Hoofdstuk VII


Martha belooft Pietje te veranderen en te verbeteren. Pietje wordt gearresteerd met een paard

„Ik wou dat ik Pietje eens een tijd onder mijn leiding had in Den Haag," zei Martha. „Verandering van omgeving zou veel helpen. Wij hebben alleraardigste kennissen in Den Haag en Pietje zou gelegenheid hebben, nieuwe vriendjes te ontmoeten. Natuurlijk zou hij in de eerste plaats moeten beloven uitstekend op te passen en geen onzinnige dingen uit te halen. Iedere dag netjes gekleed gaan, zich behoorlijk wassen, geen straatjongen tot vriend hebb..." „Peentje en Engeltje en Blikkie en Sproet zijn geen straatjongens! " riep Pietje verontwaardigd uit. „Ja, dat is waar," hielp zijn vader hem, „het zijn geen straatjongens. Ze zijn misschien wel een beetje woelig en hebben het hoofd vol kwajongensstreken, maar ze zijn geen straatbengels." Pietje wierp een dankbare blik op zijn vader. „Kletspraat," zei moeder, „je vergeet zeker dat het lieve Engeltje thuis zo'n engel is, dat zijn moeder hem soms aan een tafelpoot moet vastbinden om hem het weglopen te beletten." Pietje schoot in een lach. „Verleden week heeft hij met een tafelmes het touw doorge-snejen en toen wou-ie weglopen, maar z'n moeder had de deur op slot gedaan en toen wou-die het raam uitklimmen, maar d'r waren bloempotten in het raam en toen-ie naar buiten keek, viel er een bloempot naar beneden en toen is-ie zo geschrokken, dat-ie maar stilletjes binnen bleef en toen heit-ie het touw weer aan mekaar geknoopt," Vader begon te lachen, maar moeder hief dreigend haar wijsvinger tegen hem op. „Zie je nu wel," sprak ze boos, „jij lacht altijd om wat de jongen vertelt en op die manier komen we geen stap vooruit met hem. Ik vind Martha's plan uitstekend om Pietje eens een poosje onder haar leiding te nemen; het zal hem bepaald goed doen. Dan leert hij eens netter praten ook! " „Zou je naar Den Haag willen gaan, jongen? " vroeg vader. Pietje knikte, maar het ging niet van harte. 0 ja, hij was er altijd verzot op geweest, op bezoek te gaan bij Martha en haar man, Paul Velinga, die een leuke, gezellige vent was en altijd wat nieuws en interessants verzinnen kon. Maar om nu met Martha mee te gaan met de bedoeling, al zijn pretjes op te geven en een vreselijk goed en braaf en keurig jongeheertje te worden... dat was iets anders. O, Pietje wilde er graag netjes uitzien... en zijn ideaal was nog steeds zo'n fijn Montyjack met een spijkerbroek, zo'n échte, met een boel zakken en een ritssluiting. Net als hij vandaag had gedragen. Het pakje was echter niet zo heel erg schoon meer na al de genoten avonturen. Maar dat was minder. „Kan ik mijn fiets meenemen? " vroeg hij. „De fiets kan op de trein meegenomen worden als bagage," zei Martha, „hoewel ik liever had, dat je die thuis liet." „Dan ga ik niet mee," besloot Pietje. „Je gaat wél mee," besliste zijn moeder. „We zullen nu eens zien of we niet een beetje fatsoen en netheid en behoorlijk gedrag in je kunnen krijgen. Ik heb er genoeg van de naam van mijn enige zoon telkens in de krant te zien en de hele stad om z'n dwaasheden te laten lachen." „Maggen Engeltje en Peentje ook meekomen? " vroeg Pietje. „Ben je nu wel dwaas, jongen? " protesteerde Martha. „Waar moet ik ze logeren? Denk je dat mijn huis een jongenskamp is? " „En moet ik elke dag met je wandelen en mag 'k nooit op straat spelen? " Vader, moeder en Martha moesten toch onwillekeurig lachen. „Kind, kind," zei moeder, „je bent onverbeterlijk! Neen, je moet maar alleen schoon en netjes zijn. Je zult genoeg pretjes hebben, maar onder toezicht en leiding van je zuster. Ik zal een koffer voor je pakken en'je gaat morgenavond met Martha naar Den Haag."

De volgende morgen om tien uur kwamen de leden van ,De Zwarte Hand' Pietje Bell met hun fietsen afhalen. Toen hun hoofdman verscheen, merkten de jongens dadelijk aan zijn gezicht dat er iets niet in de haak was. En op treurige toon vertelde Pietje hun dat hij voor tenminste een week naar Den Haag moest! Het was haast net zo erg als naar een kostschool te gaan! Hij zou iedere dag een schoon gestreken pakje moeten dragen, zonder er een vlekje op te mogen maken! Zuster Martha had een badkamer in haar huis en Pietje moest iedere dag een bad nemen. Dat vonden de jongens verschrikkelijk. Zij beklaagden hun hoofdman en hoopten dat hij maar weer gauw terug zou komen. Intussen besloten ze de stad wat rond te rijden en te zien of er hier of daar niet een avontuur te beleven was. Eerst maar naar de Veemarkt, daar was altijd drukte en beweging. De prachtige , nieuwe TOP-sportfietsen, met in de zon schitterende sturen en velgen, waren het middelpunt van de belangstelling en de jongens waren er dan ook trots op! Bij de Veemarkt aangekomen aan de zijde van de Boezemsingel, zetten ze de karretjes tegen elkander en deden er een slot op zodat niemand ermee kon wegrijden. Ze wilden voor de zekerheid eerst nog een bewaker bij de op slot staande fietsen achterlaten, maar ze stonden toch zeker op slot en je moest wel een hele krachtpatser zijn als je vijf fietsen zo maar mee kon nemen. Daarna gingen ze eens rondkijken. Het was paardenmarkt vandaag en van heinde en ver waren boeren en handelaars overgekomen met de bruine viervoeters. De meesten waren met hun halster aan de ijzeren hekken gebonden, hier en daar liet een verkoper zijn ros op en neer galopperen en soms zagen ze twee mannen de verkoop van een paard met handslag bezegelen. Toen was er opeens een opstootje. Twee paardenkopers schenen het over de verkoop van een paard aan de stok gekregen te hebben en ze vertelden dat elkaar op ongezouten wijze. De een noemde de ander een bedrieger en toen had je 't lieve leven gaande. Een van de ruziemakers hield een paard aan de halster en toen onze jonge vrienden naderbij gekomen waren, wilde hij juist zijn tegenstander te lijf gaan. „Hier jongen," zei hij tot Peentje, die het dichtst erbij stond, „houd het paard even vast." Peentje had, voor hij het wist, de halster in de hand en zag tot zijn grote schrik hoe de eigenaar van het paard op de ander toetrad en die een gevoelige vuistslag in het gezicht gaf. De man liet zich niet onbetuigd en stompte terug. Maar zijn aanvaller scheen een beetje meer van vechten af te weten dan hij, want langzamerhand trok hij terug, steeds gevolgd door de ander. Pietje Bell had meer belangstelling voor het paard dat door Peentje vastgehouden werd dan voor de vechtende mannen. „Geef me 'n zetje," zei hij tot Blikkie en Engeltje, en in een wip zat hij boven op het paard. Het beestje was niet zo heel jong meer, maar toch sterk en gespierd, een goed trekpaard. Pietje kon nu de vechtpartij nog veel beter zien. Hij wilde juist aan zijn makkers vertellen wie van de twee won, toen plotseling met een knal de achterband sprong van een passerende fiets! Het paard deed een sprong en sloeg op hol. Verschrikt klemde Pietje beide armen om de hals van het dier, dat in de richting van de Singel liep. Geschreeuw en gegil van alle kanten... maar niemand waagde het het dier in zijn vaart te stuiten. Het paard was enorm geschrokken; het bleef maar doorgalopperen, zonder enige schade aan te richten en steeds met Pietje stijf om z'n nek geklemd. In het begin had Pietje Bell gedacht dat zijn laatste uurtje geslagen had, maar toen hij zag dat het dier gestadig doorgalop-peerde zonder iets of iemand te raken, kalmeerde hij wat en begon middelen te bedenken om de viervoeter tot staan te brengen. „Ho-o-o! " schreeuwde hij, maar dat geschreeuw in zijn oor maakte het paard weer zenuwachtig en daar ging het weer in volle vaart de Singel af. Aan het einde, niet ver van de Herenstraat af, sprong een moedige politieagent naar voren en versperde het paard de weg. Het dier dat er nu blijkbaar ook genoeg van had, vertraagde de stap en werd door de agent gegrepen. „Kom er maar af, jongen," zei de agent. „Heb je je niet bezeerd? " „Helemaal niet," zei Piet, „maar 'k ben blij dat ik eraf ben." „Van wie is dat paard? " „Ik weet het niet. Zijn baas zei tegen ons: Houdt het paard even vast en toen ging-ie met een andere man vechten en omdat ik het niet goed kon zien, ben ik op het paard geklommen, heus waar, agent, en toen was er ineens ergens een verschrikkelijke knal en meteen 't paard ervandoor, maar ik kan het heus niet helpen, hoor..." De agent haalde zijn boekje uit de zak. De menigte omstanders werd groter. „Hoe heet je?  „Pietje Bell! " Een algemeen gelach ging op, men keek elkander aan en knikte veelbetekenend. „Pietje Bell uit de Herenstraat, hè? Je vader heeft een schoenwinkel en jij bent de jongen die altijd in de krant staat? " „Och agent, ik "kan het heus niet helpen, dat mijn vader een schoenwinkel heeft en ik heb heus het paard niet weggenomen..." „Nee, dat begrijp ik, het paard heeft jou weggenomen. Jij bent me anders een fijn nummer jongen. Altijd zet je de stad overeind, altijd doe je dingen waarmee jij je zelf een hoop last veroorzaakt. Waarom speel je niet zoals andere jongens? " „Och, dat wil ik ook wel graag," zei Pietje treurig, „maar ik kan nooit eens aardig pret hebben zoals de andere kinderen. Zodra ik ergens kom, beginnen de ongelukken te gebeuren..." „Onzin," zei de agent, „het is je eigen schuld." „Ik geloof niets van zijn verhaal," zei een der omstanders, „hij is natuurlijk stilletjes met het paard weggereden en nu loopt de eigenaar zich suf te zoeken naar het beest." „Dat lijkt er meer op, als je 't mij vraagt," zei de agent. „Komaan, Pietje Bell, het zal maar het beste zijn, dat ik je meeneem naar het bureau, dan kan de eigenaar daar wel verder met je afrekenen." De agent leidde Pietje aan de ene hand, het paard aan de andere en zo ging het naar het bureau van politie. Een hele stoet jongens en meisjes volgde de arrestant, alsook enige oudere, maar niet veel wijzere mensen, die niets beters te doen hadden dan mee te lopen met een arm, ongelukkig jongetje dat helemaal buiten zijn schuld boven op een hollend paard was terechtgekomen en nu als een misdadiger naar de gevangenis werd gebracht. Enige ogenblikken later belde de telefoon in vader Bells winkel. „Inspecteur van politie, meneer Bell... Uw zoontje Piet is zoëven gearresteerd met een paard." Vader verstond verkeerd en zei: „Wat? Mijn zoontje Piet met een baard? " „Met een paard, meneer Bell, een paard met een p..." „O, een paard... Hoe komt hij in vredesnaam aan een paard? " „Dat zouden wij ook wel eens willen weten. De eigenaar zal wel spoedig hier zijn en dan horen we er wel meer van. Het zal maar het beste zijn dat u naar het bureau komt." „Goed, ik zal er zijn."  Hoofdschuddend, niet begrijpend hoe ter wereld Pietje een paard op de kop getikt had, ging vader de huiskamer binnen, waar moeder en Martha aan de tafel zaten. „De inspecteur van het politiebureau belt me daar zojuist op en zegt dat ze Pietje gearresteerd hebben met een paard." Zuster Martha zette grote ogen op. „Pietje... gearresteerd! " riep ze verschrikt uit. „En dat nu we vanavond naar Den Haag gaan! " „Ach, ach, wat moet er toch in 's hemelsnaam van dat kind terechtkomen! " zuchtte moeder. „Ik vrees dat Geelman, de drogist, wel gelijk heeft met te zeggen, dat Pietje voor galg en rad opgroeit! " „Kom, kom, vrouw," zei vader, „laten we blij zijn dat we er niet dezelfde ideeën op na houden als die droogstok Geelman, die zijn jongen leert kousen stoppen. Pietje is een vrolijke klant, en ik weet zeker dat hij buiten zijn schuld weer in de misère zit. Ik zal wel even gaan zien wat er aan de hand is en hem dan thuisbrengen." Een half uur later kwam de eigenaar van het paard zich aan het bureau vervoegen. Toen hij vertelde dat hij het dier aan een jongen ter bewaking had gegeven, omdat hij iemand een paar blauwe ogen wilde geven, kreeg hij van de inspecteur nog een flinke uitbrander op de koop toe. Pietje beloofde plechtig dat hij nooit weer op 'n vreemd paard zou klimmen om vechtpartijen te zien en ging dankbaar met vader naar huis. Peentje, Engeltje, Blikkie en Sproet waren inmiddels op hun fietsen teruggereden en bezorgden die van Pietje aan zijn huis. Ze vertelden allemaal aan Pietjes huisgenoten dat hij het heus niet helpen kon, want het paard was zo geschrokken... „gommes meneer Bell, dat was me effetjes een knal! "