De ergernis van Rudy Weustink
Peter de Zwaan
Rudy Weustink kon slecht tegen ergernis. Slechter naarmate hij ouder werd en in zijn jeugd was het al niet best. Hij werd geboren met een schisis, maar zijn klasgenoten noemden het liever hazenlip en zeiden Lip tot hij weerbaar was. Na drie vechtpartijen en een jongen van vier jaar ouder die naar het ziekenhuis moest heette hij weer Rudy, maar vrolijker werd hij niet. Een schisis, een linkeroog dat naar de neus wilde, een bovengemiddelde lengte en benen die te kort waren in verhouding met zijn rug waardoor het leek of zijn kont was verzakt werkten niet mee Rudy de plaats in de samenleving te geven die hij wenste.
Daardoor ergerde hij zich vaak, soms buitensporig. Neem nou gisteravond.
Miryam had hem na een rampzalige eerste nacht waarin niets bij hem werkte tot zijn verbazing een herkansing gegeven en ze lag precies zoals Rudy het zich wenste, maar toen hij naar haar toe wilde lopen kreeg hij dorst en zweefde hij naar de badkamer; zweven, dansen misschien, maar niet lopen. Toen hij water had gedronken moest hij naar de wc waar hij zat te bewegen als Ray Charles op een koude dag. Terugzweven naar de slaapkamer leek uren te duren omdat de route langs zijn werkplaats voerde, het huis waarin hij was opgegroeid en de school met het fietsenhok waar hij, na de laatste vechtpartij, mocht kijken naar Lotte die vrouw aan het worden was. Bij elke stap die hij zette werd hem de weg gewezen door een erectie van droomgrootte die zwaaide als de wijzer van een metronoom, geen wonder dat Miryam ademloos naar zijn middel keek.
“Wat,” zei Rudy, toen hij voor de derde maal de slaapkamer binnenzweefde, danste eigenlijk, hij voelde dat zijn voeten de vloer raakten, maar hij schoot niet op omdat zijn metronoom steeds opzij zwaaide en niet vooruit. “Watte.”
Toen hij naast het bed zat wist hij bijna zeker dat hij een klap had gevoeld. Waarschijnlijk tegen zijn maag, want die deed pijn. Of zijn wang. Die deed ook pijn. Eigenlijk deed alles pijn. “Wat.”
“Zitten,” zei Miryam. “Of liggen, maar niet op je buik, want daar krijg je spijt van. Ik heb je een klap gegeven omdat je de kamer binnenkwam met de schaar in je hand. ‘Knip puntje van druppelaar af’, zei je en ik dacht: dat gaat niet goed zo.”
Rudy schoof een hand naar zijn buik en ademde opgelucht toen hij voelde dat daar geen schade was aangericht.
“Wc,” zei hij.
“Je bent al te laat,” zei Miryam. “Ik ruim het wel op. Beweeg je niet tot ik zeg dat je op moet duvelen.”
§
Dat soort ergernis, daar kon hij dus niet tegen.
Dat zei hij de volgende dag tegen Henrick en die zei dat hij ook de pest in zou hebben, maar dat hij niets van de tabletten wist. “Je zei dat je plannen had met Miryam en dat je dinges, hoe noem je hem…”
“Dinges.”
“…de eerste keer van slag was. Ik heb je het beste gegeven wat ik had.”
“Verkocht,” zei Rudy. “Jij geeft nooit iets.”
“Handel is handel. Ik heb nooit klachten gehad.”
“Nu wel,” zei Rudy en hij opende een hand. “Ik heb er nog vier. Van wie heb je ze?”
“Kan ik niet zeggen,” zei Henrick. “Ik bedoel…” Rudy begreep wat Henrick bedoelde en Henrick begreep vijf minuten later wat Rudy bedoelde. “Niet vertellen dat je het van mij hebt,” zei hij, maar hij was er niet zeker van dat Rudy hem verstond, het praat moeilijk met een mond vol bloed en vier tanden in je hand.
§
Rudy had al op de basisschool geweten dat een duidelijk uitgestippelde carrière niet voor hem was weggelegd. Te veel woede, te veel eenling, te weinig aanpassingsvermogen. Zijn kracht zat in fantasie en een doorzettingsvermogen dat ze op school koppigheid noemden. Na de havo had Rudy een kort gesprek met zijn moeder die hem zonder te stribbelen inruilde voor de man met wie ze verder wilde en die geen liefhebber was van kinderen. Rudy betrok een kamer in het centrum van Enschede om te werken aan een grootse carrière. Dat deed hij bijna 30 jaar en sinds achttien maanden zat hij in de autoschade. Het beviel en hij was er trots op dat hij nooit een verwonding opliep wanneer hij zich van links liet aanrijden, zelfs geen stijve nek, en dat hij in alle gevallen de politie er buiten wist te houden.
Kleine zaken deed hij bij oudere mensen bij wie zijn gezicht een vreemd soort vertedering opwekte. Hij loste hun computerproblemen op en deed, omdat hij er toch was, op hun rekening bestellingen op elk gebied, een uitstekende manier om zijn uitgaven in de hand te houden. Hij werkte alleen met anderen samen als de omstandigheden dat vereisten, maar zorgde ervoor dat zijn medewerkers niets te kort kwamen, waardoor hij een groot netwerk opbouwde van kleine zelfstandigen in de lastige sector van oplichting, diefstal en afpersing. Binnen het netwerk bedroog je elkaar niet, dus wat was er verdomme aan de hand met die tabletten die Henrick hem had verkocht, maar die afkomstig waren van Bernard die hem twee keer had geholpen met het uitruimen van huizen waarvan de bewoners naar een bruiloft waren.
“Eerlijk, Ruud,” zei Bernard die naar zijn keel greep zoals filmsterren dat doen als ze schrik uitbeelden. “Ik wist nergens van, echt niet. Twee weken geleden heb ik een zak handel gekocht van Karl Rummig, die zit ergens achter Tubbergen in een loods die hij laboratorium noemt, vlakbij Mander. Alles zat door elkaar en Gerrie heeft twee avonden zitten uitzoeken, geel bij geel, rood bij rood. Op de meeste gele stond een C. Ik dacht dat het cialis was, dat is zoiets als viagra, maar dan beter. Dat heb ik tegen Henrick gezegd: ‘Dat spul is goed’, zei ik. ‘Daar kun je geld voor vragen’, wist ik veel, ik verkoop het alleen maar.”
“Het is dus van Karl.”
Bernard keek naar de grond en rilde. Hij was erbij geweest toen Rudy een gesprek had met een man die bij een verhuizing het zilverwerk apart had gezet, het duurde bijna een maand voor hij weer vast voedsel at. “Wat ga je nou doen, Rudy?”
“Een beetje rondkijken,” zei Rudy, “en met een paar mensen praten.”
§
Het aantrekkelijke van Harry Olden Sogtoen was dat hij zijn twee hobby’s ondanks tegenslagen bleef combineren. Harry hield van vuur en fotograferen en als het lang duurde voor ergens brand uitbrak dan zorgde hij er zelf voor. Het had hem behalve veel genoegen twee jaar Veenhuizen en 42 maanden Zwolle opgeleverd.
Harry was blij met het bezoek van Rudy. “Maar ik ben net terug uit Zwolle, Ruud.”
“Weet ik. Heb jij nog foto’s van die arts uit Borne die…”
Harry was snel van begrip. “Ze zijn oud. Ik weet niet of je er iets aan hebt.”
“Maak je daar niet druk over. Hij gaat nog steeds naar hetzelfde hotel.”
“Met een andere vrouw. Toch?”
“Denk je echt dat dat iets uitmaakt? Als ik ze voor niks krijg, heb ik over een poosje een karwei voor je.”
Harry straalde. “Als jij bier haalt zoek ik de foto’s.”
“Hebt u enig idee wat u me aandoet?”
Rudy verbaasde zich over de kleine man achter een bureau dat op de groei moest zijn gekocht en hij vroeg zich af hoe hij aan al die vrouwen kwam. Misschien wekte een lengte van anderhalve meter, een kaal hoofd, een bril met bolle glazen en drie kinnen vertedering bij vrouwen die 20 jaar jonger waren, maar waarschijnlijk was het geld. “Ja,” zei hij.
“Ik moest ermee naar een relatie die iemand kent bij de recherche. Zelf kan ik dit soort tabletten niet opsturen. U denkt misschien dat artsen dat kunnen, maar zo zit dat niet. Het moet officieel, via de politie. Hij vroeg waarvoor het was, die relatie, en toen moest ik iets bedenken. Fantaseren.”
Het klonk of fantaseren een vies woord was en misschien was dat ook zo, voor een ggd-arts.
“Oké,” zei Rudy. Hij schoof een envelop naar het midden van het bureau. Er bovenop lag de foto die Harry had uitvergroot. Hij had er zijn best op gedaan omdat de foto dat waard was. “Kijk goed voor je klaagt.”
“Die tabletten, weet u wat ik heb moeten laten doen?”
Rudy keek naar de kleine man die zijn blik op de foto gericht hield en langzaam kleurde. “Ja,” zei hij. “Ik heb op de site van het Forensisch Instituut gekeken. Om een of andere reden moeten bedrijven altijd iedereen laten weten wat ze uitvoeren. Analyses en vergelijkingen met referentiematerialen door onder meer kleurtesten, chromatografie en massaspectrometrie, vat ik het zo een beetje goed samen?”
“Waar ik last mee kan krijgen is de vraag: waarom. Waarom liet ik die tabletten naar Den Haag sturen, waarom was er haast bij. En het hoe. Hoe kwam een arts van de ggd aan die tabletten. Waarom zei hij niets tegen zijn directeur, of tegen de politie?”
“Het is me wat,” zei Rudy. “Als je eens een beetje opschoot?”
De kleine man pakte een vel papier en tikte ertegen. “Alles staat hier. Het hoofdbestanddeel is tadalafil, zeg maar: cialis. Niet van hier, maar uit Azië, we denken India. Het opvallende is dat we sporen hebben gevonden van 3,4-methyleendioxyamfetamine.” Hij keek naar Rudy die onbeweeglijk zat. “Dat is MDA, het eh, onbehoorlijke broertje van MDMA.”
Rudy had genoeg ervaring met artsen om te weten dat je ze moest laten praten. Even.
“Kan het duidelijker?”
“MDMA is ecstacy, de moeder van alle dansdrugs. MDA is heel wat grotere rotzooi. We denken dat de cialistabletten een tijdje in een oplossing van MDA-poeder hebben gelegen. Hoe was uw stoelgang?”
“Uitgebreid,” zei Rudy. “Een erectie tot het plafond en geen kans om er iets mee te doen. Ik heb acht liter water gedronken of zoiets. Het kwam er meteen weer uit. Dus die tabletten zijn…” Hij had geen idee, maar halve vragen zijn bij artsen meestal voldoende.
“Reden om naar de politie te gaan. Dat had ik moeten doen. Als dit soort rommel op houseparty’s wordt verkocht is er kans op ongelukken. Ik denk er over…”
Rudy deed een greep naar de envelop. “Om vrijgezel te worden? Heeft uw vrouw niet het grote geld?”
De kleine man zuchtte. “Wat gaat u doen met de kennis die u nu heeft?”
“Nadenken,” zei Rudy. “Is het moeilijk dat soort tabletten te maken?”
“Niet als je cialis en MDA hebt.”
“Mooi,” zei Rudy. Hij schoof de envelop naar de kleine man. “Ik heb een paar foto’s bewaard. Ik hou ervan iets achter de hand te hebben.”
§
“Ik heb een probleem,” zei Rudy.
“Dat is lullig,” zei Henrick. “Met wat?”
“Met mijn hoofd,” zei Rudy. Hij gaf een kopstoot. “Mijn hoofd doet pijn. Dat doet’ie altijd als ik op volle kracht ga. Sta eens op?”
“Shit,” zei Henrick. “Eerst vier tanden en nou mijn neus.” Hij vroeg niet waar de kopstoot goed voor was en dat vond Rudy klasse. “Je hebt er nog vier te goed,” zei hij.
Nu vroeg Henrick wel waarom.
“Een voor elke tablet die ik van je kocht.”
“Ze kwamen van Bernard. Dat heb ik je toch verteld. Hij zei dat ik die vijf moest geven.”
“Die vijf.”
“Ik moest ze apart houden voor je.”
“Omdat hij wist dat ik bij Miryam was?”
Henrick haalde zijn handen van zijn neus en keek met grote ogen. “Miryam is er een van Bernard. Wist je dat niet eens.”
“Nee,” zei Rudy. “Er zijn een paar dingen waar Bernard me niet van op de hoogte heeft gehouden. Vertel.”
§
“De paardenstal die je vorige maand hebt gehuurd in Westerhaar-Vriezenveensewijk, daar is een ongelukje mee gebeurd,” zei Rudy.
Bernard leek weinig belangstelling te hebben. Hij stond, verankerd aan een blok beton, tot zijn middel in een ton die gevuld was met water en bibberde van de kou. “Ik weet niks van niks,” zei hij.
“De stal is afgebrand. In minstens vijftien boerderijen zijn zelfs de koeien high. Waarom moest Henrick me die tabletjes geven?”
Nadat Rudy hem had ondergedompeld vroeg Bernard: “We…welke tabletjes.”
“Deze,” zei Rudy. “Ik heb er nog vier. Je mag ze straks doorslikken. Ik heb een paar buisjes MDA-oplossing om ze mee weg te spoelen. Dat is voor het geval de MDA die in de tabletten zit voor een deel is verdampt, ik ben niet zo’n kenner, maar je weet hoe ik denk over risico. Je krijgt straks erge dorst, daarom sta je in het water. Ik zou mijn stoelgang onder controle houden als ik jou was, anders drinkt het niet lekker. Je had geen ruzie moeten maken met Karl Rummig.”
“Hij zei dat hij geen concurrentie wilde en toen…”
“Dacht jij: ik ga de Lip een fijne avond bezorgen met die tabletjes en wat hulp van Miryam. Als het een beetje gaat zoals ik wil, weet Rudy snel genoeg dat ze van Karl kwamen en dan neemt hij hem voor me te pakken.”
“Ik heb Miryam een fles water met wat MDA gegeven,” zei Bernard. “Ik heb gezegd dat dat je machine wel op gang zou brengen. Ze wist verder nergens van.”
“Dat is wat ik weten wilde,” zei Rudy. “Ik hoop voor je dat iemand je vandaag of morgen vindt.” Hij legde een tas naast de ton. “Daar zit schoon ondergoed in en een ticket naar Aruba. Als ik jou was bleef ik er een tijdje. Ga uit van zes maanden. Ik heb Karl gesproken. Hij is boos op je. Ik zou geen risico met hem nemen.”
§
“Zeg het maar,” zei Rudy. “Toe maar.”
“Dat je er belachelijk uitziet achter die bloemen,” zei Myriam. “Rozen nog wel. Of we getrouwd zijn.”
“Ik dacht dat je iets had gedaan wat je niet hebt gedaan,” zei Rudy. “Het was een misverstand. Als ik boven mag komen zal ik het vertellen.”
Miryam keek om zich heen. “Bernard komt altijd op donderdag. Ik weet niet of…”
“Bernard is een tijdje weg,” zei Rudy, zwaaiend met een bos van 37 rozen omdat hij had onthouden dat Miryam 37 was, in elk geval daar in de buurt. “Hij is naar het buitenland.”
Miryam keek onzeker. “O.”
“Ja,” zei Rudy. “Hij komt niet terug, ik heb beloofd dat ik zijn zaken overneem.”
“Je bedoelt dat je mij overneemt.”
“Precies,” zei Rudy. “Bernard heeft ruzie met Karl Rummig.”
“En nou ga jij de huur van mijn appartement betalen?”
“Alles wat Bernard deed.”
“Kom er dan maar in,” zei Miryam, “maar dan donderen we wel eerst die rozen in de afvalbak. Bloemen, ik kan er niet tegen, weet je dat?”
Ik ook niet, dacht Rudy, en hij gooide ze in de goot. Toen ze de trap opliepen keek hij naar het achterwerk van Miryam. Soms kwam uit ergernis iets heel moois.