Hoofdstuk XIX
Waarin alles een gelukkig einde heeft
Op de Veemarkt bij de Hugo de Grootstraat wapperden vlaggen en
vaandels, speelde de muziek en waren honderden kinderen en ouders
verzameld. De buurtvereniging ,De Oranjevlag' gaf er haar
jaarlijkse wedstrijd en volksspelen, en die gelegenheid trok altijd
een groot aantal toeschouwers. De zon scheen vrolijk over het
terrein, waar een echt feestelijke stemming heerste. Achter de
touwen die de renbaan van het overige gedeelte scheidden, stonden
vrienden en kennissen, vaders en moeders der jeugdige deelnemers,
en aan de vrolijke uitroepen kon men wel horen dat zij zich
allemaal kostelijk amuseerden. „Vooruit, Gerrit, laat je maar niet
op je kop zitten, jongen! " „Zeg Kees, heb je wel weerhakies in je
schoenen om in de mast te klimmen? " „Geef 'm van katoen, Jan! Je
loopt maar net zo hard of je moeder je met een bezem achterna zit!
" En zo ging het de hele tijd. Overal gelach en gepraat. Er heerste
een echt Rotterdamse, gezellige, opgewekte feeststemming. Pietje
Bell en de rest van ,De Zwarte Hand' stonden aan het begin van de
renbaan. Een hoornblazer blies een signaal. Dat gaf wat stilte. De
jongens waren in groepen van tien verdeeld. De baan was honderd
meter lang en ze moesten die heen en terug lopen. Er waren veertig
jongens ingeschreven v.oor hardlopen en tonnetje kruipen. De
hardlopers zouden het eerst aan de beurt komen. „Eerste groep! "
riep de starter en de jongens gingen op een rij staan. Onder hen
was Engeltje. „Denk erom dat je wint, hoor," zei Pietje, die bij de
laatste groep was ingedeeld. Maar hij keek met bezorgde blikken
naar een jongen met lange benen die naast Engeltje stond. „Als die
ooievaar begint te tippelen, moet je hem maar voor zijn voeten
blijven lopen," fluisterde Pietje zijn vriend in het oor. „Klaar? "
riep de starter, een pistool omhoog houdend. „Bom! " ging het schot
en daar vlogen twintig benen de baan af! Pietje had het goed
ingezien: de jongen met de ooievaarsbenen was in een wip vooruit en
het leek wel of geen der anderen hem kon inhalen. Maar zijn succes
duurde niet lang, want ofschoon hij prachtig begon en zijn
tegenstanders een heel eind vooruit was, bleek hij kortademig te
zijn en hield zijn vaart niet lang vol. Hij was dan ook spoedig
ingehaald door een ander, die het heel wat kalmer aanlegde. Tot
Pietjes teleurstelling kwam Engeltje pas in de achterhoede
aanzetten en hoe hij ook schreeuwde: „Haal op. Engeltje, haal op! "
het hielp niet veel. De winnaar van de eerste groep was een sterke
knaap, die niet eens vermoeid scheen te zijn van de lange ren.
„Zeg, wat 'n slak ben jij," voegde Pietje Engeltje toe. ,,'k Wed
dat een slak op krukken nog harder kan lopen." Bij de tweede groep
waren Blikkie en Peentje. Pietje stelde al zijn hoop en vertrouwen
nu in die twee. Opnieuw klonk het schot van de starter, opnieuw
vloog een groep jongens als pijlen over de baan voort, maar helaas,
noch Blikkie noch Peentje won de race. Pietje gooide van spijt zijn
alpino op de grond en stampte erop.Bij de derde groep was niemand
die hij kende, zo weinig lette hij op hen. Intussen keek hij zijn
eigen mededingers eens van terzijde aan. Onder zijn negen
tegenstanders waren er twee die er wel naar uitzagen dat ze benen
konden maken, merkte Piet zonder enige bezorgdheid op. De rest
scheen er nogal onschadelijk uit te zien, maar je kon nooit weten.
De kleinste apen konden soms het hardst lopen. Niet dat Pietjes
benen hem ooit de dienst weigerden. O nee, hij kon meedoen als de
beste! Onder het gejuich der omstanders kwam de winnaar van de
derde groep binnen, waarop de vierde en laatste groep haar plaats
voor de wedstrijd innam. In het ziekenhuis lag Sproet ongeduldig te
wachten op nieuws van het feestterrein. Eindelijk kwam de zuster
naar zijn bed toe. „Hoor eens, vent, Pietje Bells vader zegt dat
Pietje nu klaar staat voor de wedstrijd. En hij wou graag weten hoe
het met je is." „O zuster, ik ben veel, veel beter... Ik ga
helemaal beter worden."„Dat is goed nieuws, Gerrit." „Niet
Gerrit... Sproet. En zuster, laat zijn vader aan Pietje zeggen dat
de jongens allemaal moeten winnen... allemaal... en dat ik weer
gauw op zal zijn en met ze spelen ga..." „Best Ger... Sproet, ik
zal het zeggen." „Vierde groep, klaar? " riep de starter. Bom! Ging
het pistoolschot. Rrrrrt... vlogen de jongens vooruit. Pietje liep
erg taktisch, hij bekeek het. Hij bleef de jongen die het verst
vooruit was, op de voet volgen. Spoedig begon deze te vertragen en
een ander nam zijn plaats in. Pietje volgde nu deze knaap op de
hielen. Maar ook deze hield het niet lang vol en Pietje wachtte, al
voortlopende, zonder zich buitengewoon in te spannen, op de
volgende mededinger. Maar er scheen niemand te zijn, die het zover
kon brengen. Daarom vertraagde Pietje zijn vaart wat, om te zien
wat de anderen zouden doen.Echter scheen er ook een andere knaap in
die groep te zijn, die er een methode op na hield. Hij was
voortdurend in de achterhoede gebleven en liet de anderen kalm
vooruitgaan. Hij bewaarde zijn beste krachten tot later. En opeens
begon hij, bij het keerpunt, stoom op te zetten. Pietje keek over
zijn schouder en zag het dreigende gevaar. Hij begreep dat hij hier
met een werkelijke tegenstander te doen had. Voor een ogenblik
bleef hij de ander voor, maar met iedere seconde haalde de jongen
hem in. Nog twintig meters! Pietje spande zijn laatste krachten in!
De jongen was nu gelijk met hem. Nog tien meters... vijf... Pietje
vloog over de eindstreep, een tiende van een seconde later gevolgd
door de andere knaap. „Pietje Bell gewonnen! " schreeuwde de
starter. Dat gaf me een gejuich, want Pietje Bell was natuurlijk
overbekend in de stad, en zij, die hem niet reeds herkend hadden,
maar nu zijn naam hoorden uitroepen, schreeuwden het hardst mee. Er
zou nu later een eindwedstrijd gehouden worden om vier prijzen,
waarvan de eerste een horloge was! Maar omdat de hardlopers nu
allen vermoeid waren, ging men over tot de andere wedstrijden. Een
halfuurtje later echter werden de vier winnaars der wedrennen op
één lijn gesteld. Pietje stond in het midden. Hij had zich
voorgenomen, op zijn minst de eerste prijs te winnen... de eerste
prijs... of niets. De eer van ,De Zwarte Hand' was ermee
gemoeid!
„Klaar? " de jongens zetten zich schrap. Bom! ging het schot.
Het leek wel of het nu nog veel sneller ging dan tevoren! De vier
winnaars waren natuurlijk alle vier van plan de eerste prijs weg te
halen! Een lange tijd bleven ze allen gelijk, toen schoot er één
naar voren, maar die begon zijn spurt een beetje te vroeg en kon
het niet volhouden. Een ogenblik later probeerde een ander een paar
meters voor te komen. Hij handhaafde die plaats voor enkele
seconden en vertraagde toen. Bij het keerpunt kwam een van Pietjes
tegenstanders op het idee, dat hij Pietje vee! meer vóór moest zijn
om het te winnen, en Pietje liet hem zijn gang gaan, hoewel hij
ervoor zorgde, op de hielen van de jongen te blijven. Sneller en
sneller renden ze, de andere twee ver achter zich latend. De
toeschouwers schreeuwden zich de kelen hees: „Haal op. Pietje Bell,
haal op Pietje Bell! " Maar het leek nu, of Pietje de ander niet
kon passeren. Hij was wel dicht op de hielen van de jongen, maar
voorbijgaan kon hij hem niet. Nog slechts dertig meters van de
eindstreep en nóg was Pietje nummer twee. Opeens vloog hem de
gedachte aan Sproet door het hoofd. Je mót winnen, je mót winnen.
Met bovenmenselijke krachtsinspanning vergrootte Pietje zijn
stappen en op vijf meters van de eindstreep vloog hij de ander
voorbij onder het donderend gejuich van het publiek. „Pietje Bell
heeft de eerste prijs gewonnen! Hoera!!" De muziek speelde een
vrolijke mars en onder handgeklap werd Piet het zilveren horloge
overgereikt, en ook de andere winnaars hun prijzen toegekend. De
andere leden van ,De Zwarte Hand' hoewel ze zelf niets gewonnen
hadden, waren net zo blij als Pietje, want hij had de eer van de
club opgehouden... en... wat meer belangrijk was, had de wedstrijd
gewonnen voor Sproet.
Ze waren voor het ogenblik tevreden en verlangden ernaar
Sproet het goede nieuws te gaan brengen. Ze verlieten dus het
feestterrein, namen hun Top-fietsen, die ze in bewaring gegeven
hadden, in ontvangst en reden terug naar de Herenstraat, om eerst
vader en moeder Bell het blijde nieuws te vertellen. Aan het
horloge hing een groot, blauw lint, waarop met gouden letters
gedrukt stond:
Eerste prijs — Hardlopen.
Pietje hield de prijs omhoog, toen hij de winkel binnentrad,
gevolgd door de jongens, en riep uit: „Vader kijk eens, eerste
prijs! " Maar o, o, daar stond Geelman, de drogist, met vader te
praten. Hij draaide zich om en keek Pietje aan met een gezicht vol
verachting. „Eerste prijs voor wat? " vroeg hij nors. „Voor
hardlopen! " zei Pietje trots. „Bah, hardlopen. Mijn zoon Jozef
heeft eens een prijs behaald met verzen opzeggen en een andere
prijs met een opstel over ,de kikvors in het voorjaar'." „Wel, mijn
zoon Piet wil niks met opstellen te maken hebben," zei vader Bell.
„En heeft jouw zoon Jozef wel eens een collecte gehouden voor zijn
meester, en een feest voor hem gegeven met een mooi beeld? Heeft
jouw zoon Jozef wel eens een compagnie soldaten gecommandeerd in
Den Haag? Heeft hij weieens, om jouw woorden te gebruiken, zijn
vijanden liefgehad? " „Mijn zoon Jozef heeft geen vijanden," beet
Geelman hem toe, „want daar is hij veel te fatsoenlijk voor. Nou,
ik groet je! " De drogist liep nijdig heen. Vader Bell lachte maar
gemoedelijk. Geelman was een goede, oude vriend en al mopperde hij
ook vaak, hij was werkelijk een goed man. „Wel jongen," vervolgde
vader tot Pietje, „dat is nou toch wel eens aardig van je. En
luister, ik heb precies gedaan wat je me gezegd hebt. En Sproet
stuurde antwoord dat hij-al veel beter was en zeer zeker helemaal
beter verwachtte te worden. Hij geloofde subiet dat jij niet kon
winnen als hij niet beter werd."Piet keek zijn vader verbaasd aan.
„Maar het is waar, vader. Dacht je nou dat ik zo hard kon lopen om
te winnen als Sproet toch doodging? Wat kan mij dat horloge
schelen? We gaan het aan Sproet brengen in het ziekenhuis. Kom mee,
jongens, we gaan op de fiets." Bell keek zijn zoontje met open mond
na en liet de handen langs het lijf vallen. „Heb je ooit zo'n
jongen gezien? " riep hij lachend uit. ,,'t Is toch een
reuzetype."
Ze werden ditmaal alle drie toegelaten. Pietje, Engeltje en
Peentje. Met de pet in de handen volgden zij de dokter, die het
prachtig vond dat zij gekomen waren. De patiënt ging daardoor erg
goed vooruit. Gesteund door kussens zat Sproet half rechtop in zijn
bed, zijn ogen vol verwachting op de deur gericht. Daar kwamen ze
binnen... de dokter achteraan nu... Piet voorop. Met stralend
gezicht hield hij het horloge omhoog en riep uit: „Sproet! Kijk
eens! Eerste prijs! Voor jou." Alle zieke kinderen in de zaal keken
in spanning toe, sommigen zeiden, vol bewondering: „Hèèèè...! "
Sproets ogen schitterden van blijdschap en hij stak zijn hand uit
naar het blinkende horloge. „O, Pietje... Voor mij? ... Heus? ? ...
Waarom? " „Omdat je nou gauw uit het ziekenhuis komt en dan moet je
het zondags dragen met je nieuwe pakkie... Gommes, d'r was niks
aan, hoor, om die wedstrijd te winnen... ze liepen allemaal als
ouwe wijven en ik liep niet eens zo erg hard... moet je niet
denken, hoor." „Staat-ie wel lekker te jokken," zei Engeltje,
„geloof d'r maar niks van. Sproet. D'r waren een paar jongens, die
haast harder liepen dan hij; een ervan had net ooievaarspo... benen
en die maakte zulke grote stappe! " „Hebben jullie allemaal wat
gewonnen? " vroeg Sproet. „Nee, alleen Pietje," zei Peentje. „Ja,
da's jammer," vertelde Pietje, „Engeltje liep net of-ie naar de
tandarts ging en Peentje viel haast over z'n eigen benen en was pas
aan het keerpunt, toen de volgende wedstrijd begon." Sproet
grinnikte eens en zei: „Niks van aan." ,,'t Is wèl," zei Pietje.
„En d'r was één jongen en die liep zo verschrikkelijk hard, dattie
zichzelf niet houwen kon en toen die aan het eind gekomen was,
bleef-ie maar doorlopen, weer de hele baan om en nog eens en nog
eens en toen hebben ze een grote, brede plank genomen om hem tegen
te houwen, maar hij vloog pardoes door die dikke plank heen en ze
hebben hem nog niet te pakken. En d'r was een andere jongen, die
moest door een ton kruipen, maar hij was zo dik en vet dattie d'r
niet doorheen kon en toen bleef-ie in de ton vastzitten en omdat-ie
zo niet kon lopen, hebben we 'm toen maar naar huis gerold..."
„Nu," sprak de dokter lachend, „jij kunt me ook pracht verhalen
vertellen, Pietje. Maar nu is het welletjes geweest en we mogen de
patiënt niet al te veel opwinden. Hij gaat nu erg goed vooruit en
als het zo door blijft gaan, zal hij wel gauw weer thuis
zijn."
In de gang sprak de dokter nog even met Pietje en zei: „Jongen,
jij hebt meer gedaan dan zes dokters hadden kunnen verrichten. Ga
jij maar gerust door met de mensen te helpen en op te vrolijken! Ik
heb weieens dingen over jou in de krant gelezen, maar nu ik je
beter ken, zeg ik van harte: Pietje Bell, je bent een rakker, maar
je hebt een hart van goud! "