35     Vlucht uit Eden

Jenny hielp me naar het bed en maakte zachte, klakkende geluidjes, hoewel ik niet wist of het van de schrik was of van bezorgdheid. Ik was me vaag bewust van gestaltes in de deuropening — bedienden, waarschijnlijk — maar had niet de energie veel aandacht aan hen te schenken.

‘Ik zal iets voor je zoeken om aan te trekken,’ zei ze terwijl ze het kussen opschudde en mij erin duwde. ‘En misschien iets te drinken. Gaat het een beetje?’

Waar is Jamie?’

Ze wierp me een snelle blik toe; medelijden vermengd met een vleugje nieuwsgierigheid. ‘Wees maar niet bang; ik laat hem niet meer bij je in de buurt.’ Haar stem klonk resoluut en ze klemde haar lippen stijf op elkaar terwijl ze me warm instopte. ‘Hoe haalde hij het in zijn hoofd!’

‘Het was zijn schuld niet.’ Ik haalde een hand door mijn verwarde haar. ‘Ik bedoel — het was net zo goed mijn schuld als de zijne. We deden het allebei. Hij… ik…’ Ik wist niet hoe ik het moest uitleggen. Alles deed me pijn, ik was overstuur en mijn lippen waren dik.

‘Ik begrijp het,’ was het enige wat Jenny zei. Ze wierp me een indringende blik toe en het leek me niet geheel onmogelijk dat ze het inderdaad begreep.

Ik wilde niet over het gebeurde praten en dat leek zij aan te voelen, want ze hield vooralsnog haar mond en gaf alleen met zachte stem instructies aan iemand op de gang, waarna ze de hele kamer rond ging om meubels overeind te zetten en alles een beetje op te ruimen. Ik zag haar even pauzeren toen zij de gaten in de eiken kast zag, maar toen bukte ze zich en begon de scherven van de kapotte lampetkan op te rapen.

Toen zij ze in de waskom gooide, hoorden wij beneden in het huis een doffe klap; het dichtvallen van de grote voordeur. Zij liep naar het raam en schoof het gordijn opzij.

‘Dat is Jamie,’ zei ze. Ze keek me aan en liet het gordijn weer vallen. ‘Die zal de heuvel wel opgaan; dat doet hij altijd als hij ergens mee zit. Dat, of samen met Ian dronken worden. De heuvel is beter.’

Ik snoof verachtelijk. ‘Ja, hij zal best ergens mee zitten.’

Er klonken lichte voetstappen in de gang en even later kwam de jongere Janet de kamer binnen, met een dienblad met koekjes, whisky en water. Ze zag er bleek en angstig uit.

‘Gaat het weer een beetje met u… tante?’ vroeg ze voorzichtig terwijl ze het dienblad neerzette.

‘Ja hoor,’ verzekerde ik haar terwijl ik overeind kwam en de whiskykaraf pakte.

Nadat ook Jenny zich met een scherpe blik van mijn welzijn had overtuigd, klopte zij op haar dochters arm en draaide zich om in de richting van de deur. ‘Blijf bij je tante,’ zei ze. ‘Ik ga een jurk voor haar zoeken.’Janet knikte gehoorzaam en ging op een krukje naast het bed zitten kijken hoe ik iets at en dronk.

Ik voelde me lichamelijk meteen wat sterker toen ik iets in mijn maag had. Inwendig voelde ik me echter totaal verdoofd; de gebeurtenissen leken tegelijkertijd onwezenlijk en heel erg echt. Ik kon me alle details haarscherp voor de geest halen; de blauwe strikken op de jurk van Laoghaire’s dochter, de kleine gesprongen adertjes in Laoghaire’s wangen, de gescheurde vingernagel aan Jamie’s ringvinger.

Weet jij waar Laoghaire is?’ vroeg ik aan Janet.

Het meisje zat verlegen naar haar eigen handen te staren. Op mijn vraag, schoot ze overeind. ‘O!’ riep ze. ‘O. Ja, zij is met Marsali en Joan teruggegaan naar Balriggan, waar ze wonen. Oom Jamie heeft hen weggestuurd.’

‘O,’ zei ik effen.

Janet beet op haar lip en wrong zich in haar handen. Opeens keek ze me aan. Tante — het spijt me zo verschrikkelijk!’ Haar ogen waren warm bruin, net als die van haar vader, maar er blonken tranen in.

‘Het geeft niet,’ zei ik. Ik had geen idee waarover ze het had, maar probeerde haar niettemin te troosten.

‘Maar het is mijn schuld!’ riep ze uit. Ze leek diep ellendig, maar vastbesloten alles op te biechten. ‘Ik — ik heb Laoghaire verteld dat u hier was. Daarom is ze gekomen.’

‘O.’ Dat verklaarde veel. Ik dronk mijn whisky op en zette het lege glas weer op het dienblad.

‘Ik had niet gedacht — ik bedoel, het was niet mijn bedoeling om zo’n toestand teweeg te brengen, echt niet. Ik wist helemaal niet dat u… dat zij…’

‘Het geeft niet,’ zei ik opnieuw. ‘Vroeg of laat zou een van ons er toch wel achter zijn gekomen.’ Niet dat het wat uitmaakte, maar ik keek haar toch nieuwsgierig aan. ‘Waarom heb je het haar eigenlijk verteld?’

Toen ze voetstappen de trap op hoorde komen, keek het meisje voorzichtig over haar schouder. Ze boog zich naar me toe. ‘Dat moest van mijn moeder,’ fluisterde ze. En met die woorden stond ze haastig op en verliet de kamer op hetzelfde moment dat haar moeder weer binnenkwam.

Ik vroeg niets. Jenny had een jurk voor me gevonden — eentje van de oudere meisjes — en terwijl ze me hielp hem aan te trekken zeiden we slechts het hoogst noodzakelijke tegen elkaar. Toen ik helemaal was aangekleed en mijn haar had geborsteld en opgestoken, draaide ik me naar haar om.

‘Ik wil weg,’ zei ik. ‘Nu.’

Ze protesteerde niet, maar keek me alleen maar aan om te zien of ik wel sterk genoeg was. Toen knikte ze en haar donkere wimpers bedekten de blauwe ogen die zo op die van haar broer leken.

‘Dat lijkt me inderdaad het beste,’ zei ze rustig.

Het was al laat in de ochtend toen ik Lallybroch voor de allerlaatste keer verliet. Ik droeg een dolk aan mijn middel, ter bescherming, hoewel het niet waarschijnlijk was dat ik hem nodig zou hebben. In de zadeltassen van mijn paard zat proviand en een paar flessen ale; genoeg voor mijn terugkeer naar de cirkel van stenen. Ik had nog even overwogen de foto’s van Brianna uit Jamie’s jas te halen, maar had ze na enige aarzeling gelaten waar ze waren. Zij was van hem, ook al gold hetzelfde niet langer voor mij.

Het was een koude najaarsdag en de grauwe ochtend loste haar belofte in met een somber miezerbuitje. Er was verder niemand te bekennen toen Jenny het paard uit de stal leidde en de teugels vasthield zodat ik in het zadel kon klimmen.

Ik trok de kap van mijn mantel wat naar voren en knikte haar toe. De vorige keer hadden wij met tranen en omhelzingen afscheid genomen, als zusters. Ze liet de teugels los en deed een paar stappen naar achteren toen ik het paard in de richting van de weg keerde.

‘Goede reis!’ hoorde ik haar achter mij roepen. Ik gaf geen antwoord en keek ook niet meer om.

Ik reed bijna de hele dag door, zonder veel aandacht te schenken aan mijn omgeving. Ik wist welke richting ik moest aanhouden en liet het verder aan de ruin over om zijn weg door de passen te zoeken.

Ik stopte pas toen het donker begon te worden. Ik liet het paard grazen, ging in mijn mantel gewikkeld op de grond liggen en viel meteen in slaap. Ik wilde ook helemaal niet wakker blijven, bang als ik was om na te gaan denken over wat er was gebeurd. Ik zocht mijn toevlucht in een toestand van verdoving. Ik wist dat het niet van blijvende aard kon zijn, maar hield me er zo lang mogelijk aan vast.

Het was de honger die me de volgende dag met tegenzin weer tot leven wekte. Ik was de hele vorige dag niet gestopt om te eten en had dat ook niet gedaan toen ik ‘s ochtends wakker was geworden, maar tegen de middag begon mijn maag luidruchtig te protesteren en stopte ik in een klein dal, naast een sprankelende bron, en maakte het voedselpakket open dat Jenny in mijn zadeltas had gestopt. Er zaten haverkoeken in en ale, en een paar kleine, verse broden, die overlangs waren ingesneden en gevuld met geitenkaas en zelfgemaakt tafelzuur. Highlandsandwiches, het stevige voedsel van schaapherders en krijgers, net zo karakteristiek voor Lallybroch als een boterham met pindakaas voor Boston. Wat toepasselijk, dat mijn zoektocht hiermee moest eindigen.

Ik at een sandwich, dronk een van de stenen flessen ale leeg, en klom weer in het zadel, om in noordoostelijke richting verder te rijden. Jammer genoeg had de maaltijd niet alleen mijn lichaam versterkt, maar ook mijn gevoelens nieuw leven ingeblazen. Naarmate wij hoger en hoger klommen, bereikte mijn levenskracht een dieptepunt.

Het paard was gewillig genoeg, maar ik niet. Tegen de middag had ik het gevoel dat ik eenvoudigweg niet verder kon. Ik leidde het paard naar een groepje bomen, vanwaaruit het vanaf de weg niet zichtbaar was, kluisterde het losjes, en liep zelf nog verder tussen de bomen door, tot ik bij de met mos begroeide stam van een omgevallen espenboom kwam.

Met mijn ellebogen op mijn knieën en mijn hoofd in mijn handen ging ik op de boomstam zitten. Al mijn ledematen deden pijn. Niet zozeer van het gevecht van gisteren, of van de lange uren in het zadel, maar van verdriet.

Mijn leven had voor een groot deel bestaan uit verplichtingen en het gebruiken van mijn gezonde verstand. Ik had met vallen en opstaan de kunst van het genezen onder de knie gekregen; geven en zorgen, maar nooit voorbij dat gevaarlijke punt waar te veel werd gegeven om nog langer effect te kunnen sorteren. Ik had met schade en schande geleerd afstand te nemen en te houden.

Ook in mijn relatie met Frank had ik altijd het fatsoen en de beleefdheid in acht genomen; vriendelijkheid en respect die nooit de onzichtbare grens naar de hartstocht overschreden. En Brianna? Liefde voor een kind is nooit vrijblijvend; vanaf de allereerste bewegingen in de baarmoeder ontstaat er een toewijding die even machtig is als onzelfzuchtig, zo onweerstaanbaar als het geboorteproces zelf. Maar hoe machtig dan ook, het blijft een liefde die alles te maken heeft met controle; jij bent de baas, de beschermer, de toeschouwer, de bewaker — daar schuilt grote hartstocht in, zeker, maar nooit ongedwongenheid.

Altijd, altijd had ik mededogen moeten compenseren met wijsheid, liefde met gezond verstand, menselijkheid met meedogenloosheid.

Alleen aan Jamie had ik alles gegeven wat ik had; voor hem had ik alles op het spel gezet. Ik had voorzichtigheid, gezond verstand en wijsheid overboord gezet, evenals de gemakken en beperkingen van een carrière waarvoor ik keihard had gewerkt. Ik had niets anders meegebracht dan mezelf en was in zijn gezelschap nooit anders geweest dan mezelf. Ik had hem mijn ziel en mijn lichaam geschonken, me volledig aan hem blootgegeven. Ik had hem voldoende vertrouwd om mezelf met al mijn onvolkomenheden te laten zien en door hem te laten koesteren — omdat hij dat vroeger ook had gedaan.

Ik was bang geweest dat hij het niet meer zou kunnen of willen. En vervolgens had ik die paar dagen van volmaakt geluk mogen beleven, in de volledige overtuiging dat wat ooit geweest was, opnieuw kon gebeuren; ik was vrij om van hem te houden, met alles wat ik had en was, en om me te laten beminnen met een oprechtheid die even groot was als de mijne.

De tranen rolden nat en warm tussen mijn vingers door. Ik treurde om Jamie, en om wat wij samen hadden gedeeld.

Weet je wel, zei zijn stem, fluisterend, wat het betekent om weer te kunnen zeggen ‘Ik hou van je,’ en het oprecht te menen?

Ik wist het. En met mijn hoofd in mijn handen, daar onder die pijnbomen, wist ik dat ik het nooit meer oprecht zou menen.

Verzonken als ik was in mijn trieste overpeinzingen, hoorde ik de voetstappen pas toen hij bijna bij me was. Geschrokken door het kraken van een tak, schoot ik als een opfladderende fazant van de boomstam en draaide me, met mijn hart in mijn keel en mijn dolk in mijn hand, bliksemsnel om om de aanvaller het hoofd te bieden.

‘Christus!’ Degene die mij had beslopen deinsde verschrikt achteruit voor het glimmende lemmet.

‘Wat doe jij hier?’ wilde ik weten. Ik drukte mijn vrije hand tegen mijn borst. Mijn hart ging als een razende tekeer en ik wist zeker dat ik net zo bleek was als hij.

‘Jezus, tante Claire! Waar hebt u geleerd om op die manier een mes te trekken? Ik ben me doodgeschrokken.’ Jonge Ian streek met zijn hand over zijn voorhoofd en slikte moeizaam.

‘Dat gevoel is wederzijds,’ verzekerde ik hem. Ik probeerde de dolk weer in de schede te steken, maar mijn hand beefde zo dat het me niet lukte. Met knikkende knieën liet ik me weer op de boomstam zakken en legde het mes op mijn bovenbeen. ‘Nogmaals,’ zei ik terwijl ik mijn best deed mezelf weer in bedwang te krijgen, ‘wat doe jij hier?’ Ik had een aardig idee van wat hij hier deed, en ik wilde er niets van weten. Aan de andere kant had ik even tijd nodig om bij te komen van de schrik.

Jonge Ian beet op zijn lip, keek om zich heen en kwam, na een knikje van mij, een beetje verlegen naast mij op de boomstam zitten.

‘Oom Jamie heeft me gestuurd…’ begon hij.

Ik wachtte niet op wat er verder nog komen ging, maar stond, knieën of geen knieën, meteen op, stak de dolk in mijn gordel en draaide me om.

Wacht! Tante! Alstublieft!’ Hij greep mijn arm, maar ik rukte me los.

‘Ik heb geen belangstelling,’ zei ik, met mijn voet de bladeren van een varen opzij trappend. ‘Ga naar huis, kleine Ian. Ik moet weer eens verder.’

‘Maar het is niet wat u denkt!’ Niet in staat mij tegen te houden, liep hij achter me aan. ‘Hij heeft u nodig, tante, echt waar! U moet met me mee komen!’

Ik gaf geen antwoord; ik had mijn paard bereikt en bukte me om de kluisters los te maken.

Tante Claire! Luister dan toch naar me!’ Hij dook aan de andere kant van het paard op en keek me over het zadel heen aan. Hij leek heel erg op zijn vader en zijn vriendelijke, half-lelijke gezicht was vertrokken van wanhoop.

‘Nee,’ zei ik kortaf. Ik propte de kluisters in de zadeltas, zette mijn voet in de stijgbeugel en zwaaide met een bevredigend majesteitelijk geruis van rokken en petticoats in het zadel. Op dit punt aangekomen werd mijn waardige vertrek echter gehinderd door het feit dat Jonge Ian de teugels van mijn paard in een ijzeren greep hield.

‘Laat los,’ zei ik op gebiedende toon.

‘Eerst moet u naar me luisteren,’ zei hij. Hij keek met koppig opeengeklemde kaken naar me op en zijn zachtbruine ogen schitterden van woede. Ik keek boos terug. Hij mocht dan slungelig zijn, maar hij was net zo pezig en gespierd als Ian; tenzij ik bereid was dwars over hem heen te rijden, kon ik niet veel anders doen dan naar hem luisteren.

Goed, besloot ik. Niet dat hij of zijn leugenaar van een oom er veel aan zou hebben, maar ik zou luisteren.

‘Vertel het maar,’ zei ik, min of meer geduldig.

Hij slaakte een zucht en keek mij argwanend aan om te zien of ik het wel meende. Vervolgens rechtte hij zijn schouders. ‘Nou,’ begon hij, opeens een beetje onzeker. ‘Het… ik… hij…’

Ik maakte een ongeduldig geluidje in mijn keel. ‘Begin maar gewoon bij het begin,’ zei ik. ‘Maar hou het een beetje kort, goed?’

Hij knikte en beet op zijn onderlip om zich te concentreren. ‘Nou, nadat u was vertrokken en oom Jamie weer terug was gekomen, brak in huis zo ongeveer de hel los,’ begon hij.

‘Dat zal best,’ zei ik. Ondanks alles was ik toch wel een beetje nieuwsgierig, maar ik beheerste me en nam een houding van volledige onverschilligheid aan.

‘Ik heb oom Jamie nog nooit zo kwaad gezien,’ zei hij terwijl hij naar mijn gezicht keek. ‘En mijn moeder ook niet. Ze vlogen elkaar in de haren. Vader probeerde hen te kalmeren, maar het leek wel of zij hem niet hoorden. Oom Jamie noemde moeder een bemoeizuchtig wijf, en een lang-nebbit… en nog een heleboel andere vreselijke dingen,’ voegde hij er blozend aan toe.

‘Hij had niet kwaad moeten worden op Jenny,’ zei ik. ‘Zij probeerde alleen maar te helpen — denk ik.’ Ik vond het vreselijk dat ik degene was die deze ruzie had veroorzaakt. Sinds de dood van hun moeder toen zij allebei nog klein waren, was Jenny voor Jamie altijd een rots in de branding geweest. Kwam er dan nooit een eind aan alle schade die ik had aangericht door terug te komen?

Tot mijn verbazing glimlachte Jenny’s zoon. ‘Nou, het kwam niet allemaal van één kant, hoor,’ zei hij droogjes. ‘Mijn moeder is er de vrouw niet naar om zich zomaar te laten uitschelden, ziet u. Reken maar dat zij oom Jamie ook haar tanden heeft laten zien.’ Hij moest even slikken bij de herinnering. ‘Ik was zelfs bang dat ze elkaar echt zouden verwonden; moeder ging oom Jamie met een ijzeren gordel te lijf, maar hij pakte hem van haar af en smeet hem uit het raam. De kippen op het erf schrokken zich een ongeluk,’ voegde hij er zwakjes grijnzend aan toe.

‘Die kippen zullen me een zorg zijn, Jonge Ian,’ zei ik, hem een koele blik toewerpend. ‘Schiet nu maar op met je verhaal; ik wil weg.’

‘Nou, toen gooide oom Jamie de boekenkast in de zitkamer om — hoewel ik niet geloof dat hij het expres deed,’ zei de jongen haastig, ‘hij was gewoon te kwaad om goed uit zijn doppen te kijken — en liep de deur uit. Vader stak zijn hoofd nog uit het raam om te roepen waar hij naartoe ging, en hij zei dat hij u ging zoeken.’

‘Waarom ben jij dan hier en niet hij?’ Ik leunde een beetje naar voren en keek naar zijn hand op de teugels; als zijn vingers ook maar even zouden verslappen, kon ik ze misschien lostrekken.

Jonge Ian zuchtte. ‘Nou, net toen oom Jamie weg wilde rijden, kwam tante… eh… ik bedoel zijn vr…’ Hij bloosde. ‘Laoghaire. Zij… zij kwam de heuvel af en het erf op.’

Nu slaagde ik er niet langer in om onverschilligheid te veinzen. ‘En wat gebeurde er toen?’

Hij fronste. ‘Er ontstond een hevig tumult, maar ik kon er niet veel van verstaan. Tante — ik bedoel Laoghaire kan niet zo goed ruzie maken als mijn moeder en oom Jamie. Zij huilt en jammert alleen maar. Moeder zegt dat ze snottert,’ voegde hij eraan toe.

‘Mmphm,’ zei ik. ‘En toen?’

Laoghaire had zich van haar paard laten glijden, Jamie’s been vastgepakt en had hem, volgens Jonge Ian, min of meer uit het zadel gesleurd. Vervolgens was ze midden in een plas op het erf op haar knieën gevallen en was ze, met haar armen om Jamie’s benen geslagen, zoals gebruikelijk gaan zitten jammeren en huilen. Niet in staat zich van haar los te maken, had Jamie Laoghaire uiteindelijk maar opgetild, over zijn schouder gegooid en haar, zonder acht te slaan op de belangstellende blikken van familie en personeel, het huis in en naar boven gedragen.

‘Juist,’ zei ik. Opeens realiseerde ik me dat ik mijn kaken op elkaar klemde en probeerde ze bewust te ontspannen. ‘Dus hij heeft jou achter mij aangestuurd omdat hij het te druk had met zijn vrouw. De ellendeling! Hoe durft hij! Denkt hij soms dat hij gewoon iemand achter me aan kan sturen om me terug te halen, alsof ik een dienstmeisje ben, omdat het hem even niet uitkomt om zelf te komen? Ellendige, arrogante, egoïstische… Schot!’ Kwaad als ik was bij de gedachte aan Jamie die Laoghaire de trap opdroeg, was ‘Schot’ zo ongeveer het ergste scheldwoord waar ik zo gauw op kon komen.

De knokkels van de hand die ik om de rand van mijn zadel klemde waren helemaal wit. Ik had geen tijd meer voor subtiliteiten, dus bukte ik me en greep naar de teugels. ‘Laat los!’

‘Maar tante Claire, het is niet wat u denkt!’

‘Wat niet?’ Opgeschrikt door de radeloze klank in zijn stem, keek ik op. Zijn lange, smalle gezicht stond strak en gespannen — hij wilde zo graag dat ik het begreep.

‘Oom Jamie is niet bij Laoghaire gebleven!’

‘Waarom heeft hij jou dan gestuurd?’

Hij haalde diep adem en verstevigde zijn greep op mijn teugels. ‘Ze heeft hem neergeschoten. Hij heeft me gestuurd om u te zoeken, omdat hij stervende is.’

‘Als je tegen me liegt, Ian Murray,’ zei ik voor de tiende keer, ‘dan zal je dat berouwen tot het eind van je leven — en dat zal niet lang zijn!’

Ik moest mijn stem verheffen om me verstaanbaar te maken. De opstekende wind blies mijn haar over mijn schouders en mijn rokken strak tegen mijn benen. De weersomstandigheden waren toepasselijk dramatisch; grote, zwarte wolken hingen boven de passen en kolkten als zeeschuim over de rotsen, en ver weg klonk het gerommel van de donder als het gebulder van de branding op het strand.

Buiten adem, schudde Jonge Ian alleen maar zijn gebogen hoofd terwijl hij tegen de wind in leunde. Hij was te voet en leidde de beide paarden over een verraderlijk moerassig stuk grond aan de rand van een klein meer. Ik keek instinctief naar mijn pols en miste mijn Rolex.

Het viel moeilijk te zien waar de zon zich bevond nu de naderende storm de helft van de westelijke hemel verduisterde, maar achter het bovenste randje van de donkere wolken gloeide een verblindend wit, bijna gouden licht. Ik was vergeten hoe je precies de tijd kon aflezen aan de zon en de hemel, maar vermoedde dat het nog maar net middag was.

Het was nog enkele uren rijden naar Lallybroch; ik betwijfelde of we er voor het invallen van de duisternis zouden zijn. Ik had er, op weg naar Craigh na Dun, in mijn eentje bijna twee dagen over gedaan om het kleine bos te bereiken waar Jonge Ian me had ingehaald. Hij had over diezelfde afstand maar één dag gedaan. Hij had ongeveer geweten in welke richting ik reisde en had het paard dat ik bereed zelf beslagen; hij had dus met gemak de sporen kunnen volgen die ik op de modderige stukken tussen de heide had achtergelaten.

Er waren twee dagen verstreken sinds ik was vertrokken en we hadden één dag — of meer — nodig voor de terugreis. Dat was dus al drie dagen nadat Jamie was neergeschoten.

Uit Jonge Ian kreeg ik maar weinig nuttige details los; hij had zijn missie volbracht en wilde nu zo snel mogelijk terug naar Lallybroch. Hij zei dat Jamie in zijn linkerarm was geschoten. Dat was niet ongunstig. De kogel had echter ook Jamie’s zij doorboord. Dat was niet goed. De laatste keer dat hij Jamie had gezien was hij bij kennis geweest — dat was goed — maar hij had ook koorts gehad. Helemaal niet goed. Wat betreft een eventuele shock, de aard of de ernst van de koorts, of welke behandeling er tot dusverre was toegepast, haalde Ian slechts zijn schouders op.

Misschien was Jamie stervende; misschien ook niet. Het was een risico dat ik niet wilde nemen en dat wist Jamie zelf natuurlijk maar al te goed. Ik vroeg me zelfs nog even af of hij zich wellicht zelf in zijn arm had geschoten om mij te dwingen om terug te keren. Na ons laatste gesprek hoefde hij er niet meer aan te twijfelen hoe ik zou reageren als hij me achterna was gekomen, of geweld had gebruikt om mij terug te halen.

Het begon zachtjes te regenen en de druppels bleven als tranen in mijn haren en wimpers hangen. Toen wij het moerassige gedeelte voorbij waren, was Jonge Ian weer in het zadel geklommen en reed nu voor mij uit naar de laatste bergpas die naar Lallybroch voerde.

Jamie was vals genoeg om zo’n plannetje te verzinnen, en zeker moedig genoeg om het ten uitvoer te brengen. Aan de andere kant had ik nooit meegemaakt dat hij roekeloos was. Hij had altijd veel risico’s genomen — bijvoorbeeld door met mij te trouwen, dacht ik wrang — maar nooit zonder zich bewust te zijn van de prijs en bereid te zijn die te betalen. Had hij voor de kans om mij terug te halen naar Lallybroch bewust zijn leven op het spel gezet? Dat leek me niet logisch en Jamie Fraser was een bijzonder logisch mens.

Ik trok de kap van mijn cape wat verder over mijn hoofd om de regen uit mijn gezicht te houden. Jonge Ians schouders en benen waren al kletsnat en de regen droop van de rand van zijn slappe hoed, maar hij zat kaarsrecht in het zadel en negeerde het weer met de stoïcijnse nonchalance van een rechtgeaarde Schot.

Goed. Als Jamie zichzelf niet had neergeschoten, was hij dan eigenlijk wel echt gewond? Voor hetzelfde geld had hij het hele verhaal verzonnen en had hij zijn neefje erop uitgestuurd om het mij te vertellen. Bij nader inzien leek het me echter hoogst onwaarschijnlijk dat Jonge Ian het nieuws zo overtuigend had kunnen brengen als het niet waar was geweest.

Ik haalde mijn schouders op en voelde een koud straaltje water langs de binnenkant van mijn cape naar binnen glijden. Ik moest maar geduldig afwachten tot we er waren. Mijn jaren als arts hadden me geleerd niet vooruit te kijken, omdat elk afzonderlijk geval weer uniek was, hetgeen ook moest gelden voor mijn reactie erop. Mijn gevoelens waren echter veel moeilijker in bedwang te houden dan mijn professionele reacties.

Bij elk afscheid van Lallybroch had ik gedacht er nooit meer te zullen terugkeren. En nu was ik alweer op de weg terug. Tot twee keer toe had ik Jamie verlaten, in de stellige overtuiging dat ik hem nooit meer terug zou zien. En toch ging ik nu weer naar hem toe, als een verdomde postduif die terugkeert naar zijn zolder.

‘Eén ding kan ik je wel vertellen, Jamie Fraser,’ mompelde ik binnensmonds. ‘Als je straks niet voor de poort van de dood staat, dan zal je dat de rest van je leven berouwen!’