15

Vlanello was er nog niet en toen Brunetti de recherchekamer verliet, stond hij opeens oog in oog met inspecteur Scarpa. Na een veelbetekenende pauze, waarin hij op effectieve wijze de deuropening met zijn lichaam blokkeerde, deed de inspecteur uiteindelijk een stap achteruit en zei: 'Zou ik u even kunnen spreken, commissario?'

'Dat kan,' zei Brunetti

'Wellicht bij mij op kantoor?' stelde Scarpa voor.

'Nee, ik moet terug naar mijn eigen kantoor,' zei Brunetti, die niet graag het territoriale voordeel wilde verliezen.

'Ik vind dat het belangrijk is, meneer. Het gaat over de moord op Battestini.'

Brunetti trok een neutraal gezicht en vroeg: 'O ja? Hoezo?'

'Het betreft signora Gismondi,' zei de inspecteur, maar daar liet hij het bij.

Hoewel het feit dat hij haar naam noemde Brunetti's nieuwsgierigheid wekte, zei hij niets, en na een lange stilte gaf Scarpa zich gewonnen, ik heb de opnamen van haar telefoontjes met ons beluisterd en er twee gevonden waarin ze haar bedreigt.'

'Wie bedreigt wie, inspecteur?' informeerde Brunetti.

'Signora Gismondi bedreigt signora Battestini.'

'In een telefoongesprek met de politie, inspecteur? Zou u niet zeggen dat zoiets een beetje ondoordacht van haar was?'

Hij zag Scarpa vechten om zijn zelfbeheersing te bewaren, zag de manier waarop zijn mondhoeken straktrokken en hoe hij een paar millimeter omhoogkwam op de bal van zijn voeten. Hij beeldde zich in hoe het zou zijn om de zwakste partij te zijn in een confrontatie met Scarpa en vond die gedachte allesbehalve prettig.

'Als u er even de tijd voor zou kunnen nemen om naar de opnamen te luisteren, zult u begrijpen wat ik bedoel,' zei Scarpa.

'Kan het niet wachten?' vroeg Brunetti, zonder moeite te doen zijn irritatie te verbergen.

Alsof het Scarpa al voldoende bevrediging gaf dat Brunetti zich zo ongeduldig toonde, zei hij nu op een kalmere toon: 'Als u niet wilt horen hoe de persoon die zelf heeft toegegeven dat ze vermoedelijk degene is die het slachtoffer als laatste in leven heeft gezien, datzelfde slachtoffer bedreigt, meneer, is dat natuurlijk uw zaak. Volgens mij zou het echter goed zijn hier aandacht aan te besteden.'

'Waar zijn ze?' vroeg Brunetti.

Alsof hij de vraag niet begreep, zei Scarpa: 'Waar zijn wie, meneer?'

Terwijl Brunetti de aandrang om Scarpa een klap in zijn gezicht te geven onderdrukte, besefte hij opeens hoe vaak die wens zich aan hem opdrong. Patta vond hij een zelfingenomen opportunist, een man die tot bijna alles in staat was om zijn baan te beschermen, maar het was juist het blijk van menselijke zwakte dat lag opgesloten in dat 'bijna', dat ervoor zorgde dat Brunetti slechts oppervlakkig een hekel aan hem had. Scarpa, daarentegen, haatte hij, en hij deinsde voor hem terug zoals men deed wanneer men een donkere kamer binnenging waar het vreemd rook. In de meeste kamers kon je het licht aandoen, maar hij vreesde dat er geen manier bestond om licht aan te doen in het binnenste van Scarpa, noch enige zekerheid dat wat zich daar bevond, als men het te zien zou krijgen, iets anders zou opwekken dan angst.

Toen duidelijk werd dat Brunetti niet van plan was antwoord te geven, draaide Scarpa zich om met een gemompeld 'in het laboratorium', en liep hij naar de trap achter in het gebouw.

Bocchese was in het laboratorium nergens te bekennen, hoewel de achtergebleven geur van sigarettenrook aanduidde dat hij nog maar net weg was. Scarpa liep naar de achtermuur, waar op een lange houten werktafel tegen de muur een grote cassetterecorder stond. Ernaast lagen twee bandjes van negentig minuten. Op elk ervan stonden data en handtekeningen.

Scarpa pakte er een, keek wat erop stond en deed hem in het apparaat. Hij pakte een koptelefoon en zette die op zijn hoofd. Hij drukte op Play, luisterde een paar seconden, drukte op Stop, spoelde de band een stuk door en luisterde weer. Na nog drie pogingen om de juiste plek te vinden, zette hij de band stop, spoelde hem iets terug en gaf de koptelefoon aan Brunetti.

Dat iets wat in zo intiem contact was geweest met Scarpa's lichaam, nu het zijne zou raken, vervulde Brunetti met zoveel afkeer dat hij zei: 'Kunt u het niet gewoon laten horen?'

Scarpa trok de plug van de koptelefoon uit het apparaat en drukte op Play.

'U spreekt met signora Gismondi uit Cannaregio. Ik heb al eerder gebeld.' Brunetti herkende de stem, maar niet de toon, strak van woede.

'Ja, signora. Wat is er nu weer?'

'Dat heb ik u anderhalf uur geleden al verteld. Ze heeft de televisie zo hard staan dat je het hiervandaan helemaal kunt horen. Luister maar,' zei ze. De stemmen van twee mensen, die klonken alsof ze ruzie hadden, kwamen dichterbij en zakten toen weer weg. 'Hoort u dat? Haar raam is tien meter hiervandaan en ik kan de televisie horen alsof die in mijn eigen huis staat.'

'Ik kan u niet helpen, signora. De patrouille is bezig met een andere melding.'

'Al anderhalf uur?' vroeg ze nijdig.

'Die informatie mag ik u niet verstrekken, signora.'

'Het is vier uur,' zei ze, en haar stem klonk nu alsof ze bijna hysterisch was of ieder moment in snikken zou uitbarsten. 'Dat ding staat al vanaf middernacht aan. Ik wil slapen.'

'Toen u de vorige keer belde, signora, heb ik u verteld dat we de patrouille uw adres hebben gegeven en dat ze zo spoedig mogelijk zullen komen.'

'Dit gebeurt nu al drie nachten achtereen en ik heb die patrouille nog niet één keer gezien,' zei ze op schrille toon.

'Daar weet ik niets van, signora.'

'Wat wilt u nu eigenlijk? Dat ik ernaartoe ga om haar te vermoorden?' schreeuwde signora Gismondi door de telefoon.

'Zoals ik al zei, signora,' antwoordde de politieman op emotieloze toon, 'zal de patrouille zo snel mogelijk komen.' Daarna hing een van hen op en liep de band met een zacht geruis door.

Al even emotieloos keek Scarpa Brunetti aan en zei: 'In het volgende gesprek dreigt ze letterlijk naar haar toe te gaan en haar te vermoorden.'

'O ja? Wat zegt ze dan?'

'"Als u er niets aan doet, ga ik ernaartoe en vermoord ik haar.'"

'Laat eens horen,' zei Brunetti.

Scarpa stopte de andere band in het apparaat, draaide die tot ongeveer halverwege door, zocht net zolang tot hij de juiste plek had gevonden en liet het gesprek aan Brunetti horen. Hij had signora Gismondi exact geciteerd, en Brunetti huiverde toen hij haar hoorde zeggen, met een stem die bijna oversloeg van woede: 'Als u er niets aan doet, ga ik ernaartoe en vermoord ik haar.'

Omdat ze om half vier 's nachts had gebeld en omdat dit het vierde telefoontje van die nacht was, was het Brunetti duidelijk dat niet koele berekening maar razernij de reden was waarom ze zo klonk, hoewel een rechter het misschien niet zo zou opvatten.

'En ze heeft al meer gewelddaden op haar naam staan,' zei Scarpa langs zijn neus weg. 'Wanneer je dat feit toevoegt aan deze bedreigingen, hebben we naar mijn mening goede redenen om haar nogmaals te ondervragen over wat ze die ochtend heeft gedaan.'

'Welke gewelddaden?' vroeg Brunetti.

'Acht jaar geleden, toen ze nog getrouwd was, heeft ze haar man aangevallen en met de dood bedreigd.'

'Aangevallen? Hoe?'

'In het politierapport staat dat ze kokend water naar hem heeft gegooid.'

'Wat staat er nog meer in het rapport?' vroeg Brunetti.

'Het ligt bij mij op kantoor als u het wilt lezen, meneer.'

'Wat staat er nog meer in, Scarpa?'

De verrassing in Scarpa's ogen sprak boekdelen, evenals de manier waarop hij instinctief een stap achteruit deed, weg van Brunetti. 'Ze waren in de keuken en ze hadden ruzie, en toen heeft ze het water naar hem gegooid.'

'Heeft hij daardoor letsel opgelopen?'

'Het viel mee. Het water kwam op zijn schoenen en broek terecht.'

'Is er een aanklacht ingediend?'

'Nee, meneer, maar er is wel een rapport opgemaakt.'

Brunetti vroeg, opeens achterdochtig: 'Van wie was het besluit afkomstig om geen aanklacht in te dienen?'

'Dat is niet echt van belang, meneer.'

'Van wie?' vroeg Brunetti zo bars dat het bijna klonk alsof hij blafte.

'Van haar,' antwoordde Scarpa na een stilte die hij met opzet zoveel mogelijk had gerekt.

'En hoe luidde de aanklacht die ze niet heeft ingediend?'

Brunetti zag Scarpa overwegen nogmaals iets over het rapport te zeggen en noteerde in gedachten op welk moment hij besloot ervan af te zien. 'Mishandeling,' zei de inspecteur uiteindelijk.

'Wat voor soort mishandeling?'

'Hij had haar pols gebroken. Dat zei ze tenminste.'

Brunetti wachtte op verdere uitleg. Toen Scarpa die niet verstrekte, vroeg Brunetti: 'Ze kon met een gebroken pols een pan kokend water naar hem gooien?'

Het was alsof hij niet had gesproken. Scarpa zei: 'Wat de reden ook was, het is bewijs dat ze bij eerdere gewelddaden betrokken is geweest.'

Brunetti draaide zich om en liep het laboratorium uit.

Zijn hart bonkte van onderdrukte woede toen hij de trappen opliep naar zijn kantoor. Hij begreep wel wat er aan de hand was: Scarpa wilde de dingen zodanig herordenen dat je de indruk kreeg dat signora Gismondi het had gedaan: het maakte niet uit hoe klunzig hij dat aanpakte, dat was wat hij probeerde te bereiken. Wat Brunetti niet begreep, was waarom. Wat had Scarpa er nu aan als het eruit zou zien alsof signora Gismondi de dader was?

Zijn pas stokte toen hij het opeens inzag en vervolgens kwam zijn voet zo zwaar neer op de volgende tree dat hij half tegen de muur viel. Het was niet zo dat Scarpa haar specifiek of individueel als dader naar voren wilde laten komen. Nee, hij wilde voorkomen dat dat met iemand anders zou gebeuren. Maar toen hij doorliep, kreeg zijn gezonde verstand weer de overhand en die bood hem een minder buitenissige verklaring: Scarpa wilde Brunetti en zijn onderzoek gewoon dwarsbomen en de beste manier om dat te doen was door een vals spoor te creëren dat naar signora Gismondi leidde.

Deze gedachte was zo onrustbarend dat Brunetti niet stil kon zitten toen hij eenmaal in zijn kantoor was. Hij wachtte een paar minuten om Scarpa de tijd te geven uit het trappenhuis te verdwijnen en daalde toen af naar het kantoortje van signorina Elettra, maar die was er nog steeds niet. Als ze op dat moment was binnengekomen, zou hij bars, misschien zelfs met stemverheffing, hebben gevraagd waar ze had gezeten en met welk recht ze iedere woensdag een halve dag wegbleef terwijl er werk aan de winkel was. Op de terugweg naar zijn kantoor betrapte hij zichzelf erop dat hij in gedachten zijn tirade tegen haar voortzette, en daarbij allerlei oude incidenten, vergissingen en buitensporigheden boven water haalde om haar naar het hoofd te slingeren.

Op zijn kantoor trok hij met woeste bewegingen zijn jasje uit en smeet het op zijn bureau, maar dat deed hij met zoveel kracht dat het over het blad gleed en op de vloer belandde, een stapel paperassen meesleurend die hij de vorige dag juist op chronologische volgorde had gelegd. Ziedend van woede bracht hij hardop ernstige twijfels over de deugden van de maagd Maria onder woorden.

Precies op dat moment arriveerde Vianello. Brunetti hoorde hem bij de deur, draaide zich om en zei op norse toon: 'Kom maar binnen.'

Vianello keek naar het jasje en de paperassen, stapte zwijgend voor Brunetti langs en ging zitten.

Brunetti keek naar Vianello's achterhoofd, zijn schouders, de stramme houding waar helemaal geen reden voor was, en voelde zijn woede wegebben. 'Het komt door Scarpa,' zei hij. Hij liep naar zijn bureau, bukte zich om zijn jasje op te rapen en hing het over de rugleuning van zijn stoel. Toen pakte hij de paperassen bij elkaar, gooide ze op het bureau en ging zitten. 'Hij probeert het eruit te laten zien alsof signora Gismondi het heeft gedaan.'

'Hoe dan?'

'Hij heeft cassettebanden van twee telefoongesprekken van haar met ons waarin ze zich beklaagt over de televisie. In beide gesprekken dreigt ze de oude vrouw te vermoorden.'

'Hoe klonken die dreigementen?' vroeg Vianello. 'Serieus of als iets wat je in woede zegt?'

'Vind jij dat daar verschil tussen zit?'

'Schreeuwt u wel eens tegen uw kinderen, commissario?' vroeg Vianello. 'Dat is woede. Serieus is het als je hen slaat.'

'Dat heb ik nooit gedaan,' zei Brunetti meteen, alsof Vianello hem ervan beschuldigde.

'Ik wel,' zei Vianello. 'Eén keer. Ongeveer vijf jaar geleden.' Brunetti wachtte op uitleg van de inspecteur, maar die bleef uit. In plaats daarvan zei hij: 'Als je erover praat, wil dat zeggen dat je ook alleen maar praat.' Vianello verplaatste zijn gedachten van de theorie naar de praktijk en vroeg: 'Hoe had ze trouwens binnen kunnen komen?' Brunetti zag hem daarover nadenken en de verschillende manieren waarop het gedaan had kunnen worden, verwerpen. Uiteindelijk zei hij: 'Nee, het slaat nergens op.'

'Waarom doet hij dit dan?' vroeg Brunetti en hij wachtte af of Vianello op dezelfde uitleg zou uitkomen als hij.

'Mag ik vrijuit spreken, meneer?' vroeg Vianello.

'Natuurlijk.'

De inspecteur keek naar zijn knieën, veegde een onzichtbaar pluisje weg en zei: 'Hij doet het omdat hij u haat. Ik ben voor hem niet belangrijk genoeg om te haten, maar als hij me wél belangrijk zou vinden, zou hij ook mij haten. En voor Elettra is hij bang.'

Brunetti's eerste impuls was bezwaar te maken tegen deze interpretatie, maar hij dwong zichzelf erover na te denken. Hij besefte dat hij haar onbevredigend vond, omdat ze van Scarpa niet zo'n grote schurk maakte als hij graag zou willen: slechts schuldig aan kwaadaardigheid, niet aan het smeden van complotten. Hij trok het stapeltje paperassen naar zich toe en begon ze opnieuw op chronologische volgorde te leggen.

'Had u liever dat ik wegging, meneer?' vroeg Vianello.

'Nee. Ik zit na te denken over wat je hebt gezegd.'

Datgene wat op de eenvoudigste manier beantwoordde aan het scala van mogelijkheden, was waarschijnlijk de correcte verklaring: hoe vaak had hij deze regel al niet toegepast? Alleen kwaadaardigheid, niet medeplichtigheid. Hij wist dat dit aannemelijker was, maar kon niet ontkennen dat het hem veel plezier zou hebben gedaan als Vianello net als hij van mening was geweest dat Scarpa mogelijk een verwerpelijker, crimineler beweegreden had.

Hij keek Vianello aan. 'Goed,' zei hij uiteindelijk. 'Dat zou kunnen.' Een ogenblik dacht hij na over de consequenties: Scarpa zou Patta aanpraten dat signora Gismondi de schuldige was; dat hield in dat Brunetti zou moeten doen alsof hij het daarmee eens was teneinde Patta niet te alarmeren, omdat hij anders van de zaak afgehaald zou worden; ze zouden tijd uittrekken om het leven van signora Gismondi nader te bestuderen, en dat zou ongetwijfeld zo tactloos worden gedaan dat ze een onwillige getuige zou worden; en wanneer ze zo onder druk was gezet dat ze haar verklaring over Flori Ghiorghiu zou veranderen of intrekken, zou Patta zijn overtuiging dat de Roemeense vrouw de moord had gepleegd bevestigd zien, en zou de zaak opnieuw als opgelost beschouwd kunnen worden.

'Ik heb mijn leven uitgemeten met theelepeltjes,' zei Brunetti in het Engels. Vianello keek hem zo bevreemd aan dat Brunetti snel zei: 'Dat zegt mijn vrouw wel eens.'

'De mijne zegt dat we de zoon onder de loep moeten nemen,' zei Vianello.

Brunetti besloot eerst te luisteren naar wat Vianello over Paolo Battestini te zeggen had alvorens hem op de hoogte te brengen van zijn gesprek in het postkantoor. Hij hield het dus bij een eenvoudig: 'Waarom?'

'Nadia zegt dat ze geen goed gevoel over hem heeft, of in ieder geval dat de manier waarop de mensen over hem praten haar geen goed gevoel geeft. Ze vindt het vreemd dat zo veel mensen hem zo lang hebben gekend, bij hem in de buurt woonden, hem hebben zien opgroeien en evengoed bijna niets over hem te zeggen hebben.'

Brunetti, die min of meer dezelfde mening was toegedaan, vroeg: 'Heeft ze gezegd wat dit volgens haar betekent?'

Vianello schudde zijn hoofd. 'Nee, alleen dat het niet normaal is dat niemand over hem wil praten.'

Brunetti zag de uitdrukking op Vianello's gezicht - die van stille voldoening - en nam aan dat het betekende dat de inspecteur iets te weten was gekomen wat de analyse van zijn vrouw bevestigde. Om hem in de gelegenheid te stellen te onthullen wat hij ongetwijfeld graag kwijt wilde, vroeg Brunetti: 'Hoe was het bij de Schoolcommissie?'

'Zoals verwacht,' zei Vianello.

'Zoals verwacht?' herhaalde Brunetti.

'Een typisch bureaucratische instelling. Ik heb eerst gebeld en uitgelegd dat ik de directeur wilde spreken in verband met een onderzoek naar een misdaad. Het leek me beter er niet bij te zeggen welke. De directeur was echter naar Treviso voor een vergadering, samen met zijn assistent, en degene met wie ik uiteindelijk heb gesproken werkt er pas drie weken en zei dat hij me niet kon helpen.' Vianello trok een gezicht en voegde eraan toe: 'Die zal me waarschijnlijk over drie jaar ook niet kunnen helpen.'

Brunetti wachtte af, de stijl van de inspecteur kennende. Vianello veegde weer iets onzichtbaars van zijn broek en ging door: 'Uiteindelijk heb ik erin toegestemd te spreken met het hoofd van de afdeling Personeelszaken en ben ik naar hun kantoor gegaan. Daar is alles gemoderniseerd en nu hebben ze allemaal nieuwe computers en bureaus.

De vrouw met wie ik heb gesproken is het hoofd van een afdeling die nu Human Resources wordt genoemd,' begon Vianello. Brunetti vond opeens dat die naam erg kannibalistisch klonk, maar zei niets.

'Ik heb haar gevraagd of ze me het personeelsdossier kon geven van Paolo Battestini. Ze vroeg wanneer hij daar had gewerkt. Toen ik haar dat vertelde, zei ze dat het voor bepaalde perioden moeilijk zou zijn dossiers te vinden, omdat ze bezig zijn een deel van de personeelsinformatie over te zetten op hun computers.' Toen hij zag hoe Brunetti keek, zei hij: 'Nee, ik heb maar niet eens gevraagd hoelang het zou duren, maar wel over welke jaren het ging.' Hij keek op, in afwachting van Brunetti's goedkeurende blik, en toen hij die zag, ging hij door. 'Ze heeft hem opgezocht in de computer en zei dat de laatste vijf jaar dat hij daar had gewerkt er al in zaten, en toen heeft ze een kopie van het dossier voor me afgedrukt.'

'Wat voor soort informatie is het?'

'Rapporten van zijn meerderen over zijn prestaties, de data waarop hij met vakantie is geweest, ziektedagen, dat soort dingen.'

'Dat heb je dus meegekregen?'

'Ja. Ik heb het aan signorina Elettra gegeven toen ik binnenkwam.' Dat vertelde Brunetti meteen dat de signorina er eindelijk was. Vianello ging door: 'Tegen het einde waren er lange perioden van ziekteverlof. Ze gaat nu de archieven van de ziekenhuizen erop nakijken of hij is opgenomen en zo ja, waarom.'

'Die moeite kan ik haar besparen,' zei Brunetti. 'Hij is aan aids gestorven.' Toen hij Vianello's verbaasde gezicht zag, gaf hij hem een samenvatting van het gesprek dat hij de dag ervoor had gevoerd met dottor Carlotti, waarbij hij zich half en half verontschuldigde dat hij hem dat niet had verteld voordat hij naar de Schoolcommissie was gegaan. Hij zei echter niets over zijn gesprek met de postina.

'Altijd beter om het uit twee bronnen bevestigd te krijgen,' zei Vianello.

Brunetti voelde een flits van ergernis vanwege de suggestie dat wat hij had ontdekt bevestigd moest worden, maar hij onderdrukte het gevoel en vroeg: 'Heb je ook met iemand gesproken die met hem heeft gewerkt?'

'Ja. Nadat ik de uitdraai had gekregen, ben ik tot een uur of tien op de gang blijven rondhangen. Toen hoorde ik twee mannen die daar werkten, en van wie ik dacht dat ze misschien met hem hadden samengewerkt, zeggen dat ze naar de bar aan de overkant gingen voor een kop koffie. Ik heb de uitdraai zodanig gevouwen dat het briefhoofd te zien was en ben achter hen aan gegaan.'

Brunetti vond het steeds weer verbazingwekkend dat deze man, die langer en breder was dan hij, zo gemakkelijk onzichtbaar werd wanneer hij eenmaal met mensen begon te praten. 'En?' vroeg hij.

'Ik heb gezegd dat ik van de Schoolcommissie van Mestre was en ze geloofden me. Ze hadden geen reden me niet te geloven. Ze hadden me in het gebouw gezien en wisten dat de vrouw me de uitdraai had gegeven, en dachten daarom natuurlijk dat er een reden was voor mijn aanwezigheid.

Ik had over de schouder van de vrouw gekeken toen ze de personeelsdossiers opriep en de namen gezien van een paar mensen die er nog werkten. Ik heb een kop koffie besteld en de mannen naar een van die mensen gevraagd, zogenaamd omdat ik hem al een tijd niet had gezien. Toen heb ik gevraagd naar Battestini en of het zijn moeder was die was vermoord, en of hij dat een beetje kon verwerken, gezien het feit dat hij altijd zo dol op haar leek.'

Geen wonder dat Vianello trots was op wat hij had gedaan. 'Zo listig als een slang, Vianello,' zei Brunetti met gulle lof.

'Maar toen veranderde er iets. Het was heel eigenaardig, meneer. Het was alsof ik die listige slang had vastgegrepen en voor hun voeten op de grond gesmeten. Een van hen deed zelfs een stap achteruit, legde wat geld op de tapkast en vertrok. Het bleef lang stil en toen zei de ander dat hij meende van wel, maar dat Battestini daar allang niet meer werkte. Hij zei er niet eens bij dat hij dood was. En toen verdween hij. Dat wil zeggen, ik bood aan voor de koffie te betalen en toen ik me omdraaide, was hij er niet meer - niet waar hij had gestaan en ook nergens anders in de bar.' Hij schudde zijn hoofd toen hij eraan terugdacht.

'Heb je enig idee gekregen waarom ze zo reageerden wat Battestini aanging?' vroeg Brunetti.

'Twintig jaar geleden zou het zijn geweest omdat hij homoseksueel was, maar daar stoort nu niemand zich meer aan,' zei Vianello. 'En de meeste mensen hebben medelijden met iemand die aan aids sterft. Dus zou ik zeggen dat het om iets anders ging en dat het waarschijnlijk te maken had met zijn werk. Maar wat het ook was, ze vonden het niet leuk dat iemand die ze niet kenden vragen over hem stelde.' Hij glimlachte en voegde eraan toe: 'Die indruk kreeg ik tenminste.'

'Hij had een abonnement op een tijdschrift met foto's van jongens,' zei Brunetti en hij zag aan Vianello's gezicht hoe die informatie langzaam tot hem doordrong. Voor alle duidelijkheid zei hij er nog bij: 'Geen kleine jongetjes, maar tieners.'

Na een ogenblik zei de inspecteur: 'Ik denk niet dat de mensen op zijn werk van dit soort dingen op de hoogte waren.'

Brunetti moest toegeven dat hij daarin gelijk had. 'Dan had het waarschijnlijk iets te maken met zijn werk voor de Schoolcommissie.'

'Daar ziet het inderdaad naar uit,' zei Vianello.