Hoofdstuk X


Pietje Bell commandeert de Grenadiers

Maandagmorgen...

De vader van Paul Velinga, een grote man en een echte militair, kwam zijn kinderen bezoeken. Hij was een gepensioneerd generaal van het regiment Grenadiers en Jagers in Den Haag en had nog steeds dezelfde houding en spreektoon die hem in zijn dienstjaren zo eigen geweest waren. Pietje had hem eens ontmoet, maar dat was twee jaar geleden, bij gelegenheid van de trouwpartij van Martha. „En hier is Pietje, Vader," had Martha gezegd. Generaal Velinga stond op en salueerde, waarop Pietje heel raar opkeek. „Komaan," zei de generaal, „kun je niet salueren? " Pietje sloeg aan en gaf hem een knipoogje. „Nee, soldaat, zó niet! " bulderde de oud-officier. „Dat is ongehoorzaamheid, die streng gestraft moet worden." Martha lachte en zei: „Het zou geen kwaad kunnen, vader, als Pietje eens een beetje militaire discipline leerde." Pietje wist niet wat die grote woorden allemaal betekenden. „Dat is een goed idee, een duivelsgoed idee! " bulderde de generaal. „Och toe, pa, gebruikt u alsjeblieft niet zulke lelijke woorden in het bijzijn van Pietje. We moeten hem een beetje manieren leren, hij is veel te vrijmoedig en doet dikwijls ondeugende dingen." „Ondeugende dingen? Wel alle don...pardon... ik bedoel dat zullen we hem dan Weieens afleren. Hoe lang blijft hij logeren?" „Een weekje of zo." „Best. In die week zullen we hem trainen en laten exerceren als een goed soldaat." Pietje vond het best. Generaal Velinga was zo kwaad niet als hij er uitzag., dat begreep hij wel. Ze zaten in de ruime salon, met het uitzicht op de Koninginneweg. De klok sloeg tien uur. „Om te beginnen zal ik hem de kazerne laten zien," sprak de generaal, „dan kan hij eens efen idee krijgen van het militaire leven. Kleed je aan milicien. Weet je wat een milicien is? " „Ja," zei Pietje, „dat ben ik." „Correct. Jij bent een milicien. Jij bent ingedeeld. En nu, voorwaarrrrts... marrs! " De generaal marcheerde de kamer uit en de gang in, gevolgd door Pietje, die zijn wandelstok op de schouder hield als een geweer. Maar de trap afgaande en terwijl de officier een trommel imiteerde... rom... tom... rompompom... struikelde Pietje en rompompelde tegen hem aan, zodat ze samen naar beneden rolden. Gelukkig waren de treden met een dik tapijt belegd, zodat geen van beiden zich bezeerde. „Duizend bommen en granaten! " „Ik struikelde," zei Pietje, zich uit de knoop losmakend. „Acht dagen provoost op water en brood, voor de duivel! " „Ach pa, wilt u in 's hemelsnaam die duivels en andere dingen niet tegen Pietje gebruiken? " smeekte Martha, boven aan de trap staande. „Wel voor de... pardon... milicien Pietje Bell gooit generaal Velinga van de trap! Ik had mijn nek kunnen breken." „Ik hoop dat u zich niet bezeerd heeft, vader." „Dat moest er nog bijkomen; dan kreeg hij op zijn minst zes maanden cachot. Plaats... rust! ... Geef... acht... Voor-waarrrts... marrrs! Kop op en neus in de wind... En houd de pas erin! ... Hoofd der colonne links... marrrs! " Zo marcheerden ze de deur uit. Maar op straat aangekomen gingen ze natuurlijk weer gewoon wandelen. De generaal nam Pietje eens van terzijde op. „Je zit dus vol ondeugende streken, hè, en je bent hier om eens onder handen genomen te worden? " „Ach meneer Velinga," zei Pietje treurig, „u moet heus niet alles geloven wat ze van me zeggen. Ik probeer altijd goed op te passen en iedereen te helpen maar de dingen gaan altijd verkeerd." „Wel voor de... wat ik zeggen wil, waarom doe je dan de dingen verkeerd? Orde, netheid en gehoorzaamheid zijn de eerste drie hoofdeigenschappen van een goed soldaat. En ik ga een goede soldaat van je maken, Pietje Bell." „Jawel, meneer, ik wil graag soldaat worden." „Ik zal een veldheer van je maken, een maarschalk." „Net als Napoleon? " „Juist, net als Napoleon, alleen beter. Ik zal je betere tactiek leren. Weet je wat tactiek is? " „Ja, da's een spelletje. Wij noemen het tik-tak-tor." „Nonsens. Tactiek is de manier waarop je 't doet. Jouw manier is verkeerd, dus je tactiek is verkeerd. Begrepen? " „Nee, kapitein." „Kapitein? Ben ik een kapitein? Wel voor de... pardon. Ik ben Luitenant-Generaal van het Koninklijk Regiment Grenadiers en Jagers." „Jawel, luitenant." „Niet luitenant! Generaal! " Pietje keek de officier aan en knipoogde. Ze waren nu op de Mauritskade waar de Oranje Kazerne gelegen was. De sergeant van de wacht salueerde voor de oud-generaal en Pietje zei: „Hallo." Eerst staken ze het exercitieveld over en daarna gingen ze door de grote witte poort naar binnen, waar ze weer op de open ruimte kwamen, de grote binnenplaats. Overal in het rond waren kazernemuren met hoge ramen. „Hier wonen de soldaten," verklaarde generaal Velinga. „Aan de ene kant de Grenadiers, aan de andere de Jagers. Laten we deze deur binnen gaan en eens gaan kijken." Lange brede gangen en talloze trappen doorkruisten het gebouw. Er hing een benauwde, vettige lucht van soep en bruine bonen en kokend waswater. Stoomwolken kwamen uit de keuken. Het gezang van een kok weergalmde door de gangen. „Hier is het regimentsbureau/' zei de generaal. „Ik moet er even iemand spreken. Ga maar eens rondkijken in die tussentijd, maar blijf in de buurt." Om te beginnen stapte Pietje de keuken in, waar de kok aan het zingen was. Daarbij kletterde de man met pannen en deksels dat horen en zien Pietje verging. Ten laatste ontdekte de kok de jongen en riep vrolijk: „Hallo kleintje, waar kom jij zo opeens vandaan? " „Pietje was vreselijk beledigd door het woord kleintje! „Mijn vader kan veel béter zingen dan jij," zei hij. „Zo? Wat zingt jouw vader dan wel? " „Alles... hij kent alle liedjes uit z'n hoofd. Hij heit een winkel in de Herenstraat." „Nou, da's ook toevallig. Ik woon ook in een straat die Herenstraat heet, maar da's niet in Den Haag, da's in Rotterdam." „Ik ook," zei Pietje, „Herenstraat in Rotterdam." „Wel, wat heb ik nou aan mijn pet hangen, ben jij ook uit mijn straat? Hoe heet jij dan? " „Pietje Bell... mijn vader is in de schoenwinkel." „Ben jij Pietje Bell? Ja, nou ik goed kijk, ken ik je wel, maar met dat mooie pakkie an kan ik je niet zo gauw herkennen Hoe kom je hier verzeild? " „De generaal bracht me hier. Wat heb je daar in die ketel? " „Soep. Lust je een bord vol? " „Wel twee," zei Pietje beleefd. De kok schepte met een geweldige lepel een bord soep voor Pietje en gaf hem een lepel, die kennelijk veel dienstjaren achter de rug had. Pietje at met smaak en praatte tussen de hapjes door. „Wat zei je daar van een generaal? " vroeg de kok, „hoe kom jij aan een generaal? " „Generaal Velinga," zei Pietje, „Da's mijn schoonvader." „Jouw schoonvader? " lachte de kok. „Je wilt me toch zeker niet vertellen dat je getrouwd bent? " „Nee, maar m'n zus wel. Hij is m'n zusters schoonvader. En als-ie mijn zusters schoonvader is, dan is-ie toch zeker ook mijn schoonvader?" De kok krabde zich eens achter het oor. „Sjonge, daar kon je weieens gelijk in hebben. Zo, generaal Velinga heeft je hier gebracht, hè? ... Da's fijn. Lust je nog meer soep? " Piet zuchtte. „Ik zou nog wel meer lusten maar ik kan niet meer bergen. Nou ga 'k maar weer eens verder kijken." „Ga maar eens naar de voorplaats, ze beginnen er juist weer te exerceren. Kijk, die sectie daar, met die sergeant voorop, gaat er naar toe. Doe hem mijn groeten." Pietje liep de keuken uit en de gangen door. Op de voorplaats aangekomen, zag hij hoe de sergeant zijn manschappen op twee gelederen stelde en inspecteerde. Pietje Bell liep naar hem toe, trok hem aan zijn koppel en zei op vriendelijke toon: „Sergeant, je moet de groeten hebben van de kok in de keuken." De soldaten barstten in een luid gelach uit. „Zwijgen daar! " riep de sergeant. Hij had een hoog, piepend stemgeluid. Nijdig draaide hij zich om en keek Pietje met een verwoede blik aan. „Wie ben jij en wie heeft je hier gebracht? " „Ik ben Pietje Bell en mijn schoonvader heeft me hier gebracht." Opnieuw gelach onder de soldaten. „Zwijgen! " riep het sergeantje. „Sta stil...! Geef... acht! " Onmiddellijk stonden de manschappen in de houding. „Da's aardig," zei Pietje. „Mag ik ook meedoen? " „Zeg jongen, wil je alsjeblieft ophoepelen, anders laat ik je eruit gooien! " Pietje wilde er niet uitgegooid worden; hij vond 't veel te leuk om eens naar het exerceren te kijken. Daarom ging hij op een afstand achter een der bomen staan, opdat het sergeantje hem niet voortdurend zien zou en nog bozer zou worden. „Voorwéérts... méérs! " commandeerde het onderofficiertje. „Reksomkeert... méérs.. Sectie... halt! " Zo ging het tien, twintig malen. Pietje dacht dat hij ook wel zo commanderen kon, hij kende de bevelen nu ook van buiten. Hij besloot de sergeant een beetje te helpen, want die zou wel moe zijn, en toen deze zijn mannen weer liet aanmarcheren, riep Pietje vanachter de boom, het stemgeluid van de sergeant nabootsend: „Reksomkeert... mérs! ! ! ..." De soldaten gehoorzaamden onmiddellijk. De sergeant sprong bijna uit zijn vel. „Halt... halt... sectie... halt! " schreeuwde hij. „Waar is die aap van een jongen? " Toen, Pietje bij de boom ontdekkend, vervolgde hij: „Kom eens hier. Wat verbeeld jij je wel? Ga onmiddellijk buiten het hek." En Pietje bij de arm grijpend trok hij de jongen naar de uitgang, hem ruw naar buiten duwend. Op dat ogenblik kwam de sergeant van de wacht uit zijn huisje. „Wat is dat, Van Broek? " vroeg hij. „Ik heb die kleine aap er even uitgezet," antwoordde de ander. „Hij had de brutaliteit mijn sectie te commanderen." „Wees maar voorzichtig, hij hoort bij de oud-generaal Velinga." Sergeant Van Broek keek onthutst. Hij dacht een ogenblik na en liep op Pietje toe, die buiten het hek stond. „Luister eens ventje," zei hij, „als je me beloofd goed op te passen, mag je er weer inkomen." „Ik pas altijd goed op," zei Pietje. „Ik wou je alleen maar een beetje helpen." „O ja? Maar ik kan het heus alleen wel af, hoor. Ga nu maar eens ergens anders kijken." Pietje liep weer naar de witte poort, waar nu generaal Velinga kwam aanstappen met een paar hoofdofficieren. De jongen liep op hem toe en riep uit: ,,0, generaal, ik ben al zo'n goed soldaat! Ik kan al commanderen ook... wilt u het eens zien? Kijk, ziet u daar dat troepje soldaten met dat kleine sergeantje? Wacht maar, tot ze weer omdraaien." En voor de generaal en zijn militaire vrienden het beletten konden, schreeuwde Pietje op de toon van sergeant Van Broek: „Sectie... halt! ... Ingerukt... mééérs! " De soldaten verlieten het gelid en wilden zich naar de kantine haasten toen het sergeantje schreeuwde: „Halt! ... Halt! ... Hier blijven!  De hoofdofficieren bulderden van het lachen en vergaten helemaal dat zij hoge officieren waren van het Nederlandse leger. Maar generaal Velinga nam Pietje bij de hand en groette zijn vrienden haastig en leidde de rustverstoorder buiten het hek.