Hoofdstuk VI


Pietje maakt reclame

Diezelfde avond vergaderde de roversbende ,De Zwarte Hand' in haar geheime schuilhol. Aan de tafel, door twee peukjes waskaars geheimzinnig verlicht, troonden de hoofdman Pietje Bell en zijn trawanten Peentje en Engeltje. Pietje had zijn hoed met de rode veer op, de twee onderhoofdlieden droegen hun rode mutsen. Iets verderop zaten Blikkie en Sproet, kenbaar door de rode doeken die zij zich om het hoofd hadden gebonden. Achter in de kelder zat een troepje jongens op een kluitje zwijgend bijeen. Hoeveel het er waren kon men in het halfduister onmogelijk onderscheiden. De hoofdman Pietje Bell timmerde op het tafeltje met een ijzeren hamer, die Blikkie uit de werkplaats van zijn vader had meegekaapt, en nam het woord. „Mannen, broeders van ,De Zwarte Hand'! Wij zijn tevreden over u. Alles is reuze gegaan. De hele stad is stampvol zwarte handen,jó! " „Hoera! " riepen de ridders geestdriftig. Pietje, om de orde te herstellen, gaf een krachtige slag met de hamer op het tafeltje zodat de twee kaarsen die daarop stonden, omvielen en uitdoofden. „Hè, hè, wat doe je nou, stommeling," klonk het in het stikdonker. Al zoekend en tastend hadden de hoofdlieden de stukjes kaars weer spoedig teruggevonden en daar Engeltje een doosje met lucifers bij zich had, was alles gauw weer in orde. De rust keerde terug en Pietje Bell vervolgde zijn toespraak. „De edele fietsenkoning," vertelde hij op geheimzinnige toon, „heeft uw hoofdman het beloofde geld gegeven om al onze knechten die hebben geholpen en overal zwarte handen voor ons hebben afgedrukt, twee duppies uit te betalen. Velen van hen wouen nu wel graag meteen ridder van onze bende worden. Ze zitten hier achter in de zaal. Hoeveel zijn het er? Jongens, steek je hand eens op! " Twaalf handen gingen daar achter de hoogte in, terwijl de leden van „De Zwarte Hand" in gespannen verwachting hun adem inhielden. Het was een groots moment. „Mooi zo," zei de hoofdman. „Heeft niemand er wat op tegen dat deze twaalf dappere knechten worden geslagen tot roofridders van ons verbond? Niemand bezwaar? Eenmaal, andermaal, derde maal... dan zullen we nu dadelijk met de plechtigheid beginnen. Vazallen, treedt nader. Onderhoofdman Peen, geef mij het ridderzwaard." De twaalf jongens, zichtbaar onder de indruk van het geval, naderden de hoofdlieden-tafel, terwijl Peentje een houten sabel te voorschijn haalde. Deze was versierd met allerlei linten, zoals men die wel aan mandolines ziet bengelen. Peentje had ze gevonden in de kamer van zijn oudste zus, die in een muziek-clubje meespeelde. „Gij daar met uw melkboerenhondenhaar, kniel voor mij neder en zeg mij uw naam," bulderde Pietje, helemaal in de rol. „Jan Bas," fluisterde de jongen, en „Au au! " riep hij dadelijk daarna, want Pietje Bell had hem met de houten sabel 'n gevoelige tik op zijn rechterschouder gegeven.„Ja man, wie hoofdridder wil zijn, moet tegen een stootje kunnen," troostte de hoofdman. „Hiermede bevorder ik u tot lid van ons geheim genootschap ,De Zwarte Hand'." Toen alle twaalf jongens een ridderslag hadden ontvangen, mochten zij plaats nemen onder het erebaldakijn: een oude jutezak, over vier rechtop staande stokken gespannen. De ridders en hoofdlieden gaven hun aanvoerder een hand; zij waren er helemaal van onder de indruk dat zij nu leden van ,De Zwarte Hand' waren. Daarna ging iedereen weer zitten, want Pietje gaf te kennen dat hij nog iets had te vertellen. „Nu weer aan de arbeid, mannen," sprak hij op plechtige toon. „Vele moeiten en gevaren wachten ons nog. Onze eerste taak is, overal reusachtige reclame te maken voor de TOP-bromfietsen. Nou, we hebben al heel wat gedaan. Onderhoofdman Engel, wilt gij de vergadering vertellen wat we de laatste dagen allemaal hebben uitgespookt." „Nou, eh," begon Engeltje, die niet zo bedreven in toespraken houden was als zijn vriend Pietje. „We hebben eerst in tien straten 's nachts op de grond geschilderd met kalk:

Wie fietst op een Top

Valt nooit op zijn kop.

Dat gaat best maar nu wouen we er nog onder schilderen:

Rij nooit op een Tip, Want dan lig je in een wip.

„Mannen onderbrak Pietje Bell hem, „vóór de onderhoofdman verder gaat: dit is een karwei vol gevaren, want natuurlijk zullen de trawanten van de sluwe Geelman met gewapende hand trachten ons dit te beletten. Ik moet hiervoor dus vrijwilligers hebben. Wie durft? " Alle handen gingen gelijktijdig de hoogte in. Pietje wees drie der nieuwelingen aan om onder leiding van onderhoofdman Peentje dit moeilijke en gevaarvolle werk ten uitvoer te brengen. Het woord was nu weer aan onderhoofdman Engeltje. ,Nou eh..." begon deze weer, „gisteren zijn we naar het parkeerterrein gegaan, waar altijd reuzeveel auto's staan, en we hebben aan alle nummerborden een briefje vastgemaakt.

Rij Top Bromfietsen.

Maar de bewaker van het terrein heeft ons d'r afgejaagd en hij heeft alle briefjes afgepakt." Een gegrom van verontwaardiging steeg op. Pietje durfde niet meer te hameren, dus siste hij, zo hard hij kon: „Sssssst! " met het gevolg dat beide kaarsen bijna weer zouden zijn uitgewaaid, als Peentje er niet bijtijds zijn hand voor had gehouden; wat erg gelukkig was, want Engeltje had geen lucifers meer. „Mannen," begon de hoofdman nu weer, „jullie zien genoeg. We moeten nu met iets heel bijzonders beginnen, iets geweldigs, waar de hele stad van op z'n kop gaat staan." Allen kakelden nu dooreen, plan na plan kwam ter tafel maar Pietje verwierp ze alle. En toen de vergadering uiteen ging, waren ze nog even ver. Zou Jozef Geelman het tóch winnen?

 Vader Bell had prompt de honderd gulden voor Pietje ontvangen en bewaarde ze zuinig in een la van moeders linnenkast. Pietje kreeg natuurlijk zoveel geld, om al zijn helpers te betalen, maar er bleef nog een lief sommetje over. Die avond deelde ,De Zwarte Hand' een beloning van twintig centen uit aan iedere Rotterdamse jongen die meegeholpen had de stad van zwarte handen te voorzien. De prompte uitbetaling van het beloofde bedrag deed hen allemaal eeuwig trouw en vriendschap aan Pietje Bell zweren. De heer Geelman was zeer tevreden naar huis gegaan, hij wist zeker dat Pietje, Peentje en Engeltje nu veilig achter de tralies zaten. Maar om zes uur die avond, terwijl hij zat te eten, belde de telefoon. Geelman legde zijn vork neer en liep naar het toestel. „Hallo! " riep hij met een aardappel in de mond. „Meneer Geelman," zei een vreemde jongensstem, „complementen van Pietje Bell en of u wel weet dat TOP-bromfietsen de beste in de hele wereld zijn? " Geelman verslikte zich in de aardappel en hing woedend de telefoon aan de haak. Wat, complimenten van Pietje Bell? En die was immers achter slot en grendel? De politie-inspecteur had het toch zelf gezegd? Geelman kon natuurlijk niet weten dat de inspecteur de jongen naar huis had gestuurd, onder bedreiging van ze op te sluiten als ze nog meer briefjes aan jassen zouden spelden. Inmiddels besefte hij dat het toch hoog tijd werd eens een beetje reclame te gaan maken voor de TlP-bromfietsen. Pietje had hem de laatste uren de handen zó vol gegeven, dat hij zijn eigen reclame helemaal vergeten had. Kom, hij zou eerst maar eens naar een drukkerij lopen en daar enige honderden aanplakbiljetten bestellen. Jozef zat te smullen van grote sommen met vaten met drie kranen en mannen die elkaar van A naar B tegemoet liepen en had geen tijd. Geelman nam hoed en stok en verliet het huis, niet bemerkende dat hij op enige afstand gevolgd werd door een jongen. Het was Kees Wortelman of Blikkie, die door Pietje Bell aangewezen was Geelman in het oog te houden en direct te rapporteren wat deze deed om de TIP-rijwielen bekend te doen worden. Blikkie bleef op enige afstand achter de drogist lopen, onverschillig een deuntje fluitend. Hij zag hoe de man een grote drukkerij binnenging. Door de winkelruit kon Blikkie in het kantoor zien, maar hij kon natuurlijk niet horen wat er daar besproken werd. Spoedig zag hij hoe de drukker grote aanplakbiljetten aan Geelman liet zien, en daaruit begreep Blikkie wat er gaande was. Hij rende als een pijl uit de boog naar het geheime rovershol in de kelder, waar de hoofdman van ,De Zwarte Hand', Pietje Bell, juist orders gaf aan Peentje om met grote letters het woord TOP op de straatstenen te schilderen. „Wat is er? " vroeg Pietje, toen Blikkie hijgend binnenkwam. „Geelman is in een drukkerij. Hij laat grote papieren drukken. Je weet wel... van die aanplakbiljetten..." „Gommes," zei Pietje, „die laat-ie dan overal opplakken, hè? Dat kost 'n hoop geld... 'k Wou, dat wij zoiets konden doen..." Pietje wreef eens over zijn neus en kneep een oog dicht, zoals hij vaak deed als hij een moeilijk geval wilde oplossen. Opeens sprong hij op en keek Blikkie en Peentje aan. „Weet je wat...? Ik heb een goed plan... Wat hij kan, kan ik ook! " „Wat is het? " vroeg Peentje. „Wij hebben geen geld meer over om dingen te laten drukken! " Hoeft niet," zei Pietje. „Het kost ons niksl Geef me een papiertje en een potlood." Het duurde lang eer,ze een stukje schoon papier hadden gevonden. Engeltje had een stompje potlood zonder punt in zijn broekzak, maar met zijn tanden knaagde hij het hout er wat af. Pietje Bell nam het papier en schreef erop in drukletters: Verander TIP in TOP Hij legde Blikkie uit wat hij doen moest en als de wind vloog de spion terug naar de drukkerij, om de bevelen van de hoofdman Pietje Bell ten uitvoer te brengen. Pietje wist best waarom hij Blikkie de boodschap liet doen. Blikkie had juist een schoon pak aan gekregen en zag er netjes uit. Ook kon Blikkie keurig praten, als een echt jongeheertje als hij wilde. Hij kon best een keurig knechtje van Geelman zijn en dat was precies wat Piet bedoelde. Waarom? Dat zullen we wel zien. Bij de drukkerij aangekomen, keek hij eerst voorzichtig door de winkelruit. Geelman was echter niet meer in het kantoor en dat was juist zoals Blikkie het wenste. Hij opende de deur en stapte het kantoor binnen. Een schrijftafel was overdekt met papieren en kranten, rekeningen en biljetten. Aan de muur hingen gedrukte platen en aankondigingen. Een ogenblik later kwam de patroon binnen, een goedig, klein mannetje, dat altijd glimlachte. „Wel, mijn jongen, wat is er van je dienst? "„Meneer de drukker, complementen van mijn baas, mijnheer Geelman, en hij heeft bij ongeluk een fout gemaakt. Hij zei, loop hard naar de drukkerij en zeg, dat ik me in het woord vergist heb. 't Moet TOP wezen in plaats van TIP... hier... ik heb het zelf op een papiertje gedrukt..." Blikkie opende het stukje papier en liet het de drukker lezen. „Heel goed ventje, we zullen ervoor zorgen. We waren er nog niet aan begonnen, zie je, maar we werken de hele nacht door. Zeg maar aan meneer Geelman dat ze op tijd klaar zullen zijn en dat ik ze zo gauw mogelijk naar de aanplakker zal sturen." Blikkie vertrok en vertelde aan Pietje, wat er gebeurd was. Terwijl hij nog aan het vertellen was kwam Engeltje het rovershol binnen. „Zeg, wat ben jij lang weg geweest," verweet Pietje hem. „Kan ik het helpen? Die dikke portier voor het hotel wou mij er niet inlaten... maar 'k ben er toch lekker ingepiept." „En wat zei de bromfietskoning? " „Hij was niet thuis. Die vent achter de toonbank zei, dat-ie wel misschien helemaal niet thuis zou komme vanavond. Hij gaat een stuk zien in de schouwburg, zei-die, 'n mooi stuk, Kaat Mossel of zo iets." „Ach, ach," zei Pietje, „da's alweer mis..." „Zeg," zei Gerrit Lampe, de Sproet, „als die mijnheer vanavond in het theater is, stuur 'm dan een brief." „Ja, dat doen we! " En die avond, toen Brummelmeyer zich aan het loket van de schouwburg vervoegde om zijn toegangsbiljet, werd hem door de kassier een groezelige enveloppe overhandigd, waarin een briefje was met de woorden: „TOP de beste bromfiets ter wereld". Mr. Brummelmeyer lachte hartelijk en stak het epistel inde zak. Maar hij zette grote ogen op, toen hij de volgende morgen een wandeling maakte door de stad en op alle aanplakzuilen een biljet vond dat met enorme letters de TOP-bromfiets adverteerde! Hoe had de kleine Pietje Bell hem dat geleverd? Geelman had zich die morgen verslapen. Hij telefoneerde haastig naar de drukker. „Jawel, meneer Geelman," zei de drukker, „we hebben precies gedaan zoals u gezegd hebt. We waren nog niet met het zetten begonnen en dus hoefden we het niet te veranderen." „Man, waar praat je over? Veranderen? " „Ja, volgens uw boodschap." „Wie... Hoe... Wanneer... Waar... Wat boodschap? " „Om TIP te veranderen in TOP! " zei de drukker, die wrevelig werd. „Ben je nou helemaal dronken?" schreeuwde Geelman. „TIP veranderen in TOP? Wie heeft je dat gezegd? Weet je dan niet dat TOP door mijn concurrent geadverteerd wordt...? " „Mijn hemel, meneer Geelman, nee, dat wist ik niet... Er kwam een keurige jongen hier met een boodschap van u... er was een fout gemaakt., zei-die..." „Dat was Pietje Bell," schreeuwde Geelman woedend, „hij adverteert TOP-bromfietsen! " Nu begon de drukker toch hartelijk te lachen. „Och kom, meneer. Pietje Bell is maar een klein ventje, en die is niet in de reclamemakerij! " „Ik verzeker je, dat hij er ditmaal wél in is," zei de drogist, „en ik zal je gerechtelijk laten vervolgen om schadeloosstelling." De drukker wilde nog wat zeggen, maar Geelman had al opgehangen. Op de een of andere manier kwam het Nieuwsblad het hele avontuur te weten en vergastte zijn lezers die avond op het kostelijk verhaal van meneer Geelman, Pietje Bell en de bromfietskoning. En toen men las, hoe de ondeugende Pietje zijn merk TOP door middel van een list op alle zuilen had laten aanplakken, schaterde heel Rotterdam van het lachen.

Maar nu was het ook mooi genoeg, vond Brummelmeyer, de bromfietskoning. Natuurlijk kon hij er niet aan denken Pietje nog meer streken te laten uithalen, ook al had hij de Topbrom-fietsen geweldig in het zonnetje gezet. Hij had al zoveel van de Rotterdamse bengel gehoord dat hij hem óók eens een kans had willen geven een aardige grap uit te halen. Nu was het echter mooi genoeg, de échte reclamebureaus zouden de rest wel doen. Trouwens, zijn vriend de Tipbromfietsenmijnheer, had voorgesteld voortaan samen maar één merk bromfiets te maken en die de Tiptopbromfiets te noemen. Dat vond mijnheer Brummelmeyer ook maar het beste. Jozef Geelman kreeg een beleefd briefje, waarin hij bedankt werd voor de bewezen diensten. Mijnheer Brummelmeyer beloofde de rekening van de drukker te zullen betalen, en vader Geelman was blij dat hij er zo af kwam. Jozef was toch eigenlijk te geleerd voor zulk ordinair werk als een bromfiets aan de man te brengen! Jozef vond dit ook en maakte van pure blijdschap zes grote vormsommen, die allemaal op nul moesten uitkomen. Lang had mijnheer Brummelmeyer erover nagedacht, hoe hij Pietje en zijn staf zou belonen, want eigenlijk hadden de jongens hetzelfde werk gedaan als een groot reclamebureau en wanneer die de opdracht had gekregen, zou mijnheer Brummelmeyer zeker een paar duizend gulden kwijt zijn geweest. Een bromfiets kon hij de jongens niet geven, daar waren ze nog te jong voor. En trouwens, Pietje Bell op een bromfiets... dan bleef er geen steen overeind in Rotterdam, daar kwamen vast ongelukken van. En toen schreef de bromfietskoning aan Pietje de volgende brief:

Beste Pietje.

Vriendelijk bedankt voor de prachtige reclame, als je later groot bent en zin hebt, kun je bij mij komen werken en een echte reclamekoning worden. De wedstrijd gaat verder niet door, want de Tip— en Top-bromfietsen zijn nu samen Tiptop-bromfietsen geworden. Wij maken echter ook gewone fietsen, hele beste, en die heten en blijven heten , TOP'-rijwielen. En nu had ik gedacht dat jij en je vier onderhoofden ieder maar zo'n TOP-fiets mochten gaan uitzoeken in het magazijn van Wie Ier en Co., aan de Hoogstraat. De heer Wieier weet er al van. Met vriendelijke groeten töt ziens, je vriend

C.A. Brummelmeyer

P.S.
Jozef Geelman vind ik een rare kwibus. C.A. B.