Hoofdstuk IX


Pietje gaat op visite en speelt Vaderlandse geschiedenis

Pietje vond het heel prettig, dat zijn zuster zo rijk getrouwd was. Och, och, wat was het toch een vreselijk gezellig huis met al die mensen en al die kamers en wat kon je er lekker spelen! Er waren van die heerlijke lange gangen en brede trappen waarlangs je fijn naar beneden kon roetsjen. En een deftig dienstmeisje, dat Martha had! Jeanet heette ze, en ze droeg een zwarte jurk en had een wit mutsje op. Op Pietje scheen ze het niet erg begrepen te hebben, ze was blijkbaar een ander soort jongetje gewend. Maar — ze hield zich goed en noemde Pietje zelfs Jonker'. Stel je voor. Jonker Pietje Bell uit het schoenenpaleis uit de Herenstraat. Dan was zijn vader een graaf en zijn moeder een barones. Een beetje kale barones dan zeker, want een echte barones zou haar zoontje, de jonker, geen boterhammen met stroop geven, maar pudding voor zijn ontbijt en mokkataart voor zijn middageten. Daar had je het alweer! „Jonker, u moet eerst baden voor het diner, de badkamer is in orde. Eerste deur rechts! " Nu had Pietje helemaal geen hekel aan water, vroeger wel, nou ja, toen hij een dreumes was, maar met het schoolzwemmen was hij een van de besten en hij wist nu ook dat zwemmen fijn en gezond is. Maar — baden voor het eten, dat was nu weer echt wat voor Martha. „En uw avondkleding is ook gereed," vervolgde het meisje onverstoorbaar. Avondkleding? Wat had Pietje nu weer aan zijn sinaasappe-lenkar hangen? Moest je hier eerst je zondagse pakje aantrekken voor je ging eten? Om je een hoedje te lachen! Ja, daar lag het pakje, net precies dat ding waar hij zo vreselijk het land aan had. Martha had het verleden jaar gekocht, toen ze hem mee wilde riemen naar een deftige partij. Van fluweel was het, met een wit kraagje en je was er net een aangeklede baviaan mee. Enfin, hij zou met die Haagse bluf maar mee doen, er zat niets anders op. Pietje verdween in de badkamer. Enige ogenblikken later kwam Martha eens naar haar broertje kijken. Ze klopte aan de deur en wachtte tot Pietje ,binnen' zou roepen. Er kwam echter geen antwoord. Martha klopte nog eens, maar het bleef stil. Toen trad ze binnen en vond Pietje op het balcon, die in gesprek was met een paar jongens die daar beneden aan het spelen waren. Op de tenen sloop ze naderbij en door de gordijnen heen zag ze dat Pietje met een groepje tien- è twaalfjarige jongens aan het praten was. „Nee," hoorde Martha haar broertje zeggen, „ik woon hier niet. Me zus woont hier. Ik woon in Rotterdam, mijn vader is schoenmaker in de Herenstraat. Waar gaan jullie naar toe? " „Wij gaan naar huis," was het antwoord. „Wij zijn wezen bramen plukken in de duinen. Wil je d'r wat hebben? " „Nou en óf," zei Pietje. „Gooi ze maar naar boven." Op dat ogenblik greep Martha Pietje van achteren bij de kiel en trok hem naar binnen, snel de balkondeuren sluitend. „Ben je niet goed wijs, Piet? Dat kun je hier niet doen, hoor. Luister nu eens goed naar me en probeer mij in 's hemelsnaam te begrijpen. Je bent hier niet in vaders winkel in de Herenstraat, en je kunt niet van het balkon af tegen straatkinderen praten. Nu gaan we spoedig dineren, en ik zou graag willen dat je je een beetje opknapte. Kom, ik zal eens flink je gezicht wassen en dan kun je wel voorlopig dit pak aanhouden, als je 't maar eens goed afborstelt." Onder Martha's leiding was Pietje weldra toonbaar geworden. „We hebben gezelschap aan het diner," vertelde ze. „Kennissen van Paul. Het zijn deftige lui, gedraag je dus alsjeblieft netjes en praat niet gedurende het diner en vooral niet over Peentje of Blikkie of hoe al die kameraden van je heten mogen. En houd alsjeblieft ook je mond over vaders schoenwinkel in de Herenstraat..." „Waarom? 't Is toch waar? " „Jawel, maar je hoeft dat niet aan iedereen te vertellen. Ziezo, nu zie je er weer schoon en netjes uit. Ik moet nu naar beneden om de gasten te verwelkomen. Blijf jij nu nog een ogenblikje hier en als je de gong hoort, mag je komen." Pietje vond het best, maar zijn kamer bood verder niet veel aantrekkelijks... Hij zou het huis maar eens gaan verkennen. Aan het achtereind van de gang zag hij de bomen van een tuin. Daar moest hij ook bepaald eens een kijkje gaan nemen. En dan was er weer een trap. Die ging zeker naar de zolder. Pietje klom naar boven en had weldra de grote zolderruimte bereikt. De bewoners van het gebouw zetten hier koffers en dozen neer, meubels die niet meer gebruikt werden, voorwerpen uit de oude tijd, zelfs historische souvenirs die het geslacht der Velinga's in de loop van de jaren had vergaard stonden er. Pietje snuffelde overal eens rond en ontdekte dat een der oude koffers niet op slot was. Hij lichtte het deksel ervan op en zag een verzameling kostuums uit vroeger tijden. Er was ook een witte poederpruik bij. Pietje dacht dat het wel een aardige verrassing voor Martha en haar gasten zou zijn, als hij zich eens verkleedde. Tien minuten later weerklonk het geluid van de gong door het huis, en toen de gasten met de heer en mevrouw Velinga in de eetkamer aan tafel gezeten waren, ging de deur open en trad Pietje binnen, uitgedost in een slecht bij elkaar passend kostuum. Hij had een witte pruik scheef op het hoofd en daarop was een oude, Franse sjako geplaatst met een vervaarlijke pluim erop! Een ouderwets dameskostuum met lange sleep, en een grappig klein parasolletje pasten daar helemaal niet bij, vooral ook niet, daar Pietje een paar rijlaarzen met sporen had aangetrokken, die rinkelden bij iedere voetstap. De gasten, de heer en mevrouw Tuylen tot Zuylen, plaatsten hun brillen wat beter op de neus en bestudeerden Pietje een ogenblik in stomme verbazing. Martha werd wit van schrik, maar Paul stikte haast van het lachen. Hij liep op Pietje toe en zei verontschuldigend tot de anderen: „Hij heeft originele ideeën, ons broertje. Mag ik u voorstellen, Pietje Bell, dames en heren, een der leukste jongens in ons hele Nederland en een avonturier van het eerste water. Pietje... de heer en mevrouw Tuylen tot Zuylen." Pietje nam beleefd de sjako af waarbij hem de pruik van het hoofd viel. Paul leidde hem de kamer uit en ontdeed hem van het potsierlijk kostuum. „Erg leuk. Piet, maar kom nu stilletjes met mij mee, dan gaan we eten, hè? Je kunt naast mij zitten." We zullen maar niet precies alles vertellen, wat Pietje aan tafel deed of vergat te doen. Het zou heel wat beter en wijzer geweest zijn, als Martha hem maar voorlopig in een andere kamer had laten eten. Ze zou zichzelf en haar gasten dan heel wat onaangename verrassingen hebben bespaard. Pietje kon maar niet begrijpen waarom hij zoveel vorken, lepels en messen nodig had naast zijn bord, gunst, hij kon alles best met één vork eten, net als thuis. En gommes, hij kreeg wel vier- of vijfmaal een schoon bord, met telkens weer wat anders erop. Thuis kreeg hij van moeder één flink bord, lekker vol geschept met boerenkool en worst, en één vork en daar kon hij dapper mee overweg. Stel je voor dat moeder elke middag voor het kleine huisgezin twaalf borden en vier-en-twintig vorken en messen zou moeten klaar hebben! En je moest je nota bene haasten met alles op te eten, want als je een beetje aan het praten was, kwam die vervelende Jeanet en die nam het bord pardoes van onder je neus weg en zette dan weer een leeg bord neer. Ging-die dan stiekem zelf ergens opeten, natuurlijk. Eerst had Pietje zich tamelijk stil gehouden. Hij bekeek onder het eten de gasten eens en gaf Paul een knipoogje. De heer en mevrouw Tuylen tot Zuylen bespraken politieke gebeurtenissen en daar begreep Pietje geen sikkepit van. Hij vond het droog en saai. Hij zou weieens wat aardigers vertellen. En opeens — vóór Martha het beletten kon — stak hij van wal. Nou en had meneer van Buylen tot Huylen ook weieens een agent van de sokken gereden met z'n auto, of had-ie geen auto? Pau! Velinga verslikte zich in een visgraatje en Martha maakte wanhopige gebaren tegen Pietje om zijn mond te houden. De heer en mevrouw Tuylen tot Zuylen trokken hun wenkbrauwen op en aten zwijgend door, soms een vragende blik werpend op hun gastvrouw. Tot nu toe was Pietjes gebabbel nogal onschuldig geweest, maar Martha zag met schrik en beven het ogenblik tegemoet, waarop hij zou beginnen te vertellen van Peentje en Blikkie en Sproet, namen, die in de hoge kringen der Velinga's en Tuylen tot Zuylen niet voorkwamen. Jeanet, het welopgevoede en ervaren dienstmeisje wist met een list dat onheil te voorkomen door de jonker mede te delen dat er iemand was in de bibliotheek, die hem iets wilde geven. Martha wierp een dankbare blik op Jeanet, toen deze met Pietje niet naar het aangewezen vertrek, maar naar de keuken ging, waar de jongen verder zijn maag kon vullen zonder zijn zuster en zwager van schrik de stuipen op het lijf te jagen. Midden in de nacht werd Martha gewekt door een zonderling gedruis dat ergens uit de gang scheen te komen. Ze richtte zich op in bed eri luisterde aandachtig. Het scheen van boven te komen, en het was alsof er iemand telkens tegen iets aanstootte. Martha hield haar adem in. Paul lag rustig te slapen en ze wist niet, of ze hem wakker zou maken of niet. Opnieuw hoorde ze een gestommel... het kwam nu heel duidelijk van de zolder. Het leek veel op het gekletter van wapenen... en met schrik dacht ze aan enige bijgelovige familieleden van Paul, die beweerden dat er ridders uit de oude tijd 's nachts door het huis spookten. Die gedachte deed haar sidderen. Duidelijk hoorde ze nu het geluid van een sabel tegen metaal... en bevend schudde ze Paul bij de arm. Paul knorde even en opende toen de ogen „ Paul," fluisterde Martha, „word eens wakker... d'r is wat." „Hè? Er is wat? Waar is wat? "„Sssst luister. Er is iemand op de zolder." Paul kwam nu ook overeind zitten en luisterde. Bom! Daar viel iets op de zoldervloer. Ze hoorden het allebei duidelijk. „Paul er is een inbreker op de zolder... bel de politie," fluisterde Martha, en haar stem beefde. Paul was lang niet bang uitgevallen, hij was in dienst geweest en had meer dan eens 's nachts oefeningen meegemaakt. „Kom, kom," zei hij geruststellend, „ik zal zelf wel eens even gaan kijken... Ik heb een pistool op mijn kamer..." „Om 's hemelsnaam... neen, Paul... Bel de politie op, toe, alsjeblieft, ik smeek het je..." „Nu, als je het met alle geweld wilt... goed dan." Paul voldeed aan Martha's zenuwachtig verlangen en tien minuten later opende hij de voordeur om 'n politieagent binnen te laten. „We zullen dan maar dadelijk naar boven gaan, meneer," zei de agent, en trok zijn revolver. Gevolgd door Paul en de andere bewoners, die op het rumoer uit hun kamers waren gekomen, liep de man der wet parmantig door de lange gang. Om de inbreker niet op de vlucht te jagen had men geen lichten ontstoken. Met een zaklantaarn verlichtte de agent de gang. Aan het einde daarvan meende hij een gedaante te zien. „Halt daar! " riep de politieman. „Beweeg je niet of ik schiet! " Hij richtte zijn zoeklicht op de figuur en bij het licht daarvan ontdekten zij een zonderling toegetakeld persoontje! Hij had een ridderhelm op het hoofd, een zwaard in de ene»en een schild in de andere hand, terwijl het bovenstuk van een wapenrusting bijna zijn hele lichaam bedekte. „Ik ben de geest van graaf Hokus Pokus! " zei de gedaante met een nagemaakte grafstem. Maar Paul begon hartelijk te lachen, want hij had dadelijk Pietje Bell herkend. „Jongen, wat heb je ons allemaal laten schrikken! Wat is dat nu weer voor onzin? " vroeg hij. „Och Paul, ik wou maar een beetje vaderlandse geschiedenis spelen; er waren zulke prachtige wapens en pakken op de zolder en ik wou jullie maar eens laten lachen, zie je. Ik kon niet slapen en toen ben ik maar naar de zolder gegaan..." De agent werd lachend heengezonden met een sigaar en ten slotte vonden ze het allemaal wel een aardige grap van Pietje, behalve Martha, want die was bang dat het geval de volgende dag in de Haagse Courant zou staan.