natuurlijk wilden ze erbij zijn wanneer iemand ziek, stervende of krankzinnig was. Was er een beter moment om ze uit te zuigen?'
Ze pakte het boek weer op, sloeg een bladzijde om en zei op een volkomen normale gesprekstoon: 'Daarom is het zo geraffineerd.''
'Bespreek je dit soort dingen ook met Chiara?' vroeg Brunetti geschrokken.
Ze draaide nogmaals haar hoofd naar hem toe. 'Natuurlijk niet. Misschien zal ze dit allemaal zelf inzien wanneer ze wat ouder is,
misschien ook niet. Vergeet niet dat ik ermee heb ingestemd me niet te bemoeien met de godsdienstige opvoeding van de kinderen.'
'En als ze het niet inziet?' vroeg hij, met de laatste twee woorden tussen aanhalingstekens om ze te benadrukken. Hij verwachtte dat Paola zou zeggen dat ze dan teleurgesteld zou zijn in haar dochter.
'Dan zal ze waarschijnlijk een heel wat rustiger leven hebben,' zei Paola, waarna ze zich weer in de catechismus verdiepte.
Dottor Carlotti's ambulatorio was op de begane grond van een huis in Calle Stella, niet ver van de Fondamenta Nuove. Brunetti had het adres opgezocht in zijn Calli, Canali e Campielli, maar zag al waar het was aan twee vrouwen die ieder met een klein kind op de arm voor de deur van het gebouw stonden. Hij glimlachte tegen de moeders en drukte op de bel rechts van de deur. Een grijsharige man van middelbare leeftijd deed open en zei: 'Commissario Brunetti?'
Toen Brunetti knikte, stak de arts zijn hand uit en greep die van Brunetti, hem tegelijkertijd zo'n beetje het gebouw in trekkend. Hij wees naar de deur van zijn praktijk, maar stapte zelf naar buiten om tegen de twee vrouwen te zeggen dat ze alvast binnen konden komen. Hij deelde hen mede dat hij nog even bezig was, maar in de wachtkamer konden ze in ieder geval aan de hitte ontsnappen. Hij leidde Brunetti in zo'n snel tempo door het vertrek dat die alleen maar een glimp opving van de gebruikelijke tijdschriften en meubels die eruitzagen alsof ze afgedankt waren door een familielid.
De spreekkamer was een kopie van alle spreekkamers die Brunetti ooit had gezien: de met papier bedekte behandeltafel, de met een glazen plaat bedekte lage kast waarin pakjes verband zaten, het met paperassen, mappen en doosjes medicijnen bedekte bureau. Het enige verschil met de spreekkamers van de artsen uit zijn jeugd was de computer die rechts van het bureau stond.
Hij was een onzichtbare man, dottor Carlotti: of je nu één keer naar hem keek of vijf keer, er bleef niets in je herinnering hangen, afgezien van de bruine ogen achter de bril met het donkere montuur, droog haar van een onbestemde kleur dat zich boven het voorhoofd aan het terugtrekken was, en een middelgrote mond.
De arts leunde tegen zijn bureau, zijn armen over elkaar geslagen, en nodigde Brunetti met een gebaar plaats te nemen op een stoel. Toen, alsof hij besefte boe stug zijn houding was, liep hij om zijn bureau heen en ging zitten. Hij legde wat paperassen opzij, schoof een tube naar links en plaatste zijn handen gevouwen op het bureaublad.
'Waar kan ik u mee van dienst zijn, commissario?' vroeg de arts.
'Met me te vertellen over Maria Battestini,' antwoordde Brunetti zonder inleiding. 'U bent degene die haar heeft gevonden, nietwaar?'
Carlotti keek naar zijn bureaublad en hief zijn ogen toen op naar Brunetti. 'Ja. Ik ging eens per week naar haar toe.'
Toen Brunetti begreep dat de arts daar verder niets aan zou toevoegen, vroeg hij: 'Behandelde u haar voor een chronische ziekte, dottore?'
'Nee, nee, dat niet. Ze was net zo gezond als ik, misschien zelfs gezonder. Op haar knieën na.' En toen verraste hij Brunetti door te zeggen: 'Maar dat weet u waarschijnlijk al, als Rizzardi de autopsie heeft gedaan. U weet vermoedelijk meer over haar gezondheid dan ik.'
'Kent u hem?'
'Dat is iets te veel gezegd. We zijn lid van dezelfde medische genootschappen, dus heb ik hem bij diners en conferenties wel eens gesproken. Maar ik ken zijn reputatie. Daarom zei ik dat u vermoedelijk meer over haar lichamelijke conditie weet dan ik.' Hij had een verlegen glimlach voor iemand die Brunetti op dik in de veertig schatte.
Brunetti zei: 'Rizzardi heeft inderdaad de autopsie gedaan en me precies hetzelfde verteld als u: dat ze voor een vrouw van haar leeftijd een bijzonder goede gezondheid had.'
De arts knikte, alsof hij het prettig vond dat zijn mening over de vakkundigheid van Rizzardi werd bevestigd. 'Heeft hij gezegd wat de doodsoorzaak was?' vroeg Carlotti. Brunetti was verbaasd dat iemand die het lijk van de vrouw had gezien, zo'n vraag kon stellen.
'Ja. Het trauma dat is veroorzaakt door de slagen op haar hoofd.'
Weer dat knikje, weer een diagnose bevestigd.
Brunetti pakte zijn notitieboekje en sloeg het open bij de pagina's waar hij aantekeningen had gemaakt over wat signora Gismondi hem had verteld.
'Hoelang bent u haar huisarts geweest, dottore?'
Carlotti gaf daar prompt antwoord op. 'Vijf jaar. Sinds de dood van haar zoon. Ze zei dat hun toenmalige huisarts verantwoordelijk was voor zijn dood. Nadat de zoon was gestorven, weigerde ze nog langer naar hem toe te gaan en vroeg ze of ze bij mij mocht komen.' Hij zei dit met een zweem van spijt.
'Was haar bewering dat die andere arts voor de dood van haar zoon verantwoordelijk was, gefundeerd?'
'Het was je reinste onzin. Haar zoon had aids.'
Brunetti onderdrukte zijn verbazing en vroeg: 'Wist ze dat?'
'U kunt beter vragen of ze het geloofde, commissario, want ze geloofde het namelijk niet. Maar ze moet het hebben geweten.' Dit was voor hen allebei zonder meer duidelijk.
'Was hij homofiel?'
'Niet openlijk en niet voorzover mijn collega het wist, al wil dat niet noodzakelijkerwijs zeggen dat hij het niet was. Hij leed niet aan hemofilie en was niet aan de drugs, en hij had nooit een bloedtransfusie gehad, in ieder geval niet voorzover hij zich kon herinneren. Ook in het ziekenhuis stond daarover niets opgetekend.'
'U hebt daar dus naar gevraagd?'
'Ik niet. Mijn collega. Signora Battestini beschuldigde hem van criminele nalatigheid en hij probeerde zich in te dekken door uit te zoeken wat de infectiebron was geweest. Hij wilde ook weten of de mogelijkheid bestond dat Paolo iemand anders had besmet, maar ze weigerde vragen over hem te beantwoorden, zelfs toen iemand van het bureau Volksgezondheid met haar ging praten. Toen ze mijn patiënte werd, zei ze alleen dat hij door "de dokters" was vermoord. Ik heb haar duidelijk gemaakt dat ik niet wenste te luisteren naar dergelijke dingen en stelde voor dat ze een andere huisarts zou zoeken. Daarna zei ze zulke dingen niet meer, althans, niet tegen mij.'
'En u hebt nooit iets gehoord waaruit bleek dat hij homofiel was?'
Carlotti haalde zijn schouders op. 'Roddelpraat heb je altijd. Ik heb geleerd daar geen acht op te slaan. Sommige mensen dachten dat hij het was, andere niet. Het interesseerde mij niet, dus hielden ze op tegen mij over hem te praten.' Hij keek Brunetti aan. 'Ik weet het dus niet. Mijn collega was van mening dat hij het moest zijn, maar alleen omdat er geen andere verklaring leek te bestaan over hoe hij de ziekte had opgelopen. Maar ik zeg nogmaals: ik heb hem nooit ontmoet, dus weet ik het niet.'
Brunetti liet het daarbij en vroeg: 'Laten we het dan even over signora Battestini hebben, dottore. Is er iets wat zou kunnen verklaren waarom haar dit is aangedaan?'
De arts duwde zijn stoel achteruit en strekte zijn benen, ongewoon lange benen voor iemand die een stuk kleiner was dan Brunetti. Hij sloeg zijn enkels over elkaar en krabde met zijn linkerhand op zijn achterhoofd. 'Nee, ik zou het niet weten. Ik heb daarover zitten denken sinds u hebt gebeld, of eigenlijk sinds ik haar heb gevonden, maar ik zou het niet weten. Ze was een nogal temperamentvolle vrouw...' begon de arts, maar voordat hij kon doorgaan met dergelijke gemeenplaatsen, viel Brunetti hem in de reden.
'Dottore, alstublieft. Ik luister nu al jaren naar mensen die geen kwaad wensen te spreken van de doden of manieren weten te vinden om niet de waarheid over hen te hoeven vertellen. Ik weet dus wat "temperamentvol" wil zeggen en ik weet wat "lastig" wil zeggen en ik weet ook wat "eigenzinnig" wil zeggen. Houdt u alstublieft in gedachten dat ik bezig ben met een onderzoek naar een moord en dat signora Battestini niet meer gekwetst kan worden door uw woorden. Zet u al die beleefdheid dus maar opzij en vertelt u me eerlijk waarom iemand haar dood wilde hebben.'
Dat wekte een grijns op bij Carlotti en hij keek even naar de deur van de wachtkamer waarachter de stemmen te horen waren van de twee vrouwen, die op zachte toon met elkaar spraken. 'Ik geloof dat deze gewoonte eigen is aan ons allen, artsen in het bijzonder. Altijd bang dat we per ongeluk iets over een patiënt zeggen wat we eigenlijk niet mogen zeggen; dat men ons op de waarheid zal betrappen.'
Toen Brunetti knikte, ging hij door. 'Het was een geniepig oud wijf en ik heb nooit iemand een goed woord over haar horen zeggen.'
'Geniepig? In welk opzicht, dottore?' vroeg Brunetti.
De arts dacht na voordat hij daarop antwoord gaf, alsof hij er niet eerder bij had stilgestaan waarom de vrouw geniepig was geweest en in welk opzicht precies. Zijn hand ging naar zijn hoofd en hij begon dezelfde plek te krabben. Uiteindelijk keek hij Brunetti aan en zei: 'Misschien kan ik u het beste wat voorbeelden geven. Neem nu de vrouwen die voor haar werkten. Ze zat voortdurend over hen te zeuren en beklaagde zich tegenover mij, of hen, dat ze allerlei dingen niet op de juiste manier deden. Dat ze te sterke koffie voor haar maakten, dat ze het licht aan lieten, dat ze de vaat met warm water deden in plaats van met koud water. Als ze probeerden zich te verdedigen, begon ze tegen hen te schreeuwen en zei ze dat ze beter terug konden gaan naar waar ze vandaan gekomen waren.'
Een van de kinderen in de wachtkamer begon te huilen, maar hield weer op. Carlotti ging door. 'Dat lijkt misschien niet zo erg, dat besef ik nu ik het mezelf hoor zeggen, maar voor hen was het heel erg. Ze werkten hier waarschijnlijk allemaal zwart, die vrouwen, dus konden ze zich niet beklagen en het laatste wat ze wilden, was teruggaan naar waar ze vandaan waren gekomen, en dat wist ze.'
'Kende u die vrouwen, dottore?'
'In welk opzicht?' vroeg hij.
'Hebt u met hen gepraat over waar ze vandaan kwamen, wat ze hadden gedaan voordat ze hierheen waren gekomen.'
'Nee. Dat mocht niet van haar. Waarschijnlijk mocht niemand dat. Als de telefoon ging wanneer ik er was, wilde ze meteen weten wie het was en moest de vrouw haar onmiddellijk de telefoon geven. Zelfs als de telefonino van zo'n werkster ging, wilde ze weten wie er belde en zei ze dat ze niet mocht telefoneren zolang zij haar betaalde om te werken.'
'Hoe zat het met de laatste?'
'Flori?' zei de arts.
'Ja.'
'Denkt u dat zij haar heeft vermoord?' vroeg dottor Carlotti.
'Denkt ü dat, dottore?'
'Ik weet het niet. Toen ik signora Battestini dood had aangetroffen, heb ik allereerst naar Flori's lijk gezocht. Het is geen moment in me opgekomen dat zij het misschien had gedaan: de enige mogelijkheid die ik wist te bedenken, was dat ook zij misschien vermoord was.'
'En nu, dottore?'
De arts leek er echt mee te zitten. 'Ik heb gezien wat erover in de krant heeft gestaan en ik heb met die andere politieman gesproken en iedereen lijkt ervan overtuigd te zijn dat zij het heeft gedaan.' Brunetti wachtte af. 'Maar ik kan het nog steeds niet geloven.'
'Waarom niet?'
De arts aarzelde lang, en keek daarbij steeds even naar Brunetti alsof hij probeerde in te schatten of deze man, die net als hij voortdurend in contact kwam met menselijke zwakten, het zou begrijpen. 'Ik ben al meer dan twintig jaar arts, commissario, en als onderdeel van mijn werk let ik bij mensen op bepaalde dingen. Je zou kunnen denken dat ik alleen maar naar lichamelijke dingen hoef te kijken, maar ik heb genoeg zieke mensen gezien om te weten dat wat er mis is met de ziel, vaak ook mis is met het lichaam. En ik zeg dat er niets mis was met Flori's ziel.' Hij wendde zijn blik af, keek Brunetti toen weer aan en zei: 'Ik vrees dat ik niet nauwkeuriger of professioneler kan zijn, commissario.'
'En signora Battestini? Denkt u dat er met haar ziel iets mis was?'
'Nee, afgezien van hebzucht, commissario,' antwoordde Carlotti prompt. 'De onnozelheid en domheid kwamen niet voort uit de ziel, maar de hebzucht wel.'
'Veel oude mensen moeten voorzichtig omgaan met hun geld,' zei Brunetti, in de rol van advocaat van de duivel.
'Dit was geen kwestie van voorzichtigheid, commissario. Het was een obsessie.' En tot verbazing van Brunetti ging hij opeens over op Latijn.'Radix malorum est Cupiditas. Niet geld, commissario, is de wortel van alle kwaad. Het is de liefde voor geld. Cupiditas.'
'Had ze veel geld om hebzuchtig over te zijn?' vroeg Brunetti.
'Ik heb geen idee,' antwoordde de arts. Een van de kinderen in de wachtkamer begon weer te huilen, op een indringende manier die niet gespeeld was. Carlotti keek op zijn horloge. 'Als u verder geen vragen meer hebt, commissario, zou ik nu graag aan mij spreekuur beginnen.'
'Natuurlijk,' zei Brunetti. Hij stond op en stak zijn notitieboekje in zijn zak. 'U hebt al meer dan genoeg tijd voor me vrijgemaakt.'
Toen ze naar de deur liepen, vroeg Brunetti: 'Kreeg signora Battestini wel eens bezoek wanneer u er was?'
'Nee, voorzover ik me kan herinneren kwam er nooit iemand bij haar,' zei de arts. Hij bleef stilstaan toen hij erover nadacht. 'Zoals ik al zei, ging soms de telefoon, maar dan zei ze altijd dat ze ergens mee bezig was en dat ze maar moesten terugbellen.'
'Herinnert u zich toevallig, dottore, of ze Venetiaans sprak tegen deze mensen?'
'Nee, dat kan ik me niet herinneren,' antwoordde Carlotti. 'Maar het zal wel. Ze was haar Italiaans bijna vergeten. Dat zie je bij oude mensen wel meer.' Voor alle duidelijkheid voegde hij eraan toe: 'Althans, ik heb haar nooit Italiaans horen spreken.' Weer bracht hij zijn hand naar zijn hoofd. 'Eén keer, ongeveer drie jaar geleden, zat ze te telefoneren toen ik binnenkwam. Ik had toen al
een sleutel, ziet u, en kon zelf de deur openmaken als ze de bel niet hoorde. De televisie stond aan - dat had ik beneden op straat al gehoord - dus wist ik dat ze me niet zou horen als ik zou aanbellen en heb ik dat niet eens gedaan. Toen ik de deur opendeed, merkte ik echter dat ze het volume zachter had gezet. De telefoon moet zijn gegaan toen ik de trap opliep. Ze zat met iemand te praten.' Hij pauzeerde even en ging toen door: 'Ik neem aan dat het de ander was die had gebeld, want ze zei altijd dat telefoneren te veel geld kostte. Hoe dan ook, ze had de televisie zachter gezet en zat te praten.'
Brunetti bleef naast hem staan zonder iets te zeggen, gaf hem ruimte en tijd om de herinnering op te halen.
'Ze zei dat ze al had gehoopt iets van die ander, wie dat ook was, te horen, maar ze klonk... hoe zal ik het zeggen... wreed, of sarcastisch, of iets ertussenin. Toen beëindigde ze het gesprek en zei ze dottore, of misschien professore, tegen die persoon. Ik kan me niet herinneren welke van de twee, maar vanwege die toevoeging, zou je denken dat ze met respect zou hebben gesproken, maar het tegenovergestelde was waar.' Brunetti bleef naar de arts kijken terwijl die sprak en zag de herinnering vorm krijgen. 'Ja, het was dottore, en ze sprak in het Venetiaans. Nu weet ik het weer.'
Toen duidelijk was dat de arts er niets meer aan had toe te voegen, vroeg Brunetti: 'Hebt u iets tegen haar gezegd over dat gesprek?'
'Nee. Het was een heel eigenaardig geval, misschien vanwege haar stem, of vanwege het rare gevoel dat ik kreeg door de manier waarop ze sprak. Ik ben bij de deur blijven staan zonder naar binnen te gaan. Er hing zo'n vreemde sfeer in het appartement dat ik de deur heb dichtgetrokken en toen de sleutel opnieuw in het slot gestoken en de deur nogal luidruchtig weer opengedaan. Voor alle zekerheid heb ik zelfs haar naam geroepen en gevraagd of ze thuis was, voordat ik naar binnen ben gegaan.'
'Kunt u uitleggen waarom u dat hebt gedaan?' vroeg Brunetti, verbaasd dat deze ogenschijnlijk nuchtere man zo'n sterke reactie had gehad.
De arts schudde zijn hoofd. 'Nee. Het was alleen maar een gevoel dat ik kreeg door de manier waarop ze sprak. Ik voelde me alsof ik opeens in de nabijheid verkeerde van... van iets kwaadaardigs.'
Het kind was intussen steeds harder gaan huilen. De arts deed de deur open, stak zijn hoofd naar buiten en zei: 'Signora Ciapparelli, komt u maar binnen met Piero.'
Hij deed een stap achteruit om Brunetti erlangs te laten en gaf hem een hand. Tegen de tijd dat Brunetti de deur van de hal had bereikt, zat de deur van de spreekkamer al dicht en huilde het kind niet meer.