Wie schrijft die blijft
Ed van Eeden
“Dat noem ik nog eens een makkie,” zegt Zijlstra vergenoegd.
Rechercheur Graanoogst kijkt zijn jongere collega van opzij aan. “Hendrick, in moordzaken bestaat niet zoiets als een makkie.”
Zijlstra parkeert hun dienstauto voor het bureau, stapt uit en wacht tot zijn lijvige partner hetzelfde heeft gedaan. “Kom op Oscar, niet zeuren. Deze zaak is zo klaar als een klontje. Die zoon heeft het gedaan.”
“Als ik in al die jaren bij de politie iets heb geleerd, is het dat de dingen zelden blijken te zijn wat ze lijken,” houdt Graanoogst vol.
Ze lopen door de hal van bureau Ferdinand Bolstraat naar boven.
Zodra hij hen de gang in ziet komen, wenkt wachtcommandant Leo Esterik de twee rechercheurs zijn kamer in. Als ze hebben plaatsgenomen voor zijn bureau, vraagt hij: “Oké heren, de stand van zaken over die moord in hotel Grand Royale graag.”
“We komen er net vandaan,” meldt Graanoogst. Hij pakt zijn notitieblokje. “Het slachtoffer is Alexander van Gijzel, 63 jaar oud, gisteravond aan het eind van de avond door messteken om het leven gebracht op zijn hotelkamer.”
“Steek in de maagstreek en doorgesneden keel,” vult Zijlstra aan. “En op de rug van die man is een tekst gekerfd: ‘DANK VOOR 18 JAAR ELLENDE’.”
“Smakelijk,” is het droge commentaar van Esterik. “En ik begrijp dat er een verdachte is?”
Zijlstra gnuift. “Wat heet! We kunnen de zaak vrijwel van moment tot moment reconstrueren!”
Graanoogst leest voor uit zijn aantekeningen: “Het slachtoffer heeft gisteravond gegeten in het restaurant van het hotel en is toen naar zijn kamer gegaan. Om ongeveer 22.35uur heeft zijn zoon zich bij de balie gemeld als bezoeker. Op beelden van de beveiligingscamera is te zien dat deze man om 22.39uur aanklopt bij de kamer van zijn vader, op de vierde verdieping. En om 23.12 uur vertrekt diezelfde man weer uit die kamer. Om pakweg 23.15 uur heeft hij zich afgemeld bij de portier. De tijden uit het avond- en nachtrapport van de portier zijn niet helemaal exact, die blijken te worden afgerond op vijf minuten.”
“Maar die camerabeelden zijn overduidelijk,” zegt Zijlstra. “Je ziet dat het slachtoffer in zijn kamerjas gekleed is als hij de deur opendoet. En bij zijn vertrek is de bezoeker alleen en heeft hij haast.”
“Verder is er de hele avond en nacht niemand bij het slachtoffer geweest,” voegt Graanoogst daaraan toe. “Dus hebben we meteen gebeld om die zoon te laten oppakken. Als het goed is, zit hij al op ons te wachten.”
“Oké, helder,” concludeert Esterik. “Ik heb gehoord dat ze jullie man in Verhoor 2 hebben gezet. Hou me op de hoogte.”
“Natuurlijk.” Zijlstra staat op en loopt naar de deur. “Dit is zo gepiept.”
Graanoogst zegt niets, maar volgt hem.
§
De man in Verhoorkamer 2 is gekleed in een driedelig pak en oogt verzorgd. Als Zijlstra en Graanoogst binnenkomen, staat hij op, geeft hen een hand en stelt zich voor: “Van Gijzel, aangenaam.”
Zijlstra gaat zitten en vraagt botweg: “Waarom hebt u uw vader vermoord?”
De man tegenover hem trekt een wenkbrauw op. “Neemt u me niet kwalijk, hoe komt u erbij dat ik mijn vader vermoord zou hebben?”
“U bent toch Patrick van Gijzel, 24 jaar oud, zoon van Alexander van Gijzel?” vraagt Graanoogst rustig.
“Dat klopt.”
“Wij weten dat u gisteravond toen uw vader vermoord werd bij hem op de hotelkamer bent geweest.” Zijlstra leunt naar voren en kijkt de man indringend aan. “Daar zijn beelden van.”
“Gisteravond?” vraagt Van Gijzel op een bijna spottende toon. “Gisteravond ben ik de hele avond op de countryclub van mijn golfvereniging geweest. We hadden een lustrum-viering tot een uur of half-twee. Vraagt u dat gerust even na, daar moeten wel een paar honderd getuigen van te vinden zijn.”
Zijlstra kijkt onzeker van de man naar Graanoogst en weer terug. “Neemt u me niet kwalijk, maar we hebben een getuigenis van de portier en beelden van een bewakingscamera. U was gisteravond in dat hotel.”
“Dus niet.” De man kijkt hem uitdagend aan. “Misschien was het mijn broer.”
§
“Wat is dit voor onzin!” buldert commissaris Van Vloten. Hij staat op en beent kwaad heen en weer.
Niemand aan de vergadertafel in de kamer van de commissaris geeft antwoord. Leo Esterik en inspecteur Albert ter Schegget kijken zwijgend naar hun chef, Graanoogst roert in zijn koffie en Zijlstra tekent op zijn notitieblok.
“Hier kan ik toch niet mee aankomen bij de officier!” roept de commissaris verontwaardigd. “Kijkt u eens, hier hebt u een tweeling, we weten alleen niet wie van de twee het gedaan heeft!”
“Ze moeten dit samen gepland hebben,” werpt Esterik tegen.
“En dan nog!” Van Vloten gaat zitten en kijkt de tafel rond. “Probeer dat maar eens te bewijzen. Bovendien: wie zou je dan waarvoor moeten aanklagen? Nee heren, zo werkt de wet niet!”
Even is het stil, dan vraagt de commissaris: “Wat hebben we tot nog toe?”
Graanoogst leest voor uit zijn aantekeningen: “Een eeneiige tweeling, Patrick en Jeffrey van Gijzel, 24 jaar oud, allebei vrij succesvol in de aandelenhandel, maar voor verschillende bedrijven. Een van de twee is de moordenaar van hun vader, Alexander van Gijzel, zakenman, 63 jaar. De ander is op de avond van de moord in countryclub Le Bijou geweest. Veel getuigen. Maar we kunnen niet uitmaken wie waar was.”
“Ja, dat weet ik inmiddels,” reageert Van Vloten kribbig. “Achtergrond?”
Zijlstra neemt het over. “Dat ligt gecompliceerd. De ouders zijn gescheiden toen die jongens 5 of 6 jaar oud waren. Vuile scheiding, rechtszaken, zoons verdeeld over beide ouders. Vader ging met Jeffrey naar het buitenland, heeft lang in de Verenigde Staten gewoond voor zijn werk. Moeder bleef met Patrick in Amsterdam. Zij is overleden toen de jongens studeerden.”
“Dus de tweeling is het grootste deel van hun jeugd gescheiden geweest,” concludeert de commissaris.
Graanoogst knikt. “Ze zagen elkaar hooguit een paar keer per jaar. Pas in de loop van hun studie zijn ze weer bij elkaar gekomen. Sindsdien schijnen ze onafscheidelijk te zijn.”
“Vandaar waarschijnlijk dat ‘DANK VOOR 18 JAAR ELLENDE’ dat een van hen in de rug van hun vader heeft gekrast,” veronderstelt Zijlstra. “Ze namen hem de situatie blijkbaar kwalijk.”
“En waarom zouden ze hem dan nu vermoord hebben en niet op een ander moment?” vraagt Van Vloten.
“Van Gijzel senior bleek nogal veel te reizen,” antwoordt Esterik, blij dat hij iets kan bijdragen. “Hij was een paar dagen in Amsterdam. Voor het eerst sinds lange tijd, hebben we begrepen.”
De commissaris knikt langzaam. “Dan is het plaatje duidelijk.”
“Inderdaad,” beaamt Ter Schegget. “Alleen moeten we nog bepalen wie de moordenaar is.”
“En of we de ander kunnen pakken op medeplichtigheid,” vult Van Vloten aan. Hij richt zich tot de twee rechercheurs: “Hebben jullie al een aanknopingspunt? Wat dan ook?”
“Wordt aan gewerkt,” meldt Graanoogst.
“Ze komen hier niet mee weg,” belooft Zijlstra.
§
“Jij hebt makkelijk praten,” zegt Graanoogst als hij samen met Zijlstra terugloopt naar hun kamer. “Met je ‘Ze komen hier niet mee weg.’ En als we nou eens niks kunnen bewijzen?”
“Dan heeft die tweeling de perfecte misdaad gepleegd,” antwoordt Zijlstra luchtig. “Maar dat geloof ik van z’n leven niet. Iedere moordenaar laat sporen achter. Je hoeft ze alleen maar te vinden.”
“Volgens mij kijk jij te veel televisie,” moppert Graanoogst. “Daar vinden ze een haar van een gestreepte boskangoeroe en dan weten ze meteen wie de moordenaar is. Maar bij ons heeft de technische recherche helemaal niks gevonden. We hebben geen enkele aanwijzing.”
Zijlstra is niet van plan zich uit zijn humeur te laten brengen. “Kom op, dan gaan we eerst bij het lijk kijken.”
“Ja, gezellig,” bromt zijn collega.
§
Een half-uur later staan ze naast lijkschouwer Bertels in de door tl-balken verlichte snijzaal.
De lange magere man trekt het laken van een brancard en ontbloot daarmee het dode lichaam van Alexander van Gijzel.
“De eerste messteek is door de ochtendjas van meneer heen gegaan,” rapporteert Bertels en hij wijst op een steekwond in de buik van het lijk. “Harde, opwaartse stoot, heeft geleid tot een darmruptuur, beschadiging van de maag en inwendige bloedingen.” Hij gaat naast de schouders van de dode staan. “Bij het opensnijden van de keel is het hoofd waarschijnlijk met kracht naar achteren getrokken. Luchtpijp en halsslagader zijn finaal doorgesneden. Directe dood.”
Graanoogst knikt. “Heeft de sectie nog bijzonderheden opgeleverd?”
“Ietwat vergrote lever,” vertelt de lijkschouwer. “Verder geen sporen van een worsteling, geen residuen van bedwelming of vergiftiging.”
“Iets wat zou kunnen wijzen op de identiteit van de moordenaar?” vraagt Zijlstra hoopvol.
“Omdat er kennelijk niet gevochten is, heeft het slachtoffer helaas geen huidcellen van de moordenaar onder zijn nagels.” Bertels bekijkt het tweetal over zijn halve brilletje. “En ik begreep dat jullie bezig zijn met een identieke tweeling. Zelfs als we een haar van een van hen zouden aantreffen, wordt het nog moeilijk om daar het DNA eenduidig van te bepalen.”
Met hulp van zijn assistent draait de lijkschouwer de dode om. Daardoor zijn nu de verwondingen op de rug te zien.
“DANK VOOR 18 JAAR ELLENDE,” leest Bertels hardop. “Is een van die twee misschien linkshandig? Dan zou je met forensisch onderzoek kunnen bepalen of dit geschreven is door een linkshandige of een rechtshandige.”
Graanoogst schudt zijn hoofd. “Hebben we gecheckt. Ze zijn allebei rechts.”
“Je zou ze een vergelijkende schrijftest kunnen laten doen,” suggereert de lijkschouwer, kijkend naar de in de rug van Alexander van Gijzel gekerfde woorden. “Hoewel…omdat dit blokletters zijn, kom je daar waarschijnlijk ook niet veel verder mee.”
“Het valt te proberen,” zegt Zijlstra. “Al is iemands handschrift waarschijnlijk anders wanneer hij schrijft dan wanneer hij met een mes letters snijdt.”
“Zouden we ze kunnen dwingen mee te doen aan een lettersnijtest?” vraagt Graanoogst zich peinzend af. “Ik weet niet hoe dat juridisch zit.”
Bertels overhandigt Zijlstra een map. “Het complete sectierapport wordt natuurlijk opgestuurd, maar hier heb ik voor alle zekerheid alvast foto’s van meneers ruggraffiti. Met detailopnamen van elk woord en elk letterteken.”
“Mooi, bedankt,” antwoordt Zijlstra en hij tikt tegen de map. “We zullen kijken of we daar chocola van kunnen maken.”
“Chocoladeletters dus,” constateert Bertels opgewekt. “Nou heren, tot het volgende lijk maar weer.”
§
Die middag komt Zijlstra met twee mokken koffie hun kamer binnen. Graanoogst zit te turen naar twee foto’s die hij over het toetsenbord van zijn computer heeft gelegd.
“Ik dacht dat je die foto’s zou doorsturen naar het NFI,” zegt Zijlstra terwijl hij de mok met het lepeltje naast de muis op het bureau van Graanoogst zet.
“Heb ik ook gedaan,” antwoordt zijn collega zonder op te kijken. “Ik heb alleen deze twee dubbele overzichtsfoto’s gehouden.”
Als Zijlstra naar zijn eigen bureau wil lopen, vraagt Graanoogst: “Hendrick, schrijf jij eens een 8.”
“Sorry?”
Met een ongeduldig gebaar legt Graanoogst een notitieblaadje en een pen neer. “Hier. Schrijf eens een 8.”
“Gewoon het cijfer 8?”
“Ja, doe nou maar. Schrijf er meteen maar drie.”
Gehoorzaam zet Zijlstra driemaal een 8 op het velletje papier.
Graanoogst buigt zich erover, kijkt dan weer naar de foto’s en mompelt: “Ja, zie je wel!”
“Zie je wel wat?” wil Zijlstra weten.
Ineens is zijn lijvige partner een en al bedrijvigheid. Hij staat op, pakt de foto’s en het velletje papier bij elkaar en begint een nummer in te toetsen op zijn telefoon. “Ik moet even bellen om iets te controleren. Zet jij die tweeling alvast in de verhoorkamer. En waarschuw Leo dat we iets hebben.”
“Wat dan?” vraagt Zijlstra verbaasd.
Maar het is al te laat. Graanoogst houdt de hoorn van zijn bureautelefoon tegen zijn oor en zegt: “Graanoogst, recherche Amsterdam-Amstelland. Mag ik de afdeling Handschriftonderzoek?”
§
“Weet u zeker dat uw advocaat niet bij dit gesprek aanwezig hoeft te zijn?” vraagt Zijlstra.
De twee mannen die tegenover Graanoogst en hem in Verhoorkamer 1 zitten, kijken elkaar aan en schudden gelijktijdig hun hoofd. Ze zijn vrijwel identiek gekleed, alleen hun stropdassen hebben een ander dessin.
“Niet nodig,” zegt de man met de blauwgestreepte stropdas.
“U hebt toch alles al van ons gehoord, wat wilt u nog meer weten?” vraagt de ander.
Graanoogst glimlacht vriendelijk en schuift twee schrijfblocs naar hen toe. Op elk ervan ligt een pen. “Ik wil u vragen even uw telefoonnummers te noteren. Dan kunnen we u voor eventueel verder onderzoek bereiken.”
“Alleen het privénummer?” informeert de man met de roodgestreepte stropdas.
“Privé en zakelijk. En ook uw mobiele nummer graag,” antwoordt Graanoogst, nog altijd met zijn vriendelijkste glimlach.
Zijlstra bekijkt zijn collega onderzoekend, maar zegt niets.
Als de twee mannen klaar zijn met schrijven, schuiven ze de bloes terug naar Graanoogst.
Die kijkt naar de twee vellen papier, trekt een zuinig gezicht en vraagt dan aan de man met de blauwgestreepte stropdas: “Hebt u misschien ook een fax?”
De man kijkt hem verbaasd aan. “Een fax? Ja, nog wel, geloof ik. Maar we doen eigenlijk alles per mail.”
“Kunt u dan uw faxnummer en uw mailadres ook even opschrijven?” Graanoogst schuift het bloc weer terug.
“Ik niet?” vraagt de andere man.
“Ogenblikje,” zegt Graanoogst. Geduldig wacht hij tot de man met de blauwgestreepte stropdas ook deze taak volbracht en ingeleverd heeft. Dan glimlacht hij vergenoegd. “Mooi, daar staat wél een 8 in.”
“Pardon?” vraagt de man met de blauwgestreepte stropdas.
“Wat bedoelt u daarmee?” valt de ander zijn broer bij.
“Ik wilde van u allebei een spontaan geschreven 8 hebben,” verduidelijkt Graanoogst. De glimlach op zijn gezicht heeft plaatsgemaakt voor een triomfantelijke blik.
Zijlstra weet net zomin als de tweeling wat er zojuist is gebeurd. “Maar waarom dan?” vraagt hij.
Uit een envelop die hij naast zich op een stoel heeft gelegd, haalt Graanoogst de twee foto’s die hij tevoren op zijn bureau heeft zitten bekijken. Hij legt ze voor zich op tafel, zodat de twee mannen tegenover hem ze goed kunnen zien.
Met een pen wijst hij op de woorden die in de rug van Alexander van Gijzel zijn gekerfd: DANK VOOR 18 JAAR ELLENDE.
“Kijkt u hier eens goed naar, heren,” zegt hij. Vervolgens legt hij de vellen papier waarop de mannen zojuist hun telefoonnummers hebben geschreven er aan weerszijden naast. “En ook graag hiernaar. Let u vooral op de 8.”
Alle drie de andere mannen buigen zich naar voren en kijken.
Nu wijst Graanoogst op een 8 in het faxnummer van de man met de blauwgestreepte stropdas. “U bent Patrick van Gijzel. Dat is te zien aan de manier waarop u een 8 schrijft.” Als hij ziet dat de man hem stomverbaasd aanstaart, schiet de lijvige rechercheur in de lach en gaat verder. “Ik zal u vertellen hoe ik dat weet. U hebt namelijk in Nederland leren schrijven. En wij Nederlanders maken onze 8 op een typische manier: links beginnend bij het onderste bolletje en dan rechtsom naar het bovenste bolletje, tot dat helemaal rond is.”
Zijn vinger gaat naar een 8 in een van de telefoonnummers van de man met de rode stropdas: “U bent Jeffrey van Gijzel en u hebt in Amerika leren schrijven. Daarom schrijft u uw 8 op de manier waarop het grootste deel van de wereld dat doet: u begint helemaal bovenaan, gaat door naar beneden, maakt daar het onderste rondje en komt dan weer boven uit, waardoor het bovenste rondje niet helemaal dicht is.” Dan wijst hij op de foto. “Net zoals u dat gedaan hebt toen u het getal 18 in de rug van uw vader kerfde.”
“Shit!” roept de man met de blauwe stropdas en hij kijkt zijn broer verwijtend aan. “Ik zei toch al dat die tekst een slecht idee was!”
“Hou je kop man!” waarschuwt de ander, maar beseft tegelijkertijd dat het te laat is.
Zijlstra legt zijn hand op de schouder van Graanoogst en zegt grijnzend tegen de twee mannen: “Misschien is het nu wel een goed moment om uw advocaat alsnog te laten komen.”
ED VAN EEDEN werkt in Utrecht als journalist, vertaler en schrijver. Als Steven Klamm schreef hij griezel boeken voor kinderen. Sinds 2000 publiceerde hij een reeks politieromans getiteld District Noord. Recent schreef hij twee delen in de Baantjer-na-Baantjerreeks Boantjer Inc. Met als hoofdpersonen Hendrick Zijlstra (metceekaa) en Oscar Graanoogst. De meest recente is getiteld Moord in een café (De Fontein).