HOOFDSTUK ACHT


Elizabeths vertrek uit de stad lever­de geen pro­ble­men op. Ze ging samen met Hel­ward en een andere man naar be­neden, naar de stal­len. Hel­ward stelde de man voor als Toe­komst Blayne, haalde drie paar­den op en ge­zamen­lijk reden ze weg in een rich­ting die hij als noor­de­lijk aan­duidde. Ander­maal be­twij­fel­de ze zijn gevoel voor rich­ting, omdat ze vol­gens haar, gezien de stand van de zon, in zuid­weste­lijke rich­ting reden, maar ze maakte er geen punt van. Tegen deze tijd was ze zo ge­wend geraakt aan de regel­rechte aan­val­len op wat zij als lo­gi­ca be­schouw­de, dat ze er geen heil in zag hem erop te wijzen. Ze nam ge­noe­gen met de dingen zoals ze haar werden voor­ge­legd, al begreep zij ze niet.

Terwijl ze vanonder de stad weg­reden, wees Hel­ward op de grote wielen waarop de stad rust­te, en legde uit dat de voor­waart­se be­we­ging zo lang­zaam was, dat ze met het blote oog bijna niet waar­neem­baar was. Hij ver­ze­ker­de haar echter dat de stad elke tien dagen onge­veer een kilo­meter naar het noorden be­woog. Noord­waarts, of in zuid­weste­lijke rich­ting, wat ze er maar van wilde maken.

De reis duurde twee dagen. De mannen praat­ten veel, zowel met elkaar als tegen haar, hoe­wel weinig ervan haar zin­vol in de oren klonk.

Ze had het gevoel alsof ze een over­dosis nieuwe in­for­matie had gekregen en niet meer kon op­nemen.

Op de avond van de eerste dag pas­seer­den ze op onge­veer een kilo­meter af­stand haar dorp, en zei ze tegen Hel­ward dat ze erheen ging.

‘Nee... ga met ons mee. Je kunt later terug­gaan.'

Ze zei: ‘Ik wil teruggaan naar Engeland. Ik denk dat ik jullie kan helpen.’

‘Je moet het zien.’

‘Wat is het?’

‘Weten we niet zeker,’ zei Blayne. ‘Hel­ward denkt dat jij het ons mis­schien kan ver­tel­len.’

Ze sputterde nog enkele minuten tegen, maar ging uit­ein­de­lijk met hen mee.

Het was opmerkelijk hoe gemakkelijk ze bezweek voor de ver­schil­len­de zaken waar­mee deze mensen zich bezig­hiel­den. Mis­schien kwam het door­dat zij zich met enkelen onder hen kon iden­ti­fi­ceren, en mis­schien kwam het doordat de ge­meen­schap binnen de stad een op­val­lend be­schaafd be­staan leidde - on­danks al haar vreem­de ge­woon­tes - in een land dat ge­ne­ra­ties lang door anar­chie ver­woest was. Zelfs in de enkele weken die zij in het dorp had door­ge­bracht, hadden de be­wo­ners met hun be­krom­pen kijk op de zaken, hun on­voor­waar­de­lijke apa­thie, hun on­ver­mogen zelfs de meest sim­pele pro­ble­men het hoofd te bieden haar de kracht ont­nomen de uit­daging, die haar werk met zich mee­bracht, aan te kunnen. Maar de mensen in Hel­wards stad waren heel anders. Kenne­lijk waren zij de na­ko­me­ling­en van een ge­meen­schap die erin ge­slaagd was tijdens de Crash te over­leven, en hadden de mensen op de­zelf­de manier verder ge­leefd. Niet­te­min waren de ken­mer­ken van een goed­be­stuur­de ge­meen­schap aan­we­zig: de on­mis­ken­bare disci­pline, het doel­be­wuste, een echt en vitaal begrip van hun eigen iden­ti­teit, on­ge­acht hoeveel twee­slacht er ook tussen inner­lijke over­een­koms­ten en uiter­lijke ver­schil­len be­stond.

Toen Helward haar dus verzocht met hen mee te gaan, en Blayne hem bij­viel, kon ze met veel weer­stand op­breng­en. Ze had door haar eigen han­de­ling­en zich­zelf be­trok­ken in de zaken van hun ge­meen­schap. De ge­vol­gen van haar ver­trek uit het dorp zou ze later onder ogen moeten zien - ze kon haar af­we­zig­heid recht­vaar­dig­en door te zeggen dat ze wilde weten waar de vrouwen werden heen­ge­bracht - maar ze had nu het gevoel dat ze hier­mee moest door­gaan. Uit­eindelijk zou er een of­fi­ciële ins­tel­ling zijn die de be­wo­ners van de stad weer in de burger­be­scha­ving zou moeten plaat­sen, maar tot dan was zij er per­soon­lijk bij be­trok­ken.

Ze brachten de nacht in een tent door. Er waren slechts twee tenten en de mannen boden haar galant aan er een voor eigen ge­bruik te nemen... maar voor­dat het zover was, brach­ten ze lange tijd pra­tend door.

Helward had Blayne kennelijk over haar ver­teld, en in welk op­zicht zij ver­schil­de, zoals hij het zag, van zowel de stads­be­wo­ners als de mensen uit de dorpen.

Blayne sprak nu rechtstreeks met haar, en Hel­ward hield zich op de ach­ter­grond. Hij zei slechts zel­den iets, en dan om dingen te be­ves­tig­en die Blayne aan­voerde. Ze mocht de andere man en vond hem recht­streeks in zijn be­na­de­rings­wijze: hij pro­beerde geen enkele vraag van haar te ont­wijken.

Hij bevestigde voor het grootste deel wat zij te weten was ge­komen. Hij bracht Des­taine en zijn Hand­lei­ding ter sprake, de stad en haar nood­zaak voor­waarts te be­wegen, en hij praat­te over de vorm van de wereld. Ze had ge­leerd de stede­lijke ziens­wijze niet in twijfel te trek­ken, en ze luis­ter­de naar wat zij ver­tel­den.

Toen ze ten slotte in haar slaapzak kroop, was ze uit­ge­put van de lange rit van die dag, maar de slaap kwam lang­zaam.

Het raakvlak was verhard.

Hoewel het vertrouwen in haar eigen logica niet aan het wan­ke­len was ge­bracht, was haar begrip voor de stads­be­wo­ners groter ge­wor­den. Ze leef­den, be­weer­den zij, op een wereld waar de na­tuur­wet­ten niet de­zelf­de waren. Ze was be­reid dat te ge­lo­ven... of liever gezegd, bereid om aan te nemen dat zij op­recht waren, maar het mis hadden.

Het was niet de uiterlijke wereld die anders was, maar hun waar­ne­ming ervan. Hoe kon zij daar ooit ver­ander­ing in brengen?


Nadat ze een stuk bosland achter zich lieten, kwamen ze in een ge­bied met ruig struik­ge­was waar hoge gras­soorten en schrale bos­jes elkaar af­wis­sel­den. Hier waren geen paden en de voort­gang was traag. Er waaide nu een koele, ge­sta­dige wind, en een ver­kwik­ken­de fris­heid scherp­te hun zinnen.

Geleidelijk aan ging de vegetatie over in hard, taai gras, dat op de zan­de­rige grond groei­de. Geen van de beide mannen zei iets; vooral Hel­ward staar­de voor zich uit als hij reed en liet zijn paard zijn eigen weg vinden. Eli­za­beth zag dat voor hen uit de ve­ge­ta­tie hele­maal ver­dween en toen zij zich tegen een heuvel van los zand en kie­zels hadden op­ge­wor­steld, lagen er nog maar enkele meters lage zand­heu­vel­tjes tussen hen en het strand in. Haar paard, dat het zout in de lucht al ge­roken had, rea­geer­de meteen op de druk van haar hielen en ze reden in galop over het zand. Een paar on­stui­mige mi­nu­ten gaf ze het dier de vrije teugel en ge­noot van de vrij­heid en het ple­zier over een strand te ga­lop­peren waarvan het opper­vlak tien­tal­len jaren on­ver­vuild, on­on­der­bro­ken en on­aan­ge­tast was door niets anders dan de golven.

Helward en Blayne waren achter haar aan naar het strand gereden en ston­den nu dicht bij el­kaar naast hun paarden ter­wijl ze uit­keken over het water.

Ze liet haar paard in draf naar hen toe lopen en steeg af.

‘Strekt het zich naar het oosten en westen verder uit?’ zei Blayne.

‘Voor zover ik het onderzocht heb. Ik heb geen enkele weg er­om­heen kunnen vinden.’

Blayne haalde een videocamera uit een van zijn zadel­tas­sen te­voor­schijn, ver­bond hem met het foe­draal en liet hem lang­zaam van links naar rechts het pa­no­ra­ma op­nemen.

‘We zullen naar het oosten en westen moeten ver­ken­nen,’ zei hij. ‘Het zou on­mo­ge­lijk zijn over te steken.’

‘Er is geen teken van een tegen­over­lig­gen­de oever.’

Blayne keek met opgetrokken wenkbrauwen naar het strand. ‘De grond zint me niet. We moeten een Brug­gen­bouw­er hier­heen halen. Ik geloof niet dat dit het gevwicht van de stad zou kunnen dragen.’

‘Er moet een of andere manier zijn.’

De twee mannen negeerden haar volkomen. Hel­ward zette een klein in­stru­ment op, een in­stru­ment op een drie­poot met een con­cen­trische kaart die aan drie haken onder­aan het steun­punt hing. Hij hing een schiet­lood boven de kaart.

‘We bevinden ons een heel eind bij het op­ti­mum van­daan,’ zei hij uit­ein­de­lijk. ‘We hebben tijd genoeg. Vijf­en­veer­tig kilo­meter, bijna een jaar stads­tijd. Denk je dat het zou lukken?’

‘Een brug? Er is heel wat voor nodig. We zouden meer mannen nodig hebben dan er op het ogen­blik zijn. Wat zeiden de Na­vi­g­ators ervan?’

‘Controleer wat ik meldde. Ga je het na?’

‘Ja. Ik zou niet weten wat ik eraan toe moest voegen.’

Helward staarde nog enkele minuten naar de water­vlak­te en scheen zich toen Eli­za­beth te her­inner­en. Hij wend­de zich tot haar.

‘Wat zeg jij ervan?’

‘Hiervan? Wat verwacht je dat ik ervan zeg?’

‘Zeg eens wat over onze waarnemingen,’ zei Hel­ward. ‘Ver­tel ons dat dit geen rivier is.’

Ze zei: ‘Het is geen rivier.’

Helward keek even naar Blayne.

‘Je hebt haar gehoord,’ zei hij. ‘Wij ver­beel­den het ons.’

Elizabeth sloot haar ogen, wendde zich af. Ze kon de con­fron­ta­tie met het raak­vlak niet langer aan.

De bries verkilde haar en daarom pakte ze een deken van haar paard af en ging terug naar de zand­heuvel. Toen ze weer naar hen keek, be­steed­den ze geen aan­dacht meer aan haar. Hel­ward had een tweede in­stru­ment op­ge­zet, en deed er ver­schil­len­de me­ting­en mee. Hij gaf ze door aan Blayne, zijn stem klonk schril in de wind.

Ze werkten traag en nauwgezet, elk con­tro­leer­de de uit­kom­sten van de ander, iedere keer weer. Na een uur laad­de Blayne een deel van de uit­rus­ting op zijn paard, steeg ver­vol­gens op en reed weg langs de kust, in noor­de­lijke rich­ting. Hel­ward stond daar en sloeg zijn ver­trek gade, zijn hou­ding weer­spie­gel­de een diepe en over­wel­digen­de wan­hoop.

Elizabeth vatte het op als een kleine zwak­heid in de bar­rière van lo­gi­ca die hen scheidde. Ter­wijl ze de deken om zich heen trok, liep ze over het duin naar hem toe.

‘Weet je waar we zijn?’ zei ze.

Hij draaide zich niet om.

‘Nee,’ zei hij. ‘Dat zullen we nooit weten.’

‘In Portugal. Dit land wordt Por­tu­gal genoemd. Het ligt in Eu­ro­pa.’

Ze liep om hem heen zodat ze zijn gezicht kon zien. Een ogen­blik bleef zijn blik op haar rusten, maar zijn uit­druk­king was niets­zeg­gend. Hij schud­de alleen het hoofd, en liep langs haar heen naar zijn paard. De bar­rière was ab­so­luut.

Elizabeth liep naar haar eigen paard, en klom erop. Ze liet hem langs het strand lopen en sloeg al snel af, het bin­nen­land in, terug in de rich­ting waar haar hoofd­kwar­tier on­ge­veer moest liggen. Binnen enkele mi­nu­ten was het ver­ont­rus­ten­de blauw van de At­lan­tische Oce­aan uit zicht ver­dwe­nen.