HOOFDSTUK ZEVEN
Elizabeth maakte een plan om de volgende ochtend de stad te verlaten, een van de paarden te nemen en over het platteland terug te rijden naar het dorp. Vandaar kon ze terugkeren naar het hoofdkwartier en een poos verlof nemen. Over enkele weken had ze recht op een vakantie en ze wist dat ze het zonder al te veel moeilijkheden wel voor elkaar zou krijgen die vervroegd op te nemen. In de vier weken die ze dan tot haar beschikking had, zou ze ruimschoots de tijd hebben om terug naar Engeland te gaan en daar te proberen de een of andere autoriteit te vinden die geïnteresseerd kon worden in wat zij ontdekt had.
Ze wilde de aandacht niet op zich vestigen nu ze dit plan eenmaal opgevat had en bracht de dag zoals gewoonlijk werkend in de keuken door.
’s Avonds ging ze naar de ontvangstkamer.
Toen ze door de deuropening binnenstapte was Helward de eerste die ze zag. Hij stond met zijn rug naar haar toe en praatte met een van de overgeplaatste meisjes.
Ze liep erheen en ging achter hem staan.
‘Hallo, Helward,’ zei ze rustig.
Hij draaide zich om en keek wie hem aangesproken had, en nam haar vervolgens stomverbaasd op.
‘Jij!’ zei hij. ‘Wat doe je hier?’
‘Ssst! Ik word verondersteld niet zo goed Engels te praten. Ik ben een van jullie overgeplaatste vrouwen.’
Ze liep naar een onbezette hoek van de kamer. De vrouw achter de bar gaf een goedkeurende hoofdknik toen Helward haar volgde.
‘Luister,’ zei Elizabeth meteen. ‘Het spijt me van de laatste keer dat wij elkaar hebben ontmoet. Ik begrijp het nu beter.’
‘En het spijt mij dat ik je bang heb gemaakt.’
‘Heb je iets tegen een van de anderen gezegd?’
‘Dat jij van Aarde afkomstig bent? Nee!’
‘Goed. Zeg maar niets.’
Hij zei: ‘Kom je echt van de planeet Aarde?’
‘Ja, maar ik zou graag willen dat je er niet op die manier over sprak. Ik ben van de Aarde en dat ben jij ook. Er is sprake van een misverstand.’
‘God, zeg dat wel.’ Hij keek vanaf de twintig centimeter die hij in hoogte op haar voorhad op haar neer. ‘Jij ziet er hier anders uit... maar wat doe jij hier als overplaatsing?’
‘Het was de enige manier die ik kon bedenken om de stad binnen te komen.’
‘Ik had je wel meegenomen.’ Hij keek vluchtig de kamer rond. ‘Heb jij al vaste omgang met iemand?’
‘Nee.’
‘Niet doen.’ Terwijl hij praatte bleef hij over zijn schouder kijken. ‘Heb jij een eigen kamer? Daar zouden we beter kunnen praten.’
‘Ja. Zullen we gaan?’
Zodra ze in de kamer waren sloot ze de deur; de wanden waren dun, maar het had tenminste de schijn van een privévertrek. Ze vroeg zich af waarom hij op zijn hoede moest zijn als hij met haar praatte.
Zij ging op de stoel zitten en Helward nam plaats op de rand van het bed.
‘Ik heb Destaine gelezen,’ zei ze. ‘Het was fascinerend. Ik had op de een of andere manier al eens iets van hem gehoord. Wie was hij?’
‘De stichter van de stad.’
‘Ja, dat had ik er ook al uit opgemaakt. Maar hij had zijn bekendheid aan nog iets anders te danken.’
Helward keek haar nietszeggend aan. ‘Kon je op de een of andere manier iets uit zijn schrijven opmaken?’
‘Weinig. Hij was een erg eenzelvig mens. Maar hij had het mis.’
‘Hoezo?’
‘Met betrekking tot de stad en het gevaar waarin ze verkeerde. Hij schrijft alsof hij en de anderen op de een of andere wijze naar een andere wereld waren overgebracht.’
‘Dat is ook zo.’
Elizabeth schudde haar hoofd. ‘Jullie hebben de Aarde nooit verlaten, Helward. Terwijl ik hier zit en met je praat, bevinden we ons beiden op de Aarde.’
In wanhoop schudde hij zijn hoofd. ‘Jij hebt het mis, ik weet dat jij het bij het verkeerde eind hebt. Wat je ook zegt, Destaine wist hoe de situatie werkelijk was. Wij zijn op een andere wereld.’
Elizabeth zei: ‘Op die dag... tekende je mij met de zon achter me. Je tekende haar als een hyperbool. Zie je haar in die vorm? Je tekende me ook te lang. Zie je me echt zo?’
‘Dat is niet zoals ik de zon zie, zo is ze. En zo ziet deze wereld er ook uit. Ik tekende jou zo lang, omdat... ik je zo op dat ogenblik zag. We bevonden ons toen een heel eind ten noorden van de stad. Nu... Het is te moeilijk om uit te leggen.’
‘Probeer het.’
‘Nee.’
‘Oké. Weet je hoe ik de zon zie? Ze is normaal... rond, bolvormig, of wat ook de juiste omschrijving mag zijn. Zie je niet in dat het een kwestie is van hoe wij haar zelf zien? Jouw waarnemingen geven jou de verkeerde informatie door... Ik weet niet waarom, maar Destaine’s waarneming was ook verkeerd.’
‘Liz, het is meer dan waarneming. Ik heb op deze wereld rondgekeken, gevoeld en geleefd. Wat je ook zegt, voor mij is het werkelijkheid. En ik ben de enige niet. Het merendeel van de mensen in de stad beschikt over dezelfde kennis. Het is met Destaine begonnen omdat hij hier in het begin al was. Alleen door die kennis hebben wij het hier zo lang overleefd. Het is de wortel van alles geweest, en het heeft ons in leven gehouden omdat we, als we niet over die wetenschap beschikten, we de stad niet in beweging zouden houden.’
Elizabeth begon iets te zeggen, maar hij ging verder: ‘Liz, nadat ik je die dag gezien had, had ik tijd nodig om na te denken. Ik reed naar het noorden, een heel eind naar het noorden. Ik zag daar iets dat de bekwaamheden van de stad tot overleven zal testen zoals die nog nooit tevoren getest zijn. Mijn ontmoeting met jou was... ik weet het niet. Meer dan ik verwacht had. Maar het leidde indirect tot een veel groter iets.’
‘Wat is het?’
‘Dat kan ik je niet vertellen.’
‘Waarom niet?’
‘Ik kan het niemand vertellen, behalve de Navigators. Ze hebben het geheim verklaard. Het zou niet best zijn als het nieuws nu uitlekte.’
‘Wat bedoel je?’
‘Heb je van de Afmakers gehoord?’
‘Ja... maar ik weet niet wie ze zijn.’
‘Ze vormen een... politieke groepering binnen de stad. Ze hebben geprobeerd de stad te laten stoppen. Als het nieuws op dit moment bekend zou worden, zouden er grote moeilijkheden ontstaan. We hebben juist een grote crisis achter de rug, en de Navigators willen geen tweede.’
Elizabeth staarde hem zonder iets te zeggen aan. Plotsklaps had zij zichzelf in een nieuw licht gezien.
Zij was een raakvlak tussen twee werkelijkheden: aan een kant die van haar, aan de andere kant die van hem. Maar hoe dicht ze ook bij elkaar zouden komen, er zou nooit contact tussen hen zijn. Evenals de grafiek die Destaine getekend had om de werkelijkheid zoals hij die waarnam te benaderen, kwam ze op een bepaalde manier nader tot hem en anderzijds raakte ze verder van hem verwijderd. Op de een of andere wijze had zij zichzelf betrokken in dit drama waarin de ene logica faalde ten aanzien van een tweede, en zij besefte niet in staat te zijn dit aan te kunnen.
Overgehaald als ze was door Helwards oprechtheid en het ontegenzeglijke bestaan van de stad en haar bewoners, en daarnaast door de ogenschijnlijk vreemde opvattingen waarop zij hun overlevingsplan hadden gebaseerd, kon ze de basistegenstelling niet uit haar gedachten bannen. De stad en haar bewoners bestonden op de Aarde, de Aarde die ze kende, en wat ze ook zag, wat Helward ook zei, dit kon niet worden omzeild. Bewijs van het tegendeel was van geen betekenis.
Maar als het raakvlak op de proef werd gesteld, was een impasse het gevolg.
Elizabeth zei: ‘Ik ga morgen de stad uit.’
‘Ga met mij mee. Ik ga weer naar het noorden.’
‘Nee... ik moet terug naar het dorp.’
‘Hetzelfde dorp waar de vrouwen vandaan komen?’
‘Ja.’
‘Ik ga die kant op. We kunnen er samen heen rijden.’
Een tweede impasse: het dorp lag ten zuidwesten van de stad.
‘Waarom ben je naar de stad gekomen, Liz? Je bent geen vrouw uit deze streken.’
‘Ik wilde jou zien.’
‘Waarom?’
‘Ik weet het niet. Je maakte me bang, maar ik zag de andere mannen die er net als jij uitzagen met de dorpsbewoners onderhandelen. Ik wilde erachter komen wat er gaande was. Nu heb ik er spijt van, want je maakt me nog steeds bang.’
‘Ik ben toch niet weer tegen je aan het schreeuwen, is het wel?’ zei hij.
Ze lachte... en ze besefte dat het de eerste keer was sinds ze naar de stad was gekomen.
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei ze. ‘Het heeft eerder te maken met... ik kan het niet zeggen. Alles wat voor mij gewoon is, is hier in de stad anders. Niet de alledaagse zaken, maar de grotere dingen, zoals de reden voor het bestaan. Er is hier een grote concentratie van vastberadenheid, alsof de stad zelf het enige brandpunt is van alle menselijk leven. Ik weet dat dat niet zo is. In de wereld zijn een miljoen andere dingen te doen, en te overleven is ongetwijfeld een drijfveer, maar niet de voornaamste. Hier ligt de nadruk op overleven als hoofdonderwerp, ten koste van alles. Ik ben buiten de stad geweest, Helward, een heel eind buiten de stad. Wat je ook verder mag denken, deze plek is niet het centrum van het universum.’
‘Dat is ze wel,’ zei hij. ‘Want als we ooit ophielden daarin te geloven, zouden we allemaal sterven.’