De dubbelganger
Aad van den Heuvel
Het regende in Slotervaart en Frank Versluis stak, zoveel mogelijk de plassen ontwijkend, de straat over. Hij had met een cliënt gesproken en was, huiverend onder zijn paraplu met de reclameopdruk Merkelbacb Bedrijfs- en Televisieproducties op weg naar zijn auto. Aan de overkant bleef hij voor café De Maaier staan. Hij aarzelde even voor hij, op zoek naar wat warmte en geborgenheid, de onbekende kroeg binnenging. Het was een grote ruimte en iedere vierkante meter leek bezet. De twee potige dames achter de biertap kwamen handen tekort. Frank kreeg de schok van zijn leven toen hij aan de bar een man zag zitten die al een half jaar dood was. Max Merkelbach, eigenaar van het productiebedrijf waar Frank sinds zeven jaar werkte. Hij zag er slecht uit, rooddoorlopen ogen, ongekamde vette haren en verwaarloosde kleren. Frank staarde naar het ongeschoren hoofd van zijn vroegere baas. Hoe kon hij hier zitten?
“Heb ik iets van je aan jongen?”
De stem klonk als die van de oude Max, maar toch, dat iets te grijze haar, die oogopslag. Nee, hij leek op hem maar hij was het niet.
“Sorry, foutje,” zei Frank, “ik dacht even…”
“Kan er geen pilsje af?”
Frank wenkte een van de dames achter de bar. Er kwam een kruk vrij en Frank ging zitten om een praatje met de dubbelganger te maken.
§
Cardioloog De Bruijn keek naar de man die onderuitgezakt tegenover zijn bureau zat. Net als zijn vader was hij te dik en de arts moest een vervelende boodschap overbrengen.
“Het zit in de familie mijnheer Merkelbach, ook uw vader had een zwak hart.”
“En,” vroeg Alex.
“Kortademig. Pijn in de borststreek, tintelend gevoel in de arm, allemaal verdachte symptomen. Uw conditie is slecht. Zeker voor iemand van uw leeftijd.”
“Hoe erg is het?”
De Bruijn keek zijn patiënt onderzoekend aan.
“Uw hart is niet sterk, dus zult u er naar moeten leven. Matig eten en drinken en voldoende slaap, regelmaat is het geheim.”
Ik ben de lul, dacht Alex, hij heeft gelijk. Ik zal moeten stoppen met roken, nou ja stoppen, minderen. En ik zuip te veel, ook dat moet minder, maar hoeveel minder? Een goede vraag, die hij maar niet stelde.
“En voetballen dokter?”
De arts keek naar de plompe gestalte. Merkelbach zou geen verlies zijn voor de voetbalsport.
“Onmiddellijk stoppen, iedere komende wedstrijd loopt u de kans dat ze u met een brancard van het veld moeten dragen. Sorry, ik had u liever een plezieriger boodschap meegegeven.”
Alex staarde even somber voor zich uit, het enige lichtpuntje was nog dat alle artsen beroepspessimisten waren. Zijn vader was toch nog 62 geworden met dat hart van hem.
Toen hij opstond zei de arts: “Ik raad u dringend aan om contact op te nemen met de diëtisten van dit ziekenhuis.”
Na de training van woensdagavond zaten ze in het clubhuis van VVHZ bier te drinken. Frank Versluis, Tim van Kerken en Herman Timmer, voetballers van het vierde elftal en alle drie in verschillende functies werkzaam bij Merkelbach. Het waren moeilijke dagen, hun elftal dreigde te degraderen en het mediabedrijf verloor geld en klanten.
Herman, een lange, magere dertiger nam gulzig een slok en vroeg: “Waar zit Alex, laat die klootzak ons hier ook al in de steek?”
“Hij moest van zijn dokter direct stoppen met voetballen,” zei Frank.
“Waarom eigenlijk,” vroeg Tim.
Frank haalde de schouders op: “Hij heeft zich laten keuren omdat hij zich na de dood van zijn vader ongerust maakte, de hypocriet. De dokter schijnt gezegd te hebben dat hij zwakke knieën had.”
“Dat had ik hem ook kunnen vertellen,” zei Herman. “Waarom zei je hypocriet?”
Frank keek hem met gefronste wenkbrauwen aan. “Alex bleef hem het bloed onder de nagels vandaan halen. Hij had zich toen beter ongerust kunnen maken.”
“Het hart is erfelijk.”
“Ja, dat zeggen ze.”
“Ze zeggen zoveel.”
“Dus op het voetbalveld zullen we hem niet meer zien,” zei Tim.
“Daar loopt hij net zo in de weg als op de zaak,” antwoordde Frank.
Tim knikte. “Die arrogante kwast heeft het creatieve vermogen van een everzwijn en het zakelijk inzicht van Marco Borsato. Nog even en we kunnen allemaal een nieuwe baan zoeken. Waarom neem jij het niet over Frank?”
“Hij is nu eenmaal de eigenaar.”
“Hadden we de oude Max maar weer terug,” verzuchtte Herman. “Een bullebak, maar wel een capabele bullebak. En de enige naar wie Junior luisterde.”
“Verdomme,” zei Frank. De twee anderen keken hem aan en ze vroegen zich af waar die glinstering in zijn ogen vandaan kwam.
§
De volgende ochtend kregen ze op het kantoor een knetterende ruzie. Frank had Alex verweten dat hij de zaak naar de verdommenis hielp. Omroepen wilden niet meer met hen samenwerken en een paar nieuwe opdrachten waren voor het afgesproken bedrag niet te maken. Alex was razend geworden. “Die hautaine rotzakken van de televisie kan ik missen als kiespijn en voor de rest constateer ik een gebrek aan inzet en motivatie,” brulde hij.
“En jij,” hij wees naar Frank, “moet heel voorzichtig worden.”
Daarna was Alex buiten adem zijn kamer ingelopen en had de deur op slot gedaan. Alle medewerkers zwegen en keken naar Frank die schijnbaar onberoerd leek. Zijn ogen waren gericht op een portret van de oude Max boven de receptie.
§
Frank had ze na werktijd meegenomen naar café De Maaier en zijn twee vrienden waren diep onder de indruk van de gelijkenis. Een goede kapper, wat nieuwe kleren, niet al te fel licht en de juiste tekst, en iedereen zou erin trappen. Ze zaten in een hoek aan een tafeltje en praatten met de dubbelganger van de oude Max. Hij heette Stevens, voluit ingenieur Bart Stevens. Hij was aan de drank geraakt toen zijn vrouw hem een paar jaar geleden had verlaten. Tegenwoordig zwierf hij over straat en bracht de nachten meestal door bij het onvolprezen Leger des Heils. Maar vandaag was het zijn geluksdag, met een eenvoudig klusje kon hij vijfhonderd euro verdienen, de helft nu, de rest als het toneelstuk zou slagen. Hij keek de drie mannen tegenover hem zo oprecht mogelijk aan. De heren konden erop rekenen dat hun plan zou slagen. Als hij wist wat hij moest zeggen zou hij de rol van zijn leven spelen.
Alex Merkelbach had twee whisky’s gedronken en om zeven uur verliet hij zijn geriefelijke woning in de Lage Vuursche om Kees, de astmatische blonde labrador uit te laten. Hij had zo z’n vaste gewoontes die iedereen kende. Zijn vriendin lag languit op de bank te lezen en keek niet op. Hij volgde het fietspad en op een zijweggetje liet hij Kees los. Die liep even in een amechtig sukkeldrafje voor hem uit. Alex zag het dichte wolkendek en realiseerde zich dat het vroeg donker zou worden. Grijze nevels hingen als geesten tussen de hoge, steile naaldbomen. De wind was opgestoken en de bladeren ritselden en zongen als ijle geheimzinnige bosnimfen. Hij was nu bijna bij de open plek waar hij moest kiezen tussen de korte of de lange route. Hij besloot om direct het pad naar zijn huis te nemen. Aangekomen op de plek waar kleine witte paaltjes de wandelroutes aangaven stond onder de hoog oprijzende bomen een man. Kees liep kwispelend naar hem toe en ging aan zijn voeten liggen uithijgen. Alex stond als aan de grond genageld. De man die daar onder de zwarte bomen stond was zijn vader. De adem stokte in zijn keel, hij trilde en zijn hart bonkte als een op hol geslagen machine.
“Dag Alex.”
De stem van zijn vader klonk zacht en hees, gefluister uit een andere wereld.
“Alex luister en luister goed, ik wil het niet over de oorzaak van mijn dood hebben, daarover zullen andere rechters oordelen.”
Bloed dreunde in zijn slapen, hij kreeg het warm, zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd.
“Ik…”
Zijn vader bracht hem met een handbeweging tot zwijgen.
“Ik wil wel met je praten over ons bedrijf, het bedrijf waar ik zo trots op was. Wat hebben we niet aan creatieve en waardevolle producties tot stand gebracht. Maar het gaat bergafwaarts, steeds meer oude en vaste relaties keren ons de rug toe. Weinigen vertrouwen ons meer.”
Zijn benen trilden, donkere vlekken dansten voor zijn ogen.
“Wat we in al die jaren hebben opgebouwd, breek jij in een paar maanden af jongen. Jij moet zo snel mogelijk uit het bedrijf verdwijnen. Begrijp je dat?”
Hij wilde zich verdedigen, zeggen dat hij dat niet wilde, maar hij kon slechts een zwak gerochel uitbrengen. De vlekken werden strepen en plotseling kwam de bosgrond in een razend tempo op hem af. Hij zakte in elkaar en bleef doodstil liggen. De wind zong zijn ruisende hymne door de takken en de vage gestalte van Max Merkelbach loste op in de schaduwen tussen de bomen. Uit de dichte struiken klonk een hevig geritsel en er kwamen drie lijkbleke mannen tevoorschijn.
“We moeten hier onmiddellijk weg,” fluisterde Tim.
“Eerst even kijken hoe het met Alex is,” zei Frank.
Hij voelde de pols en de halsstreek van de levenloze figuur op de grond. Alex was dood, daar hoefde je geen patholoog-anatoom voor te zijn.
“Waar is Stevens,” vroeg Tim.
“Die is hem al gesmeerd.”
De vrienden aarzelden geen seconde meer en ook zij verdwenen als een dief in de nacht.
§
“Wie heeft hem gevonden,” vroeg rechercheur De Vroet.
“Zijn vriendin. Toen de hond alleen thuiskwam is ze gaan zoeken,” antwoordde Mertens, zijn jonge collega.
Op de open plek in het bos stonden lampen opgesteld. Specialisten onderzochten het levenloze lichaam. “Waarschijnlijk heeft de man hier een hartaanval gekregen. Zijn vriendin vertelde dat de cardioloog hem onlangs nog gewaarschuwd had.”
Mertens wilde naar huis, het leek een eenvoudige zaak.
“Ik weet het niet,” zei De Vroet. “Er zijn te veel voetsporen rond het lijk.”
De Vroet volgde de sporen naar een paar struiken aan de rand van de open plek. Met een zaklantaarn bescheen hij het dichte groen en toen wenkte hij zijn collega.
“Wat zien we hier?”
“Het lijkt wel of er een paar mensen tussen deze struiken hebben gestaan.”
“Precies, en als je hun sporen volgt zie je dat ze naar de dode man zijn gelopen.”
Hij bukte zich om twee sigarettenpeuken op te rapen die hij in een plastic zakje stopte.
“Het klopt niet Mertens, publiek dat tussen de struiken staat toe te kijken hoe iemand een hartaanval krijgt.”
De voetafdrukken en de peuken waren de enige sporen die ze op de plaats delict vonden. Ze overlegden nog wat met de mensen van de technische dienst voor De Vroet een beslissing nam: “Ik wil zekerheid hebben of het slachtoffer inderdaad aan een hartaanval is overleden. En die peuken moeten op DNA worden onderzocht.”
§
Het Nederlands Forensisch Instituut is gevestigd in een groot en goed beveiligd gebouw op het terrein van het voormalige vliegveld Ypenburg. In een lange gang op de eerste verdieping zit de afdeling die belast is met het moderne DNA-onderzoek. Een techniek die na een stormachtige ontwikkeling een steeds grotere invloed heeft gekregen bij opsporing en bewijslast in strafzaken. ‘s Ochtends om tien uur waren de sigarettenpeuken bij het NFI afgeleverd. Rechercheur De Vroet had gelezen dat ze bij het NFI nogal trots waren op een geheel nieuwe ontwikkeling binnen het DNA-onderzoek. Ze waren erin geslaagd om al na zes uur met een eerste resultaat te komen en dat deed niemand in de wereld ze na. Die tijdwinst werd behaald door een rechtstreekse analyse van het spoor met een speciaal reactiemengsel en speciale apparatuur. Die methode was overigens alleen maar mogelijk als er duidelijke en kansrijke sporen als bloed, sperma of speeksel waren gevonden. Wat dat betreft zat De Vroet wel goed met zijn bewijsmateriaal, want sigarettenpeuken werden ook wel DNA-bommen genoemd. Maar hij wist ook dat hij niet in aanmerking zou komen voor de snelle behandeling want die werd gereserveerd voor grote en spoedeisende zaken. Maar vandaag had De Vroet het tij mee. Het NFI werkte binnen een Europees netwerk samen met vijftig andere forensische laboratoria en die ochtend hadden ze bezoek gekregen van twee buitenlandse collega’s. Om hen te plezieren gaven de onderzoekers een demonstratie van de nieuwe DNA 6-uur-methode met materiaal dat toevallig voorhanden was. En dat waren de peuken uit de bossen van de Lage Vuursche. Al snel had men, na onderzoek en vergelijking met de DNA-profielen in de databank, een match gevonden. Nog diezelfde avond hoorde De Vroet dat een zekere Herman Timmer, medewerker van een Amsterdams mediabedrijf, op de plaats delict aanwezig was geweest.
§
Het was een droevig gezelschap dat in een van de kale verhoorkamers van het Hilversumse politiebureau zat. In het eerste verhoor had Timmer toegegeven dat zij met z’n drieën in het bos waren geweest. Daarna waren ze onafhankelijk van elkaar verhoord, maar hun verhaal klopte, ze hadden elkaar op geen enkel detail tegengesproken. De technische dienst was opnieuw naar het bos gegaan, maar de regen van de afgelopen nacht had alle mogelijke sporen van de plaats waar Merkelbach, alias Stevens, zou hebben gestaan uitgewist.
De Vroet keek aandachtig naar de drie mannen die tegenover hem zaten.
“Wel heren,” zei hij ten slotte, “jullie hebben eergisteren dus het lumineuze idee gekregen om Alex Merkelbach met een dubbelganger letterlijk een doodschrik te bezorgen.”
“Wij wisten niet dat hij een zwak hart had.” Frank wreef zenuwachtig over zijn voorhoofd.
Een bevriende advocaat had hen de goede raad gegeven alle geruchten over een mogelijke slechte gezondheid van Merkelbach jr. te ontkennen. Het kon het verschil betekenen tussen een poging tot doodslag of een geintje waarover slecht was nagedacht.
“Wij wilden alleen maar dat hij bij Merkelbach zou vertrekken,” zei Tim. “Het bedrijf zou anders onherroepelijk kapot gaan.”
“Waarom hebben jullie zijn dood niet onmiddellijk gemeld?”
“Stom, we waren ons rot geschrokken,” zei Frank deemoedig.
“Mag ik dat ook laf noemen?”
“Hoe kwam mijn DNA eigenlijk in die databank,” vroeg Herman.
“Dat weet je verdomd goed, je bent ooit gearresteerd bij een overval op een discotheek.”
“Daar had ik niks mee te maken en er is me beloofd dat het verwijderd zou worden.”
“Foutje van het OM, pech voor jou en goed voor ons.”
“Niemand wist dat Alex zo ziek was, hij had bij iedere willekeurige ruzie kunnen overlijden.”
“Waar is Stevens eigenlijk,” vroeg Tim.
“Ach, de befaamde dubbelganger naar wie we op zoek zijn. Hoeveel zouden jullie hem eigenlijk betaald hebben?”
“Vijfhonderd euro, de helft twee dagen geleden en de rest na zijn optreden. We wilden er zeker van zijn dat hij zou komen opdagen.”
“En die heeft hij gekregen?”
“Nee, hij is er als een haas vandoor gegaan.”
“Vijfhonderd euro, veel geld voor een dronkenmansact.”
“Hij was niet dronken, hij speelde zijn rol griezelig echt,” zei Frank.
“Angstaanjagend,” voegde Tim eraan toe.
Op dat moment ging de deur van de verhoorkamer open en kwam rechercheur Mertens binnen. Iets in zijn houding verontrustte De Vroet.
“Stevens is gevonden,” zei Mertens. “Hij is in de Lage Vuursche door een dronken automobilist aangereden en ligt met een gebroken been in het ziekenhuis. Het heeft even geduurd voor ze hem konden identificeren. Hij heeft overigens het verhaal van de heren bevestigd.”
“Wanneer is het gebeurd?”
“Twee dagen geleden.”
“Hoe laat?”
“Om vijf uur in de middag. Alex verliet om zeven uur zijn woning, dus kan Stevens niet die Max Merkelbach in het bos zijn geweest.”
Er viel een lange, ongemakkelijke stilte in het vertrek. De drie medewerkers van het productiebedrijf en de politiemannen keken elkaar bleek en zwijgend aan.
Toen vroeg Frank met overslaande stem: “Wie is het dan wel geweest?”
Niemand gaf antwoord.
AAD VAN DEN HEUVEL komt uit een familie van zeelieden. Gedurende zijn werkzaamheid als tv-journalist bereisde hij de hele wereld. Zijn naam is verbonden met programma’s als Brandpunt, de J.C.J. van Speykshow, de Alles is Anders-show en Ook dat nog. Sinds 1987 is hij auteur van spannende boeken, veelal spelend op verre locaties. Zijn laatste thriller is De oorlogsverslaggever (De Geus).