CHRIS RIPPEN

Colportage

Elke verandering kon een bedreiging inhouden. Eerst was er het geluid van de kettingzagen, verontrustende jankende uithalen, die hem iedere keer opschrikten en zijn concentratie verstoorden. Na drie kwartier, hij had het precies opgenomen, was het gepruttel van de motor-maaier een verademing geweest, hel aanzwellen en wegsterven, het geratel van de assen bij scherpe bochten. Nu was het opeens stil en drongen met de geur van het gemaaide gras de alledaagse geluiden van de laan weer door in de kamer. Hij zette zijn leesbril af en kwam behoedzaam overeind tot hij tussen de lamellen van de zonwering door het plantsoen kon overzien. Het skelterachtige voertuig stond naast hel middenperk en de bestuurder klom juist uit zijn stoel, terwijl hij de beugel met oorkleppen van zijn hoofd trok. Was hij klaar? Uit het bosje links sleepten twee mannen takken naar een stapel die op het gras lag. De snoeiploeg. Waar was de rest? Hij had er niets van te vrezen, daar was hij nu wel van overtuigd, maar ze verstoorden het patroon en daar kon hij slecht tegen. Hij liep naar de overloop en luisterde. Everdien was nog niet terug.

Vanaf één uur was de onderhoudsploeg aan het werk in het plantsoen. Met veel vertoon waren twee busjes met aanhangers dwars over het trottoir het gras opgereden.

Als een overvalcommando hadden vijf mannen in oranje overalls zich verspreid over het terrein, enkelen met motorzagen in de aanslag, deuren en achterklep wijdopen latend alsof ze op alles voorbereid waren, ook op een overhaaste aftocht. Gespannen en geërgerd had hij vanuit de donkere hoek van zijn kamer toegekeken, vooralsnog niet bereid het opschrift Groengroep B.V. dat op hun ruggen prijkte, te vertrouwen, tot Everdien hem had verzekerd dat ze minstens twee keer per jaar kwamen. Maar dan nog. Zeker was hij nooit. Dan had hij liever dat troepje zwakbegaafde schoffelaars dat een week terug tussen de struiken had rondgescharreld, voortdurend hun werk onderbrekend voor kringgesprekken onder leiding van hun meeschoffelende begeleider.

Groep. Alles noemde zich groep tegenwoordig, dat stond chic en menselijk tegelijk. Ook die kongsie van Townsend was omgedoopt tot groep, maar het was hetzelfde zootje geteisem gebleven, dat bleek wel uit de reacties na zijn vertrek. Een mes in zijn rug, daar kwam het op neer. Een beweging beneden in de laan trok zijn aandacht. Een grijze bestelauto schoof langzaam langs het trottoir en stopte een paar huizen terug. Dinsdag. De kaasboer. Zo ging dat hier, hij was al helemaal gewend. Everdien zou op moeten schieten, want hij deed niet open, dat wist ze. Dan maar geen kaas van het mes.

Voorlopig zat hij hier nog goed. Everdien had met zijn uitleg genoegen genomen, althans, dal nam hij aan. Everdien deed nooit moeilijk, dat had ze vroeger ook nooit gedaan als ze hem dekken moest. Solidair was ze én goedgelovig, eigenschappen waar hij vaak gebruik van gemaakt had, en toen hij anderhalve maand geleden belde met een dramatisch verhaal, alle schepen achter zich verbrand en zo, had hij geen enkele aarzeling bespeurd, terwijl ze elkaar toch in geen jaren gezien hadden. Hij was nog altijd het kleine broertje, al waren ze in de grond van de zaak niet eens familie, hij kon de studeerkamer krijgen en de logeerkamer daarachter, niemand zou weten dat hij er was, het was een rustige buurt, de mensen bemoeiden zich nietveel met elkaar. Hij had niet laten merken dat hij zich al op de hoogte had gesteld. Een ideale plek. Vóóroorlogse huizen met veel groen ertussen, een veranda met een buitentrap aan de achterkant, een plantsoen ertegenover. Vooroorlogse bewoners ook, in meerderheid, op zichzelf, gesteld op rust en afstand. Een laan voor oudere mensen, al woonden er ook wat jonge gezinnen. Bijna ideaal. Het was niet bij Everdien opgekomen dat men in zijn branche niets deed zonder grondige verkenningen vooraf, ze was nog net zo naïef als vroeger. Dat was ook de reden dat hij geaarzeld had. Haar onschuld beschermde hem, maar kon ook juist gevaarlijk zijn en daarom had hij zijn voorzorgen genomen.

Drie plantsoenarbeiders liepen nu om een van de busjes heen. Hij volgde hun bewegingen en zag dat ze brood tevoorschijn haalden en een thermoskan. Een van hen stroopte zijn overall af en ging in de zon zitten met zijn rug tegen een wiel. Over het gras kwamen de anderen aanlopen. Hij keek op zijn horloge. Kwart over drie. Waar bleef Everdien nu? Hij had zo langzamerhand ook wel zin in thee. Hij ging zitten, zette zijn leesbril weer op en boog zich over het papier waarop hij het afgelopen uur berekeningen had gemaakt. Af en toe vloog het hem wel aan hier, tussen de muren met het statige strepenbehang en de houten zonwering. Een kooi. Beneden klonk de bel en zoals altijd bezorgde het geluid hem een gevoel van spanning. Dat zou de kaasboer wel zijn. Hij zat doodstil en luisterde. Voor de tweede keer klonk de weeë galm van de dingdong in het trappenhuis en ongerust kwam hij overeind. Nog steeds stond de bestelwagen drie huizen terug. In de hoek naast het raam drukte hij zich tegen de muur en keek naar beneden. In de voortuin stond een man in een rode overall, zijn ogen zochten de ramen af, toen riep een van zijn collega's iets vanaf de overkant en hij draaide zich om. Over het trottoir kwam Everdien aanlopen met haar boodschappen karretje, ze lachte toen de man haar aansprak, dat verlegen vriendelijke lachje dat hij zo goed van haar kende. Hij sloot een moment zijn ogen en liet zijn adem ontsnappen. Godverdomme. Had ze niet wat eerder kunnen komen?

Op zulke momenten werd het haar echt te veel. Ze had zich nog zo gehaast om terug te zijn voor Dirk zou aanbellen en ze was ook op tijd, toen ze de hoek omkwam stond zijn bestelwagen nog pas bij Visser. Toen die man van de plantsoenendienst haar om warm water vroeg, had ze nog nergens erg in gehad, ze was mensen graag van dienst en had dus direct aangeboden om een pot thee voor hem en zijn collega's te zetten, ze waren al uren aan hel werk en het was zulk drukkend weer. Maar toen ze daarna Henri een kopje ging brengen boven, deed hij zó ijzig dat ze wist dat ze het weer verkeerd gedaan had.

Stil liep ze de trap af. Kon zij het helpen dat er soms mensen aan de deur kwamen? Dat was toch normaal. En ze deed al zo haar best. Sinds Henri er was, haalde ze de meeste boodschappen zelf, dat had ze hem niet eens verteld. Het had haar beter geleken, want de man van de bezorgservice wist precies wat ze altijd nodig had, het zou hem direct opgevallen zijn. En toen het laatst haar beurt was om de bridgeclub te ontvangen, had ze een smoesje bedacht om met Greta te kunnen ruilen. Ada was haar komen afhalen zoals altijd, en toen ze 's avonds thuiskwam, stond hij bovenaan de trap met die kille, verwijtende ogen. 'Wie was dat? Wat had ik je nou gevraagd, Everdien?' Ze was bijna boos geworden. Hij mocht nog van geluk spreken dat de buren in Indonesië zaten, want Janny liep meestal gewoon achterom. Henri had gewoon géén idee van een normaal sociaal leven, geen idee wat hij haar eigenlijk aandeed met zijn aanwezigheid, zijn achterdocht. En wat moest ze nou over twee weken? Dan was het echt haar beurt en ze zou er niet onderuit kunnen. Maar misschien was hij dan wel weg.

Ze betrapte zich erop dat ze weer op de kalender keek. Tweeëntwintig juni. Hoogstens voor een week of drie, had hij gezegd toen hij belde. Lang genoeg, had ze gedacht, maar ze had het goed gevonden, zoals ze altijd alles goed vond. Het was nu al de vijfde week. Twee keer was ze er voorzichtig over begonnen, maar hij had een ontwijkend antwoord gegeven en ze had het zo gelaten. Wat dat betreft was er niet veel veranderd vergeleken met vroeger.

Vreemd dat ze zich pas schuldig was gaan voelen na dat krantenberichtje, een paar dagen geleden. In het begin had ze geen vragen gesteld. Hij had verteld dat hij gezocht werd en dat hij tijd nodig had om zijn onschuld te kunnen bewijzen. Niemand mocht weten waar hij was. Hij was het slachtoffer geworden van de praktijken van zijn collega's,de zaak waarvan hij firmant was, was failliet gegaan en hij had de schuld gekregen. Omdat hij niemand meer vertrouwen kon, zelfs de politie niet, had hij zijn archief meegenomen om zelf zijn verdediging op te bouwen. Als iemand voortijdig te weten kwam waar hij was, zou alles vergeefs zijn. Ze moest niet schrikken van wat er in de krant zou staan, want hij had de schijn tegen. Daarom ook kwam hij bij haar. Zij was de enige van wie hij op aan kon. Of ze hem geloofd had toen, wist ze niet meer zo goed. Henri had haar hulp nodig, en dat was voldoende.

Ze borg haar boodschappen op en ging met een kopje thee bij de openstaande tuindeuren zitten. De zware trossen van de gouden regen kregen al bruine randjes, maar nog steeds hing de zoete geur in de serre. Zij was de enige, had Henri gezegd. Dagen later, toen de economische pagina van de krant er niet over uitgeschreven raakte, wist ze niet of ze dat als een compliment moest opvatten. Miljoenenfraude. Dekmantel voor illegale praktijken. Bankbreuk. De voortvluchtige firmant wiens naam in steeds andere btw-circuits opdook. Vroeger sloeg ze die pagina altijd over en ook nu begreep ze er bijna niets van, maar de koppen waren duidelijk genoeg. Het was moeilijk te geloven dat het om haar pleegbroer ging, maar zijn naam werd steeds genoemd. Als Henri de waarheid sprak, en daar was ze gewoontegetrouw van uitgegaan, zo was ze, dan was het inderdaad een zeer geraffineerd complot. Hij stond in zijn eentje tegenover alle anderen. Maar zondebokken had je nu eenmaal overal. Ze had hem in haar huis toegelaten, omdat zij de enige was die hij kon vertrouwen. Drie jaar taal noch teken, zelfs toen Albert overleed had ze niets gehoord, en dan dit. Vertrouwen. Net als heel lang geleden, Henri tegen de rest van de wereld, ook in hun pleeggezin, en zij was degene die hem in bescherming nam.

Alleen dat ene berichtje in de krant. De financiële man van zijn firma had zelfmoord gepleegd. Ze had er bijna overheen gelezen, zo'n klein berichtje, haar krant was veel te fatsoenlijk om dat op te blazen. De afgelopen dagen had ze meer op hem gelet dan anders, maar ze had niets aan hem gemerkt en dat viel haar tegen. Ze had zich afgevraagd of die man een gezin had. Waarom hij dood was en Henri zich alleen maar verborgen had. Als ze toch onschuldig waren, waarom had hij daar dan niet op vertrouwd? Een vaag gevoel van schuld had haar bekropen, alsof ze aan iets medeplichtig was. Had ze er wel goed aan gedaan, met Henri?

Ze zou hem niet afvallen, ze zou hem nooit aangeven, zo was ze niet. Maar als ze langs het politiebureau kwam, voelde ze zich niet op haar gemak. Het was het beste als Henri vertrok. Maar dal deed hij niet.

Dat hij zo wantrouwig was, maakte het er niet gemakkelijker op. Ze werd er onrustig van, ze was zichzelf niet meer. De boodschappen deed ze zo vlug mogelijk, babbeltjes op straat ging ze zo veel mogelijk uit de weg, en gisteren nog had Bep Overduin gevraagd wat er toch met haar was. Niets, had ze natuurlijk gezegd en om dat te bewijzen was ze meegelopen voor een kopje koffie, heel gezellig. Maar al die tijd leek het of er een schaduw boven haar hing en Bep had het gemerkt, dat zag ze aan haar gezicht. Ze moest oppassen.

Haar blik viel op de pendule. Bijnavier uur. Zou ze nog even wat in de tuin gaan rommelen? De laatste weken kwam het er haast niet van en het was hoognodig. Ze stond al op het terras tussen de potten met viooltjes, toen de bel ging. Even stond ze doodstil. Dat was weer zoiets. Tegenwoordig schrok ze als ze de bel hoorde. Boos op zichzelf liep ze naar de gang, bleef toch even onderaan de trap staan om te horen of Henri niet op de badkamer was, maar alles was stil. Terwijl ze haar schort afdeed, keek ze door het raampje in de deur. Een man. Een van de plantsoenarbeiders soms die het blad kwam terugbrengen? Ze opende de deur.

Stan Eykhof had aan één blik genoeg. Kansrijk, mits. De vertederende aanpak. Zijn hand met de zakdoek bleef nog een ogenblik op zijn voorhoofd rusten en zijn flauwe glimlach had iets verlegens alsof hij tegen zijn zin op een zwak moment betrapt was.

Pfff. Dat valt niet mee met die hitte, mevrouw. Met kunst moetje eigenlijk ook niet langs de deur gaan. Maar als het de enige manier is...' Hij haalde zijn hand door zijn krullen, jongensachtig onhandig. 'Mijn naam is Van der Plas. Goedemiddag. Mag ik vragen of u mijn briefje ontvangen hebt?'

' Briefje...?' Haar zachte gezicht drukte alleen maar verwondering uit.

Hij hield zijn hoofd wat scheef, voorkomend, hij nam het haar niet kwalijk dat ze het niet onmiddellijk wist. 'Van het kunstenaarscollectief in Haarlem. Drie dagen geleden heb ik het in de bus gedaan.'

Ze schudde haar hoofd, nadenkend, niet afwijzend. 'Ik herinner het me niet, meneer. Wat was....'

Hij glimlachte weer, nu met iets van teleurstelling in zijn ogen. 'Dat is jammer, want ik kom liever niet onaangekondigd, dat staat zo... vrijpostig. Maar als u net als ik van kunst houdt, ben ik misschien toch aan het goede adres.'

Hij wachtte even. Ze was een jaar of zestig, schatte hij. Beschaafd, geen kak. Was er geen echtgenoot in de buurt? 'Vindt u het goed als ik het even uitleg?' Terwijl hij de mappen tegen zijn benen zette, zag hij de deur iets verder opengaan.

'Er zijn in ons land nogal wat tekenaars en schilders die prachtige dingen maken zonder dat iemand dat weet. Dat komt omdat ze hun werk nergens kunnen exposeren. Bij galeries en kunsthandels kunnen ze niet terecht, die kopen en verkopen alleen werk van bekende kunstenaars. En als je niet kunt exposeren, blijf je onbekend, hoe talentvol je ook bent.' Hij bracht zijn gezicht wat naar voren voor de gevoelige passage. 'U kunt zich misschien voorstellen wat dat betekent voor een kunstenaar. Als dat mooie werk dat hij gemaakt heeft, nergens te zien is, als zijn creativiteit en zijn talent nooit erkenning vinden. Niet omdat het niet goed is wat hij maakt, maar doordat het zijn atelier niet uitkomt.'

Terwijl hij even nadacht, lieten zijn ogen de hare niet los. Als hij het er niet te dik oplegde, kon dit wel iets worden. Het Parijse verhaal leek hem niet eens nodig. Meteen maar de galerie.

'Het kunstenaarscollectief dat ik noemde, bestaat uit geschoolde tekenaars en schilders van wie het werk zelden of nooit geëxposeerd wordt. Om aan die situatie een eind te maken, hebben we besloten om een eigen, permanente tentoonstellingsruimte in te richten...'

Achter hem begon een motor knarsend te draaien. Hij keek niet om, maar begon wat harder en met nadruk te praten. 'Proberen in te richten natuurlijk, want u begrijpt dat daar veel voor komt kijken. We hebben een plan opgesteld, een goed plan, dat vond de gemeente ook. Maar ook kostbaar. We zouden subsidie kunnen krijgen, maar alleen als...'

Een scherp, ratelend geluid overstemde zijn woorden en hij draaide zich om. In het plantsoen stond een houtvermaler te draaien. Twee mannen in oranje overalls stop-ten takken in een sleuf aan de achterkant en een pijp bovenop blies de pulp met kracht de struiken in. Een grote berg snoeihout lag ernaast. Alles of niets dan maar. Met een hulpeloos gebaar keek hij naar de vrouw in de deuropening. Ze had haar ogen half dichtgeknepen tegen de herrie.

'Zo kan ik niet...' Hoopvol keek hij haar aan terwijl hij zich bukte naar zijn mappen. Ze deed een stap achteruit en opende de deur verder. 'Komt u maar even binnen.' Hij las de woorden van haar lippen.

In de koele hal, waar de gesloten deur het geluid dempte, speelde hij zijn opluchting beheerst maar nadrukkelijk uit. 'Dank u wel,' zei hij, 'dat is heel vriendelijk van u. Tegen zo'n machine kan toch niemand op.' Het moest nu wel heel gek lopen, wilde hij hier met lege handen vertrekken. Met hartelijke dank aan die houtbewerkers van de overkant, zo gemakkelijk kwam hij niet vaak binnen.

Zijn blik ging automatisch langs de wanden. Ingekleurde etsen, Engelse stijl. Typische trappenhuiskunst, hoefde natuurlijk niets over haar smaak te zeggen, maar misschien was het een aanwijzing. Voorzichtig beginnen, maar. Hij merkte dat de oude dame op hem wachtte.

'Om mijn verhaal even af te maken, mevrouw,' zei hij, 'wij willen graag een galerie vestigen, de gemeente is bereid om te helpen, maar eist wel een startkapitaal. En dat hebben we natuurlijk niet, u begrijpt, arme kunstenaars...' Hij probeerde een lachje van verstandhouding, maar de vrouw reageerde er niet op, ze keek nog steeds, aandachtig maar tegelijk met een afwezige trek op haar gezicht alsof ze aan andere dingen dacht.

'Kort en goed,' zei hij haastig, 'alle leden hebben een deel van hun werken afgestaan, voor niets. Die proberen we te verkopen en de opbrengst daarvan wordt in een fonds gestort. En dus gaan we allemaal in onze vrije tijd op pad in de hoop dat de mensen een schilderij of een tekening willen kopen. Het is de enige manier om ons doel te bereiken en we hebben die inspanning er graag voor over.'

Hij bukte zich naar de mappen en maakte een van de linten los. 'Ik zou u heel graag willen laten zien wat...' Toen, alsof hij zich bedacht, richtte hij zich weer op, jongensachtig onhandig. 'Nee. Eerst moet ik u natuurlijk vragen of u belangstelling hebt.' Hij keek haar recht in de ogen. 'Ik wil u hiermee absoluut niet overvallen, mevrouw. Als u interesse hebt, kan ik u laten zien wat ik bij me heb. Het is een kleine keuze uit het totaal van onze collectie. U kunt dan zelf kijken of er iets bij is dat u aanspreekt.'

Boven sloeg een klok. De zilveren toon trilde na in de hal, fijn en zuiver. Hij proefde de klank.

'Als dat niet het geval is, als u denkt, nee, er zit niets t ussen dat ik graag aan de muur zou willen hebben, dan ben ik klaar. Ik pak alles weer in en vertrek, hoe jammer dat misschien ook is voor de galerie. U hebt dan zekerheid, en ik heb in ieder geval het gevoel dat ik mijn best heb gedaan.'

'Dat lijkt me redelijk, jongeman.' Haar stem was zacht maar vast, ze was voldoende gerustgesteld. 'Maar komt u dan wel even verder, hier hebben we niet genoeg licht.' Even keek ze omhoog in het trapgat. Toen vroeg ze: 'Wilt u misschien een kopje thee?'

Roerloos stond Henri achter de kier van zijn kamerdeur en vervloekte in stilte de machine voor het huis. Er was iemand binnen, hij wist het vrijwel zeker, toen het kabaal buiten even minder werd, had hij een stem gehoord in de hal, een lage stem. En daarvóór het slot van de deur. Wat haalde Everdien zich nou in haar hoofd? Hij duwde de deur wat verder open en luisterde scherp. Was dat de dranger van de huiskamerdeur? Stom dat hij net in de slaapkamer was toen de bel ging.

Zonder geluid te maken liep hij naar de leuning van de overloop en boog zich behoedzaam voorover. De hal was leeg. Toen hoorde hij de kamerdeur opengaan, en haastig stapte hij achteruit. Everdiens hakken op de tegels. Zei ze daar iets? Dan was er dus iemand binnen. Voetje voor voetje trok hij zich terug en sloot de deur van de voorkamer. Door de kieren van de zonwering staarde hij naar de machine die een stroom van houtpulp uitbraakte. Tot hoe laat werkte dat volk eigenlijk? Het moest weer rustig worden, hier kon hij niet tegen.

Everdien kon zo stom zijn soms, zo naïef. Het was al die weken nog goed gegaan, maar hij wist dat één onbewaakt moment van haar hem fataal kon worden. Zijn nieuwe pas lag klaar, hij moest alleen wachten tot men de foto daarop niet meer automatisch verbond met zijn naam. Een kwestie van tijd. Maar Everdien was soms net een kind, ze moest er elke dag aan herinnerd worden. Kon hij haar maar een teken geven, een signaal dat ze boven moest komen. Hij keek naar de telefoon die op tafel stond. Er zat een intercomtoets op, maar sinds Alberts dood was die niet meer gebruikt, had ze gezegd.

'Kijk eens aan!' zei de oude dame terwijl ze de kamer binnenkwam. 'U hebt al wat uitgestald, zie ik.' Ze zette het blad op tafel en stak het waxinelichtje onder de theepot aan. 'Een vers potje thee. Ik heb maar even nieuwe gezet, want met dit weer drink ik altijd een paar kopjes. Wilt u er soms een druppeltje citroen in? Dat is lekker fris.' Haar handen trilden toen ze de kopjes neerzette. 'Ik moet u alleen wel iets bekennen.' Verlegen en tegelijk een beetje ondeugend keek ze hem aan. 'Ik heb niet zo heel veel verstand van kunst. Hier staan de suikerklontjes. Wilt u zelf nemen?'

'Mevrouw,' zei Stan Eykhof, 'er zijn heel veel mensen die denken dat ze wél verstand hebben van kunst. Meestal praten ze dan anderen na en hebben ze er zelf niet over nagedacht. Dat is ook een van de problemen waar wij als groep mee kampen. Als iets onbekend is, durven de mensen het niet mooi te vinden. Dus dan deugt het niet. U bent eerlijk, en eigenlijk is dat de beste houding tegenover kunst.'

Hij nam een koekje uit het zilveren schaaltje dat ze hem voorhield. Hij hoopte dat het waar was. Meende dat mens nou wat ze zei? Wat hing daar dan boven het dressoir? Omdat het doorgeefluik naar de keuken open stond, had hij niet durven opstaan, maar volgens hem was het een Van Looy. Trouwens, het hele interieur was interessant, dat had hij direct gezien. Veel antiek, en niet uit de een of andere uitdragerij. Die Franse pendule op de schoorsteenmantel moest hij nodig eens van dichtbij bekijken, en als hij het daar net in de hal goed gehoord had, hing er boven nog iets veel mooiers. En dan ook nog een Van Looy. Hij voelde zich niet helemaal op zijn gemak. Wat moest zo iemand met zijn kwartjesproducten? Hij moest het hebben van de muurvullers, zoals Patras ze noemde, lifestylers die net ikea achter zich gelaten hadden. Of de ijdele neosnobs, meer ontwikkeld maar minder goed in de slappe was, die zich lieten inpakken door praatjes over een onbekend talent waarvan het werk later een veelvoud zon opbrengen. Maar iemand met een Van Looy? Of wist ze écht niet wat ze aan de muur had hangen?

'Ik heb er maar eens drie neergezet,' zei hij, 'om u een indruk te geven. Er is natuurlijk veel meer. Ze staan een beetje te laag, maar zo valt het lichter beter op.' Stillevens, had ze gezegd, toen hij haar vroeg wat ze mooi vond, en landschappen. Als het maar niet te modern was. Maar dat was nog voor hij die Van Looy had ontdekt. En die klok, niet te vergeten. Maar goed, hij zou wel zien. Hij deed of hij met haar meekeek, maar intussen lette hij op haar gezicht. Ze had haar kopje neergezet en leunde achteruit met haar handen in haar schoot.

'Het rechtse schilderij vind ik niet... dat is niet mijn smaak,' zei ze voorzichtig. 'Die felle kleuren, het is een beetje hard.' Ze keek verschrikt opzij. 'O..., hebt u dit soms...?'

Hij glimlachte om haar verwarring. 'Nee, dit is allemaal van collega's. Het lijkt misschien vreemd, maar ik heb vandaag geen eigen werk bij me. Het gaat ook meer om de galerie, moet u begrijpen.' Hij zou Patras weer eens zeggen dat ze niet meer zo veel van die Poolse acryl moesten inslaan, ook al brachten die netto meer op dan de havengezichten uil Thailand. Hij had hem er ook alleen maar bijgezet om de keuze wat makkelijker te maken.

'Nee,' zei ze weer. Haar ogen gingen van het ene naar het andere doek. 'Het middelste vind ik veel aardiger. Een mooi straatje, alleen... een beetje zoet is het wel. Toch?' Ze keek hem weer aan. 'Dat mag ik toch wel zeggen?'

'Persoonlijk moet ik u helemaal gelijk geven, mevrouw,' zei hij, 'en dat doet me plezier. Dat betekent dat onze smaken niet veel verschillen.' Hij stond op en draaide het rechtse schilderij om. 'En wat vindt u van dat stilleven links?'

Ze aarzelde. 'Weet u dat ik het moeilijk vind om daar iets over te zeggen? Het lijkt wel goed, die schaal, die vruchten die je zó zou pakken, maar toch... Het is eigenlijk net een foto.'

Hij wist nu al waar ze op zou vallen, maar hij kende het type, het was er nog iets te vroeg voor. Eerst maar eens wat tegengas.

'Ik weet nu zo'n beetje in welke richting we kunnen zoeken,' zei hij, 'maar als u wilt, mag u ook zelf de mappen inkijken.'

'Nee, nee.' Ze schudde haar hoofd. Soms was stilte benauwender dan lawaai, dacht ze. Ze had het gevoel dat Henri meeluisterde, dat hij overal was zonder dat ze hem kon zien. Als ze alleen was, merkte ze dat niet zo, maar zoals nu, met die jongeman die op zijn hurken de schilderijen een voor een door zijn vingers liet gaan, maakte dat gevoel haar zo onzeker, dat ze het liefst had dat hij wegging, direct. Alsof ze iets deed wat verboden was. Hoe kwam ze er ook bij om hem thee aan te bieden? Soms begreep ze zichzelf niet.

'Nee,' zei ze, haar stem rekte het woord, alsof dat de boodschap moest verzachten, 'eigenlijk geloof ik dat...'

'U weet anders heel goed wat u wilt,' zei hij vlug, terwijl hij de mappen doorliep. 'U kijkt scherp.'

Ze staarde even voor zich uit en weer kreeg hij het gevoel dat ze aan iets anders dacht. 'Vindt u dat echt?'

'Van abstract houdt u niet...' zei hij nadenkend, zijn vinger achter een van de doeken. 'Of vergis ik me?'

Ze trok met haar mond. 'Och... meestal niet, geloof ik.'

Hij liet de map open vallen en duwde het doek naar voren. 'Iets als dit bedoel ik.'

'Ze schudde haar hoofd. 'Nee. Nee, beslist niet.'

'En dit? Ook niet?'

Nu aarzelde ze. 'Dit is... dit spreekt me wel meer aan. Mooie kleuren, dat zeker. Maar ik weet nooit wat het voorstelt.'

Hij keek op de achterkant. 'Het komt zo ook niet goed uit. Wacht, ik maak weer even een tentoonstellinkje. Deze rechts. Het heet Compositie IV.' Hij keek naar haar gezicht, pakte toen het landschap dat hij vanaf het begin al voor haar achter de hand hield. 'En deze?'Haar gezicht klaarde op. 'O ja, veel mooier. Ik houd toch veel meer van herkenbare afbeeldingen, merk ik. Die avondlucht vind ik mooi getroffen.' Hij wist het wel, er waren er nog vijf, maar deze was de beste. Nu moest de knikker in het gaatje vallen.

'En nu nog een derde ernaast.' Hij deed of hij zocht, aarzelde. 'Deze bijvoorbeeld.'

Hij stapte achteruit alsof hij het effect bekijken wilde. Als ze iéts van kunst wist, zou hij nu door de mand vallen. 'Hé...,' zei ze verrast, 'dat...' Even was ze stil. 'Dit vind ik écht mooi.' Haar stem klonk oprecht enthousiast. 'Die blauwe gloed over de voorwerpen..., de spiegeling in de ruit erachter... Prachtig.'

Hij was tevreden over zichzelf. Zelf uit het magazijn gehaald, de laatste van een stel schaamteloze imitaties van Verwey, konden op bestelling geleverd worden. 'Het is een stilleven en tegelijk een interieur,' zei hij eerbiedig. 'Ik vind het zelf een van de meest geslaagde stukken uit onze collectie.' Er was maar één bezwaar. Dit zou hij overal kwijt kunnen, terwijl die landschappen veel moeilijker gingen. Ze leek hem iemand die nog wel op andere gedachten te brengen was.

Hij keek om zich heen. 'Dan komt natuurlijk ook nog de vraag of dit schilderij in uw interieur past.'

'Wie is de schilder?' vroeg ze.

Hij wierp een blik op de krabbel in de hoek. 'Van den Berg,' zei hij, 'Teun van den Berg.' Hij verzon een paar sprekende details over 's mans achtergrond. 'We verwachten nog veel van hem.'

'En wat kost het?' vroeg ze.

Voor hij iets kon antwoorden, rinkelde de telefoon. 'Wilt u me even excuseren?' zei ze, terwijl ze opstond.

'Met mevrouw Aartsen,' hoorde hij haar zeggen. Terwijl ze luisterde, dwaalden haar ogen in zijn richting en om zich een houding te geven, boog hij zich over de schilderijen. 'Eh... ja, Ada,' zei ze.

Hij zou die twee maar vast opbergen. Het landschap en het interieur zette hij naast elkaar op het bureautje en keek ernaar. Als hij het slim speelde, kon hij er misschien wel een koppeltje uitslepen. Altijd goed voor de provisie.

' Ja, dat is goed.' Haar stem klonk wat timide. 'Dag Ada.'

Besluiteloos stond ze naast de telefoon. Haar ogen dwaalden door de kamer en bleven rusten op de schilderijen. Opeens klaarde haar gezicht op. 'O ja. Ik moet ze nog eens even goed bekijken hoor. Maar eigenlijk heb ik daar mijn bril voor nodig. Eens kijken waar ik hem gelaten heb.' Ze trok een la van het dressoir open, rommelde erin, toen draaide ze zich om. 'Hij zal wel weer boven liggen. Ik ben zo terug.'

'Ik houd daar niet van, Henri,' zei ze. Onwillekeurig had ze haar stem ook gedempt. 'Ik wist gewoon even niet wat ik zeggen moest.'

'Dat kan me niet schelen.' Met een strak gezicht stond hij voor haar. 'Ik had je gezegd dat je ontzettend voorzichtig moest zijn. En nou laat jij verdomme iemand binnen. Zomaar. Wat is het voor een man?'

'Niets bijzonders.' Ze trok haar schouders op. 'Een colporteur, of... nou nee, 't is een kunstenaar. Hij verkoopt schilderijen omdat ze een fonds willen stichten voor...'

Ze hield op. Dit was toch onzin? Waarom zou ze zich moeten verantwoorden?

'Hoe ziet hij eruit?'

'Gewoon. Een jonge man, donker krullend haar, een beetje lang.' Niet zó jong meer, dacht ze, misschien toch al begin dertig. Maar wat had Henri daarmee te maken? 'Een beetje sjofeltjes, maar wel keurig. Hij heeft aardige ogen.'

'Wat heeft hij bij zich?'

'Je bedoelt... schilderijen en zo?'

'Heeft hij een koffer bij zich, tassen? Wat?'

Ze snoof. 'Als je het weten wilt, twee grote mappen van karton, die je zo kunt uitvouwen, met allemaal vakken erin. Vol met schilderijen en tekeningen.'

'Heb je dat zelf gezien, heb je erin gekeken? Of kan er nog iets anders inzitten?'

Ze voelde zich opstandig worden. 'Wat zou er nou meer in moeten zitten? Allemaal werk van kunstenaars zoals hij. Nou moet je ophouden hoor.'

'Kunstenaars,' zei Henri schamper. 'Heeft hij zich gelegitimeerd?'

'Wat gaat jou dat eigenlijk aan?'

'Ja of nee?

'Nee. Dat wil zeggen, hij heeft zich voorgesteld en...'

Hij pakte haar bovenarmen beet en trok haar opzij. Zijn gezicht was vlak bij het hare, ze rook zijn adem. 'Jij hebt nog steeds niet door in wat voor positie ik me bevind. Moet ik je dat nou nog een keer uitleggen? Ik ben verdwenen. Onvindbaar. En dat moet nog lang zo blijven. Iedereen die in de buurt komt, is een gevaar. Als de politie mij te vroeg ontdekt, draai ik voorjaren de gevangenis in. Als de anderen mij vinden, dan is het echt gebeurd met me. Die hebben zo hun eigen methodes. Snap dat dan, stom mens.'

'Wil je me loslaten, Henri?'

Ze wreef over haar armen en keek hem van opzij aan. 'Wat voor anderen? Waar heb je het over?'

Hun blikken kruisten elkaar. Zijn ogen waren licht en helder. Hard. Van een andere wereld. Ze wilde het ook niet weten.

' Je leest de krant toch zeker wel?'

Ze las andere dingen in de krant. Over een financiële directeur die zelfmoord had gepleegd. Die ogen van hem hadden daar geen traan om gelaten. De een zag geen uitweg meer, de ander verstopte zich, wachtte af. Hoe lang nog? Haar gezicht vertrok.

Weer pakte hij haar vast, maar nu voorzichtig. Zijn stem had weer de bekende plagende toon, een beetje neerbuigend, ze kende hem. Was hij geschrokken van haar reactie? 'O, o zusje. Ik kan me precies voorstellen hoe het gegaan is. Die man belt aan met een of ander roerend verhaal en jij denkt, ach, waarom niet, hij heeft het slecht, ik heb het goed. Iaat hem maar even binnenkomen, ik kan altijd nog nee zeggen. Alleen, jij zult geen nee zeggen, daar zijn die lui veel te gehaaid voor. Die gaan niet weg voor die aardige mevrouw hun rotzooi voor veel geld aan de muur heeft hangen. Dat zijn oplichters, zusje.'

'Doe niet zo...' Ze staarde uit het raam. Die plantsoenarbeiders hadden haar blad nog niet teruggebracht. Niet vergeten straks. Het kostte haar moeite om hem aan te kijken. 'Hoe weet je dat nou?'

'Dat weet toch iedereen? Het zijn hele oude trucs.'

Nog steeds ontweek ze zijn ogen. 'Hij heeft anders best mooie schilderijen bij zich.'

'Die kopen ze met containers tegelijk.' Ze voelde zijn ongeduld. 'Als jij je voor de gek wilt laten houden, moet je het zelf weten. Maar niet nu, niet zolang ik hier ben. Stuur die vent weg, onmiddellijk. En ga nu maar naar- beneden, anders krijgt hij nog argwaan.'

"t Is nog altijd mijn huis,' zei ze met de deurknop in haar hand. 'Wil je daar wel aan denken?'

Halverwege de trap bedacht ze zich opeens en ze liep terug naar haar slaapkamer. In de la van het nachtkastje lag een oude bril van Albert die ze een enkele keer wel eens gebruikte bij priegelwerkjes. Verder mankeerde ze niets aan haar ogen.

Haar huis. Ze zou zelf wel uitmaken wat ze deed en dat moest hij weten. Was het daarom dat ze die jongeman binnengelaten had? Om te bewijzen dat het haar huis was? Om Henri te tarten, nog boos over zijn verwijten toen ze die mannen thee gaf? Wekenlang had ze iedereen van de deur gehouden, gehoorzaam, zonder protest. Bang ook wel. Leveranciers, vriendinnen, zelfs Ada was niet verder gekomen dan de hal. En dan belt zo'n jongeman aan, voor ze het weet staat hij binnen, dat kwam door die herrie op straat natuurlijk, en steekt zijn verhaal af. En pas op dat moment had ze zich herinnerd wat Greta een tijd geleden verteld had. Ze had hem daarna kunnen wegsturen, dat wist ze. Met enige moeite misschien, maar hel zou haar wel gelukt zijn. Maar ze was ook een beetje nieuwsgierig geweest. En hij had het overtuigend gebracht. Ze had zich laten meeslepen door zijn gewiekste demonstratie, had bijna geloofd dat het inderdaad haar goede smaak was die het beste uit zijn voorraad naar boven bracht. Complimenten brachten haar altijd het hoofd op hol. Tot ze dat laatste schilderij zag verschijnen, dat blauwe interieur waar Greta zo weg van was geweest.

Ze was eraan gewend dat iedereen haar altijd behandelde alsof ze een beetje onnozel was. Vooral mannen. Die jongeman met zijn verzinsel over een galerie. Henri, die dacht dat ze dat geloofde. En Albert, die haar altijd be-vaderd had alsof ze een onmondig kind was, die elke beslissing buiten haar om had genomen, of het nu om geld ging of om een vakantie of zelfs wat ze zouden eten. Ze had het zich meestal laten welgevallen, het was ook wel gemakkelijk, niemand stelde ten slotte nog eisen. Maar toen Albert zo plotseling overleed, en iedereen zich afvroeg hoe ze zich zou redden, had haar paniek niet langer dan een dag geduurd. Daarna was er een gevoel gekomen dat ze later pas als opluchting herkende, een gevoel van bevrijding, en net als bij alles had ze ook dat niet laten merken. Maar al stond het huis nu op haar naam, het was nog altijd van Albert. Hij had destijds beslist over de koop, hij had het ingericht, het was zijn antiek. Nog altijd.

Met de bril in haar hand liep ze de trap af, een beetje gehaast, ze was wel erg lang weggebleven. Henri stond vast te luisteren achter de deur of die man wegging, ze kende hem. De deur van Alberts studeerkamer. Ze zóu die jongeman ook wel wegsturen, alleen niet meteen.

Toen ze binnenkwam, zag ze direct zijn lege stoel en daarachter de schilderijen op de secretaire. Achter haar knarste de dranger van de deur, ze zag een beweging in de serre en er tinkelde iets, metaal tegen metaal.

'O, daar bent u,' zei ze toen hij verscheen, 'ik bleef ook wel lang weg, hè, neem me niet kwalijk.' Ze deed of ze zijn verwarring niet zag en boog zich met de bril op haar neus naar de schilderijen. Greta had gelijk, dacht ze. Terwijl ze haar bril afzette, keek ze terloops naar de commode in de serre. De kandelaars stonden er nog. 'U moet me nog even wat meer vertellen over die galerie, want daar ben ik wel benieuwd naar. Waar komt die precies? Ik ken Haarlem toevallig een beetje.'

Hij had het gevoel dat hij verloren terrein moest terugwinnen. Zo concreet, mogelijk antwoorden maar en dan snel weer terug naar de schilderijen. De rest zou hij nog wel zien. Hij kon zich wel voor zijn kop slaan dal hij niet beter opgelet had of ze terugkwam.

'We hebben twee locaties op het oog,' begon hij, terwijl hij zich snel de Haarlemse binnenstad voor de geest probeerde te halen. 'Ik weet niet of u de Gedempte Volders-gracht kent?'

Tot zijn verrassing knikte ze en haastig verzon hij een zijstraat van een zijstraat, veinsde de naam vergeten te zijn. Hij prees de omgeving, een voormalige volksbuurt die aan een tweede, wat artistiekerige jeugd begonnen was, inclusief bloembakken en gevelbeschildering. 'Een vroegere stoffeerderij. Ideaal voor een galerie,' zei hij terwijl hij naast de schilderijen ging staan, 'maar de huurprijs is er dan ook naar, mevrouw.' Hij keek met enige nadruk op zijn horloge. 'Vandaar dat wij...'

'Zijn daar ook niet van die aardige antiekwinkeltjes?'

'Ik geloof het wel,' zei hij voorzichtig. Hoe goed kénde ze Haarlem? ' Ja, nu u het zegt, er zijn er de laatste jaren een paar bijgekomen. Maar eerlijk gezegd let ik daar niet zo op. Het klinkt misschien vreemd voor een kunstschilder, maar antiek doet me niet zo veel.'

'Helemaal niet hoor,' zei ze. 'Ik heb eigenlijk hetzelfde. Toevallig staan hier nogal wat oude spullen, allemaal nog van mijn man, ze schijnen aardig wat waard te zijn ook, maar echt mooi vind ik ze niet. Ik weet er ook weinig van. Mijn man was een kenner. Die wist precies hoe oud iets was, waar het vandaan kwam, de stijl, dat soort dingen.'

Waar was ze op uit? Maar toen hij haar vriendelijke ogen zag, verdween zijn argwaan weer. Beroepsdeformatie. 'Nou, weet u wal ik wél mooi vind?' vroeg hij. 'Oude voorwerpen op schilderijen. In stillevens, als het licht er zo langs strijkt, of in clair-obscur. Zoals op dit interieur ook, bijvoorbeeld.' Hij legde zijn vingers tegen de vuren lijst, een aandachtig, bijna eerbiedig gebaar. Het werkte.

'Dat is het oog van de schilder natuurlijk.' Ze keek peinzend naar het schilderij. 'Ja, ik geloof dat ik dit toch het mooiste vind van de twee. Hoewel...'

Zou dat koppeltje er toch nog inzitten? Ze moest alleen wel opschieten, want hij was verdomme al langer dan een halfuur met haar bezig en hij wilde minstens nog twee keer scoren voor hij opgehaald werd.

'Er zijn wel klanten die ze in zo'n geval allebei nemen. Om achteraf geen spijt te hebben, of omdat meneer dit doek het mooist vindt en mevrouw een ander.' Hij keek naar haar uit zijn ooghoeken.

'O nee...' Maar in haar afwijzing klonk nog steeds twijfel. 'Dat kost te veel geld, vrees ik.'

Hij liet haar tien seconden bengelen. 'Ik kan u een aanbod doen. Deze schilderijen kosten per stuk vierhonderdvijftig gulden. Dat is niet duur, maar ook niet goedkoop. Maar als u ze allebei neemt, mag ik ze aanbieden voor zevenhonderdvijftig gulden. Dat scheelt vijfenzeventig gulden per doek, en dat is wel goedkoop. Het kost de galerie wel wat, maar dat wordt een beetje goedgemaakt door de dubbele verkoop.'

Aarzelend schudde ze haar hoofd.

'Waar zou het moeten hangen?' vroeg hij. 'Dat is ook van belang bij de keuze. Hebt u al een plaats op het oog?'

Haar ogen dwaalden langs de muur, bleven op hem rusten. Weer die onschuldige, trouwhartige blik. Wat had hij toch met oude dames?

'Hebt u een suggestie?'

Dit was zijn kans. 'Ik heb net even wat rondgekeken toen u boven was. Kijk, een goed schilderij kan overal hangen, als het maar ruimte om zich heen heeft. Maar... als u bijvoorbeeld dat landschap kiest, raad ik u af om het in de serre te hangen. Buiten bij buiten, dat is dubbelop. Maar dit interieur zou daar heel goed uitkomen.' Hij hield het schilderij tegen de muur, links en rechts van de tuindeuren, praatte onderwijl door over lichtval, vlak, afstand, dat ze de li jst moest wegdenken, hij kon een lijstenmaker aanbevelen en dan kon ze zelf kiezen, en intussen keek hij onopvallend langs de raamkozijnen of hij het daarnet wel goed had gezien. Doodzonde dat Patras het verboden had sinds vorig jaar, dit vroeg er toch om. Geen alarminstallatie zo te zien, dat hang- en sluitwerk was nooit vervangen, ouderwetse kwaliteit maar uiterst simpel. Een eitje.

Everdien hoorde niet eens meer wat hij allemaal zei. Ze zag zijn wijzende hand, zijn ogen die dwaalden en naar alles keken behalve het schilderij. Drijf ik het te ver? dacht ze. Het kan ook fout gaan. Laat ik er toch mee ophouden, voor het te laat is. Nog een paar dagen maar misschien, dan zal Henri wel vertrekken.

'Ach nee, meneer,' zei ze, 'eigenlijk is het hier al veel te vol. En ik wil liever niets verhangen.'

Hij keek om. 'En in een van de andere kamers? Boven misschien?'

'Boven...' zei ze nadenkend.

'U hebt een groot trappenhuis, heb ik gezien. Daar zou het goed kunnen hangen.'

Ze keek hem verrast aan alsof ze daar nog niet aan gedacht had. 'Boven, dat is misschien een idee.'

Ze dribbelde al door de huiskamer en bleef met de deurknop in de hand staan. 'Zullen we even kijken?'

Hij liep voor haar uit de trap op, nadrukkelijk naar de Engelse prenten kijkend. Hij kreeg het allemaal wel op een presenteerblaadje. Daar was de klok. Langzaam langs de wanden lopend, keek hij er uit zijn ooghoeken naar. Achter de ruitjes van de ranke kast bewoog een voorname zilverkleurige slinger, het geluid was bijna niet te horen. Een echte antieke regulateur. Die vrouw wist echt niet wat ze in huis had. Hij keek om. Ze passeerde juist de tussenloop, moeilijk lopend, een beetje op haar voorvoet. Had ze een gebrek?

'De lichtval is hier goed, mevrouw,' zei hij. 'Beter dan beneden in de hal. Maar een of twee van die etsen zouden dan wel ergens anders moeten hangen.'

'Als het nodig is...' Haar stem was hees, bijna fluisterend, het leek alsof ze buiten adem was. Ze stond nu voor een kamerdeuren hield zich aan de post vast. Toen kuchte ze, een hoog geluid, net een vogel. 'Dat is geen bezwaar, hoor.' Haar stem klonk nu weer gewoon, bijna vrolijk zelfs. 'Of anders de klok.'

Hij liep ernaartoe, bewoog zijn hoofd heen en weer alsof hij met zijn ogen de muur aftastte. Godverdomme. Een

echte Kaufmann. Zijn gehoor had hem dus niet bedrogen daarstraks. Minstens tweehonderd jaar oud en zeker twee nullen erachter voor de waarde.

'Kan ook. Een goede plek. Maar dat is wel meer werk. Niet in een van de kamers?'

'Nee, nee,' zei ze. 'Niet in een kamer. Dat vind ik zonde.' Ze keek met hem mee. 'Nu ik eraan denk, hij gaat de volgende week in reparatie, dat is waar ook. Direct na het weekend komt de horloger hem ophalen. Dat zou dus goed uitkomen.'

Zijn ogen lieten de klok niet meer los. Het fijne gouden randje om de sobere wijzerplaat, de signatuur Kaufmann, Wien, de stijlvolle ornamenten op het buitenwerk. Voor het weekend, het had gekund. Wat een kans. Maar met Patras viel niet te spotten.

'Hij is zeker al oud?' Zijn stem was schor.

'O, vast wel,' zei ze. 'We hebben hem al een hele tijd.' Ze keek naar hem op, opgewekt, onschuldig. 'Zullen we nu weer naar beneden gaan?'

Onbeweeglijk, zijn oor tegen het hout gedrukt, stond Henri achter de verbindingsdeur naar de slaapkamer. Hij hoorde de stemmen zich verwijderen, de hakken van Everdien op de plavuizen in de hal, toen was het stil. Langzaam draaide hij zich om en schoof het pistool terug in het zijvak van zijn koffer. Zijn hand trilde niet, stelde hij tot zijn voldoening vast. Hij had zichzelf nog altijd onder controle.

Toen hij hen de trap op hoorde komen, had hij snel en ordelijk zijn papieren opgeborgen in de koffer die dag en nacht klaarstond. Elk spoor was verwijderd toen hij zich terugtrok in de slaapkamer, en daar had het hem één minuut gekost om klaar te zijn, meer niet, hij had het vaak genoeg geoefend. Maar hij was gebleven, uit een soort ongeloofdat hij zelf niet begreep. Als die kerel een spion van

Townsend was, zou hij met hem afrekenen zodra hij te dichtbij kwam, hij had het voordeel van de verrassing, het eigen terrein. Twee centimeter hout tussen die man en hem, het betekende niets en alles tegelijk. Twijfel had hem doen wachten. Zou die man zó te werk gaan, bijna drie kwartier beneden rondhangen, een naïeve oude vrouw inpalmen met verkooppraatjes zonder dat hij daar wijzer van werd? Of wachtte hij tot ze zich versprak? Want waarom waren ze dan naar boven gekomen? Maar, Everdien was toch niet zó onnozel, ze wist toch wat er op het spel stond? Die stem op de gang, haar opgewekte lievige geluid. Hij was kil van woede en spanning. Het leek bijna alsof ze het erom deed. Maar het moest nu afgelopen zijn, dat zou hij haar wel duidelijk maken.

Zachtjes opende hij de tussendeur en liep naar het raam. Hoorde hij daar de buitendeur? Als die vent weg was, moest hij haar onmiddellijk spreken, het kón een val zijn. Uiterst behoedzaam legde hij zijn vingers op een lamel om de opening te richten op het tuinpad. Hij zag niets. Beneden in de laan passeerde een meisje op een fiets. Ze zwaaide haar sluike blonde haar met een beweging van haar hoofd opzij en even leek het of haar ogen de zijne ontmoetten. In een reflex trok hij zijn hand terug en de zonwering trilde na. Oppassen. Toen hij weer keek, was ze weg. Aan de overkant waren een paar plantsoenarbeiders bezig de aanhanger met de motormaaier aan te koppelen. Mooi, die sodemieterden ook weer op. Twee man harkten de houtpulp onder de struiken, maar ze schenen geen haast meer te hebben, ze maakten geintjes en keken meer naar de anderen die bij het verste busje stonden clan naar hun werk. Automatisch telde hij ze. Zeven. Twee meer dan aan het begin van de middag. Waar waren die vandaan gekomen? Achter de aanhanger kwam er een uit geknielde houding overeind en sloeg een klamp van de zijkant vast. Acht! Hij keek naar de gezichten, maar kon te weinig onderscheiden. Hij telde nog een keer de oranje overalls, keek toen scherper. Twee ervan hadden geen opdruk op de rug, van de derde was hij niet zeker. En die drie waren valer van kleur, leek het, of was dat gezichtsbedrog? Beneden klonk de stem van Everdien in de hal. Was die klootzak er nou nóg? Hij hoorde het geluid van de voordeur en daarna stemmen op de stoep en tegelijk zag hij dat er iets veranderde in de groepjes aan de overkant, bewegingen vertraagden, een gezicht draaide zich langzaam in de richting van het huis. Alsof er een teken gegeven was. Hij dook weg.

Zittend op een keukenstoel verzamelde ze even moed. Het had minder moeite gekost dan ze vreesde om die jongeman kwijt te raken. Natuurlijk begreep hij dat ze er nog even over na wilde denken, had hij gezegd, en dat vond ze toch weer netjes van hem, of hij nou een bedrieger was of niet. Overmorgen zou hij opbellen en als ze dan ja zei en ervoor zorgde dat ze die vierhondervijftig gulden in huis had, contant graag, bracht hij meteen de lijstenmaker mee, dan was ze in één keer overal van af. Als hij belde, als hij dat durfde, zou ze nee zeggen. Toch maar niet, bij nader inzien, 't was een hele uitgaaf ten slotte, en... Maar hij zou niet bellen, vast niet.

Zo direct zou ze naar boven gaan. Henri, zou ze zeggen, ik durf het je haast niet te zeggen, maar je had inderdaad gelijk. Die jongeman was niet te vertrouwen. Doordat jij zei dat het een oplichter was, schoot mij beneden opeens te binnen wat Greta overkomen was een jaar geleden. Vreemd, dat ik daar niet eerder aan dacht. Zij had ook een schilderij aan de deur gekocht, niet voor een galerie of zoiets, maar voor een studiereis naar Parijs of Florence, ik weet het niet meer. En nog geen maand later werd er bij haar ingebroken, voor het eerst in al die jaren dat ze daar woonde. Alleen de meest waardevolle spullen waren weg, kunst, antiek, de dief leek precies te weten wat hij moest meenemen en waar hij het kon vinden. Er is nooit bewezen dat er een verband bestond, maar ze was destijds wel met die colporteur het hele huis doorgesjouwd om een geschikte plek voor haar aankoop te vinden. Zelfs haar nieuwe schilderij was verdwenen. Zo gek, dat ik daar pas aan dacht toen jij dat zei. En toen ik erop ging letten, viel het me op dat die jongeman erg veel aandacht had voor mijn antiek, heel opvallend. Hij wilde zelfs naar boven, ik vermoed om de klok te bekijken, en ik durfde er niets van te zeggen. Ik vind het toch zo dom van mezelf!

De kat op het spek binden, dat had ze gedaan, het ging bijna vanzelf en het was ook een beetje spannend geweest, zo terloops babbelen over al die dingen waar Albert vroeger veilingen voor afliep en die het huis steeds verder vulden, de plaats innamen van de meubels en de snuisterijen waar ze mee vertrouwd was. Mijn antiek, zou ze tegen Henri zeggen. Ach, sommige dingen had ze wel mooi gevonden, de secretaire, de zilveren kandelaars, maar het meeste niet, allerlei meubelstukken, klokken, porseleinen pronkstukken waar ze niet om gevraagd had, die ook nooit van haar geworden waren. Daar had Albert wel voor gezorgd. Soms, als ze niet kon slapen, registreerde de gangklok onbarmhartig de halve en de hele uren, en brachten de zagende ademhaling van Albert en de slag van het uurwerk haar steeds verder in paniek, om de tijd die verstreek maar ook omdat er nooit een eind aan kwam, niet aan de nacht, niet aan de dag. En toen kwam er plotseling een eind aan, na Alberts dood had ze nooit meer wakker gelegen 's nachts en de klok was boven blijven hangen, het porselein stond nog in de vitrinekast, het deed er nu minder toe. Maar nog altijd was het niet van haar geweest.

Daarnet, met die jongeman in huis die steeds heimelijk rondkeek en met de Louis Seize-kandelaars in zijn handen had gestaan, Alberts trots, had zij voor het eerst gevoeld dat ze erover kon beschikken. En terwijl hij zich op de overloop vergaapte aan de Kaufmann, had zij voor de deur van de studeerkamer gestaan, Alberts studeerkamer, zich voorgesteld dat Henri aan de andere kant stond, zich verbeeld dat ze hem door het dunne hout hoorde ademen, en geweten dat hij niets kon doen. liet had haar even het gevoel gegeven dat ze iets overwonnen had, iemand, Henri, Albert.

Boven was het doodstil. Henri hield zich nog steeds schuil, hij wist vast nog niet dat die jongeman al vertrokken was. Ze stelde zich voor hoe hij zou kijken als ze het hem vertelde. Het misprijzende trekje om zijn mond, de woede in zijn ogen, de verachting voor zijn domme pleegzusje. 'Het spijt me heel erg, Henri,' zou ze zeggen, 'maar ik zal de politie moeten inlichten. Vandaag nog, het kan niet anders. Ik wil niet dat mij hetzelfde overkomt als Greta. Ik zou bovendien de gedachte niet kunnen verdragen dat er een van de komende nachten ingebroken wordt. Ik zou geen oog meer dicht doen.' Zo moest het gaan, hoe moeilijk het ook was. Ze had hem nooit verraden en dat zou ze ook nu niet doen. Ze zou hem zelf zijn conclusies laten trekken.

Met een zucht stond ze op en trok haar jurk recht. Nu niet langer wachten. Maar toch spoelde ze eerst nog het theekopje om en treuzelde ze met het afdrogen. Morgen, misschien vanavond al, zou ze weer alleen zijn. Vrij. Terwijl ze het kopje in de kast zette, viel er een schaduw over de keukenvloer. Geschrokken draaide ze zich om. Achter de deur stond een man in een oranje overall, hij hield het blad met de theekopjes voor zich, maar voordat ze bij de deur was, ging deze al open en kwam hij zomaar naar binnen. Waarom was hij omgelopen? Had ze de bel niet gehoord?

'U maakt me wel aan het schrikken meneer,' zei ze terwijl ze haar handen uitstak naar het blad, 'u hoeft toch niet...' Maar hij zette het blad op het aanrecht en in de hand die het blad ondersteund had, zag ze iets anders, een pistool, en ze deinsde achteruit. Het was niet de man die de thee aangepakt had, deze was jonger. Hij kwam voor haar staan met een vinger op zijn lippen. 'Rustig blijven mevrouw. Geen geluid alstublieft.' Hij duwde haar naar de stoel en ze ging zitten, haar ogen gericht op het pistool waarvan de loop omhoog wees, terwijl hij behoedzaam de binnendeur opende. Door de kier zag ze een andere oranje overall, was er al een binnen? Toen dacht ze aan de tuindeuren.

Ze wilde vragen wie ze waren en wat ze kwamen doen en ze stond op, maar direct daarop wist ze wat ze kwamen doen en ze kéék alleen, door de kier van de deur, hoe een van hen de voordeur opendeed en een derde man binnenliet, hoe ze fluisterend gebaarden voor er twee de trap opliepen, snel maar zonder geluid te maken. De derde zag ze niet meer. Ze voelde zich opeens klein en machteloos. Ze wilde dat Henri wegging, haar weer alleen liet, maar zó had ze het niet gewild. Ze duwde de deur verder open en liep de hal door. Aan de overkant stonden de mannen die in het plantsoen gewerkt hadden, sommigen nog met een hark in hun handen en ze keken naar het huis, naar haar.

Er klonk gestommel boven, ze hoorde iemand roepen, een deur sloeg dreunend dicht. Ze liet zich op het bankje zakken en sloot haar ogen. Als Henri maar geen domme dingen deed. Iemand kwam met zware stappen de trap af, daarachter klonken nog meer voetstappen en ze deed haar ogen weer open. Twee mannen in oranje overalls stonden voor haar, bogen zich naar haar over. Waar was Henri?

'Waar is uw broer, mevrouw Aartsen?'

Hun ogen waren vlak boven haar, ze moest omhoog kijken en daarom wilde ze gaan staan, maar een hand drukte haar weer terug.

'Wat bedoelt u?' zei ze. 'Ik heb geen broer. Wat heeft dit te betekenen? Wie bent u eigenlijk?'

Daar was de derde man weer, hij kwam door de tuindeuren en schudde zijn hoofd tegen de anderen. Ze voelde opeens iets tintelen van binnen. De stemmen boven haar hoofd zeiden dat ze van de politie waren en dat ze maar beter eerlijk kon vertellen waar Henri Feenstra was, anders namen ze haar mee wegens medeplichtigheid, dat wilde ze toch ook niet? Ze praatten zoals je het tegen een kind hebt of legen een oude vrouw die het allemaal niet meer zo begrijpt, ze kende de toon, en al die tijd bleef ze dat tintelende gevoel houden, alsof er een last van haar af gevallen was, alsof ze iets moeilijks had moeten doen en dat was gelukt. Ook toen ze haar mee naar boven namen en ze de studeerkamer zag die precies zo was zoals Albert hem achtergelaten had, ze zei het nog, mijn overleden echtgenoot noemde ze hem. Er was geen spoor van Henri, dat vluchtplan was dus niet voor niets geweest, dacht ze, het was niet eerlijk maar het was wel goed. Zou hij al bij het station zijn?

Onder hun aanhoudende vragen dwaalde haar blik tussen de zonwering door naar beneden in de laan. Voor het huis van Visser stonden twee politieauto's en daarnaast zag ze die jongeman staan bij twee mannen, zijn map nog onder zijn arm, druk pratend en gebarend, terwijl een van de mannen iets opschreef. Hij knikte met veel nadruk en toen ze hem zag weglopen met zijn dikke pak schilderijen, de laan uit, zonder dat hij nog ergens aanbelde, had ze bijna met hem te doen. Moest ze nu nog bang zijn dat hij terug zou komen voor het antiek? Vast niet. Die had de schrik te pakken.

'Heren,' zei ze ten slotte, terwijl ze hen een voor een aankeek, 'ik weet werkelijk niet waar u het over hebt. Zullen we anders even naar beneden gaan, daar praat het wat gemakkelijker... Kan ik u trouwens dienen met een kopje thee?'

Ze zag hun aarzeling. 'Of hebt u liever iets sterkers?'