32     Terugkeer van de verloren zoon

Te paard was het een reis van vier dagen van Arbroath naar Lallybroch, en het grootste deel van de tijd werd er niet of nauwelijks gesproken. Zowel Jonge Ian als Jamie hadden veel om over na te denken, ook al dachten ze waarschijnlijk allebei aan iets anders. Zelf zat ik met allerlei vragen, niet alleen over het recente verleden, maar ook over de nabije toekomst.

Ian moest Jenny, Jamie’s zuster, al over mij hebben verteld Hoe zou zij mijn plotselinge terugkeer opnemen? Jenny Murray was de enige zus die ik ooit had gehad en verreweg de allerbeste vriendin van mijn hele leven. Door omstandigheden had ik de afgelopen vijfden jaar eigenlijk uitsluitend vrienden gehad; er waren geen andere vrouwelijke artsen en de natuurlijke kloof tussen verplegend personeel en artsen stond een vriendschap met andere vrouwen in het ziekenhuis in de weg. Wat de vrouwen in Franks kringetje betrof, de secretaresses en de echtgenotes van andere professoren…

Maar het was toch vooral de wetenschap dat van alle mensen ter wereld, Jenny de enige was die evenveel — misschien zelfs meer — van Jamie Fraser hield dan ik. Ik verheugde me erop om Jenny weer te zien, maar vroeg me toch af hoe zij het verhaal van mijn zogenaamde ontsnapping naar Frankrijk zou opnemen, om nog maar niet te spreken van het feit dat ik daarmee haar broer in de steek zou hebben gelaten.

De paarden moesten achter elkaar over het smalle pad lopen. Mijn eigen vos bleef gewillig staan toen Jamie’s bruine paard even uitrustte, en liep gehoorzaam mee naar een open plek, die half verborgen ging onder overhangende elzentakken. Aan de rand van de open plek rees een grijze rotswand op, waarvan alle randen en richels zo dicht begroeid waren met allerlei soorten mossen dat het net het gezicht van een oude man was, compleet met bakkebaarden en wratten.

Met een zucht van verlichting liet Jonge Ian zich van zijn pony glijden; we zaten al sinds de ochtend in het zadel. ‘Oef!’ zei hij, over zijn rug wrijvend. ‘Ik heb nergens gevoel meer in.’

‘Zeg dat wel,’ zei ik terwijl ik hetzelfde deed. ‘Maar dat kun je natuurlijk altijd nog beter hebben dan zadelpijn.’ Omdat wij beiden niet aan zulke lange ritten gewend waren, hadden Jonge Ian en ik het de eerste twee dagen van de reis erg moeilijk gehad; de eerste avond was ik zelfs zo stijf geweest dat ik weinig elegant door Jamie van mijn paard moest worden getild en onder grote hilariteit de herberg moest worden binnengedragen.

‘Hoe doet oom Jamie dat toch?’ vroeg Ian aan mij. ‘Zijn achterwerk moet wel bijna van leer zijn.’

‘Dat is me nooit zo opgevallen,’ antwoordde ik afwezig. ‘Waar is hij trouwens?’ Zijn bruine paard was al gekluisterd en stond onder aan de rand van de open plek onder een grote eik te grazen, maar van Jamie zelf was geen spoor te bekennen.

Jonge Ian en ik keken elkaar aan; ik haalde mijn schouders op en liep naar de rotswand, waarlangs een straaltje water omlaag stroomde. Ik hield mijn handen er als een kommetje onder en dronk, dankbaar voor het koude water, dat verrukkelijk aanvoelde in mijn droge keel, ondanks de najaarslucht die me rode wangen en een gevoelloze neus bezorgde.

Deze kleine open plek in het dal, onzichtbaar vanaf de weg, was karakteristiek voor het landschap van de Highlands, vond ik. De steile rotsmassa’s en de woeste gronden zaten vol geheimen. Als je niet wist waar je liep, kon je een hert, een fazant of een man die zich verborgen hield op een paar centimeter afstand passeren, zonder het ooit te weten. Geen wonder dat veel van de mannen die na Culloden de hei op waren gevlucht, erin waren geslaagd te ontkomen. Hun kennis van al die verborgen plekken maakte hen praktisch onzichtbaar voor de blinde ogen en lompe voeten van de Engelsen die hen achtervolgden.

Mijn dorst gelest, draaide ik me om van de rotswand en botste bijna tegen Jamie op, die als bij toverslag uit de aarde te voorschijn leek te komen. Hij stak net zijn tondeldoos in zijn jaszak en er hing een vage rooklucht aan zijn jas. Hij liet een klein verbrand stokje in het gras vallen en drukte het uit met zijn voet.

Waar kom jij vandaan?’ vroeg ik, met mijn ogen knipperend. ‘En waar heb je gezeten?’

‘Er is daar een kleine grot,’ zei hij, met zijn duim achter zich wijzend. ‘Ik wilde alleen even kijken of er iemand in was geweest.’

‘En?’ Toen ik goed keek, zag ik de rand van de uitstekende rotspunt die de ingang van de grot verborg. Hij viel niet op tussen de andere spleten in de rotswand en wanneer je er niet speciaal naar op zoek was, zou je er straal voorbij lopen.

‘Ja, er zijn mensen binnen geweest,’ zei hij. Hij had een frons in zijn voorhoofd, geen zorgelijke frons, maar alsof hij ergens over nadacht. ‘De aarde is vermengd met houtskool, dus iemand heeft er een vuurtje gestookt.’

Wie denk je dat het is geweest?’ vroeg ik. Ik stak mijn hoofd om het hoekje, maar zag niets anders dan een donkere streep, een smalle opening in de rotswand. Het zag er absoluut niet aanlokkelijk uit. Ik vroeg me af of zijn smokkelaarsconnecties hem wellicht helemaal langs de kust naar Lallybroch konden zijn gevolgd. Maakte hij zich zorgen over achtervolgers of een eventuele hinderlaag? Ik keek onwillekeurig over mijn schouder, maar zag niets anders dan elzen, met droge bladeren die ruisten in de wind.

‘Ik weet het niet,’ zei hij afwezig. ‘Een jager, misschien; er liggen ook botjes van korhoenders.’

Jamie leek zich weinig zorgen te maken over de mogelijke identiteit van de onbekende en ik ontspande me en liet me weer omhullen door het veilige gevoel dat de Highlands mij altijd bezorgden. Edinburgh en de smokkelaars leken hier wel heel ver weg.

Jonge Ian, gefascineerd door de onthulling van de onzichtbare grot, was er meteen een kijkje gaan nemen. Toen hij terugkwam veegde hij een spinnenweb uit zijn haar. ‘Is dit net zoiets als Cluny’s Kooi, oom?’ vroeg hij, met stralende ogen.

‘Niet zo groot, Ian,’ antwoordde Jamie glimlachend. ‘Die arme Cluny had waarschijnlijk niet eens door deze ingang gekund; hij was een grote kerel en bovendien wel twee keer zo breed als ik.’ Hij legde een hand op zijn borst, waar een knoop was losgetrokken toen hij zich door de nauwe ingang had geperst.

Wat is Cluny’s Kooi?’ vroeg ik terwijl ik de laatste druppels ijskoud water van mijn handen sloeg, waarna ik ze onder mijn oksels stak om ze te warmen.

‘O, dat is het verhaal van Cluny MacPherson,’ antwoordde Jamie. Hij boog zijn hoofd en plensde het koude water in zijn gezicht. Toen hij weer opkeek knipperde hij de glinsterende druppels van zijn wimpers en lachte naar me. ‘Een bijzonder ingenieus man, die Cluny. De Engelsen brandden zijn huis plat en vernielden de fundering, maar Cluny zelf wist te ontsnappen. Hij maakte een knus holletje voor zichzelf in een nabijgelegen grot en verborg de ingang achter een scherm van gevlochten wilgentakken, die hij had dichtgesmeerd met modder. De mensen zeiden dat je er een meter bij vandaan kon staan, zonder te weten dat de grot in de buurt was. Het enige wat hem verraadde was de rook van zijn pijp.’

‘Prins Charles heeft er ook nog een tijdje gezeten toen hij op de vlucht was voor de Engelsen,’ vertelde Jonge Ian mij. ‘Cluny heeft hem dagenlang verborgen gehouden. Die Engelse rotzakken zochten overal, maar Zijne Hoogheid hebben ze niet gevonden — en Cluny trouwens ook niet!’ besloot hij tevreden.

‘Kom hier en was je, Ian,’ zei Jamie, met een scherpe klank in zijn stem waar Jonge Ian een beetje van schrok. ‘Je kunt je ouders niet zo smerig onder ogen komen.’

Ian zuchtte, maar hield gehoorzaam zijn hoofd onder het stromende water. Proestend en naar adem happend plensde hij het in zijn gezicht, dat misschien wel niet smerig kon worden genoemd, maar toch wel vuil was geworden van de reis.

Ik draaide me om naar Jamie, die met een afwezige blik naar zijn neefje stond te kijken. Keek hij vooruit, vroeg ik me af, naar wat een pijnlijke ontmoeting op Lallybroch beloofde te worden, of achterom, naar Edinburgh, met de smeulende resten van zijn drukkerij en de dode man in de kelder van het bordeel? Of zelfs nog verder achterom, naar Charles Edward Stuart, en de dagen van de Opstand?

‘Wat vertel je je neefjes en nichtjes over hem?’ vroeg ik zachtjes, begeleid door Ians gesnuif. ‘Over Charles?’

Jamie wierp mij een scherpe blik toe; ik had het dus bij het rechte eind gehad. Ik zag aan zijn glimlachje dat ik zijn gedachten goed had gelezen, maar toen verdween het lachje als sneeuw voor de zon.

‘Ik praat nooit over hem,’ zei hij, net zo zacht, en draaide zich om om de paarden te gaan zoeken.

Drie uur later trokken we door de laatste winderige pas en reden we de laatste helling op die aan de andere kant omlaag zou voeren naar Lallybroch. Jamie, die voorop reed, hield zijn paard in en wachtte tot Jonge Ian en ik naast hem stonden. ‘Daar ligt het,’ zei hij. Hij keek mij lachend aan en trok een vragende wenkbrauw op. ‘Is het erg veranderd?’

Ik schudde verrukt mijn hoofd. Vanuit de verte leek het huis nog exact hetzelfde. Het was een witgepleisterde stenen woning en de drie verdiepingen stonden smetteloos te blinken te midden van een groepje armetierige bijgebouwen en door stenen muurtjes in vakken verdeelde bruine velden. Op een heuveltje achter het huis stonden de overblijfselen van de eeuwenoude broch, de ronde stenen toren waaraan het landgoed zijn naam ontleende.

Toen wij dichterbij kwamen, zag ik dat de bijgebouwen een beetje waren veranderd; Jamie had me verteld dat de Engelse soldaten in het jaar na Culloden de duiventil en de kapel met de grond gelijk hadden gemaakt en ik zag de open plekken waar ze hadden gestaan. Een gat in de muur van de moestuin was gerepareerd met een andere kleur stenen en een nieuwe schuur van steen en afvalhout deed kennelijk dienst als duiventil, te zien aan de rij dikke vogels die boven op het dak van het late najaarszonnetje zaten te genieten.

De rozenstruik die nog door Jamie’s moeder, Ellen, was geplant, was een enorme, brede struik geworden, die aan een hekwerk tegen de muur van het huis was bevestigd en nu pas zijn laatste blaadjes aan het verliezen was.

Uit de westelijke schoorsteen steeg een rookpluim op, die wegdreef op de wind. Opeens zag ik het vuur in de haard in de zitkamer voor me, dat ‘s avonds een rozige gloed op Jenny’s tengere gezichtje wierp, wanneer zij in haar stoel hardop zat voor te lezen uit een roman of een gedichtenbundel en Jamie en Ian, met een half oor luisterend, verdiept waren in een partijtje schaak. Hoeveel avonden hadden wij op die manier doorgebracht, de kinderen boven in hun bedjes en ik zittend aan de palissanderhouten secretaire, bezig met het opschrijven van recepten voor medicijnen of een van de eeuwige verstelwerkjes?

‘Denk je dat we hier weer gaan wonen?’ vroeg ik aan Jamie terwijl ik probeerde geen spoor van mijn verlangen in mijn stem te laten doorklinken. Nooit had ik me ergens zo thuisgevoeld als in het huis op Lallybroch, maar dat was lang geleden — en sindsdien was er veel veranderd.

Hij zweeg even en dacht na. Tenslotte schudde hij zijn hoofd en nam zijn teugels in zijn hand. ‘Ik weet het niet, Sassenach,’ zei hij. ‘Het zou wel heel fijn zijn, maar — ik weet niet hoe de zaken ervoor staan, begrijp je?’ Met een lichte frons op zijn gezicht keek hij omlaag naar het huis.

‘Het maakt niet uit. Of we nu in Edinburgh gaan wonen — of zelfs in Frankrijk — het maakt me niets uit, Jamie.’ Ik keek hem aan en legde een geruststellende hand op zijn arm. ‘Zolang we maar bij elkaar zijn.’

Hij pakte mijn hand, bracht hem naar zijn lippen en drukte er zachtjes een kus op. ‘Mij kan het ook niet zoveel schelen, Sassenach, zolang jij maar bij me blijft.’

Wij zaten elkaar in de ogen te kijken, totdat een hard, gegeneerd gekuch achter ons ons opmerkzaam maakte op de aanwezigheid van Jonge Ian. Hij had de hele reis al angstvallig rekening gehouden met onze privacy; wanneer wij ons kamp opsloegen ging hij een heel eind verderop op de hei liggen en hij deed alle mogelijke moeite om te voorkomen dat hij ons toevallig in een indiscrete omhelzing zou verrassen.

Jamie kneep grinnikend in mijn hand alvorens hem los te laten en zich tot zijn neef te wenden. ‘We zijn er bijna, Ian,’ zei hij terwijl de jongen zijn pony naast de onze bracht. ‘Als het niet gaat regenen zijn we er nog voor het avondeten,’ voegde hij eraan toe, met zijn hand boven zijn ogen naar de wolken turend die langzaam over de Monadhliathbergen dreven.

‘Mmphm.’ Jonge Ian leek zich er niet bepaald op te verheugen, en ik keek hem begrijpend aan.

“Thuis is de plek waar ze je, wanneer je ernaar toe moet, altijd binnen moeten laten,’” citeerde ik.

Jonge Ian wierp mij een wrange blik toe. ‘Ja, daar ben ik nu juist zo bang voor, tante.’

Jamie keek achterom naar Jonge Ian en knipperde ernstig met zijn ogen — zijn persoonlijke versie van een bemoedigende knipoog. ‘Niet zo somber, Ian. Denk maar aan het verhaal van de Verloren Zoon. Je moeder zal dolblij zijn je weer veilig thuis te hebben.’

Jonge Ian wierp hem een diep teleurgestelde blik toe. ‘Als je soms verwacht dat ze het gemeste kalf gaat slachten, oom Jamie, dan ken je mijn moeder niet zo goed als je denkt.’ De jongen bleef nog een ogenblik op zijn onderlip zitten kauwen, en rechtte toen met een diepe zucht zijn rug. ‘Zullen we dan maar?’

‘Denk je echt dat zijn ouders heel erg boos op hem zullen zijn?’ vroeg ik terwijl ik toekeek hoe Jonge Ian voorzichtig de rotsachtige helling afdaalde.

Jamie haalde zijn schouders op. ‘Ze zullen hem uiteindelijk heus wel vergeven, maar daar zullen eerst nog heel wat harde woorden en een flink pak slaag aan voorafgaan. Ik mag blij zijn als ik er zo gemakkelijk van afkom,’ voegde hij er somber aan toe. ‘Ik ben bang dat Jenny en Ian met mij ook niet erg blij zullen zijn.’ Hij gaf zijn paard de sporen en begon aan de afdaling. ‘Kom, Sassenach. We kunnen het maar gehad hebben, vind je niet?’

Ik had me geen voorstelling gemaakt van onze ontvangst op Lallybroch, maar het viel me erg mee. Net als alle voorgaande keren werd onze komst aangekondigd door het geblaf van een hele troep honden, die uit de heggen en de velden en de moestuin kwamen gestormd en eerst alarm sloegen en vervolgens gek werden van blijdschap.

Jonge Ian liet zich onmiddellijk in die zachte verwelkomende massa glijden en hurkte neer om de honden te begroeten die tegen hem aan sprongen en zijn gezicht likten. Glimlachend kwam hij overeind met een half volgroeide pup in zijn armen, die hij meteen aan mij kwam laten zien. ‘Dit is Jocky,’ zei hij terwijl hij het kronkelende bruin-met-witte lijfje omhoog hield. ‘Hij is van mij; ik heb hem van mijn vader gekregen.’

‘Brave hond,’ zei ik tegen Jocky terwijl ik hem achter zijn zachte, lange oren kriebelde. Het hondje blafte en kwispelde uitbundig en probeerde mij en Ian alle twee tegelijk te likken.

‘Straks zit je helemaal onder de hondenharen, Ian,’ zei een heldere, hoge stem op afkeurende toon.

Toen ik opkeek van de hond, zag ik een lang, slank meisje van een jaar of zeventien opstaan van haar plekje langs de kant van de weg.

‘Nou, en jij zit helemaal onder de grassprieten!’ wierp Jonge Ian onmiddellijk tegen.

Het meisje gooide haar donkerbruine krullen in haar nek en bukte zich om haar rok af te slaan, waar inderdaad een heleboel grassprieten op zaten. ‘Pa zegt dat je het niet verdient om een hond te hebben,’ merkte zij op. ‘Hoe haal je het ook in je hoofd om zomaar weg te lopen en hem alleen te laten?’

Er verscheen een obstinate blik op Jonge Ians gezicht. ‘Ik heb wel overwogen om hem mee te nemen,’ zei hij, met lichtelijk overslaande stem. ‘Maar het leek me niet veilig voor hem in de stad.’ Hij hield de hond dicht tegen zich aan en legde zijn kin tussen de zachte oren. ‘Hij is wel gegroeid; hij heeft zeker wel goed gegeten?’

‘Zo, kom je ons begroeten, kleine Janet? Dat is aardig van je.’ Jamie’s stem klonk heel vriendelijk, maar de cynische ondertoon zorgde ervoor dat het meisje verschrikt opkeek en hevig begon te blozen.

‘Oom Jamie! O, en…’ Toen ze mij zag richtte ze haar blik op de grond en begon nog heviger te blozen.

‘Ja, dit is je tante Claire.’ Terwijl Jamie zijn hand achter mijn elleboog legde, knikte hij in de richting van het meisje. ‘Kleine Janet was nog niet geboren toen jij hier voor het laatst was, Sassenach. Je moeder is zeker wel thuis?’ zei hij tegen Janet.

Het meisje knikte en staarde mij met grote ogen aan. Ik boog me omlaag van mijn paard en stak haar glimlachend mijn hand toe. Wat leuk om je te ontmoeten,’ zei ik.

Ze bleef even naar me staan kijken, dacht toen opeens aan haar goede manieren en maakte een revérence. Toen stond ze op en gaf mij heel behoedzaam een hand, alsof ze bang was dat hij zou afbreken. Ik gaf een kneepje in de hare en ze leek gerustgesteld toen ze voelde dat ik maar gewoon van vlees en bloed was. ‘Dat… dat vind ik ook, mevrouw,’ fluisterde ze.

‘Zijn pa en ma erg boos, Jen?’ Jonge Ian zette heel voorzichtig de pup aan haar voeten en verbrak daarmee haar trance. Toen ze naar haar jongere broertje keek leek er in haar ongeduldige blik toch iets van medelijden te schuilen.

‘Ja, en waarom ook niet, stommeling?’ zei ze. ‘Mam dacht dat je misschien wel een beer was tegengekomen in het bos, of ontvoerd was door zigeuners. Ze heeft praktisch geen nacht meer geslapen totdat ze erachter kwamen waar je naartoe was gegaan,’ voegde ze er fronsend aan toe.

Ian perste zijn lippen stijf op elkaar en keek naar de grond, maar hij zei niets.

Ze kwam dichterbij en plukte met een afkeurende blik een paar natte gele blaadjes van de mouw van zijn jas. Hoewel ze behoorlijk lang was, stak hij altijd nog zo’n vijftien centimeter boven haar uit, grof en slungelachtig vergeleken bij haar ranke, goed verzorgde figuurtje. De gelijkenis tussen broer en zus bleef beperkt tot de warme, donkere kleur van hun haar en een bepaalde gezichtsuitdrukking. Wat zie je eruit, Ian,’ zei ze. ‘Heb je soms in je kleren geslapen?’

‘Ja, natuurlijk heb ik dat,’ zei hij ongeduldig. ‘Wat dacht je, dat ik was weggelopen met een nachthemd onder mijn arm en me daar elke avond op de hei in verkleedde?’

Ze moest lachen om het beeld dat hij schetste en de ergernis op zijn gezicht verflauwde. ‘O, kom dan maar, lange slungel,’ zei ze, nu toch wel een beetje medelijden met hem krijgend. ‘Kom maar mee naar de bijkeuken, dan zullen we je kleren een beetje afborstelen en een kam door je haar halen voordat vader en moeder je zien.’

Hij wierp haar een boze blik toe en draaide zich toen om naar mij, met een uitdrukking van verbazing en ergernis op zijn gezicht. ‘Hoe komt het in vredesnaam,’ zei hij, met overslaande stem, ‘dat iedereen denkt dat het helpt als ik schoon ben?’

Jamie liet zich grinnikend uit het zadel glijden en sloeg hem op zijn schouder, zodat er een kleine stofwolk van hem opsteeg. ‘Je wordt er niet slechter van, Ian. Schiet nou maar op; het lijkt me beter wanneer je ouders niet zoveel tegelijk op hun dak krijgen — en ik denk dat ze eerst je tante graag willen zien.’

‘Mmphm.’ Met een nors krukje liep Ian schoorvoetend achter zijn vastberaden zuster aan naar de achterkant van het huis.

Wat heb je gegeten?’ hoorde ik haar zeggen toen ik hen nakeek. ‘Je hebt allemaal vuile vegen om je mond.’

‘Dat is geen vuil, dat zijn snorharen!’ siste hij binnensmonds, met een snelle blik over zijn schouder om te zien of Jamie en ik het hadden gehoord.

Zijn zus bleef stokstijf staan en keek naar hem op. ‘Snorharen?’ zei ze, met luide, ongelovige stem. Jij?

‘Kom nou maar mee!’ Hij pakte haar bij haar elleboog en sleepte haar mee door het hek van de moestuin.

Jamie legde zijn hoofd tegen mijn bovenbeen en verborg zijn gezicht in mijn rokken. Voor een toevallige voorbijganger leek het net of hij bezig was mijn zadeltassen los te maken, maar wat die toevallige voorbijganger niet kon zien was dat zijn schouders schokten en dat hij geheel geluidloos bijna stond te snikken van het lachen.

‘De kust is veilig, ze zijn weg,’ zei ik even later, zelf ook naar adem happend van ingehouden pret.

Jamie hief een rood en ademloos gezicht op van mijn rokken en gebruikte een plooi van de stof om zijn ogen te drogen. ‘Snorharen? Jij? piepte hij in navolging van zijn nichtje, zodat we allebei weer van voren af aan begonnen. Hij schudde gierend zijn hoofd. ‘Christus, ze is ook sprekend haar moeder! Precies datzelfde zei Jenny tegen mij toen ze voor het eerst zag dat ik me stond te scheren. Ik sneed bijna mijn eigen keel af.’ Hij veegde met de rug van zijn hand over zijn ogen en wreef voorzichtig met zijn handpalm over de dikke, zachte stoppels die zijn eigen kaken en hals met een kastanjerode gloed bedekten.

Wil je je eerst nog even scheren voordat we Jenny en Ian ontmoeten?’ vroeg ik, maar hij schudde zijn hoofd.

‘Nee,’ zei hij terwijl hij het haar naar achteren streek dat uit het leren koordje was ontsnapt. ‘Jonge Ian heeft gelijk; het maakt niet uit of je schoon bent.’

Waarschijnlijk hadden ze de honden al gehoord; Jenny en Ian zaten in de zitkamer toen wij binnenkwamen. Zij zat op de bank een wollen sok te breien terwijl hij in een effen bruine jas en kniebroek met zijn rug naar het vuur zijn kuiten stond te warmen. Er stond al een schaal kleine cakejes en een fles zelfgebrouwen bier klaar om ons te verwelkomen. Het was een warm, knus tafereeltje, en toen wij de kamer binnengingen voelde ik de vermoeidheid van de reis van me af vallen. Het eerste waar ik naar keek was naar Jenny.

Zij keek ook naar mij. Ze zat op de bank met grote ogen naar de deur te staren. Mijn eerste indruk was dat ze heel anders was, en de tweede dat ze niets was veranderd. De zwarte krullen waren er nog steeds, dik en springerig, maar nu met hier en daar een zilveren streep erin. Ook de botten waren hetzelfde — de brede, hoge jukbeenderen, de sterke kaaklijn en de lange neus die zij met Jamie gemeen had. Het was het flakkerende schijnsel van de vlammen en de schaduwen van de late namiddag die die vreemde indruk van verandering wekten. Het ene moment verdiepten ze de lijnen naast haar ogen en mond, zodat ze wel een oude heks leek; het volgende ogenblik wisten ze die lijnen juist uit met een gezonde, meisjesachtige gloed.

Bij onze eerste ontmoeting in het bordeel had Ian gedaan alsof ik een geest was. Jenny deed ongeveer hetzelfde. Ze knipperde met haar ogen en liet haar mond openvallen, maar veranderde verder niet van uitdrukking toen ik door de kamer naar haar toeliep.

Jamie liep vlak achter mij, met zijn hand aan mijn elleboog. Toen we de bank bereikten gaf hij er een zacht kneepje in en liet me toen los. Ik had het gevoel alsof ik aan het Hof werd voorgesteld en onderdrukte de neiging om een revérence te maken.

We zijn weer thuis, Jenny,’ zei hij. Zijn hand lag geruststellend op mijn rug.

Zij wierp een vluchtige blik op haar broer, maar keek toen weer naar mij. ‘Ben jij dat, Claire?’ Haar stem klonk zacht en behoedzaam, vertrouwd ook, maar niet als de krachtige stem van de vrouw die ik me herinnerde.

‘Ja, ik ben het,’ zei ik. Glimlachend stak ik mijn beide handen naar haar uit. Wat heerlijk je te zien, Jenny.’

Ze pakte voorzichtig mijn handen. Toen verstevigde haar greep en stond ze op. ‘Christus, je bent het ècht!’ zei ze, een beetje ademloos en opeens was de vrouw die ik had gekend weer terug. Haar levendige donkerblauwe ogen leken wel te dansen en namen mij nieuwsgierig op.

‘Ja, natuurlijk is zij het,’ zei Jamie nors. ‘Dat heeft Ian je toch zeker wel verteld? Dacht je dat hij loog?’

‘Je bent nauwelijks veranderd,’ zei ze, haar broer volkomen negerend. Ze bracht verbaasd haar hand naar mijn gezicht. ‘Je haar is wat lichter, maar lieve God, verder zie je er nog precies hetzelfde uit!’ Haar vingers voelden koel aan; haar handen roken naar kruiden en rodebessenjam en een vage geur van ammoniak en lanoline van de geverfde wol waarmee zij zat te breien. De lang vergeten geur van de wol bracht alles weer in één keer terug — al die herinneringen aan dit huis en de gelukkige tijd die ik hier had doorgebracht — en de tranen sprongen in mijn ogen.

Zij zag het en omhelsde me, haar haar glad en zacht tegen mijn gezicht. Ze was veel kleiner dan ik, fijngebouwd en breekbaar om te zien, maar toch had ik het gevoel stevig en warm te worden vastgehouden door iemand die veel groter was dan ik.

Even later liet ze mij los en deed half lachend een stap naar achteren. ‘God, je ruikt zelfs nog hetzelfde!’ riep ze uit en ik barstte eveneens in lachen uit.

Ian was ook bij ons komen staan; hij bukte zich, sloeg zijn armen om me heen en liet zijn lippen zachtjes langs mijn wang glijden. Hij rook vaag naar hooi, koolbladeren en turfrook, maar had ook een geheel eigen muskusachtige geur.

‘Fijn dat je weer terug bent, Claire,’ zei hij. Zijn zachtbruine ogen keken me glimlachend aan en ik had echt het gevoel dat ik thuis was gekomen. Hij gebaarde naar het dienblad op tafel en vroeg: ‘Wil je misschien iets eten?’

Ik aarzelde even, maar Jamie liep er meteen op af. ‘Ik kan wel iets te drinken gebruiken, Ian, dank je,’ zei hij. ‘Jij ook, Claire?’

Glazen werden ingeschonken, cakejes uitgedeeld en terwijl wij met z’n allen bij het vuur gingen zitten wisselden wij met volle mond wat gemompelde aardigheidjes met elkaar uit. Ondanks de ogenschijnlijke vriendelijkheid, was ik me bewust van een onderliggende spanning, die niet alleen maar te maken had met mijn onverwachte terugkeer.

Jamie, die naast mij op het eiken bankje zat, nam maar een klein slokje van zijn bier en liet het cakeje onaangeroerd op zijn knie liggen. Ik wist dat hij de hapjes niet vanwege de honger had geaccepteerd, maar om te verdoezelen dat noch zijn zuster, noch zijn zwager hem bij zijn binnenkomst had omhelsd.

Ik ving een snelle blik op tussen Jenny en Ian; en een langere, ondoorgrondelijke blik die werd gewisseld tussen Jamie en Jenny. Omdat ik hier toch in velerlei opzichten een vreemde was, sloeg ik mijn eigen blik neer en keek tussen mijn wimpers door naar wat er gebeurde. Jamie zat links van mij; ik voelde de kleine beweging tussen ons in toen de twee stijve vingers van zijn rechterhand nerveus op zijn bovenbeen roffelden.

Het gesprek, voor zover je daarvan kon spreken, verstomde en er viel een ongemakkelijke stilte in de kamer. Ik hoorde wat gebonk uit de richting van de keuken, maar verder niets van de geluiden die ik me van dit huis herinnerde — geluiden van constante activiteit, rennende voetstappen op de trap, het geschreeuw van kinderen en het doordringende huilen van baby’s in de kinderkamer op de eerste verdieping.

‘Hoe gaat het met alle kinderen?’ vroeg ik aan Jenny, om de stilte te doorbreken. Zij schrok op en opeens realiseerde ik me dat ik per ongeluk de verkeerde vraag had gesteld.

‘O, goed hoor,’ antwoordde zij aarzelend. ‘Het gaat prima met ze. En met de kleinkinderen ook,’ voegde ze er met een plotselinge glimlach aan toe.

‘Ze zijn bijna allemaal bij Jonge Jamie op bezoek,’ beantwoordde Ian mijn eigenlijke vraag. ‘Zijn vrouw heeft vorige week weer een baby gekregen, dus de drie meisjes zijn daar een handje gaan helpen. En Michael is naar Inverness, om wat spullen te halen die uit Frankrijk zijn aangekomen.’

Nu zag ik dat Ian en Jamie elkaar een hele snelle blik toewierpen. Ik voelde dat Jamie bijna onmerkbaar knikte en zag Ian op zijn beurt zo goed als onzichtbaar knikken. Wat was dat nu weer? vroeg ik me af. Er gingen zoveel onzichtbare emoties over en weer door deze kamer, dat ik de neiging had om op te staan en de vergadering voor geopend te verklaren, al was het alleen maar om de spanning een beetje te breken.

Kennelijk had Jamie datzelfde gevoel. Hij schraapte zijn keel, keek naar Ian en sneed maar meteen het belangrijkste punt van de vergadering aan. We hebben de jongen mee naar huis gebracht.’

Ian haalde diep adem en zijn lange, vriendelijke gezicht werd harder. ‘O, ja?’ Opeens was het dunne vernisje van vrolijkheid en gezelligheid als sneeuw voor de zon verdwenen.

Ik voelde Jamie naast mij zijn spieren spannen terwijl hij zich voorbereidde om zijn neefje zo goed mogelijk te verdedigen.

‘Het is een fijne knul, Ian,’ zei hij.

‘Vind je?’ Het was Jenny die antwoordde en zij fronste haar smalle, zwarte wenkbrauwen. ‘Dat zou je anders niet zeggen, zoals hij zich thuis gedraagt. Maar misschien is hij bij jou wel anders, Jamie.’ Er lag een beschuldigende klank in haar stem en ik voelde Jamie verstarren.

‘Het is aardig van je dat je een goed woordje voor de jongen wilt doen, Jamie,’ zei Ian, met een koel knikje in de richting van zijn zwager. ‘Maar ik denk dat we beter met Jonge Ian zelf kunnen praten, als je dat niet erg vindt. Is hij boven?’

Ik zag Jamie’s ene mondhoek een beetje opkrullen, maar hij antwoordde op effen toon: ‘In de bijkeuken, geloof ik; hij wilde zich eerst een beetje opfrissen alvorens jullie onder ogen te komen.’ Zijn rechterhand gleed omlaag en gaf een waarschuwend duwtje tegen mijn been. Hij had het niet over Janet gehad en ik begreep wel waarom; zij was samen met haar broertjes en zusjes weggestuurd omdat Jenny en Ian een beetje privacy nodig hadden om zich voor te bereiden op mijn terugkeer en die van hun verloren zoon, maar Jenny was zonder dat haar ouders het wisten teruggekomen, hetzij om een glimp op te vangen van haar beruchte tante, hetzij om haar broertje te steunen.

Ik kneep even mijn ogen dicht om te laten merken dat ik het begreep. In een situatie die al zo gespannen was, had het weinig zin om te vertellen dat het meisje ook weer thuis was.

Op de gang klonken voetstappen en het gebonk van Ians houten been. Hij had de kamer verlaten en was naar de bijkeuken gegaan; nu kwam hij weer terug en duwde met een grimmig gezicht Jonge Ian voor zich uit.

De verloren zoon was zo toonbaar als een stuk zeep, water en een scheermes hem maar konden maken. Zijn vierkante kaken waren rood van het scheren en zijn nekhaar was nat en piekerig; het meeste stof was van zijn jas geklopt en het ronde boordje van zijn overhemd was keurig tot bovenaan toe dichtgeknoopt. Aan de verschroeide kant van zijn hoofd viel weinig te doen, maar de andere kant was netjes gekamd. Hij droeg geen kraag en in een van zijn broekspijpen zat een grote scheur, maar al met al zag hij er niet slecht uit voor iemand die verwachtte elk moment de kogel te kunnen krijgen.

‘Mama,’ zei hij, met een onhandig hoofdknikje in de richting van zijn moeder.

‘Ian,’ zei zij zacht en hij keek naar haar op, duidelijk geschrokken van haar vriendelijke stem. Toen ze zijn gezicht zag speelde er een klein glimlachje om haar lippen. ‘Ik ben blij dat je weer veilig thuis bent, mo cridhe,’ zei ze.

Het gezicht van de jongen lichtte op alsof hij zojuist had gehoord dat hij niet voor het vuurpeloton hoefde te verschijnen. Toen ving hij een glimp op van zijn vaders gezicht, en verstijfde. Hij slikte moeizaam, boog zijn hoofd en staarde naar de houten vloer.

‘Mmphm,’ zei Ian. Hij klonk heel erg Schots en leek opeens veel meer op dominee Campbell dan de vriendelijke man die ik vroeger had gekend. ‘Zo, en laat nu maar eens horen wat je voor jezelf te zeggen hebt, jongeman.’

‘O. Nou… ik…’Jonge Ian kwam er niet meer uit, schraapte zijn keel en deed een nieuwe poging. ‘Nou… eigenlijk niets, vader,’ mompelde hij.

‘Kijk me aan!’ zei Ian op scherpe toon.

Zijn zoon hief met tegenzin zijn hoofd op en keek zijn vader aan, maar zijn blik bleef wegschieten, alsof hij bang was om al te lang naar het strenge gezicht voor hem te blijven kijken.

‘Besef je wel wat je je moeder hebt aangedaan?’ vroeg Ian. ‘Door zomaar te verdwijnen en haar te laten denken dat je dood of gewond was? Je bent zonder een woord vertrokken en we hebben drie hele dagen niets van je gehoord, totdat Joe Fraser het briefje kwam brengen dat je had achtergelaten. Kun je je ook maar enigszins voorstellen hoe die drie dagen voor haar zijn geweest?’

Het was onduidelijk of het Ians gezichtsuitdrukking of zijn woorden waren die zoveel invloed hadden op zijn zoon, maar Jonge Ian boog zijn hoofd en keek naar de vloer. ‘Eh, ja… ik dacht dat Joe die brief wel eerder zou brengen,’ mompelde hij.

‘O, ja, die brief!’ Ians gezicht werd steeds roder. ‘“Ben naar Edinburgh,” was nota bene het enige wat erin stond.’ Hij sloeg met zijn hand op de tafel, zo hard dat iedereen ervan schrok. ‘“Ben naar Edinburgh!” Zomaar, zonder ons om toestemming te vragen! Geen woord over ‘Ik laat snel wat van me horen.’ Niks anders dan, “lieve moeder, ik ben naar Edinburgh. Ian.”!’

Jonge Ian keek op en zijn ogen schitterden van woede. ‘Dat is niet waar! Ik heb gezegd, “Maakt u zich om mij maar geen zorgen,” en ook, “Liefs, Ian.”! Eerlijk waar! Waar of niet, moeder?’ Voor het eerst keek hij, met een smekende blik, naar Jenny.

Zij had er vanaf het moment dat haar man was gaan praten roerloos bij gezeten. Nu kwam er een zachte blik in haar ogen en speelde er een nauwelijks zichtbaar glimlachje om haar mond. ‘Dat is waar, Ian,’ zei ze zacht. ‘En het was lief van je om dat erbij te schrijven, maar ik maakte me toch zorgen, begrijp je?’

Hij keek naar de grond en ik zag de grote adamsappel op en neer gaan in zijn magere nek toen hij moeizaam slikte. ‘Het spijt me, mam,’ zei hij, zo zacht dat ik hem bijna niet kon verstaan. ‘Het — het was echt niet mijn bedoeling om…’ Zijn stem stierf weg en hij eindigde met een licht schouderophalen.

Jenny wilde in een opwelling een hand naar hem uitsteken, maar Ian keek haar aan en zij liet haar hand in haar schoot zakken.

‘Het punt is,’ zei Ian, heel langzaam en duidelijk, ‘dat het niet de eerste keer was, wel, Ian?’

De jongen gaf geen antwoord. Ian deed een stap in de richting van zijn zoon. Ook al waren zij bijna even lang, toch waren er ook duidelijke verschillen. Ian was lang en mager, maar toch goed gespierd — een sterke man, ondanks zijn houten been. Vergeleken bij hem leek zijn zoon tenger, breekbaar en slungelig.

‘Het is dus niet zo dat je niet wist wat je deed; je kunt niet zeggen dat we je nooit voor de gevaren hebben gewaarschuwd of dat we je nooit hebben verboden om verder te gaan dan Broch Mordha. Je wist heel goed dat we ons zorgen zouden maken. Dat wist je allemaal — en toch deed je het.’

Deze genadeloze analyse van zijn gedrag leek een soort inwendige huivering bij Jonge Ian teweeg te brengen, maar hij bleef koppig zwijgen.

‘Kijk me aan, jongen, wanneer ik tegen je praat!’

Langzaam hief de jongen zijn hoofd weer op. Hij keek stuurs, maar berustend; kennelijk had hij dit soort scènes wel vaker meegemaakt, en wist hij precies wat er verder zou gebeuren.

‘Ik zal je oom niet vragen wat je allemaal hebt gedaan,’ zei Ian. ‘Ik kan alleen maar hopen dat je je in Edinburgh niet zo hebt misdragen als hier. Ik weet alleen dat je ongehoorzaam bent geweest en je moeders hart hebt gebroken.’

Jenny leek weer iets te willen zeggen, maar een kort gebaar van Ian legde haar het zwijgen op.

‘En wat heb ik de vorige keer tegen je gezegd, Ian? Wat heb ik gezegd toen ik je die zweepslagen gaf? Vertel me dat eens, Ian!’

Ian hield zijn mond koppig dicht.

‘Vertel op!’ riep Ian terwijl hij weer met zijn hand op tafel sloeg.

Jonge Ian knipperde met zijn ogen. Hij trok zijn schouderbladen tegen elkaar en duwde ze vervolgens weer uit elkaar, net alsof hij zijn omvang wilde veranderen en niet wist of hij groter wilde lijken of juist kleiner. Hij slikte. ‘U zei — u zei dat u me zou villen. De volgende keer.’ Bij het laatste woord sloeg zijn stem over en veranderde in een idioot gepiep. Hij klemde onmiddellijk zijn lippen weer stijf op elkaar.

Ian schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Inderdaad, en ik dacht dat je over voldoende gezond verstand beschikte om in te zien dat er geen volgende keer zou zijn, maar daar heb ik me in vergist, nietwaar?’ Hij slaakte een diepe zucht. ‘Ik kan niet anders zeggen, Ian, dan dat je me heel erg hebt teleurgesteld.’ Hij maakte een hoofdbeweging naar de deur. ‘Ga maar vast naar buiten. Ik zie je zo bij het hek.’

Er hing een gespannen stilte in de zitkamer toen de voetstappen van de boosdoener langzaam wegstierven op de gang. Ik bleef strak naar mijn handen kijken, die ik in mijn schoot had gevouwen. Naast mij slaakte Jamie een langzame, diepe zucht en ging wat rechter in zijn stoel zitten.

‘Ian,’ zei Jamie met zachte stem tegen zijn zwager. ‘Ik zou willen dat je dat niet deed.’

Wat?’ Ian had nog steeds een boze frons op zijn voorhoofd toen hij zich naar Jamie omdraaide. ‘De jongen een afranseling geven? En wat heb jij daarover te zeggen?’

Jamie’s gezicht verstrakte, maar zijn stem bleef kalm. ‘Daar heb ik niets over te zeggen, Ian — hij is jouw zoon; je kunt met hem doen wat je wilt. Maar misschien mag ik een goed woordje voor hem doen?’

‘Een goed woordje voor hem doen?’ riep Jenny plotseling uit. Ze liet het aan Ian over om haar zoon onder handen te nemen, maar waar het haar broer betrof, liet ze dat niet aan een ander over. ‘Omdat hij er als een dief in de nacht tussenuit is geknepen, bedoel je? Of misschien omdat hij zich met criminelen heeft ingelaten en zijn leven op het spel heeft gezet voor een vaatje brandewijn?’

Ian legde haar met een snel gebaar het zwijgen op. Hij aarzelde, maar gaf Jamie met een knikje een teken dat hij verder mocht gaan.

‘Dat hij zich heeft ingelaten met criminelen zoals ik?’ vroeg Jamie op scherpe toon aan zijn zuster. Hij keek haar recht in de ogen. ‘Heb je enig idee waar het geld vandaan komt, Jenny, dat ervoor zorgt dat jij en je kinderen en iedereen hier genoeg te eten heeft en dat het dak niet boven je hoofd instort? Dat geld verdien ik niet met het drukken van psalmenboeken in Edinburgh!’

‘En dacht jij dat ik dat niet wist?’ snauwde ze hem toe. ‘Heb ik je ooit gevraagd wat je deed?’

‘Nee, dat heb je niet,’ snauwde hij terug. ‘Volgens mij wil je het ook liever niet weten — maar je weet het wel, hè?’

‘En is het soms mijn schuld dat je op die manier je geld moet verdienen? Kan ik er wat aan doen dat ik kinderen heb, en dat die moeten eten?’ Ze werd niet rood, zoals Jamie; wanneer Jenny kwaad werd, werd ze lijkbleek van woede.

Ik zag hem zijn best doen om zich te beheersen. ‘Of ik jou ergens de schuld van geef? Nee, natuurlijk niet—maar moet je mij dan maar de schuld geven voor het feit dat Ian en ik jullie niet kunnen onderhouden door op het land te werken?’

Ook Jenny deed haar best haar woede te onderdrukken. ‘Nee,’ zei ze. ‘Jij doet wat je kunt, Jamie. Je weet best dat ik jou niet bedoelde toen ik het over criminelen had, maar —’

‘O, dus je bedoelt de mannen die voor mij werken? Ik doe hetzelfde als zij, Jenny. Als zij criminelen zijn, wat ben ik dan?’ Hij keek haar verwijtend aan.

‘Jij bent mijn broer,’ zei ze kortaf, ‘ook al kan ik niet zeggen dat ik daar altijd even blij mee ben. Verdomme, Jamie Fraser! Je weet heel goed dat ik geen ruzie met je wil maken over de manier waarop jij geld verdient! Al beroofde je reizigers, of al hield je er een hoerenkast in Edinburgh op na, dan zou dat ook alleen maar zijn omdat het nu eenmaal niet anders kon. Maar dat wil nog niet zeggen dat ik wil dat je mijn zoon erbij betrekt!’

Bij haar opmerking over hoerenkasten in Edinburgh wierp Jamie even een snelle, beschuldigende blik op Ian, die echter zijn hoofd schudde. Hij leek enigszins uit het veld geslagen door de felheid van zijn vrouw. ‘Ik heb geen woord gezegd,’ zei hij. ‘Je weet hoe ze is.’

Jamie wendde zich weer tot Jenny. Kennelijk had hij zich voorgenomen om redelijk te blijven. ‘Ja, dat begrijp ik. Maar je denkt toch niet dat ik Jonge Ian in gevaar zou brengen — God, Jenny, ik houd van hem alsof hij mijn eigen zoon is!’

‘O, ja?’ Haar stem klonk sceptisch. ‘Heb je hem daarom aangemoedigd om van huis weg te lopen en heb je hem daarom bij je gehouden, zonder ons te laten weten waar hij was?’

Jamie had het fatsoen om beschaamd te kijken. ‘Ja, eh, dat spijt me natuurlijk erg,’ mompelde hij. ‘Ik was van plan…’ Hij maakte een ongeduldig gebaar. ‘Ach, het doet er ook niet toe wat ik van plan was, ik had jullie bericht moeten sturen, en dat heb ik niet gedaan. Maar wat betreft dat aanmoedigen om weg te lopen —’

‘Nee, ik denk niet dat je dat hebt gedaan,’ viel Ian hem in de rede. ‘Niet rechtstreeks, in elk geval.’ De boosheid was uit zijn lange gezicht weggevloeid. Hij zag er vermoeid uit, en een beetje droevig. In de middagschemering leek zijn gezicht mager en lagen er donkere schaduwen op zijn wangen. ‘De jongen is gewoon stapelgek op je, Jamie,’ zei hij zachtjes. ‘Ik zie hem naar je luisteren wanneer je op bezoek bent en ik hoor hem praten over wat jij doet; ik zie het aan zijn gezicht. Hij ziet de manier waarop jij leeft als één groot, opwindend avontuur, en in alle opzichten beter dan het verzamelen van geitenkeutels voor de tuin van zijn moeder.’ Ondanks alles moest hij een beetje lachen.

Jamie glimlachte ook. ‘Maar het is toch heel normaal voor een jongen van die leeftijd om op zoek te gaan naar avontuur? Jij en ik waren toch ook zo?’

‘Het kan me niet schelen wat hij wil; het soort avonturen dat hij bij jou kan krijgen hoort hij gewoon niet te beleven,’ viel Jenny hen pinnig in de rede. Zij schudde haar hoofd. ‘Onze Lieve Heer heeft jou een speciaal beschermengeltje gegeven, Jamie, anders was je al tien keer dood geweest.’

‘Ja, ach. Ik denk dat hij iets in gedachten heeft waarvoor hij me nog even wil bewaren.’Jamie keek glimlachend naar mij en pakte mijn hand. Ook Jenny keek me even met een ondoorgrondelijke blik aan, maar toen keerde ze weer terug naar het eigenlijke onderwerp van gesprek.

‘Dat kan nu wel zo zijn,’ zei ze, ‘maar Jonge Ian heeft zo’n beschermengeltje niet.’ Haar blik werd iets zachter toen ze naar Jamie keek. ‘Ik weet helemaal niets van jouw manier van leven, Jamie — maar ik ken jou goed genoeg om vast te kunnen stellen dat het geen leven voor zo’n kleine jongen is.’

‘Mmphm.’Jamie wreef met een hand over zijn stoppelige kaken en probeerde het nog een keer. ‘Ja, maar dat is nu precies wat ik over Jonge Ian wilde zeggen. Hij heeft zich de afgelopen week gedragen als een echte man en ik vind niet dat je hem nog als een kleine jongen een pak slaag kunt geven, Ian.’

Jenny haalde spottend haar wenkbrauwen op. ‘O, is het nu opeens een man? Jamie, hij is nog een baby — hij is nog maar veertien, hoor!’

Ondanks zijn ergernis, verscheen er een flauw glimlachje op Jamie’s gezicht. ‘Ik was op mijn veertiende ook al een man, Jenny,’ zei hij zacht.

Zij snoof misprijzend, maar opeens begonnen haar ogen vochtig te glanzen. ‘Je dacht dat je een man was.’ Ze stond op en wendde haar gezicht af. ‘Ja, ik kan het me nog goed herinneren,’ zei ze, met haar blik op de boekenkast gevestigd. Ze stak een hand uit en greep de rand van de kast vast. ‘Je was een mooie jongen, Jamie, zoals je samen met Dougal wegreed voor je eerste rooftocht, met je glimmende dolk aan je gordel. Ik was zestien en ik had nog nooit zoiets moois gezien als dat beeld van jou op je paard, zo groot en kaarsrecht. En ik weet ook nog hoe je terugkwam, van top tot teen onder de modder en met een grote schram op je wang omdat je in een braamstruik was gevallen. En Dougal maar opscheppen tegen vader hoe dapper je was geweest — dat je helemaal in je eentje zes koeien had opgedreven en een klap op je hoofd had gekregen met de platte kant van een slagzwaard en dat je geen kik had gegeven.’ Nu ze haar gezicht weer onder controle had, draaide zij zich om naar haar broer. ‘En jij vindt dus dat je dan een man bent?’

Er verschenen pretlichtjes in Jamie’s ogen toen hij haar aankeek. ‘Nou ja, er komt nog wel wat meer bij kijken dan dat.’

‘O, toch wel?’ zei ze droogjes. ‘En wat dan wel? Dat je al met een meisje hebt geslapen, of al een man hebt gedood?’

Ik had altijd al het gevoel gehad dat Janet Fraser enigszins helderziend was, vooral waar het haar broer betrof. Kennelijk had ze het ook met haar zoon. De blos op Jamie’s wangen werd dieper, maar zijn uitdrukking veranderde niet.

Zij schudde langzaam haar hoofd en bleef haar broer strak aankijken. ‘Nee, Jonge Ian is nog geen man, maar jij wel, Jamie; en je weet heel goed wat het verschil is.’

Ian, die net zo gefascineerd naar het vuurwerk tussen de beide Frasers had zitten kijken als ik, begon te kuchen. ‘Alles goed en wel, maar Jonge Ian staat daarbuiten nu al meer dan een kwartier op zijn pak slaag te wachten. En of ik hem nu wel of niet moet slaan, het lijkt me een beetje wreed om hem nog langer te laten wachten, vinden jullie ook niet?’

‘Vind je werkelijk dat je het moet doen, Ian?’Jamie deed een laatste poging om zijn zwager te overtuigen.

‘Tja,’ zei Ian langzaam, ‘ik heb de jongen natuurlijk al verteld dat hij een aframmeling krijgt, en hij weet dat hij het verdient, dus ik kan nu niet meer terug. Maar of ik vind dat ik het moet doen — nee, ik geloof het niet.’ Hij trok een la van het dressoir open, haalde er een brede, leren riem uit en gaf die aan Jamie. ‘Doe jij het maar.’

‘Ik?’ vroeg Jamie met een blik vol afgrijzen. Hij deed een vergeefse poging Ian de riem weer terug te geven, maar zijn zwager negeerde hem. ‘Ik kan die jongen niet slaan!’

‘Volgens mij kan je dat best,’ zei Ian rustig terwijl hij zijn armen over elkaar sloeg. ‘Je hebt vaak genoeg gezegd dat je van hem houdt alsof hij je eigen zoon is.’ Hij hield zijn hoofd een beetje scheef, en hoewel zijn gelaatsuitdrukking mild bleef, had hij een onverstoorbare blik in zijn bruine ogen. ‘Ik zal je zeggen, Jamie — het valt niet mee om zijn vader te zijn; dus ga nu maar gauw, dan kom je er zelf ook wel achter.’

Jamie keek van zijn zwager naar zijn zuster. Zij trok haar wenkbrauwen op en staarde gewoon terug.

‘Jij verdient het net zo erg als hij, Jamie. Schiet nu maar op.’

Jamie perste zijn lippen stijf op elkaar en sperde zijn neusvleugels. Toen draaide hij zich om en liep zonder nog een woord te zeggen de kamer uit. Snelle voetstappen klonken op de planken vloer en even later klonk er aan het eind van de gang de gedempte klap van een dichtslaande deur.

Jenny keek eerst naar Ian, toen naar mij en liep vervolgens naar het raam. Ian en ik, allebei een stuk langer dan zij, kwamen achter haar staan. Buiten werd het nu snel donker, maar het was nog licht genoeg om de lusteloze gestalte van Jonge Ian een meter of twintig verderop tegen een houten hek geleund te zien staan.

Toen hij het geluid van voetstappen hoorde en zich omdraaide, zag hij tot zijn grote verbazing zijn oom aankomen.

‘Oom Jamie!’ Op dat moment zag hij de riem en rechtte hij zijn rug. ‘Ga… ga jij me een afranseling geven?’

Het was een doodstille avond en ik hoorde de lucht tussen Jamie’s tanden sissen. ‘Ik zal wel moeten,’ zei hij eerlijk. ‘Maar eerst wil ik je mijn verontschuldigingen aanbieden, Ian.’

‘Aan mij?’ Jonge Ian wist niet wat hij hoorde. Kennelijk was hij er niet aan gewend dat ouderen het nodig vonden hem hun excuses aan te bieden, vooral niet vlak voordat ze hem een pak slaag gingen geven. ‘Dat is toch nergens voor nodig, oom Jamie.’

De langere gestalte leunde tegen het hek en keek de kleinere aan. ‘Jawel. Ik heb er verkeerd aan gedaan, Ian, om je in Edinburgh te laten blijven, en misschien was het ook wel dom om je allerlei verhalen te vertellen die je misschien wel op het idee hebben gebracht om weg te lopen. Ik heb je meegenomen naar plekken waar je niet had mogen komen en waar je gevaar had kunnen lopen en het is mijn schuld dat je nu nog meer problemen met je ouders hebt dan je anders had gehad. Dat spijt me, Ian, en ik wil je vragen me te vergeven.’

‘O.’ De kleinste gestalte streek met een hand door zijn haar en wist kennelijk niet wat hij moest zeggen. ‘Eh… ja. Natuurlijk vergeef ik je, oom.’

‘Dank je, Ian.’

Een ogenblik lang bleven zij zwijgend staan; toen slaakte Jonge Ian een diepe zucht en rechtte zijn afhangende schouders. ‘Zullen we dan maar?’

‘Laten we dat maar doen.’ Jamie klonk al even onwillig als zijn neefje en ik hoorde Ian naast mij snuiven, al wist ik niet of het van verontwaardiging was of van plezier.

Gelaten draaide Jonge Ian zich om en ging zonder enige aarzeling met zijn gezicht naar het hek staan. Jamie volgde hem. Het was nu bijna donker en wij zagen vanaf deze afstand niet meer dan de vage omtrekken van figuren, maar konden alles wel duidelijk horen. Jamie stond achter zijn neef een beetje heen en weer te schuifelen, alsof hij niet precies wist wat hij moest doen.

‘Mmphm. Eh, wat doet je vader —’

‘Die geeft me er meestal tien, oom.’ Jonge Ian had zijn jas uitgetrokken en trok nu zijn hemd omhoog. Hij zei over zijn schouder: ‘Als het heel erg is twaalf en als het echt verschrikkelijk is vijftien.’

‘En was dit gewoon erg, of heel erg?’

De jongen lachte als een boer met kiespijn. ‘Als vader het jou laat doen, oom Jamie, dan moet het wel verschrikkelijk erg zijn, maar zelf zou ik zeggen, behoorlijk erg, dus geef me er maar twaalf.’

Ik hoorde Ian weer snuiven, maar ditmaal was het beslist van plezier. ‘Eerlijke knul,’ mompelde hij.

‘Goed dan.’Jamie haalde diep adem en bracht zijn arm naar achteren, maar werd onderbroken door Jonge Ian.

Wacht even, oom Jamie, ik ben nog niet helemaal klaar.’

‘O, moet dat beslist?’ Jamie’s stem klonk een beetje benauwd.

‘Jazeker. Vader zegt dat alleen meisjes zweepslagen op hun rokken krijgen,’ zei Jonge Ian. ‘Mannen krijgen ze op hun blote achterwerk.’

‘Dan moet het maar,’ mompelde Jamie. ‘Klaar?’

Nu de laatste voorbereidingen waren getroffen, deed de grootste figuur een stap naar achteren en haalde uit. Er klonk een harde knal en Jenny kromp ineen uit medelijden met haar zoon. Behalve een hoorbaar ingehouden adem, gaf de jongen echter geen kik en dat bleef zo gedurende de hele beproeving, hoewel ik zelf enigszins wit wegtrok.

Tenslotte liet Jamie zijn arm zakken en veegde zijn voorhoofd af. Hij stak Ian, die over het hek hing, een hand toe. ‘Gaat het een beetje, jongen?’

Jonge Ian kwam moeizaam overeind en hees zijn broek op. ‘Ja, oom. Bedankt.’ Hij pakte Jamie’s toegestoken hand. Tot mijn verrassing echter duwde Jamie, in plaats van de jongen terug te brengen naar het huis, de riem in Ians andere hand.

‘Nu jij,’ zei hij terwijl hij naar het hek liep en zich eroverheen boog.

Jonge Ian was net zo geschokt als wij. Wat!’ zei hij, stomverbaasd.

‘Ik zei dat de beurt nu aan jou is,’ zei zijn oom met vaste stem. ‘Ik heb jou gestraft; nu moet jij mij straffen.’

‘Maar dat kan ik niet, oom!’ Het leek wel of zijn oom hem een oneerbaar voorstel had gedaan.

‘Natuurlijk kan je dat wel,’ zei Jamie, zich oprichtend om zijn neef aan te kunnen kijken. ‘Je hebt toch gehoord wat ik zei toen ik je mijn verontschuldigingen aanbood?’ Ian knikte als verdoofd. ‘Nou dan. Ik heb net zoveel fouten gemaakt als jij en daar moet ik ook voor boeten. Ik vond het niet leuk om jou met de riem te geven, en jij vindt het vast ook niet leuk om het bij mij te doen, maar we maken wel af waar we aan begonnen zijn. Begrepen?’

‘J-ja, oom,’ stamelde de jongen.

‘Goed dan.’Jamie trok zijn broek omlaag en zijn hemd omhoog en boog zich opnieuw over het hek. Hij wachtte, maar Ian stond als verlamd en de riem bungelde slap in zijn hand.

‘Schiet op.’ Zijn stem klonk bikkelhard; dezelfde stem die hij voor de whiskysmokkelaars gebruikte; niet gehoorzamen was gewoon ondenkbaar. Ian deed wat er van hem werd verlangd. Hij deed een stap naar achteren en zwaaide halfslachtig met de riem. Er klonk een doffe knal.

‘Die telde niet,’ zei Jamie resoluut. ‘Hoor nu eens goed, man, het was voor mij net zo moeilijk als voor jou. Schiet op en maak er wat van.’

Met plotselinge vastberadenheid rechtte de magere figuur zijn schouders en liet het leer door de lucht zwiepen. Hij belandde met een felle klap op het beoogde doelwit. Er klonk een verschrikte kreet van de figuur over het hek en een onderdrukt gegiechel, ook half van de schrik, van Jenny.

Jamie schraapte zijn keel. ‘Ja, zo is het goed. Ga door.’

Wij hoorden Jonge Ian binnensmonds zorgvuldig de slagen tellen, maar afgezien van een gesmoord ‘Christus!’ bij nummer negen, maakte zijn oom verder geen enkel geluid.

Met een gezamenlijke zucht van verlichting in het huis, kwam Jamie na de laatste klap overeind van het hek en stopte zijn hemd weer in zijn broek. Hij gaf zijn neef een formeel hoofdknikje. ‘Bedankt, Ian.’ Vervolgens liet hij alle formaliteit vallen, wreef over zijn achterwerk en zei op een toon van grimmige bewondering: ‘Christus, man, wat heb jij een kracht in die arm!’

‘Jij ook, oom,’ zei Ian, op dezelfde toon als zijn oom. De twee figuren, die inmiddels bijna niet meer te zien waren, stonden zich nog een ogenblik lachend over hun pijnlijke achterwerken te wrijven. Toen sloeg Jamie een arm om de schouders van zijn neef en liep met hem in de richting van het huis. ‘Als het jou hetzelfde is, Ian, wil ik dit liever nooit meer doen, oké?’ zei hij op vertrouwelijke toon.

‘Afgesproken, oom Jamie.’

Even later ging de deur aan het eind van de gang open en met een korte blik op elkaar draaiden Jenny en Ian zich allebei om om de terugkerende verloren zonen te verwelkomen.