12

“Wat trekken jullie aan vanavond?” vroeg Ella. Ze zaten voor het eten nog in de tuin. Door het raam van de eetkamer zagen ze juf bij de tafel bezig.

“Ik wou mijn wit met zilver japonnetje aantrekken, dat moeder uit Parijs heeft gestuurd,” zei Lenie.

“Ik dacht het pastelblauwtje maar. Of vinden jullie de oud-rose mooier?” vroeg Mia.

“Nee, de pastelblauwe staat je gedecideerd beter,” keurde Ella. “Die is echt chique.”

“En jij, Dot?” Dot grijnsde.

“Ik hul me in een van Pits jurken. Ik bezit geen avondjapon.”

“Maar kind,” zei Ella onthutst, “wat Pits blonde type staat, kleurt jou toch niet.”

“Dat denk je maar,” zei Dot tevreden.

“En ik ga in mijn allernieuwste kimono. Die met de goudvissen,” knikte Pit. “Robbert vindt me toch mooi.”

“Ik geloof niet dat Robbert jou mooi vindt.” Ella moest weer hatelijk worden. Ze kon het niet laten. “Hij heeft zich tenminste nooit in die geest uitgelaten.”

Dot grinnikte. Pit zei onverschillig: “Hij zal tegen jou niet zeggen, dat hij mij mooi vindt. Trouwens - troost je maar - hij vindt me lelijk.”

“O, het kan mij niets schelen,” zei Ella hoog.

“Kom, kom! Dat meen je niet. Je straalt interesse voor de jonkheer uit elke porie. Dat je niet aan hem went! “

“Wat heeft dàt er nu mee te maken? Ik vind Robbert interessant, dat mogen jullie gerust weten. En hoe beter ik hem leer kennen, hoe interessanter ik hem vind.”

“Och, gaat dat zo?” zei Pit. Ze gaapte. “Nu, je kunt hem van mij cadeau krijgen.”

“En ik vind juist,” plaagde Dot, “dat hij jou de laatste tijd hardnekkig achtervolgt, Erica.”

“Ja,” zei Mia, “dat heb ik ook opgemerkt.”

Pit keek toevallig naar Lenie. Allemensen, wat keek die sipjes. Lenie was zo kalm en stil en verdween als klein sloepje zo helemaal achter Ella‘s grote bark … Maar zou ze werkelijk ook een teder hoekje in haar hart voor de jonkheer hebben?

Bespottelijk, dacht Pit. Wat zagen ze in die lat zonder charme? Ze haalde haar schouders op. “Onzin,” zei ze. “Hij achtervolgt me niet! Dan zou ik het toch zeker zelf wel gemerkt hebben?”

“En als hij met je praat, dan kijkt hij zo echt innig naar jou,” hield Dot vol.

“Hoe kan iemand door zo‘n uilebril nu innig kijken. Overdrijf toch niet, Dot. En hij praat altijd met me over zijn dassen en zijn sokken en zijn studie.”

“Dat is de ouverture, kind,” zei Dot. “Hij wil natuurlijk alvast zijn pad effenen. Hij bedoelt er mee, dat jij zijn dassen en sokken kopen mag wanneer hij afgestudeerd is.”

“Het is of je Reep hoort!” hoonde Ella.

“Ja Dorothea, je bent een waardige volgelinge van Reep geworden,” viel Pit Ella bij. Ziezo, nu werd de aandacht van haar en de jonkheer afgeleid. Ze keek nog eens steels naar Lenie. Die speelde met haar lange snoer kralen, de wimpers hield ze neergeslagen.

Maar Dot bleef onbewogen.

“Geen wonder. Ik moet altijd maar Reeps absurde theorieën aanhoren. Niemand van jullie slikt Reep.”

“Nee, daarin heb je gelijk,” zei Ella heftig. “Ik vind Reep een zeldzaam onhebbelijk, ondraaglijk type.”

“O, het is mij best, hoor!” zei Dot onverschillig. “Ga door.”

“En ik kan me werkelijk niet voorstellen hoe iemand als Robbert hem als vriend beschouwen kan. Hij zal zich wel hebben opgedrongen.”

Pit knipoogde tegen Dot. “Ja, dat is wel wat voor Reep,” lachte ze. “Die zou zich nog liever aan een tijger opdringen, dunkt me.”

“Maar een feit is hei,” hield Ella vol, “dat er van zijn goedheid misbruik wordt gemaakt, want zoals Jef en Charles blijven hangen is ook meer dan erg.”

“Wees blij,” zei Pit. “Wat zou er van die geweldige dansfuif terecht

zijn gekomen, als Jef en Charles er niet waren geweest? Ik zie ons al bij drieën tegelijk met de jonkheer rondhuppelen!”

“Ja, Jef zal wel een enorme aanwinst zijn. Die logge olifant,” smaalde Ella.

“Nu, dan ga je rustig je dansen met hem op de trap uitzitten,” ried Pit. “Ook leuk.”

“Hij kan toch wel geestig zijn,” vond Mia. Pit keek goedkeurend. Mia werd werkelijk mens, buiten Ella om. Flink zo!

“Ik heb me eergisteravond dol met hem geamuseerd.”

“O ja, zo maar in je eentje?” vroeg Dot.

“Nee, toen hij ons onze zonden liet belijden en zo heerlijk met Robberts geheim overdreef.”

“Bespottelijk,” vond Ella.

“Helemaal niet bespottelijk,” vond Pit. “Waarom zou Robbert geen geheim kunnen hebben? Misschien heeft hij wel miljoenen verduisterd.”

“Of een sneltrein laten ontsporen,” zei Dot.

“Of een huis in brand gestoken,” zei Mia, die zich aan de jonkheerlijke betovering ganselijk scheen te hebben ontworsteld.

“Bar geestig zijn jullie,” zei Ella.

“Ja, vind je?” Pit keek onschuldig. “Gelukkig maar, dat je ons apprecieert.” Ze stond op. “Kom Dot, zullen we mijn garderobe eens gaan bekijken?”

Ella keek misprijzend de verdwijnende figuurtjes na. Dan ging ze gemakkelijker zitten.

“Het kan best een dolgezellige avond worden, denk je ook niet?” Ze keek naar Lenie. Wat zag die smal en bleek. Beslist onvoordelig.

“Ach ja,” zei Lenie.

“Natuurlijk! “ Mia schommelde heen en weer. “Ik stel er me veel van voor.”

“En Hetty is ook beslist een schattig meisje,” zei Ella. “Ik heb gister zo leuk met haar gebabbeld. We hebben zo dezelfde ideeën over alles.”

“O ja?” zei Lenie.

“Typisch,” vond Mia.

“Ik stel me voor, als ze weer in Den Haag terug is, dat ik wel contact met haar zal houden. Trouwens Robbert heeft me ook gevraagd of …“ Ze hield als verschrikt op. “O, dat had ik niet mogen zeggen.”

Mia keek onverschillig, maar Lenie zei zacht:

“Wat heeft hij je gevraagd?”

“Of hij mij - ja, maar jullie moeten me beloven, dat je er niet over zult spreken - of hij mij schrijven mag wanneer ze weer in Leiden terug zijn.” Ella‘s fantasie deed haar zelf nameloos plezier.

“O leuk,” zei Mia.

“Ja, leuk,” zei Lenie.

Ella droomde weg in een zonnig gepeins. Mia schommelde en dacht er aan hoe genoeglijk het was als iemand je boven anderen verkoos om mee te praten, of beter, om mee te zwijgen. Want spraakzaam was Charles niet.

En Lenie keek de landweg af en bedacht, hoe de heerlijke vakantie, waarvan ze zich werkelijk zoveel had voorgesteld, zo bitter tegenviel. Ze voelde zich buitengesloten en alleen. Zelfs Mia was niet meer de verknochte vriendin van vroeger … Lenie beet op haar onderlip. Dat mooie Parijse japonnetje, och, wat gaf het! Ze zou net zo goed in een zak kunnen gaan, niemand keek toch naar haar om. Zij kon met tante Melie haakboekjes bekijken, als de anderen door de tuin dwaalden … O, tante Melie was lief, heel lief, alleen … Het was toch veel leuker om óók met de anderen op een bank van boomstammen te zitten en om de nonsens van Jef te lachen. Een auto stoof langs de weg. Ze keken alle drie op. Ze dachten alle drie: Zou het de auto van ‘Sonnewende” zijn? Nee, het was een vreemde wagen. Ze keken alle drie … teleurgesteld.

“Ik hulde me nog liever in harnas met helm,” raasde Reep door de open kamerdeur naast de kamer van Jef en Charles.

“Hij had beter een gemaskerd feest kunnen aanrichten,” riep Jef terug, moeizaam zwoegend met de knoopjes van zijn overhemd. Reep stampvoette. “Nu mis ik ook nog een boordeknoopje. Kunnen jullie me aan zo‘n onding helpen?”

“Je kunt me evengoed om een lapje van honderd vragen.” Jef pufte met de tong tussen zijn welgedane lippen.

“Jij, Charles?”

“Nee.”

Reep graaide met zijn hand in de overvolle la van een kast.

“Hè, hè,” hijgde Jef. “Dat zit.” Hij keek uit het raam. “De aanstichter van al dat fraais loopt al in de tuin een sigaret te roken, terwijl wij, zijn slaven hier nog werken in het zweet onzes aanschijns.”

“Nu, ik ga,” zei Charles.

“O, gà maar!” Jef gebaarde dramatisch. “Ik word stapelkrankzinnig van dat gekwek van jou. Ga vooral. Houd alsjeblieft geen rekening met mij.”

“Je bent toch klaar,” zei Charles kalm.

Jef hief een voet, waaraan een abnormaal versleten pantoffel prijkte, omhoog. Hij maakte het manuaal van schoppen. De pantoffel gleed van zijn zwart zijden sok.

“Denk je er aan, dat je je lakstiefels aantrekt,” zei Charles.

“Hij wordt beslist spraakzaam, die kerel!” Jef schudde zijn hoofd.

“Wat er in hem gist, mag Joost weten.”

Charles was de kamer al uit. Reep was bezig de inhoud van de la over de grond te keilen. Hij danste temidden van een belachelijke rommel rond.

“Ben je aan het voetballen?” informeerde Jef, die met één pantoffel aan, hinkend naderbij trad.

Reep toonde zijn door drift verwrongen gezicht. Jef holde zo hard en potsierlijk de kamer weer uit, dat Reep plotseling in de lach schoot. “Hè, hè,” zuchtte Jef, zich omdraaiend, “nu waag ik me weer in jouw nabijheid. Ik was juist van plan een nette inrichting voor je op te bellen.”

“Geef me dan ook een boordeknoopje, ezel.”

“Vraag Robbert,” zei Jef pienter. “Ik bedoel Lucas. Die heeft dergelijke dingen engros.”

“Maar waar hangt die kerel uit?”

“Ik zag zoeven zijn schim in de rozentuin naast zijn zuster in den bloede. Ik zal wel eens kijken.” En door het open raam trompetterde Jef: “Hé, zeg Robbert. Nee, ik bedoel jou niet, Robbert, kaffer, ik bedoel Ròbbert! Hé Robbert! Die kerel kent zijn eigen naam al niet meer. Hei Lucas! Nu kijkt hij op. Zeg, heb jij een boordeknoopje voor Reep? Die heb ik net voor een misdaad behoed!”

“Wel tien!” riep Robbert terug. “Ik kom al!”

“En er was algemeen gejuich in den lande,” verzuchtte Jef, toen Reep in zijn smokingvest schoot. “Toch prettig, dat ik altijd mijn tegenwoordigheid van geest in benarde ogenblikken weet te bewaren. Ik geloof, dat ik geschikt zou zijn voor kapitein op een zinkend schip of …“

“Ben je van plan om vanavond op één pantoffel te dansen?” vroeg Robbert.

“Nee, nee, nee!” zei Jef. “Dat heeft Charles me ook al gevraagd. Ik ben toch nog lang niet klaar? Zien jullie dat dan niet?”

“Ik zou maar voortmaken,” riep Robbert. “Straks wacht jouw Dulcinea jou met smart.”

,.Bedoel je Pit?” vroeg Jef.

“Weet ik dat?” Robbert liep met Reep naar beneden.

Jef ging nog eens op zijn gemak in een stoel voor het open raam zitten een sigaret roken. Gelukkig, de deining was naar beneden afgezakt.

In de hal, waar gedanst zou worden, stond Gerrit Jan op Robbert te wachten.

“Zeg luister eens.” Hij wenkte Robbert in de eetkamer, die verlaten was. In de salon waren tante Melie en Jane bezig.

“Wat is er? Wat doe je geheimzinnig.”

“Zeg, zal ik ze vanavond een beetje officieel ontvangen?”

“Hoe bedoel je?”

“Nu … eh …“ G. J. keek wat verlegen, “ik dacht … eh … boven aan de stoep te gaan staan met tante Melie bijvoorbeeld enne …“

“O kerel, schei toch uit!” Robbert schaterde. “Hoe kom je aan dat idiotisme?” Gerrit Jan bloosde.

“Nee, ik dacht … eh … nou dan doe ik het niet. Mankeert er nog wat aan me?”

“Nee, je bent tip-top. Heb je plannen voor vanavond?”

G. J. keek eens in de spiegel. Hij wreef zijn handen over elkaar. “Dat hangt er van af.”

“Wat hangt er van af?”

“Hoe laat is het? Half negen. Om negen uur ga ik ze halen, is het niet? Dus ik heb nog een half uur, waarin ik mijn hart kan uitstorten. Nu kijk …“ Gerrit Jan blikte neer op zijn sokken, het enige zijden paar dat hij zijn rechtmatig eigendom kon noemen - “ik had zo gedacht, dat als alles een beetje meeloopt, dan wou ik Erica vanavond vragen.”

“Wat zeg je?” Robbert leunde een hand op de tafel, boog zich naar Gerrit Jan toe. “Wat wou je haar vragen?”

“Zeg, wat mankeert je?”

“Nee, wat mankeert jou?”

“Mij niets. Ik vraag Erica vanavond. Heel gewoon. ‘Eine alte Geschichte die immer neu bleibt”.”

“Je bedoelt, dat je gaat uitbazuinen, dat je van haar houdt?”

“Nee,” zei Gerrit, “ik ga het niet uitbazuinen. Kerel, daarvoor ben ik absoluut niet in de stemming. Ik sta gewoonweg op mijn benen te sidderen. Nee, ik hoop het in haar kleine, rose oortje te kunnen fluisteren.”

“En hoe stel jij je dat voor?”

“Ja, weet ik dat?” G. J. keek onschuldig. “Ik heb het nooit eerder bij de hand gehad. Jij?”

“Ik bedoel, wou je haar meteen vertellen, wie je niet bent?”

“Nee … eh … nee, dàt niet. Maar ik zal wel zeggen, dat er een geheim in mijn leven is, dat ik spoedig hoop op te helderen.”

“Ik heb je al eerder gezegd, dat je beter kunt wachten met je declaratie, tot één van de laatste dagen.” Robbert hield zijn stem in bedwang.

“Ja, dat kun jij nu wel heel geschikt vinden,” zei Gerrit Jan. “Maar jij houdt niet van Erica. En ik wel. Elke minuut, dat ik nog langer moet zwijgen, is een maand, elke dag een eeuwigheid.”

“Zo. Nu, dan moet je het zelf maar weten.” Robbert draaide zich om. “Als je de boel maar niet ontijdig in de war schopt.”

“Geen nood, geen nood,” zei Gerrit Jan. “Behalve dat ik even het geheim moet aantippen, zullen mijn lippen verzegeld zijn.” Gerrit Jan grijnsde. “Figuurlijk natuurlijk. Ga je al weg?”

“Ja, wat heb ik hier nog verder te maken? Die zelfverheerlijking van jou laat me koud.”

“Zeg … eh … Robbert,” zei G. J. onaangedaan, “ik vind Erica geen meisje, dat door mijn latere naamsverandering beïnvloed worden zal. Vind je wel?”

“Wat weet ik daarvan?”

“Nee, ik dacht soms, jij praat toch ook bijna elke morgen met haar?”

“Ja, ik praat elke morgen met haar. En dan hebben we het over de liefde en het materialisme. Is het nou goed?”

“Ik geloof, dat je een beetje uit je humeur bent, Robbert?”

“Och kerel, schei uit. Je verkoopt zo‘n miserabele onzin, ik word er wee van.”

“Is het onzin, dat ik Erica liefheb?” Gerrit Jan keek onthutst.

“Stel je niet aan alsjeblieft.” Robbert liep naar de deur. De vloer kraakte.

“Wens je me geen succes?”

“Ik geloof niet dat ik Erica zo‘n wankele ridder mag toewensen, als jij bent.” Robbert draaide de deurknop om. “Waarom niet?”

“Heb je niet onlangs beweerd, dat je Lenie ook zeer de moeite waard vond?”

“Ja, tussen die twee schommelde mijn hart. Vrij uit het Frans vertaald, Robbert. Maar nu weet ik toch wel heel zeker, dat het Erica is. Nee, dat is in orde,” zei Gerrit Jan.

Robbert antwoordde niet meer. De deur viel met een slag achter hem dicht. Gerrit Jan sloeg zijn ene zijbesokte been over het andere. Hij leunde tegen de tafel. Hij dacht: Ik heb wel goed geraden. Die kleine Erica laat onze Robbert ook niet onverschillig. Maar ik zal toch vanavond mijn kansen wagen. Hij zag voor zich Erica‘s stralende haar, Erica‘s stralende ogen. Hij stelde zich voor, hoe ze haar haar tegen zijn kin zou wrijven en haar handen langs zijn gezicht vlijen zou. Een koude rilling kroop langs Gerrit Jans rug. Als dit bovenaardse geluk hem ten deel mocht vallen … Hij kwam met een schok tot zichzelf, doordat de grammofoon jubelde:

 

You are my dear little princess

You are the queen of my heart…

 

Gerrit Jan neuriede vals en vrij:

 

“You are my dreamlike fairy

And we’ll never, never part.”

 

Hij opende de deur naar de hal. Paul en Hetty dansten. Gerrit Jan ging op een traptree zitten. Hij keek naar de slepende boston. Hij zag zich al met Erica dansen. Hij zou zacht voor haar zingen. Jammer dat zijn stem kraste en dat hij geen wijs houden kon.

 

“You are my dear little princess

You are the queen of my heart…

 

 

 

Een prachtige introductie voor wat hij later meer in extenso zeggen zou. Gerrit Jan keek naar Hetty en Paul. Hetty had zo‘n gelukkige blik in haar ogen. En zo innig waren hun handen samengestrengeld. Nee, wat Hetty in Paul zag kon Gerrit Jan niet begrijpen.

 

“You are my flower of beauty

You are the star of my life

You are my glorious darling.”

 

Gerrit Jan verhief luid en blijmoedig zijn stem. Door de open deuren zag hij de auto wegrijden, die hem straks zijn ‘flower of beauty” brengen zou.

En Robbert, die, voor hij wegreed, nog de verlichte hal gezien had met de gezellige hoekjes, die Hetty had gemaakt, terwijl treiterend de grammofoon, door Gerrit Jans ravengekras begeleid, hem najuichte:

 

“You are my sweet little wife…“

 

Robbert joeg de wagen over de weg. “Idioot, idioot, idioot!” zei hij. De idioot was G. J. Hij stelde zich opeens voor, hoe hij straks, als hij de meisjes gehaald had, naar zijn kamer zou snellen om zijn smoking aan te trekken. Hij zou die pummel vóór zijn. En wanneer dan de idioot met Erica door de hal danste en haar, natuurlijk op de tenen trapte, zou hij de trap af komen dalen en kalmweg aankondigen, dat hij de ware Van Heijendaal was. Het zou een meesterlijke coup de théatre worden. De auto stoof over de weg. De “Burcht” kwam al dichterbij. Straks zouden de meisjes de trappen afdalen, hij zou eerbiedig het portier open houden. Pits lieve stem zou zeggen: ‘Goeien-avond, Lucas!” Lucas! Nee, hij deed het niet. Hij zou G. J. zijn kans geven. En hij zou met de coup de théatre wachten tot de laatste avond. De auto minderde vaart, stond stil. Hij sprong er uit, belde, stond alweer bij het geopende portier. En toen zag hij de meisjes de stoep afkomen. Ella, verborgen in de lichtgroene avondmantel, hoog, ongenaakbaar, Lenie, wat smal en bleek in het wit van haar donzen kraag. ‘Goeienavond, Lucas”. Zacht maar lief. Mia, vlot en opgewekt: ‘Lucas!” Dan kwam Dot in haar rode avondjas, die haar meer zigeunerachtig deed lijken dan ooit. Een schittering van witte tanden: ‘Zo Lucas!”

“Waar blijft Pit nu weer?” vroeg Ella.

“Ze had haar tasje vergeten,” zei Dot.

En daar was Pit. Kleine voetjes in zilveren schoentjes, die naar beneden tripten. Een klein, blank handje, dat de lichtblauwe avondcape met ‘t sneeuwige wit van de bontkraag vasthield. Voor ze instapte bleef Pit even staan.

“Hallo Lucas,” zei ze. Hij hielp haar instappen. Hij voelde haar handje in de zijne. Hij klapte het portier dicht. Zoevend schoof de grote wagen over de maanverlichte weg.

Gerrit Jan, die zich toch werkelijk, ondanks Robberts gehoon, van de speciale begroeting wel wat had voorgesteld, werd hierin al bitter teleurgesteld. Want toen de auto voor de stoep stilhield, speelde de grammofoon:

 

“Your hair is like ripened corn

And your mouth is a cherry sweet.”

 

Terwijl Hetty en Reep samen rond foxtrotten en Jef in de armen van Charles manhaftige pogingen deed om in de maat te komen. En Paul zong!

“O, wat een leuke bende,” riep Dot.

Ja, dat was het. Een leuke bende. En geen plechtstatige, zwaar officiële stemming van verwachting heerste, zoals G. J. dat zo graag had gezien.

“Wat ziet alles er knus uit, Robbert,” prees Ella zacht.

“Ja, daar hebben tante Melie en Hetty voor gezorgd,” zei hij. En hij noodde tot zitten. Pit zat al op de trap. Ze wuifde tegen tante Melie, die één van de cosy corners beschermde.

“Danst u straks ook?”

“Nee kind, ik kijk wel toe.” Reep draaide al aan de grammofoon. Hij keerde de plaat om: “Nu jongens, we zullen maar niet langer zaniken. Vooruit: Smiling Spring.” Hij boog voor Dot. “Wil je mij het onuitsprekelijke genoegen doen, Kaka?”

“Het moet maar,” zei de Kaka onverschillig.

“Zeg, die jurk staat je uitstekend,” fluisterde Reep en hij monsterde Dots zalmrose omhulsel.

“Geleend van Pit,” zei Dot.

“Hij kleurt je goed, zeg.”

“Brr,” zei Dot.

Voor Pit op de trap bogen gelijktijdig Jef en G. J. Pit hief als in wanhoop haar armen omhoog. Dan zei ze rustig: “A1 te veel eer. Ik houd tante Melie gezelschap,” en langs de magere en de dikke ridder sprong Pit naar tante Melie toe.

Jef lachte. “Zo‘n rakker.” G. J. keek wat beteuterd. Dat was een beroerd begin. Paul danste met Hetty, Charles met Mia. G. J., wat glibberend op de parketvloer, boog voor Lenie. Wat leek ze toch op Erica. Een lief kind was Lenie. Vertrouwelijk lachte ze naar hem op. En om haar jongensachtige figuurtje sprongen de met zilver bestikte plooien van de Parijse jurk. Achter zijn hand verborg Jef een grimas. Daar troonde nog de Lorelei. Een-twee-drie in godsnaam. Hij boog. En Pit, die ze zag wegdansen - bijna een hoofd stak Ella boven de onmogelijke Fatty uit - Pit bewoog haar waaier van witte veren, terwijl ze ondeugend tegen tante Melie fluisterde: “Zo meteen rolt Fatty over Ella‘s Spaanse sjaal. Arme jongen, hij is er hopeloos uit. Ziet u dat, tante Melie?”

En tante Melie lachte en knikte. En ze dacht: Van alle Burchtmeisjes was Pit haar toch het liefst.

“Je hebt me lang laten smachten, Erica!” fluisterde Gerrit Jan, terwijl hij - hij had zelf de welsprekende plaat opgezet - op de tonen van: ‘You are my dear little princess” met haar trachtte rond te bostonneren. G. J.‘s ene been was aldoor een beetje uit de maat en hij had zich zo krampachtig aan Pits rug vastgeklemd, dat zij zijn nagels voelde. Maar dat droeg ze wel gelaten.

“Och kom,” zei Pit. “Ik kan het toch niet helpen, dat alle andere ridders jou steeds voor waren?”

“Je bent zo gevierd,” prevelde Gerrit Jan.

“Ja, bar,” zei Pit.

“Hoe vind je die woorden?” dweepte G. J. en zoals hij zich had voorgesteld te doen, zong hij enthousiast:

 

“You are my dreamlike fairy

And w‘11 never, never part…“

 

“Nogal overdreven,” zei Pit.

“Dat meen je niet Erica,” fluisterde G. J. en vals en sotto-voce vervolgde hij:

 

“You are my flower of beauty

You are the star of my life …“

 

“Heerlijke boston wat?”

“Ja-à,” kreunde Pit.

“Trapte ik je? Nee toch?”

“Een beetje,” zei Pit.

Gerrit Jan slikte manhaftig ‘och lieveling” in. Hij keek eens over haar schouder naar buiten. Maanlicht, vredige stilte, silhouetten van donkere bomen. Nu met haar door de tuin dwalen en dan, op een eenzaam plekje zeggen … Ja wat? G. J. keek neer op Pit. Ze was zo heel jong nog in haar korte lichtblauwe jurkje met het overrokje van kant. Ze was nog een schoolmeisje. Kon hij al zeggen, dat hij van haar hield? Zou ze niet schrikken? Hij keek naar de kordate ronding van haar kin. Och, ze was niet direct een type, dat aanstellerig schrikken zou. En ze zou het toch zeker wel vermoed hebben. Reep, die met Hetty langs danste, zong:

 

“You are the fairest and purest

You are the sun of my days…“

 

“Wat zie jij er melancholiek uit, Robbert.”

G. J. klemde nog steviger een nagel in Pits rug.

“Helemaal niet,” weerde hij verontwaardigd af.

“Nou, vrolijk is anders,” zei Reep.

Opeens wist Gerrit Jan het. Hij zou Erica vragen, of hij haar schrijven mocht. Dat hij daar niet eerder aan gedacht had. De plaat liep midden in de verheerlijking af. Jef stond al te draaien, alsof zijn leven er van af hing. Gerrit Jan, die even was blijven stilstaan, zette weer zijn benen in actie. Pit zuchtte onmerkbaar. Ze voelde haar zilveren schoentjes belaagd. ,

,Zeg Erica …“

“Ja?”

“Zullen we even de tuin ingaan?”

Alles was beter, dacht Pit, dan met Robbert te dansen. “Oh, allright,” zei ze.

“We moeten trachten ongemerkt weg te sluipen,” zei Gerrit Jan.

“Ja, daar is wel kans op, terwijl Ella ons allen met Argus-ogen bespiedt,” zei Pit.

Ach ja, Ella! Daaraan had hij niet gedacht. Ella zat naast tante Melie, haar gezicht ontevreden boven haar witzijden sjaal.

“Kom, als we bij de open deuren zijn,” fluisterde G. J. optimist.

“Vooruit dan maar,” zei Pit.

Grif en prettig ging ze daar op in. G. J. straalde. Ze waren bij de deur, die naar de stoep leidde. En gelukkig. Jefs massieve figuur verborg hen. Ze glipten naar buiten. De zoele avondlucht omving hen. “Zalig,” zuchtte Pit bevrijd, toen ze G. J.‘s scherpe nagel niet meer in haar rug voelde priemen.

“Vind je het zalig?” Gerrit Jan vroeg het verrukt.

Pit knikte.

“Wat lief van jou om met me mee te gaan, Erica.”

“Och waarom? Heel gewoon!”

Zullen we eens naar de vijver gaan kijken?”

“Best“

“De vijver zal sprookjesachtig zijn onder het maanlicht.”

“Ja, dat zal wel.”

“Mag ik je … mag ik je een arm geven, Erica?”

Even keek Pit verbaasd. Wat klonk zijn stem vreemd.

“O gerust,” zei ze onverschillig.

“Heb je het niet koud? Zal ik nog even je sjaal halen?”

“Nee, dank je wel. Ik ben nèt op goede temperatuur,” zei Pit.

Gerrit Jan grinnikte. Opeens bleef Pit stilstaan.

“Daar liep iemand. Nee, dáár, bij de rododendron. Zie je wel?”

“O, dat zal Lucas zijn. Die wandelt ‘s avonds wel eens meer in de tuin.

“Och ja? Bescheiden boy, die Lucas,” zei Pit.

“Zeker.”

“Als iemand me chaufferen kan leren, dan is hij het wel,” zei Pit. Ziezo, dat was nog diplomatiek ook.

“Ja, hij is heel geschikt.”

“Danst hij ook?”

“Ja, dat weet ik niet hoor!” G. J. werd beslist zenuwachtig. Hij was warempel niet in de tuin gevlucht met Erica om over Lucas te bomen. “Het zal wel,” zei Pit. “Hij tennist ook zo uitstekend.”

“O, het is best mogelijk,” zei Gerrit Jan. “Ja, ik meen me zelfs wel te herinneren, dat hij in Leiden eens per week naar een dansclub gaat.”

“O!” Pit vroeg niet verder en Gerrit Jan was nog even van plan om hieraan eèn passende opmerking over het meisje van Lucas vast te knopen. Alleen, hij was vergeten, hoe hij dat mens de vorige keer gedoopt had. En als hij Anna gezegd had, kon hij nu moeilijk met Cornelia aankomen. Die kleine Erica was bij de hand genoeg om dat direct te merken. Hij voelde hoe onwillig plotseling haar arm werd.

Hij begreep het niet…

De vijver bij maanlicht. Pit stond verrast stil. Zo mooi en sprookjesachtig en verraderlijk … En op de achtergrond in de verte als een huis van een plaatje: ‘Sonnewende‘.

“Hoe vind je het, Erica?”

“Ja… mooi…“ zei ze zacht.

O, wat was de stemming gunstig. Hij moest er meteen gebruik van maken.

“Zeg … eh … Erica.”

“Ja?”

“Wat ik zeggen wou … nog maar een paar weken en dan is het al weer voorbij.”

“Ja, lam genoeg,” zei Pit gedachteloos. Ze keek neer in het stille water.

“Vind je het ook ellendig, Erica?”

“Natuurlijk.”

“Zul je … zul je nog wel eens aan mij denken?”

Pits zilveren schoentje leek wit tegen het gras. Ze keek er naar, schuifelde het even heen en weer. Dan keek ze op. Ze glimlachte.

“Ik zal aan jullie allemaal denken,” zei ze.

“Ja, maar ik bedoel… mag ik je schrijven, zeg?”

“Dat heeft Jef me ook al gevraagd,” zei Pit.

G. J. wenste Jef weer naar onherbergzame en gevaarlijke oorden.

“Mag ik je dan óók schrijven?”

“Natuurlijk wel. Alleen … ik ben zo‘n luie schrijfster, je moet maar niet op antwoord rekenen, Robbert.”

Nee, dat was niet hoopvol! Gerrit Jans hart hamerde.

“Maar mijn brieven zul je wel beantwoorden,” voorspelde Gerrit Jan.

“O denk je? Zullen ze zo bijzonder zijn?”

“Ze zullen heel bijzonder zijn. Elke regel zal je vertellen hoe lief ik je vind!”

Toen lachte Pit. Ze vond opeens een lach de beste oplossing voor deze even pijnlijke situatie.

“Lach je daarom?”

, Ja, ik vind je zo grappig,” zei Pit.

“Maar ik meen het!”

“Nu, je schrijft maar raak hoor!” zei Pit.

“Mag ik alles schrijven wat ik voel?”

“Lastig lijkt me dat.”

“Helemaal niet. Het zal mijn hart bevrijden van de last die er op drukt.”

“Is het zo erg?” vroeg Pit. En toen ze het gezegd had, wist ze meteen, dat dit een oer-domme vraag was. Want onmiddellijk voelde ze haar

arm geklemd in zijn hand en zijn vreemde stem trilde: “Ja, het is erg, als je niet weet hoe de gevoelens van het meisje zijn, dat je boven alles dierbaar is.”

“O, en daar wou je mij dus over raadplegen?” Pit keek weer onschuldig.

Opeens liet Gerrit Jan haar los.

“Begrijp je dan niet, dat jij dat meisje bent, Erica?”

Gelukkig. Pit had haar jolige lach bij de hand. Ze schaterde. “O dwaze jongen,” zei ze. “Hoe kom je zo sentimenteel?”

“lk bèn niet sentimenteel. Het is me bittere ernst, Erica!”

Nu stak Pit haar arm door de zijne.

“Zal ik je eens wat zeggen, Robbert? Je verbeeldt je nu misschien wel dat je me lief vindt. Maar ik bèn niet lief. Ik ben een vreselijke bijdehante duivel. Weet je wie wèl lief is? Lenie! Heus. Tracht je affecties maar op haar over te brengen …“ Gerrit Jan wilde protesteren, maar Pit zei rad en afdoend: “En dan mag je mij daar elke week over schrijven. En ik zal je terugschrijven ook.”

“Dus je kunt me geen hoop geven, Erica?”

“Kom, niet zo tragisch, jongen. Over een week denk je er heel anders over. En …“ zei ze dan plagend. “Lenie en ik lijken veel op elkaar, Robbert. Alleen” - ze drukte zijn arm even - “zij is duizendmaal liever dan ik.”

Gerrit Jan zweeg. Hij was teleurgesteld. Maar hij had gedacht méér teleurgesteld te zijn. Toch … zwijgend liep hij naast Pit weer naar huis terug. Op de stoep stond Ella, als de godin der wraak en tuurde spiedend de tuin in.

“Ben je daar, Robbert?” vroeg ze.

“Ja,” zei Gerrit Jan moedeloos. Hij voelde plotseling in Ella zijn noodlot.

“Ik blijf nog even buiten,” zei Pit. “Veel te heerlijk om nu al naar binnen te gaan.” Gerrit Jan zag haar na. Dan zuchtte hij en volgde Ella naar binnen.

En Pit, ze liep over het grasveld tot bij de kastanjeboom. Ze hoorde de grammofoon krassen, een oude plaat, waar Reep dol op was
:

,

,Meet me to-night in dreamland

Under the silvery moon

Meet me to-night in dreamland

Where love‘s sweet roses bloom …“

 

Toen sprong ze achteruit. Ze legde even de hand op haar hart. “O Lucas, wat schrok ik.”

, Ja? Dat spijt me erg, juffrouw.”

“Luister je naar de muziek, Lucas?”

“Ja, juffrouw.”

“Zeg … Lucas… dans jij?”

“Ja, juffrouw.”

“Zullen wij… deze wals, Lucas?”

“Heel graag, juffrouw.”

Ze voelde zich omvat door zijn sterke arm. Over het zachte gras dansten ze samen. En Robbert dacht: De schat. Ze denkt er niet eens aan, dat ze misschien gezien kan worden! Ze dansten samen. Pit dacht: Niemand danst zo goed als hij! Het was als een sprookje, het dansen bij maanlicht op het fluwelen gras. Hij dacht: Wat is ze lief, wat is ze lief …

De grammofoon zweeg, ze stonden beiden even stil, dan klonk de meeslepende fox-trott: ‘There is a little garden at the back of my house”.

Robbert leidde haar over het grasveld, hij maakte de meest ingewikkelde figuren. Pit volgde hem. Haar zilveren schoentjes vlogen over het gras. En ze zong zacht en blij het refrein:

 

“And in that little garden

The sweet peas are abloom

And the roses and the lilacs

Are peeping into my room…“

 

“Pi-it!” riep Dots stem. “Waar zit je?”

“Ja, ik kom!” zei Pit. Ze drukte even Robberts hand. “Zeg, het was heerlijk,” zei ze zacht. En licht en vlug ijlde ze over het grasveld weer naar het verlichte huis terug.