9

“Als je mij hier nu maar rustig laat zitten,” zei Jef en hij spreidde een kleurige zakdoek over zijn bolle gezicht, “dan zul je van mij geen last hebben.”

“Zo‘n lui varken als jij bent,” schamperde Reep. “Waar jij de verwaandheid vandaan haalde om met die ouwe kar een paar maanden op stap te gaan, snap ik nog niet. Jij hoort in een rusthuis thuis, vent.”

Jef lichtte even een tip van de zakdoek op. Hij lachte goedmoedig.

“Ja, dat was inderdaad een vergissing. Maar zo is het beter. Nou, welterusten, mannen.”

Reep sloeg met zijn tennisracket tegen zijn benen.

“Wie doet er mee?”

“Ik wel,” zei Charles.

“Dat zijn nu zijn eerste woorden vandaag,” hoonde Reep. “Ik heb net een mus, die boven zijn hoofd zat, horen gapen, omdat hij zo gezellig is.”

Jef zei vanachter zijn zakdoek: “Wat mankeert er aan, Reepje?”

“Och,” plaagde Gerrit Jan, die languit op vijf kussens op een tuinbank lag en fier zijn helwitte schoenen, die pas waren schoongemaakt, vooruit stak, ,hij lijdt aan een onbeantwoorde liefde.”

Jef schoof zijn zakdoek omhoog. “Reep verliefd! Bestaat niet. Wie is het, zeg?”

“Gaat je geen laars aan,” zei Reep.

Gerrit Jan schokte. “Ik zal wel niks zeggen.”

“Er zijn aardige meisjes bij,” zei Jef. “Ik ken ze nog maar vier dagen en ik interesseer me helemaal niet voor vrouwen, maar ik moet eerlijk bekennen …“ Jef gaapte luid en ongegeneerd. ,.Enfin, de rest weet je. Maf ze hoor.”

“Dat zwartje is aardig, hè?” zei G. J.

“Hou je kop nou,” bromde Jef.

Reep floot. Ze mochten hem gerust met Dot plagen. Dot was de grootste kattekop, die op twee benen rondliep. Ze vermaakte hem met haar vinnigheden.

“Nu, wie doet er mee?” vroeg hij nog eens.

“Ik toch,” zei Oharles.

“Och kerel, dan kan ik net zo goed met de kat gaan spelen. Je kunt er toch immers geen klap van.

“Nu dan niet.” Charles strekte weer zijn modieuze benen.

“Het is nog een geluk, dat je bridgen kunt. Anders waren jullie helemaal een koopje geweest, hoor!” zei Reep.

Jef trok zijn zakdoek weer van zijn gezicht: “We zullen ons deze belediging maar laten aanleunen, Charles. Die vent is zo zuur als azijn.”

Door de tuin kwam Robbert. Zijn chauffeursjasje hing los.

“Zeg Robbert, waar hangt Paul uit?” vroeg Reep.

“Schrijft,” zei Robbert lakoniek.

“Vervelende kwast. Nooit is hij er als ik hem nodig heb.”

“Wat wou je dan?”

“Tennissen natuurlijk.”

“Zullen wij?”

“Goed.”

..Maar dan ga ik me eerst even verkleden.”

“Schiet dan op, zeg,” zei Reep.

“En als de Burchtvrouwen nu hier komen!” zei G. J.

“Dan komen ze,” zei Reep. “Dan vertel je ze maar, dat jouw chauffeur duizend keer beter tennist dan jij, armzalige jonkheer.”

Jef ging klaarwakker overeind zitten. De situatie Robbert-Lucas vermaakte hem nog steeds ongemeen.

“Ik wou om een lief ding,” zei Jef, “dat de kinderen aanstonds komen opdagen. Ik lach me dood, als ze Lucas zien. Oh goden, ha-ha-ha-ha.”

Jef knakte dubbel. “In een modern tenniskostuum. Wat zal die lieveling van jou een ogen opzetten, Ròbbert.”

“Als jij je er nu maar buiten houdt,” snauwde Gerrit Jan, die sedert Jefs komst elke dag duizend doden stierf.

“Juist niet. Ik ben van plan de conversatie te leiden. In alle eer en deugd hoor. Laat dat maar aan mij over. Ik ga ze even telefoneren.”

Hij maakte een manuaal van opstaan. Maar Gerrit Jan duwde hem met zijn witte schoen weer in zijn stoel terug.

“Blijf in vredesnaam zitten. Je hoeft toch niets te forceren.”

“Nee, dat is zo. De film zal zich vanzelf wel gaan afwikkelen. Ik heb me in geen jaren zo vermaakt.”

“Je bent zeker van plan om hier ook de hele vakantie te blijven hangen,” zei Gerrit Jan onvriendelijk.

Jef keek Robberts verdwijnende gestalte na.

“Ja. Robbert heeft het me heel dringend gevraagd, Robbert. En ik kan Robbert niets weigeren, Ròbbert.”

Gerrit Jan zuchtte. Hij keek naar Reep, die in zijn eentje ballen over het net sloeg. Charles was ingedommeld. De middag was loom en G. J. wenste, dat het avond was en dat hij bij de bescheiden maan door de rozentuin wandelde met de lieve blonde Erica en de zoete Lenie …

“Daar ben ik al.” In zijn witte tennispak met de mouwen van zijn shirt opgestroopt, kwam Robbert lenig en veerkrachtig aanlopen. Jef bekeek hem goedkeurend.

“Hallo Reep.”

“Hallo.” Reep verzamelde de ballen.

Over het net scheerden de ballen. Tegen Robbert kon Reep niet op.

“Een mooi gezicht, dat spel van kracht en schoonheid,” zei Jef.

Charles opende bij deze hoogdravende woorden even zijn ogen, sloot ze dan weer.

Gerrit Jan zei nors: “Kaffer.”

“Zeg jij bent in verdraaid goeie conditie,” riep Reep.

“Dat komt van al dat chaufferen, dat ik doe,” lachte Robbert.

“Waarom kom jij niet in Wimbledon uit?” vroeg Jef.

En Gerrit Jan, die plotseling Robbert zijn sportiviteit benijdde en de kracht van zijn armen en de vlugheid van zijn lichaam, zei:

“Och man, dacht je dat hij daar kans maakte?”

“Natúúrlijk. Hij zou Borotra met gemak slaan.” Jef glunderde.

“Nu ja, jij hebt net zoveel verstand van tennissen als een koe,” snauwde Gerrit Jan.

Jef keek onschuldig naar hem om.

“Wat schort er aan, Ròbbert?” vroeg hij meewarig.

“Och vlieg op,” was het vriendelijke antwoord.

En net, toen Jef van een welwillende repliek wou dienen, kwamen lichte figuurtjes om het huis heenlopen.

Jef rukte de zakdoek, die als een sluimerdoekje langs zijn bolle wangen hing, van zijn hoofd. Hij gaf Charles een trap. En G. J. was al van de tuinbank voor Jef zijn logge ledematen verheven had.

“Alle vijf,” zei Jef zacht tegen Charles. “Wat een plezierige invasie.”

Gerrit Jan wierp een schichtige blik op Reep en Robbert, die doorspeelden. Hij zag hoe Ella verbaasd staarde.

“Ja,” zei hij zacht en haastig, “ik heb Lucas toegestaan om vanmiddag te tennissen. Hij heeft hier zo weinig.”

“O, wat vreselijk aardig van je, Robbert.”

Jef hoestte. Vervelende kerel, die kuchte en hoestte en snoof zo‘n hele middag door, als de Burchtvrouwen er waren. Ongemerkt schopte G. J. even achteruit. Hij arrangeerde de kussens op de tuinbank.

“Ga zitten, kinderen. Er komt direct thee.”

“Zeg, Lucas tennist uitstekend,” zei Pit met voldoening.

“Ja, waarom zou hij niet?” vroeg Jef onnozel.

“Ik dacht, dat een chauffeur niet tennissen kon,” zei Ella.

“Een chauffeur is toch ook een mens op twee benen met spierkracht in zijn armen,” legde Jef tevreden uit.

“Maar ik dacht, dat een chauffeur niet in de gelegenheid zou zijn om tennissen te leren,” hield Ella, die Jef haatte, vol.

“O, maar deze chauffeur wel,” zei Jef.

“Ik heb Robber … hoe heet hij…“ begon Gerrit Jan haastig.

“Lucas,” knikte Jef vriendelijk. Zijn wangen trilden!

“Ik heb Lucas leren tennissen,” zei Gerrit Jan. “Hij toonde direct veel animo. En toen had ik er plezier in natuurlijk.”

“O, wat vreselijk aardig van je, Robbert,” zei Ella.

Jef, die het picknickgesprek van de meisjes op een passende manier had gesavoureerd, boog zich wat naar Ella over.

“Hij heeft zulke democratische neigingen, onze Robbert. Ja, vreselijk aardig,” zei hij.

“Ellendeling,” gromde G. J. binnensmonds.

Pit glunderde. “Zeg Dot, ze spelen fijn, die twee.”

“Maar Lucas is verreweg de beste,” zei Dot. “Ik ga Reep straks honen.”

Charles, die Pit en Mia, zoals hij Jef in de stilte van hun binnenkamer had bekend, wel een beetje de moeite waard vond, had zijn modieuze benen ontkruist en zijn oren geopend. Hij zei wat langzame conversatiezinnen en Mia, die zich al enige weken een weinig overbodig gevoeld had - Robbert verdeelde zijn aandacht wel systematisch tussen haar en de anderen, maar Ella en Lenie namen hem toch het meest in beslag - Mia look op. Ze schudde geanimeerd de donkere helm van haar langs haar oren en haar ogen straalden.

Robbert had gewonnen met 6-2, 6-0.

Reep, zijn racket zwaaiend, liep naar de aangegroeide groep.

Bescheiden, op een afstand, volgde Robbert.

“Dames,” groette Reep. “Zo Kaka.” Reeps afkorting voor kattekop.

“Je bent me bitter tegengevallen,” zei de Kaka. “Je sloeg altijd met een air, alsof je een hele kei was.”

“Bèn ik ook,” zei Reep bescheiden.

“Ja, in het land der blinden … de rest weet je,” hoonde Dot.

“Zeg Lucas, je hebt prachtig gespeeld,” riep Pit. “Je was een openbaring.”

Robbert lachte verlegen. Hij vermoedde, dat een echte chauffeur in zijn plaats zo zou hebben gegrijnsd.

“Kan ik gaan, jonker?” vroeg hij dan.

Jef schudde weer. Hij kuchte.

Gerrit Jan had al de bevrijdende woorden klaar: “Ja, goed Lucas.”

Maar Pit zei enthousiast: “Zeg, laten we een double spelen. Reep en en Dot bijvoorbeeld tegen Lucas en Ella.”

“Ik denk er niet aan,” zei Ella. Er was afgrijzen in haar stem. “Het is mij veel te warm.”

“Lui wezen,” zei Pit. En omdat ze zich verbeeldde, dat Lucas bloosde - Ella‘s onwil was ook al te opvallend - zei ze: “Laten we er dan om loten. We hebben rackets en schoenen meegesjouwd. Het zou toch al te gek zijn om niet te spelen.”

“Een reusachtig idee,” vond Jef dit. Gerrit Jan onthield zich van kritiek.

“En je zei straks zelf, Ella,” knorde Dot, “dat je er naar verlangde om weer eens ouderwets te tennissen. Van jou snap ik geen biet.”

“Zo tactvol,” prees Reep zacht in haar oor. Dot schonk hem een vernietigende blik.

“We loten allemaal mee,” zei G. J. de gastheer. “Kom … eh … Lucas.”

Gehoorzaam trad Robbert in de kring. Ella keek langs hem heen.

“We hebben wel om meer en interessanter dingen geloot,” ontdekte Reep blijmoedig.

“Als je mij maar buiten mededinging laat,” zei Jef. “Ik speel niet vandaag. Ik velde net zo lief een eik.”

Pit was wat naar Lucas toegeschoven. Arme jongen. Hij leek zo helemaal niet op zijn gemak. Ze dacht: Wat ziet hij er heerlijk sportief uit. Ze knikte eens tegen hem en nog eens ten overvloede zei ze: “Dat je zo goed tenniste, had ik niet kunnen vermoeden, Lucas.”

“Het betekent toch niets, juffrouw,” zei Robbert.

“Altijd bescheiden … altijd bescheiden,” vond Jef vaderlijk. “Leer dit van mij Lucas:

 

Bescheidenheit ist eine Zier

Aber weiter kommt man ohne ihr.

 

Versta je dat, Lucas?”

“Wel een beetje, meneer.”

Ella dacht verachtelijk: Wat een echte chauffeursallures.

Reep bedisselde de loterij. En het noodlot wilde, dat in de eerste double Reep en Lenie uitkwamen tegen Ella en Robbert.

“Nu mag je wel goed je best doen, Ella!” zei Pit. “Anders steek je té erg bij Lucas af. Kom, we slepen de stoelen er heen. Dan zal ik jullie wel aanvuren.”

“Laat mij nu hier maar rustig zitten,” verzocht Jef.

“Nee, kom Fatty,” zei Pit. “Niet zo aartsvaderlijk doen. Dit wordt een spannende strijd; je zult het zien.”

“Maar ik ga huilen als ik me verveel,” dreigde Jef.

“O, dat mag je best. Kijk, daar komt tante Melie ook aan. Lekker gerust, tante Melie? U komt net op tijd om een interessante match mee te maken.”

Tante Melie bedwong ternauwernood een uitroep. Stel je voor, Robbert, die meespeelde. Dat liep spaak, je zou het zien. Voor je het wist, hadden ze zich in het vuur van het spel vergist.

“Allemaal thee, jongens?” vroeg tante Melie.

Gerrit Jan, die zich beijverde met Charles de stoelen te versjouwen, zuchtte hoorbaar.

“Och, dat is toch geen werk voor je, Robbert,” zei Ella, en ze keek misprijzend naar Lucas, die op het tennisveld het net wat strakker aanhaalde.

Jef zat al weer. Hij vouwde de handen over zijn maag.

“Kom Fatty, een beetje enthousiast,” porde Pit hem.

“Ik verteer inwendig van ondraaglijke spanning,” zwoer Jef, “maar ik ben niet een man, die zijn gevoelens toont.”

Charles was naast Mia gaan zitten. Jef keek hem aan, zoals een oude wijze uil zou kijken naar een jong, onbezonnen uilekind. Dot en Pit hesen zich boven op de leuning van de tuinbank. Gerrit Jan zei sentimenteel: “Ik vlij me neder aan jullie lieve voetjes.”

“Maar als ik opgewonden raak, trap ik,” waarschuwde Pit.

Jef liet langzaam zijn linker ooglid zakken.

“Een trap van jou is mij liever dan een kus van Venus,” dweepte Gerrit Jan.

Dot grinnikte. Pit keek even met een grimas neer op de strogele haardos van de pseudo-Robbert, waardoor zich een niet onberispelijke scheiding slingerde.

“Nu kind,” zei Jef bemoedigend, Jij hoeft voor je toekomst niet meer bang te zijn.”

“Voor mijn toekomst zal ik Robbert niet nodig hebben,” snibde Pit.

“Hè Erica,” zuchtte Gerrit Jan.

“Je kunt het nooit weten, je kunt het nooit weten,” hoofdschudde Jef wijs.

“Lammeling,” zei Pit.

“Wens je me succes Robbert?” vroeg Ella.

“Hè ja,” zei Dot.

“Veel succes, kind,” zei Gerrit Jan.

Ella boog zich wat voorover. “Het treft nu net zo vervelend, dat ik Lucas als partner heb.” Ze keek even om. “En zien jullie wel, hoe hij zich aanstelt? Alsof het hele tennisveld van hem is!”

De proestbui, die Gerrit Jan vreesde, deed Jef onbedaarlijk schudden.

“Och,” zei hij maar gauw, “dat zal best meevallen, Ella. Lucas is werkelijk zeer bescheiden. Die zal zich niet opdringen.”

“Je kunt van een chauffeur alles verwachten,” vond Ella. “Dat moet je me toch toegeven, Robbert.”

“Schei nou uit met dat vervelende gehinnik,” zei Gerrit Jan geprikkeld.

“Och, kindje, het zal best meevallen.”

Het ‘kindje” deed Jef weer in een nieuw gehinnik uitbarsten.

“Kom je nog?” brulde Reep. ,.Zullen we Robbert misschien over het net hangen als attractie?”

Ella bloosde. Gerrit Jan dacht weer opeens met beklemming aan het lied van de Droom, dat nog steeds onvolzongen was. Wie weet welke ijselijkheden de laatste coupletten in zich borgen.

“Ga nu maar … kindje,” zei Gerrit Jan.

Met grote, wijde stappen, beende Ella weg.

“Net een dartel hobbelpaard,” zei Jef. “Maar jij hebt wat op je geweten, Robbert.”

Achter zijn uilebril fronste G. J. vervaarlijk. “Als jij je nu maar koest houdt,” zei hij dubbelzinnig.

Het spel begon. Ella speelde met weinig animo. Ze liet de meeste ballen met opvallende onverschilligheid passeren en haar mond was zuur. Het kriebelde Robbert in zijn vingers. Hij had haar dolgraag door elkaar geschud. Stel, dat ze wist, dat hij Padt van Heijendaal was! Wat zou ze zich dan uitsloven! Wat zou ze dansen op haar teenspitsen en bevallige houdingen aannemen en naar hem oplachen, als ze een bal had teruggeslagen. Terwijl nu … Hij kreeg er opeens een gnuivend plezier in om Ella te ergeren.

En toen het spel 2-0 stond voor Reep en Lenie, stroopte hij demonstratief zijn mouwen verder op.

“Ziezo, nu moet ik surreven. Nu zullen we ze er van langs geven, juf,” zei hij tegen Ella.

Ella keek vernietigend naar Robbert. ‘Jùf‘, en dat tegen haar. Het toppunt van onbeschaamdheid! Ze had wel graag het racket neergegooid, maar dan zou ze toch op Robbert geen goede indruk maken. Hij scheen nogal op zijn chauffeur gesteld te zijn.

“Fiftien-lef,” zei Robbert vol trots. Ella ijsde. Pit boven op de bank, dacht aan de ‘luns” op die ene mooie morgen. Zo jammer voor Lucas. Maar Jef sloeg met zijn dikke handen op zijn dikke knieën.

“Zeg Ròbbert,” zei hij, “je had hem ook wat Engelse les moeten geven. Lèf. O Sultan van Turkije, ik lach me een staart.”

“Surtie-lef!” riep Robbert enthousiast.

Gerrit Jan keek wat sip. Was het nu nodig om zo te overdrijven?

“Vortie-lef,” juichte Robbert.

“Dit wordt het einde van mijn onwaardig bestaan,” snikte Jef.

“Vortie-fiftien. Kom juf, opletten!”

Ella had moordlust in haar ogen.

“Vortie-surtie! Vortie-surtie,” herhaalde Robbert.

“Waarom lach je zo onwijs?” vroeg Pit opeens driftig.

“Dat taaltje van Lucas …“ Jef bulderde. “O Pit, zo iets schoons heb ik in geen jaren meegemaakt.”

“Maar wat kan Lucas daar aan doen?” vroeg Pit. “Bespottelijk. Had hem dan Engels geleerd!”

Even keek Jef naar Pit, met verbaasd opgetrokken wenkbrauwen. Dan rolde een nieuwe toonladder van lachklinkers uit zijn wijd open mond. “Dat moet je … dat moet je tegen Ròbbert zeggen,” zei hij. “Het is toch zijn chauffeur!”

“Jóés!” gilde Robbert.

“Het is koninklijk,” huilde Jef. Ook Dot moest lachen. Alleen Pit keek nors. En Gerrit Jan vreesde een afgrijselijke ontknoping.

“Wan out!” gilde Robbert.

Vinnig geslagen vlogen de ballen over het net. “Nou is het oppassen, juf,” zei Robbert nog ten overvloede en hij gaf Ella een vriendschappelijk duwtje tegen haar arm.

“Laat dat alsjeblieft,” gruwde Ella en ze wreef haar arm alsof een slang haar had beroerd.

Zie je wel, daar heb je het al, dacht Gerrit Jan. Hij veegde over zijn voorhoofd.

“Out!” riep Robbert. “Joes-keen!”

“Dat gaat er om, Lucas!”

“Ja, meneer.”

“Wan out,” zei Robbert en als Reep ten tweede male de bal buiten de lijnen sloeg: “Weer joes keen.”

O, waarom kwam er aan dat onzalige spel geen eind, dacht Gerrit Jan. Hij zag, dat Ella ziedde. Voor je het wist werd ze beledigend … en zou Robbert zich dan kunnen beheersen? Zou dit het eind worden van de onvergetelijke zotheid?

“Wan in!” juichte Robbert. En dan met een felle juichkreet: “Keem!”

Robbert zwaaide zijn racket heen en weer.

“Nou juf, wat zeg je daarvan?”

Ella wreef haar voorhoofd.

“Ik heb hoofdpijn,” zei ze. “Ik voel me helemaal niet in staat om verder te spelen.” Ze liet haar racket zakken.

“Dat is beroerd voor je, juf,” zei Robbert. Hij keek meewarig.

Ella deed of hij lucht was. Ze liep op Gerrit Jan toe.

“Ik heb zo‘n hoofdpijn, Robbert,” zei ze klaaglijk.

Maar Pit was al van de bank.

,.Zullen wij samen verder spelen, Lucas? Ik heb géén hoofdpijn.”

“Het is misschien beter, dat ik niet meer meespeel, juffrouw,” zei Robbert.

“Nonsens,” zei Pit. “Jij speelt het best van ons allemaal. En dat juffrouw Ella zo‘n krankzinnige aanstelster is, daar hoef jij je niets van aan te trekken.”

“Zou de jonker het wel goed vinden?” vroeg hij ten overvloede.

“Och natuurlijk. Zeur niet, Lucas.”

Maar, terwijl Pit de veters van haar schoenen overstrikte, wist ze - en ze had er zichzelf om kunnen slaan - dat ze toch terugdeinsde voor Lucas” enthousiasme. Lef en joes en joes-keen! Zou ze hem diplomatiek kunnen zeggen, dat zij de stand wel zou aankondigen? Maar dat was toch ook weer beledigend.

“Nu, komt er nog wat van? Wat zanik je toch Pit!” riep Reep.

“Ready!” riep Pit en ze zwaaide haar racket door de lucht.

Ella was naast Gerrit Jan gaan zitten. Jef had zijn ogen gesloten. Ella zei zacht en vleiend: “Heus Robbert, ik kan er niets aan doen, maar Lucas is geen partner voor mij. Hij is zo zeldzaam onbeschaafd.”

“Maar hij speelt uitstekend,” zei G. J. met een blik op Jef.

“Ja, dat kan wel. Maar zoals hij het Engels vermoordde, ik kreeg er kippevel van. Heus.”

“Lekker fris in deze hitte,” knikte Jef. Hij strekte zijn armen als worsten. “Ik gaf er wat voor, als ik nu prettig, koel kippevel zou kunnen krijgen.” Hij keek naar de spelers. ,.Knappe jongen, die Lucas,” zei hij dan vergenoegd.

Ella zweeg. Ze speelde met haar ringen. Ze draaide haar armband om. Dot vond Ella om op te schieten. Ze sleepte een stoel achter zich aan, nog dichter bij het veld.

“Daar heb je tante Melie weer,” ontdekte Gerrit Jan. “Nu zullen we eindelijk thee krijgen.” Hij schoof gauw een stoel voor haar bij, schudde het kussen er in op. Tante Melie leek een engel van vrede temidden van de spanning, die hij overal om zich heen voelde.

“Een goed figuur heeft die Lucas,” zei Jef. “En spierkracht in zijn armen.”

“Maar een onbeschaamd gezicht,” wilde Ella zeggen. Doch ze beheerste zich. Robbert was zo stil en afgetrokken. Natuurlijk was het voor hem niet prettig, dat zijn chauffeur zo in de hoogte gestoken werd. Al had hij het dan in het begin zelf geanimeerd, die lieve jongen. Ze raakte even zijn mouw aan. Maar Gerrit Jan wendde zijn blikken niet van het tenniscourt af.

“Speel jij niet meer, Ella?” vroeg tante Melie.

“Zo‘n hoofdpijn,” zei ze. “Ik kan zo slecht tegen de warmte.”

“Tante Melie, let eens op onze chauffeur,” zei Jef. “Kijk eens, wat een enorm figuur die maakt.”

“Ja, jongen.” Tante zette de kopjes uit. “Ik zal nog maar even wachten met inschenken tot het spel uit is, vinden jullie ook niet? Dan genieten we samen.”

“Het gaat er hard van langs,” ontdekte Gerrit Jan. “Onze Erica speelt

ook uitstekend. Hoe staat het, Jef?”

“2-5 voor Reep en Lenie. Ze gaan er gloeiend aan.”

Onze Erica, dacht Ella. Ze had de laatste tijd meer gezien, dat Robbert zich voor Pit interesseerde. Haar handen werden koud. Stel je nu eens voor, dat Robbert van Pit ging houden! Maar och nee, dat bestond niet. Pit snauwde en grauwde altijd en dat werd eerst misschien wel even aardig gevonden, maar op den duur hielden de jongens toch meer van een lief, vrouwelijk meisje.

“Robbert,” zei ze.

“Ja, wat is er?”

“Je vond het niet vervelend dat ik ermee opgehouden ben, hè Robbert?”

“Welnee. Je had toch hoofdpijn?”

“Zeg, Robbert…“

Maar vóór Ella verder nog iets kon kwelen, had Jef zich plotseling uit zijn apathische houding verheven, terwijl hij, zijn armen zwaaiend als molenwieken aanmoedigend brulde: “Come on Robbert! Come on, old boy. Wel done, Ròbbert!”

Daar had je het! Tante Melie zette rinkelend de kopjes weer in elkaar. Gerrit Jan voelde hoe zijn voorhoofd vochtig werd. En het ergste was, hij wist absoluut zeker, dat Jef het alleen brulde om de boel in de war te schoppen. En wie weet tot welke krankzinnigheden hij nog verder in staat zou zijn! Gerrit Jan had wel graag Jefs bolle gezicht met een flinke knock-out tot moes geslagen.

Ella keek verdwaasd van de een naar de ander.

“Robbert?” zei ze aarzelend.

Jef viel weer in zijn stoel neer.

“Och, nu ja, Lucas natuurlijk,” zei Jef. “Dat komt, hij, Robbert, heeft Lucas z‘n tenniskostuum aan. O nee, net andersom natuurlijk. Dat heeft me in een moment van enthousiasme verbijsterd. Het was net of ik Robbert zag …“

“Als je niet oppast,” zei Gerrit Jan en hij hield met moeite de dreiging terug uit zijn ogen, want hij voelde dat Ella naar hem keek, “als je niet oppast, kun je wel gevaarlijk worden voor de samenleving. Ik heb als aanstaand medicus gevallen gezien…“

“En ik dacht, dat jij rechten studeerde, Robbert,” zei Ella.

Jef werd paars van zelfbedwang. Zelfs hij voelde, dat de bijna niet te bekampen proestbui nu allerminst op zijn plaats zou zijn.

“Dat doe ik ook, dat doe ik ook,” zei Gerrit Jan. “Ik bedoel, dat heb ik gedaan. Maar ik denk, dat ik omzwaai. Ik voel veel voor de medische studie.” Gerrit Jan kneep zijn uilebril vaster. “Ik heb reeds veel medische boeken bestudeerd.”

Jef applaudisseerde vol vuur. Dat iemand zó vlug en handig een situatie redden kon. Gerrit Jan trapte hem gevoelig onder de bank door.

“Au!” riep Jef. “Ik klap niet voor jou, ezel! Ik bejubel de prestaties van ons aller Lucas.”

Ella nam zich voor om Robbert ‘s avonds te vragen of Jef wel helemaal toerekenbaar was.

“Hier jongen, thee,” zei tante Melie. “We zullen maar niet langer wachten.”

“Dank u wel, tante Melie,” zei Jef. “Daar heb ik al uren naar verlangd. Maar ik durfde er niet om te vragen.”

“Arm kind,” zei tante Melie. “Jij bent te beklagen hoor.”

En Gerrit Jan wenste Jef, die hij als student altijd een zeer fidele kerel gevonden had, nu met zijn kreupele Ford naar de meest onherbergzame oorden van Afrika.

Het spel was uit. Robbert en Pit hadden gewonnen met 6-2, 6-4, 6-2. Pit liep voorop.

“Thee? Is er al thee? Ik doe een moord voor een kop thee van u, tante Melie.”

“Begin dan maar met hem,” zei Gerrit Jan en hij wees op Jef. “Die kerel is zo abnormaal vervelend. Het zou een hele opruiming zijn, als de samenleving van hem werd verlost.”

“Wordt hij altijd kribbig van de warmte?” informeerde Jef bij tante Melie.

“Robbert is helemaal niet kribbig,” zei Ella.

Jef opende al weer zijn mond, maar G. J. sneed alle verdere ontboezemingen af, door tegen Robbert te roepen: “Je hebt kranig gespeeld, Lucas.”

“Ja, jonker?” Een imbeciel antwoord vond Ella.

“Ja, kranig, kranig.” Robbert veegde zijn voorhoofd af.

“Hier jongen, thee,” zei tante Melie.

Ella dacht: Dat tante Melie niet beter de afstand bewaart …

“Ach nee dank u, freule,” weerde Lucas af.

“Kom vooruit, je hebt het verdiend,” zei Jef amicaal.

Heftig kibbelend kwamen Dot en Reep naderbij. Charles en Mia met Lenie in het midden volgden zwijgzaam. Lenies eerste blik ging naar Gerrit Jan.

Robbert, haastig, dronk de ingeschonken thee.

“Kan ik nu gaan, jonker?”

“Ja best, Lucas.”

“We danken je voor de exhibition … Lucàs,” zei Jef.

“Morgenochtend tien uur?” riep Pit.

“Ja, best juffrouw.”

“Kun je nu nòg niet chaufferen?” vroeg Ella hatelijk.

“Nee geliefde,” zei Pit. “Ik leer het nooit.”

De volgende morgen, toen Robbert kwam om Pit te halen, zat Gerrit Jan ook in de auto. Pit werd meteen driftig, toen ze zijn geruite pet zag en zijn uilebril.

“Wat kom jij doen?” vroeg ze, nog vóór de auto stil stond.

“Lieve Erica,” zei Gerrit Jan, “ik heb toch zeker enig recht op mijn eigen auto?”

“Ga je mee?”

“Dat was wel mijn plan, Erica.”

“Maar waarom?”

“Omdat ik zo dolgraag enige uurtjes in jouw gezelschap wil vertoeven,” Erica.”

Pit leunde op het portier van de auto. Robbert salueerde. Pits stralende tandenlach.

“Goeiemorgen, Lucas.”

Robbert keek strak voor zich.

“Stap je niet in, Erica?”

“Ik ga natuurlijk voorin zitten. Dan zit jij alleen achterin. Wat heb je er aan?” vroeg Pit.

“Maar ik dacht, dat je voor deze speciale gelegenheid ook wel achterin zou willen zitten.”

“Ik denk er niet aan,” zei Pit. “Ik wil chaufferen leren. En dat leer ik niet, als ik bij jou achterin zit.”

Gerrit Jan stond op.

“Je bent onaardig, Erica.”

“Helemaal niet. Ik ben alleen praktisch.”

“Nu, troost je Erica, ik kwam alleen maar Lenie een boek brengen, wat ik haar beloofd had. Ik zal je niet langer met mijn zo onaangename gezelschap kwellen.”

“Och,” zei Pit, die toch nooit iemand vlotweg minder aangenaam zijn kon, “vat het niet verkeerd op, Robbert. Ik wil best eens met je gaan toeren, maar niet vandaag. Nu beoefen ik de edele chauffeurskunst.”

“Meen je dat, Erica?”

“Natuurlijk.”

“Breng je mij dan even de stoep op?”

“Voor mijn part,” zei Pit.

Nu draaide Robbert zich om. Hij zag, hoe Gerrit Jan zijn arm door die van Pit stak. Samen liepen ze de stoep op. En zo idioot als Gerrit Jan zijn stekelige hoofd naar Pit overboog. Hij hoorde nog hoe Gerrit Jan vleide: “Je bent net een vlinder, Erica. Een mooie, kleurige vlinder.” Wat Pit zei verstond hij niet. Hij krampte zijn handen om het stuurrad. Hij kon het niet uitstaan, dat Gerrit Jan zijn onnozele spel speelde met Pit. Of misschien ook, was ze er wel van gediend. Wie kon dat zeggen …

“Ziezo, daar ben ik weer.” Pit zette zich naast Lucas.

“Rij jij de auto maar om het grasveld heen. Want ik heb een idee, dat duizend ogen me nastaren. En als ze werkelijk mijn prestaties zien …“

Pit lachte.

Op de weg nam zij het stuurrad over. De auto vloog, maar Pits kleine handen hadden de wagen volkomen in haar macht. Ver weg op een buitenweg stopte ze.

Ze keek naar Robbert. Ze beet even op haar onderlip. Dan zei ze: “Als ze wisten, dat ik al zo keurig chaufferen kon …“ Ze brak haar zin af. Ze verwachtte, dat Lucas die zin wel zou aanvullen. Maar hij zweeg.

“Dan zouden ze het heus overbodig vinden, dat ik nog verder lessen krijg. Denk je ook niet, Lucas?”

“Ja, juffrouw.”

“Maar weet je, wat ik gedacht had?”

“Nee, juffrouw …“

“Je moet me beloven, dat je niet boos zult worden.”

“Dat beloof ik u.”

“Maar je weet helemaal niet wat ik zeggen wil.”

“Maar ik weet wel, dat ik niet boos zal worden.”

“Dat is erg aardig van je, Lucas.” Pit vouwde haar kleurig voile japonnetje over haar knieën. Het was toch niet gemakkelijk te zeggen wat ze gisteravond zo keurig bedacht had.

“Ik ben je zo dankbaar voor je lessen, Lucas.”

“Dat betekent toch niets, juffrouw.”

Pit schudde haar hoofd. “Niet zo overdreven bescheiden alsjeblieft. En weet je wat ik nu gedacht had? Ik zou je uit dankbaarheid, wel … Engelse les willen geven, Lucas.”

“Vindt u dat nodig, juffrouw?”

“Ja, wel een beetje, Lucas.”

“U bedoelt, omdat ik gister het Engels verkeerd uitsprak?”

“Het was niet zo erg,” haastte Pit zich te zeggen.

“U vond het wel erg,” zei Robbert.

“Nee, toch niet. Ik bedoel - als je geen Engels geleerd hebt - kun je er toch niets aan doen.”

Robbert zweeg. Hij dacht: Wat is ze lief.

Pit beet weer op haar onderlip.

“Zeg je dan niets, Lucas?”

“Ik wil het best, juffrouw.”

“Dan zal ik vanavond van juffrouw Lenie wat boeken zien op te scharrelen. Conversatie lijkt me het beste, vind je ook niet?”

“Tja … h,” zei Robbert aarzelend, alsof hij niet de duistere mening van het woord ‘conversatie‘ ;begreep. Opeens voelde Pit zich mijlen van hem afstaan. Hij was toch maar een chauffeur en hij had geen beschaving. En hij … Dan bewoog ze licht haar schouders. Hij was wèl innerlijk beschaafd. Alleen ontbrak hem het vernisje, wat opvoeding en scholen en lessen anderen hadden bijgebracht. Ze zei:

“Ik heb een schattig Engels boekje thuis, bedenk ik me opeens. Dat zal ik morgen meenemen. Dan gaan we dat samen lezen. Ik weet wel niet of het de goeie manier is. Maar …“

“Ik was altijd erg dom, juffrouw,” zei Lucas bescheiden.

“Kom, dat zal ook wel wat meevallen,” vond Pit.

“Maar ik zal mijn best doen,” beloofde hij.

De trouwhartige blik in zijn ogen. Het vooruitzicht van vele, vele morgens nog samenwerken. Een vogel, zong in het struikgewas langs de weg. Pit sloeg haar handen boven haar hoofd samen.

“O Lucas,” zei ze, “wat is het leven goddelijk mooi.”