7

“Tea for two, and two for tea

For me and you and you and me

Tralalala - tralalala - alòne …“

 

“O, daar heb je haar weer,” zei Ella.

Pit kwam de kamer, waar het ontbijt al klaar stond, binnendansen. Ze danste om de tafel. Ze maakte bespottelijke kniebuigingen, spreidde met beide handen haar lichtgestreepte zijden rokje. Ze floot en danste.

Mia zei: “Wat mankeert je eigenlijk?”

“Ik ben dol van plezier,” zei Pit.“Compleet stapel.”

“Waarom?” vroeg Mia.

“Weet ik niet. Dat is juist het leuke.”

“Toe Pit, ga zitten,” zei Lenie.

Pit boog diep voor Ella. Ze legde de hand op haar hart.

“Beminnelijke jonkvrouw, doe mij de onuitsprekelijke eer om slechts eenmaal met mij om de tafel te dansen.”

Ella verwaardigde zich niet eens te antwoorden.

“En als ik nu de jonkheer was met de schone naam! Zou jij je dan ten dans laten leiden?”

“Och, schei toch uit, ik begrijp niet, dat je al zó vroeg in de morgen …“ knorde Ella.

“Vroeg in de morgen, zonder zorgen. Met een opgewekt gemoed …“ jubelde Pit.

“O, ben je weer in zo‘n ongenietbare gilstemming,” zei Ella.

“Dat noemt ze ongenietbaar,” klaagde Pit: “Ken je niet de veelzeggende woorden:

 

Wo man singt da setz dich ruhig nieder

Böse Menschen haben keine Lieder?”

 

“Geef me de boter eens aan,” verzocht Ella strak aan Mia.

“Waar blijft Dot toch?” vroeg Lenie.

“Die schuimt nog in de badkamer rond,” zei Pit. “Ik maak jolijt tot zij binnentreedt.”

“Het is maar gelukkig, dat juf op haar kamer ontbijt,” vond Ella. “Ze zou zich anders ergeren.”

“Mens, erger je niet … Erger anderen …“ zong Pit als een aria uit de opera, terwijl ze een vingerdoekje met ring als een wapen door de lucht zwaaide.

“Ik geloof beslist, dat je zo idioot doet, omdat je vandaag mag leren chaufferen,” berispte Ella.

Pit stond midden in een bevallige pirouette stil. Ze tikte tegen haar voorhoofd. “Dat is het natuurlijk,” zei ze. “Daarom ben ik zo dol van plezier. Stom, dat ik dat niet gecombineerd heb. Denk je dat hij mij zal komen halen?”

“Het interesseert me niets,” zei Ella.

“O, kon ik op u vertrouwen … Gij schoonste aller vrouwen …“ begon Pit weer, om onverwacht opnieuw over te gaan in een luidruchtig ‘Tea for two‘, waarbij ze met zwaaiende armen om de tafel danste, tegen Albert op, die met het toastrek binnen kwam. Alberts uitgestreken gezicht werd met een graad langer. Hij wankelde even. Het toastrek wankelde. Pit greep zich vast aan zijn ellebogen, die scherp als messen waren. Ella fronste. Ook Lenie keek ontstemd. Mia schudde haar hoofd. Fris en onaangedaan kwam Dot binnen.

“Hallo,” riep Pit, “je bent een kwartier te laat. Ik heb ze hier aangenaam bezig gehouden. Ga je vanmorgen met me rijden. Dot? Je weet, ik mag voor het eerst leren chaufferen.”

“Ik denk er niet over,” zei Dot, die ging zitten op de stoel, die Albert gedienstig aanschoof. “Wat heb ik er aan om alleen achter in die wagen te hangen?”

“Wat ga je dan doen?”

“Met een boek de hei op.” Dot knikte naar Pit. “Ik amuseer me wel, hoor!”

“Ik heb honger als een paard.” Pit keurde de ontbijttafel. “En ik heb vannacht van de jonkheer gedroomd.”

Albert sloot zacht de deur.

“Ja heus! Hij zag er ook zó schattig uit gisteravond. Vonden jullie niet? En de roos, die hij op had, heeft hij mij gegeven.”

“Wanneer?” kreet Ella, tegen haar zin.

“O, toen we even alleen in de hal waren.”

“Je hebt er natuurlijk om gevraagd,” snibde Ella.

“Nee, heus niet lieve. Hij zei, dat hij me even jong en fris vond als een rozeknop en dat hij …“ Pit klapte een hand voor haar mond. “Ach nee,” zei ze dan, “dàt mag ik niet verder vertellen. Maar de roos ga ik drogen …

Drie paar verschrikte ogen keken naar Pit. Alleen Dot at onverstoorbaar.

“Ik kan me alleen niet begrijpen …“ begon Lenie, “je bent helemaal niet met Robbert apart geweest.”

“Dat denk je maar…“ Pit snoof geheimzinnig. “En volgend jaar komt hij de roos inlossen. Heeft hij zelf in mijn oor gefluisterd.”

“Och, ze jokt het,” zei Mia. Ze schudde de donkere helm van haar langs haar oren. “Kijk Dot eens lachen.”

“Ik lach alleen, omdat ik zo in mijn schik ben, dat Pit zo‘n verovering gemaakt heeft,” snoof Dot.

“En Robbert neemt nooit noemenswaard notitie van je,” zei Ella.

“Maar je vergeet, hoe gereserveerd ik ben.” Pit bekeek kritisch een stukje toast. “Ik houd me op mijlen afstand. Dat imponeert hem natuurlijk.”

“Dus je wou beweren, dat wij …“

“O nee,” zei Pit.

“Nu, wat zeur je dan?”

Pit zweeg, at door met een geheimzinnig gezicht.

“Je moet niet denken, dat je aardig bent, Pit.” Lenie fronste de fijne, blonde wenkbrauwen.

“Denk ik ook helemaal niet. En dat kan me bovendien ook niets schelen. Als Robbert me maar aardig vindt.”

De telefoon rinkelde. Ze sprongen alle drie op. Lenie, Mia en Ella. Dan, licht-kleurend, gingen Mia en Ella weer zitten.

“Hallo,” riep Lenie. “Ja! Ben jij daar Robbert? Ja, ik heb uitstekend geslapen. Jij ook? Wat zeg je? O leuk. Gráág. Wat zeg je? Ja, ik weet zeker, dat de anderen het ook leuk zullen vinden. Nu dag hoor. Dáág.”

Ze legde de hoorn neer.

,.Robbert vroeg of we vanmiddag met hem een grote wandeling willen maken. En ik heb maar ja gezegd.”

,.Vroeg hij nog naar ons?” Ella keek gepasseerd.

“Ja zeker. Hij vroeg of jullie het ook leuk zouden vinden. En ik zei maar já. Dat is toch zo, hè?”

“Natuurlijk,” zei Mia zacht.

“En vroeg hij nog speciaal naar mij?” Pit keek ondeugend.

“Nee, helemaal niet.”

“Zie je nu wel,” zei Ella vinnig, “dat ze alles maar gefantaseerd heeft?”

“Nu, om eerlijk te zijn, ik heb het alleen maar gedroomd,” bekende Pit. “Waar het hart vol van is, lopen de dromen van over. Dot zei zelf, dat ik vannacht een paar maal ‘Robbert‘ gegild heb en ‘lieveling”, is het niet, Dot?”

“Ik zou de onzin niet durven herhalen,” fantaseerde Dot onvervaard. “Je moest je schamen,” zei Ella.

“Och waarom?” Pit trommelde met haar mes en vork op het bordje. “I love you in the morning and I Iove you …“

“Ik zou me schamen, als ik zo met mijn gevoelens te koop liep,” smaalde Ella.

“Als ik zó goed mijn gevoelens zou kunnen verbergen,” verbeterde Pit. “Die ganse Robbert kan mij geen steek schelen.” Ze knipte met duim en wijsvinger in de lucht.

“Hoe laat is het? Kwart voor tien? Mag ik opstaan gastvrouw?”

Ze was al door het open raam in de tuin gesprongen, voor Lenie wist wat er gebeurde. “Kom je aanstonds ook, Dot?” riep ze. “De weg door het raam is de kortste.”

In de tuin was Janus bezig rozen af te snijden.

“Goeiemorgen Janus,” riep Pit al van verre.

Janus bracht een doorgroefde wijsvinger halverwege zijn strooien hoed.

“Een mooie dag, hè?”

“D‘r komt harde wind,” zei Janus.

“Juist leuk. Laat het maar waaien.”

Janus keek Pit even aan, schudde zijn hoofd, alsof hij ontdaan was over zoveel optimisme.

“Allemensen wat een mand met rozen! Ga je ‘de Burcht” versieren, Janus?”

Op die lichtzinnige vraag verwaardigde Janus zich niet eens te antwoorden.

“Je bent precies de Rosenkavalier, Janus.”

“Ja, toe maar,” zei de beminnelijke.

“Ik ga vandaag voor het eerst leren autorijden.”

“D‘r komme ongelukken van,” voorspelde Janus somber.

“Zou je denken?”

“Vast as een huis.”

“Nu, dan mogen we wel innig afscheid van elkaar nemen. Bekijk me nog maar eens goed, Janus.” Ze draaide langzaam voor hem rond. Ondanks zichzelf keek Janus haar aan.

“Je mot ‘t zelf wete. ‘t Kan mij niks schele,” gromde hij.

“Uhu. Krijg ik een van die mooie rozen om op mijn jasje te steken?

“Ja?” Ze zocht een zachtroze rozeknop uit, hield die tegen haar wangen.

“Kleurt hij mij, Janus?”

Janus toonde een paar bruine, brokkelige tanden in een van zijn zeldzame lach-grijnzen, waarmee hij in een beter humeur scheen te komen.

“Dat zal een ander je beter vertellen as ik,” zei hij.

Pit nam de steel van de roos tussen haar tanden.

“Ik geloof, dat je aanleg hebt om koket te worden, Janus. Lijk ik zo op Carmen?”

Janus, die nog nooit van Carmen gehoord had en al weer verzonken was in zijn gewone donkere stemming, zei: “Veur mien part.”

“Si tu ne m‘aimes pas, je t‘aime. Mais si tu m‘aimes, prends garde a toi,” dreigde Pit. ,.Versta je dat, Janus?”

Janus haalde alleen zijn schouders op.

“Als jij me niet mint, zal ik jou beminnen. Maar als je me bemint, pas op voor mij … Gevaarlijke woorden, hè Janus!”

Vóór Janus evenwel antwoorden kon, kwam Dot aangestoven.

“Wat sta jij met Janus te koketteren? Morgen, Janus.”

De doorgroefde wijsvinger van Janus werd even opgelicht.

“Ik hoor de auto al,” zei Pit. “Dot? Even mijn jasje halen.”

Ze liepen samen naar binnen, sprongen samen de treden weer af. Al lopende schoot Pit in het felgekleurde, korte manteltje met de wollige kraag, die zich flatteus om haar ranke halsje vlijde. De auto stond al voor het bordes stil. Robbert salueerde.

“Dag Lucas,” zong Pit.

“Goeiemorgen,” zei Dot. Dan vertrok ze haar gezicht tot een grimas. Want achter uit de wagen sprong Reep.

“Goeiemòggen! Mòggen!”

“Bonjour,” zei Pit. “Ga jij je aan me toevertrouwen?”

“Nee, dank je feestelijk,” weerde Reep af. “Ik kom Dot jouw afwezigheid vergoeden.”

“Daaraan heb ik anders helemaal geen behoefte,” zei Dot kattig.

“Ik dacht dat je mij met open armen ontvangen zou,” zuchtte Reep.

“Ik heb je toch zeker gisteravond die indruk niet gegeven.”

“Maar natuurlijk. Je kent toch zeker wel de befaamde woorden:

Was sich liebt, das neckt sich?”

“Schei alsjeblieft uit met die ouwe mop,” verzocht Dot.

“En omdat je me gisteravond zo geneckt hebt, ben ik vannacht in de eenzaamheid van mijn kamer tot de overtuiging gekomen, dat je me lieben moet.” Reep legde even de hand op zijn hart.

“Nu, ik hoop, dat ik je in drie minuten tot normalere gedachten brengen kan,” snauwde Dot.

Pit, reeds met één voet in de auto keek met haar schelmse ogen van Dot naar Reep. Robberts gezicht was als uit steen gehouwen.

“Nu, jullie zult je ongetwijfeld wel amuseren,” knikte Pit. “Zullen wij dan maar gaan, Lucas?”

“Best, juffrouw.”

Reep en Dot keken de auto na.

“Zullen wij dan ook maar gaan?” vroeg Reep.

“Het kan me niets schelen waar jij naar toe gaat.” Dot keek onverschillig naar Reep in zijn lichtgrijze pak met de slappe boord en de fleurige das. “A1 ging je naar Lapland, maar ik ga alléén de hei op.”

“Toevallig,” glunderde Reep, “ik ook.”

“Maar ik ga een andere kant uit dan jij.”

“Toevallig. Ik ook,” zei Reep.

Frits, die ‘s morgens bij het nuchter ontwaken zijn gesprek met Dot van de vorige avond veroordeeld had als krankzinnige nonsens, was na het ontbijt tot de conclusie gekomen, dat hij zich toch wel eens overtuigen wilde, of Dot na een nacht van zoete dromen ook milder gestemd was. Nu, de ontvangst was verre van mild. Reep haalde haast onmerkbaar zijn schouders op. Maar goed ook. Hij maakte een kleine, spottende buiging.

“Tot ziens,” zei hij. Weg wandelde Reep.

Een beetje verbluft keek Dot hem na.

Rare snijboon, dacht ze. Fluitend liep ze het huis binnen.

Ella, die uit de eetkamer kwam, vroeg: “Was Frits daar al?”

“Ja,” zei Dot kortaf.

“Wat wou hij?”

“Mij maar even zien.”

“Jou zien? Wat gek. Is hij dan al weer weg?”

“Ja.”

“En waarom wou hij jou zien?”

“Ik denk dat hij naar me verlangde,” praalde Dot.

Ella keek zo verbaasd, alsof ze zich niet kon voorstellen, dat er ooit iemand naar Dot zou kunnen verlangen. Dot grijnsde wijd, terwijl ze naar boven liep om haar boek te halen.

“Zullen we hier even stil houden?” vroeg Pit. “Het duizelt mij.”

“Best, juffrouw.”

Robbert reed de wagen aan de kant van de weg, zette de motor af. Pit vouwde de handen om haar knieën.

“Ik geloof, dat ik geen autohersens heb,” zei ze. “Ik ben al jouw leerrijke opmerkingen al weer vergeten.”

“O, maar dat went wel,” zei Robbert kalm.

“Denk je heus?”

“Ja, natuurlijk.”

Pit dook in de zakken van haar jasje.

“lk heb nog wat chocola warempel. Hou je van chocola, Lucas?”

“Jawel, juffrouw.”

Pit brak de reep in tweeën.

“Alsjeblieft, Lucas.”

“Dank u wel, juffrouw.”

Pit knabbelde chocola. Ze keek over de hei, met een rij donkere bomen op de achtergrond. Drie, vier witte vlinders speelden dansend om en over elkaar. In de verte, boven de bomen, steeg een blauwe rookpluim van een voorbijrijdende trein boven de bomen uit. Pit had een gevoel, alsof ze heel ver van de bewoonde wereld verwijderd was. Ze knabbelde chocola en keek eens opzij naar Robbert. Een ferme neus, dacht ze en een ferme kin. Maar waarover moest ze in vredesnaam met hem praten? Een beetje ijzig was het wel. Ze leunde haar kin op haar hand, tuurde weer weg van Robbert. Ze merkte niet, hoe Robbert naar haar keek. Hij dacht: Wat heeft ze een stralend haar en geestige ogen. Wat een pittig recht neusje en een lieve mond! Maar toen Pit omkeek, keek Robbert weer strak voor zich uit. Pit ging energiek rechtop zitten.

“Ben je al lang bij meneer Van Heijendaal in betrekking, Lucas?”

“Een paar jaar, juffrouw.”

“Bevalt het je?”

“O ja, best.”

“Is hij nogal geschikt?”

“Heel geschikt, juffrouw.”

“Zo. Ik dacht, dat hij nogal eigenaardig was.” Robbert verbeet zich. Ook dat stralende, blonde kind was niet beter dan de anderen. Het eerste het beste gesprek leidde al weer automatisch naar de jonkheer.

“Hij is helemaal niet eigenaardig, juffrouw.”

“Zo.” Stilte. Bijen zoemden. Een auto schoot voorbij. Wat een stenen beeld, dacht Pit. Ze kuchte eens even.

“Ben je wel eens in het buitenland geweest met de jonkheer?”

“ Jawel, juffrouw.”

“In Frankrijk?”

“Ja. En in Engeland.”

“Ben je ook in Parijs geweest?”

“Ja, juffrouw.”

“En in Londen?”

“Ook, juffrouw.”

Pit had hem wel graag even gestompt. Wat een hark!

“En hoe vond je Londen?”

“Heel druk, juffrouw.”

“En Parijs?”

“Oók druk,” zei Robbert.

Pit gaf het op. Het scheen, dat je met een chauffeur over andere onderwerpen moest converseren. Zou ze hem vragen of hij een meisje had? Maar dat was misschien te voorbarig zo‘n eerste keer. Dat kon ze beter voor een volgende keer bewaren. En àls hij een meisje had, zou dat onderwerp hem misschien wat kunnen ontdooien. Maar als hij meisjeloos was, zou hij zeggen: “Nee juffrouw.” En dan was daarmee de conversatie weer doodgelopen. Pit zuchtte eens. Ze gaapte verstolen. Hoera! Een nieuw onderwerp daagde in haar brein.

“Doe je aan sport, Lucas?”

“Ja, juffrouw. Voetbal en…“ Hij aarzelde even.

“Nu en?”

“En tennis, juffrouw.”

Pit straalde opeens. “Tennis jij? Wat leuk.”

Robbert dacht: Ja, dat had je van een chauffeur niet verwacht, kleine rakker. En om het meer aannemelijk te maken, zei hij: “De jonker heeft het mij geleerd, juffrouw.”

“Nu, die kan er anders een bedroefd beetje van,” zei Pit kalm.

Robbert had wel willen glunderen. Wat deden die woorden hem een ontzaglijk plezier.

“Och, dat gaat nog al,” zei hij.

Pit knipoogde vol verstandhouding.

“Kom, kom,” zei ze ondeugend.

Het was of het simpele feit, dat ‘de jonkheer” in tenniscapaciteiten te kort schoot, het ijs gebroken had. Pit leunde genoeglijk een arm op het portier.

“En hou je van muziek, Lucas?”

“Ja, heel veel, juffrouw.”

“Doe je aan muziek?”

“Ik zing maar een beetje, juffrouw. En ik speel ook een beetje viool.” Pit dreigde hem met haar vinger.

“Ik geloof, dat jij al te bescheiden bent, Lucas.”

Zo van dichtbij gezien waren haar ogen violet.

Robbert lachte maar eens, alsof hij verlegen was.

“Als we nu eens komen tennissen op ‘Sonnewende‘, moet jij eens meedoen, Lucas. Ik heb zo‘n idee, dat jij flinke smashes geven kunt. En wat die anderen spelen, dat is doodgewoon kaatsballen.”

Ja, een echte chauffeur zou nu stamelen en blozen. Het blozen ging niet op commando. Het stamelen wel.

“Maar … u ver … vergeet, ik … ik kan toch niet … als … chauffeur …“

“Onzin. Waarom niet?” zei een verontwaardigde Pit. “Als je toch goed tennissen kunt, want dat kun je, is het niet, Lucas?”

“Ja, dat gaat nogal, juffrouw.”

Leuke bescheiden boy, dacht Pit. “Welnu,” zei ze, “dan zal ik wel zorgen, dat je meedoet.”

“Maar hoe zouden de anderen er over denken?” waagde Robbert.

“Wat kan mij dat schelen? En die zullen het trouwens wel goed vinden ook.”

Robbert zweeg even. Dan zei hij: “Ik ben toch bang, dat juffrouw Heuvelink…“

“Och, wat kan mij juffrouw Heuvelink schelen! Zeur toch niet zo, Lucas,” zei Pit.

Hij vond haar verontwaardiging allerliefst.

Opnieuw stoof een grote auto voorbij. Pit ging rechtop zitten.

“Zullen we weer eens van wal steken?” zei ze. “Wat zijn ook weer de eerste handgrepen? Zie je wel, wat een uil ik ben, Lucas?”

‘s Avonds aan tafel zei Gerrit Jan:

“Ik hoop niet, dat u het te druk vindt, tante Melie, maar ik heb de Burchtvrouwen gevraagd om hier te komen musiceren.”

“Nee, ik vind het helemaal niet te druk, jongen,” zei tante Melie.

“Maar ik vind het te druk.” Reep schudde zijn hoofd…Allemensen, waar moet dat heen, wanneer we die kinderen altijd over de vloer hebben.”

“Ik dacht overigens, dat jij je voor één van die kinderen nogal interesseerde,” merkte Paul zoetsappig op.

“We zijn niet allemaal met jouw liefdes-saus overgoten,” smaalde Reep.

“Dus ik kan me weer in mijn kamer gaan opsluiten.” Robbert zuchtte kwasi-tragisch.

,.Behalve wanneer we je nodig hebben,” zei Gerrit Jan.

“En dan om te musiceren,” smaalde Reep. “Jij hebt net zo veel muzikaal gevoel als een hyena.”

“Zelfs als ik dat had, zou je het prijzenswaard in me moeten vinden, dat ik het ontwikkelen wil.” Gerrit Jan kneep zijn uilebril wat vaster.

“Ella wil duetten met me instuderen heeft ze gezegd.”

“Nu, dan vlucht ik de hei op,” schrok Reep.

“Och, maar dat kan toch heus heel aardig zijn,” zei tante Melie.

“Als u hem maar eerst eens hebt horen balken, zult u die boud-gesproken woorden wel gauw intrekken,” plaagde Robbert.

“Geen enkele avond schiet er meer over voor een gezellige bridgepartij,” plaagde Reep. “Je moet altijd maar op je voordeligst zijn, en …”

“Wees blij,” zei Gerrit Jan. “Met bridgen ben je zeer zeker op je onvoordeligst. Dus …“

“Je bent een echte salonheld geworden.” Reep bediende zich nog eens overvloedig. “Er is met jou gewoonweg niet meer te praten.”

“Ja, het is moeilijk converseren met verstandige mensen,” erkende Gerrit Jan.

“Weet je, wat ik alleen zo jammer vind,” zei tante Melie. “Dat Robbert nu weer zo‘n hele avond alleen moet zijn.”

“Och tante Melie, beklaagt u hem maar niet. Die lacht in zijn vuistje, dat hij van corvée ontslagen is.” Reep knikte naar Robbert, die wat afwezig teruglachte.

“We hebben een wandeling gemaakt ‘vanmorgen. Kólossaal,” zei Gerrit Jan.

“Dat is al de vierde keer dat we dat horen,” spotte Paul.

“En ik heb zó leuk met ze geboomd.”

“Ook dat weten we,” zei Reep. “Had je je lange grijparmen om alle drie heen?”

“En ik heb afgesproken…“

“O help ons!” zei Reep. “Hij heeft weer wat afgesproken…“

“Dat we morgen of overmorgen met z‘n allen gaan picknicken. In twee wagens. De ladies zullen voor de fourage zorgen. En u gaat ook mee, tante Melie.”

“Dat is dan de eerste verstandige opmerking, die ik sedert dagen van je vernomen heb,” prees Robbert.

Gerrit Jan streek over zijn bultige voorhoofd.

“Soms duizelt het mij,” zei hij. “A1 die genegenheid, er zijn momenten, dat ik er kapot van ben.”

“Ja, het zijn sterke benen, enz. enz.” prevelde Reep.

Toen ze later over het grasveld de meisjes zagen aankomen, vluchtte Robbert naar boven.

“Het is alsof bloemen tot menselijk leven gekomen zijn,” dweepte Gerrit Jan. Reep trok zijn wenkbrauwen op.

“Ik vind, dat het onverantwoordelijk is, als we deze grappenmakerij tot het eind toe volhouden. Die kerel wordt een levende verzenbundel. Op zijn kamer boven had Robbert schrijfgerei naar zich toegetrokken. Een pracht gelegenheid om Hetty eens te antwoorden. Hij schreef: ‘Sonnewende‘ 12 juli. Hij kraste met de pen op het vloei. Een leuk, jolig kind, die Pit. Niet aanstellerig. Wat had ze gezellig naast hem gezeten in de auto, als een echte kameraad. Stevige, kleine knuisten had ze. Hij schreef op het vloeiblad: Erica - Erica Wendelaar - Erica Wendelaar - E. W. - Erica - Wendelaar. Een lieve naam Erica. Zoet en welluidend. Erica! Dan kraste hij zorgvuldig door alle Erica‘s heen. Zou ze hem in zijn chauffeurspakje als mens gaan waarderen? Robbert staarde door het open raam naar buiten. Van beneden klonk gepraat en gelach. Af en toe het geluid van tante Melies rustige stem. En Ella‘s schelle sopraan. Hij boog zich uit het raam. Lauwe druppels -het was plotseling gaan regenen - vielen op zijn gezicht. En dat … ja, dat was de stem van Pit en haar blijde, prettige lach. Waarom zou ze lachen? Zou Reep krankzinnig doen? Of Gerrit Jan zich uitsloven met het uitkramen van zijn opgeschroefde nonsens? Robbert streek wat ongeduldig door zijn haar. Och, die kinderen lachten zo gauw …

Beneden zat Pit naast tante Melie in de diepe canapé. Pit vlocht genoeglijk de franje van het zijden tafelkleed tot dunne vlechtjes en op tante Melies schalkse vraag: “En hoe beviel het chaufferen vanmorgen?” antwoordde ze even schelms:

“O puik! Ik heb de beeldigste bochten genomen. En ik ben achteruit het hek binnengereden. En ik heb eigenhandig gezwenkt!”

“Ja … eh … Lucas is een expert op dat gebied,” lachte tante Melie. “Hoewel ik toch niet verwacht had, dat je zulke buitensporige vorderingen zou hebben gemaakt.”

Pit spreidde wijd haar handen. “Ja, ik schijn een autogenie te zijn. Zelf nooit vermoed.”

“Je mag wel oppassen, dat jij je niet Iaat verleiden om tè stoute dingen te doen. De Duivelsberg oprijden of iets dergelijks. Ik zal Lucas instructies geven.”

..Tante Melie,” zei Pit - die genoeglijke naam gleed maar zo ongevraagd over haar lippen, terwijl ze zich dicht naar haar overboog - “ik kan er geen klap van. En ik leer het nooit, geloof ik.”

“Is … eh … Lucas nogal geduldig?”

“Ja, buitengewoon.”

“Hij is niet erg spraakzaam, wel?” zei tante Melie.

“Nee. Dat is wel een bezoeking,” vond Pit.

“Maar hij is een brave jongen.”

“Ja, die indruk heb ik ook wel gekregen. Braaf maar plankerig. Heeft hij een meisje?”

“Nee kind. Ach, maar dat weet ik ook niet,” zei tante Melie en nu lachte ze voluit.

“Vanwaar die hilariteit?” vroeg Gerrit Jan, die Ella een benauwenis vond. Ella wou over muziek praten en over de duetten, die ze zich voorstelde met hem te gaan instuderen. Stomme zet van hem om niet

meteen te zeggen, dat hij geen noot kon lezen. Nu moest hij ettelijke dagen offeren om de noten te leren, als Paul of Robbert hem wilde helpen tenminste. Maar morgen had hij alvast een keelaandoening. Die zijden sjaal van Robbert zou hem wel staan.

“Vanwaar die hilariteit?” herhaalde Gerrit Jan.

“O, ik vroeg gewoon aan tante Melie of Lucas een meisje heeft,” zei Pit.

“Lucas een meisje?” vroeg Gerrit Jan die niet direct kon combineren, bête.

“Ja,” zei Pit. “Is dat zo‘n wonder?”

Gerrit Jan vlijde zich naast Pit neer. Hij duwde zijn rug tegen de weke leuning van de canapé. Plotseling bezon hij zich.

“Ach Lúcas!” ontdekte hij dan.

“Ik geloof niet, dat jij aan over-snuggerheid lijdt,” constateerde Pit kalm.

Tante Melie, die nog verstolen lachte, stond op om Paultje te hulp te komen, die plotseling voor het onafwendbare feit stond Ella, Lenie en Mia aangenaam bezig te houden. Hij trok zo‘n pijnlijk gezicht en zag er helemaal zo hulpeloos uit, dat tante Melie een catastrofe vreesde.

Ja, Paul keek verlicht, toen ze tussen Ella en Lenie zitten ging.

Gerrit Jan schoof wat dichter naar Pit toe. Eens zien of hij niet de macht bezat die kleine tijgerin te bekoren.

“Och, waarom zou ik over-snugger zijn,” zei Gerrit Jan.

“Nee, jij kunt het misschien wel zonder doen,” meende Pit. “Je hebt van die types, die geen hersens nodig hebben.”

“Ik loop er niet mee te koop,” zei Gerrit Jan.

“Het zou ook een schijntje geven.” Pit slikte een gaap in.

“En waarom wou jij weten of Lucas een meisje heeft?”

“Zo maar. Ik interesseer me voor hem.”

“Dat is bedenkelijk.”

“Helemaal niet. Ik heb graag een onderwerp, waarover ik met hem kouten kan.”

“Ah juist.” Gerrit Jan haalde zijn zijden borstzakdoekje wat verder te voorschijn. Pit wierp er geen blik op. Hij kuchte eens.

“Uit betrouwbare bron heb ik vernomen,” zei hij dan, “dat Lucas zich nogal … eh … interesseert voor … eh … het dienstmeisje van mijn hospita in Leiden.”

“Hoe heet ze?” vroeg Pit.

“Ja, dat weet ik niet. Lientje of Dientje of Mientje.”

“En hoe ziet ze er uit?”

“O, gewoon. Dik. Met … eh … met rooie wangen en blond en -hoe noem je dat?” Gerrit Jan wees op zijn voorhoofd.

“Niet helemaal fris?” vroeg Pit en er was naast afschuw een grote dosis ongeloofwaardigheid in haar stem.

“Nee, stel je voor,” schrok Gerrit Jan. “lk bedoel pony. Heet het zo niet? Van die haarfranje.”

“O ja,” zei Pit verlucht. “Dus dik en blond met rode wangen en pony. Heeft ze kort haar?”

“Dat weet ik niet. Ik heb haar nooit van achteren gezien.”

“Is het een aardig meisje?”

“Ja kind, dàt weet ik ook niet,” zei Gerrit Jan braaf. “Ik weet alleen, dat ze heerlijk kookt. Ja, Lucas krijgt wel een vrouw later, die goed koken kan.”

“Gelukkig voor hem.” Pit speelde met de zilveren kwast van haar japonnetje.

“Dat is zeker gelukkig voor hem. Ik vind altijd … wat gaat u doen, tante Melie?”

“Even kijken of er nog spuitwater genoeg is.”

Gerrit Jan was al bij de bel.

“Laat Lucas dat toch doen. Blijft u nu maar rustig zitten, tante Melie.”

Gerrit Jan keerde weer op zijn schreden naar de canapé terug. Hij zag nog net, dat Dot en Reep samen de tuin inliepen. Met verbeten jalouzie keek Ella naar Gerrit Jans smalle rug.

Gerrit Jan zat. Hij deinde even op en neer.

Een tikje op de deur.

“Wat is er van uw dienst, jonker?” De bescheiden stem, de strakke figuur van de chauffeur.

“Och, kijk jij even of er nog spuitwater is … eh … Lucas. En breng dan meteen een paar syfons mee naar boven.”

“Heel goed jonker.”

Pit neuriede zacht. Ze zat wat afgewend van Gerrit Jan. Nee, direct gemakkelijk maakte ze het hem niet. Gerrit Jan legde een kussen achter Pits rug.

“Ik houd helemaal niet van kussens in mijn rug,” zei Pit.

“O, maar wel van dit,” zei Gerrit Jan. “Dit kleurt zo goed bij je blonde haar.” Hij nam de zilveren kwast, die opzij van haar japonnetje hing, in zijn handen, speelde er mee.

Een klop op de deur.

De bescheiden stem, die zei:

“Er waren nog drie syfons, jonker. Ik heb ze alle drie maar meegenomen.”

“Heel goed, Lucas.”

Robbert - in de deur staand - afwachtend of Gerrit Jan nog wat zeggen zou, zag onmiddellijk hoe Gerrit Jans benige vingers speelden met de

zijden kwast van Pits jurk. Hij fronste even zijn wenkbrauwen. Ze scheen er op gesteld te zijn. Dus tòch…

En Pit, met de handen om haar knieën gevouwen, keek naar Robbert. Ze kon zich niet voorstellen, dat hij zich interesseerde voor een dikke Dientje of Mientje met rooie wangen en pony. Hij was iemand, die toch zeker wel … Ze bewoog haar schouders, alsof ze iets van zich afschudde. Wat kon het haar schelen.

“Verder nog iets van uw dienst jonker?”

Gerrit Jan bewoog hooghartig zijn hand.

“Nee nee, dank je wel.”

“Morgenochtend weer om tien uur, Lucas?” vroeg Pit.

“Heel best, juffrouw. Als de jonkheer het goed vindt.”

Wat leefden zijn bruine ogen op. Ze werden ‘menselijk”, dacht Pit. Hij leek opeens geen machine meer. “En ik zal proberen om snuggerder te zijn, Lucas.”

“U leert het gauw genoeg,” zei hij glimlachend.

Pit knikte tegen hem. Ze merkte niet eens, dat Gerrit Jan de kwast nog vast had. De deur werd weer bescheiden dichtgetrokken. Gerrit Jan zei:

“Ik ga morgenochtend mee.”

“Waarom?” vroeg Pit.

“Ik wil er wel eens bij zijn.”

“Maar waarom?”

“Eens kijken welke vorderingen je maakt.”

“Ik dacht, dat je morgen ging picknicken.”

“Nee, overmorgen kindje,” zei Gerrit Jan. “Dat hebben we straks afgesproken.”

“Je zult me afleiden,” snibde Pit.

“Ik voel me zeer gevleid,” zei Gerrit Jan.

En Pit, die als een nachtmerrie voorvoelde, hoe Gerrit Jan achter haar rug zou zitten, had wel kunnen stampvoeten.

“Je hoeft je anders helemaal niet gevleid te voelen,” smaalde Pit. “Ik heb heel onvleiende gedachten.”

“O, tòch niet,” fleemde Gerrit Jan.

Pit rukte opeens de kwast uit zijn handen.

“Ik zou me maar eens met Ella gaan occuperen,” zei ze dan. “Die ziet bloed gewoonweg.”

“Wil je me zo graag kwijt?”

Pit zuchtte. “Nee,” zei ze. “Als ik ja zeg, geloof je me immers toch niet. Ik wijs je alleen op je gastheerplichten.”

“Als ik maar weer terug mag komen,” zei Gerrit Jan.

“O, griezelig graag.” Pit nam zich voor, om desnoods bij tante Melie op de knie te gaan zitten. Maar zo‘n weeïg tête a tête met de jonkheer moest vermeden worden.

“Lach dan eerst tegen me, Erica.”

Erica sperde haar mond open, toonde al haar gezonde tanden en kiezen.

“En zul je dan lief voor me zijn?”

“Wacht maar af.” Pit keek geheimzinnig.

Gerrit Jan legde de hand op zijn hart.

“Dit uur was het schoonste van mijn leven,” zei hij.

“Nu, dat spijt me voor je,” zei Pit hartgrondig.

En ternauwernood was Gerrit Jan weer teruggeslenterd naar Ella, die lichtelijk boudeerde, naar Lenie, die toch liefjes glimlachte, naar Mia, die wat afwezig staarde en naar tante Melie, die opgewekt zei: “Zo jongen, kom je ons ook weer eens gezelschap houden?” of Pit liep door de hal naar de tuin. De regen was weer opgehouden. Alles geurde. Ze hief haar gezicht. Voor zich uit zag ze Dot en Reep gaan. Dot slingerde met haar armen en keek onverschillig weg van Reep. Pit ging onder de kastanjeboom zitten. De bladeren waren zo dicht, dat de tuinstoel niet eens nat was. Ze kruiste haar lichte schoentjes over elkaar. Ze verlangde er opeens naar om bij haar ouders te zijn, die nu logeerden in een geestig dorpje.

Ze voelde zich eenzaam. Als het niet àl te bespottelijk was, zou ze graag even willen huilen. Ze beet zich op haar onderlip. Ze hoorde Dot zeggen: “O, ik heb het prettig bij tante Mies. Maar natuurlijk mis ik vader en moeder nog zo vaak.”

En Reep, die antwoordde - was dat werkelijk Reep, de snauwer? -

“Ja, dat kan ik me innig indenken, Dot.”

“Daar heb je Pit warempel. Wat doe jij hier, kind?”

“Uitblazen,” zei Pit.

“Storen we je?” vroeg Reep, “in je overpeinzingen?”

“O nee, helemaal niet.”

Dot plofte ook neer. “Wat is het hier verrukkelijk.”

Reep leunde tegen de tuintafel. Hij stak een sigaret op.

Door de open ramen kwam het geluid van Ella‘s meesterlijke pianospel.

“Een wals van Chopin,” zei Pit. Ze keek naar de verlichte ramen.

“Als Ella speelt, sleept ze me gewoonweg mee.”

Reep rookte onaangedaan. “Mij sleept ze niet mee gelukkig,” zei hij.

En hij trachtte Dots blik vast te houden, maar die keek een andere kant uit. Hij had leuk en kameraadschappelijk gepraat en dan vond ze hem heel geschikt, maar daarom lonkte ze nog niet terug, als hij dat misschien verwachtte.

“Hé,” zei Pit opeens, toen de laatste toon van de wals weggestorven

was“,boven is ook een raam verlicht. En wie leunt daar uit?”

“O, dat zal Robbert zijn,” zei Reep onverschillig.

“Robbert! Welnee, die zie ik hier vandaan staan.”

“Och, nu ja, ik bedoel … wáár zei je?”

“Kijk. Daar boven de salon.”

“Oh daar!” zei Reep, alsof hij er nu pas achter kwam. “Dat is de kamer van Robbert. Ik denk, dat Lucas daar de boel opruimt.”

“O,” zei Pit. Ze bleef naar het raam turen. Lucas had de ellebogen op de vensterbank gestut. Hij scheen aandachtig te luisteren. Zou hij denken aan de dikke, blonde Dientje, die zo goed kon koken? Zou hij verlangen, dat die nu bij hem was en zou hij dan met haar praten over …

Hier stokten Pits gedachten. Nee, ze had geen flauw begrip waarover Lucas en Dientje zouden kunnen praten …

Ella begon de Sonate Pathétique te spelen.

Pit leunde achterover. Ze sloot haar ogen. Achter haar oogleden brandden opeens de tranen …

Voor de deur van Robberts kamer stonden hij en Gerrit Jan stil. Robbert had de meisjes naar huis gebracht. .

“Zeiden ze nog wat?” vroeg Gerrit Jan.

“Néé.” Robbert zei het wat kortaf.

“Heeft die lieve, blonde Erica niet de groeten voor mij meegegeven?”

“Nee. Waarom zou ze?”

“Zij belooft een stralende schoonheid te worden,” dweepte Gerrit Jan. “Een zeldzaam beeldig gezichtje heeft ze.”

“Ja, dat zul je vanavond wel goed hebben kunnen constateren. Je zat zo dicht naast haar,” zei Robbert.

“Wil je wel geloven,” zei Gerrit Jan, “dat ik compleet niet weet, waar ik mijn affecties moet plaatsen? L‘embarras du choix. Maar die kleine, schattige Erica…“ Robbert deed zijn kamerdeur open.

“Welterusten,” zei hij.