HOOFDSTUK VIJF


De dagen verstreken langzaam, en ik bracht geen tus­sen­tijd­se be­zoeken meer aan de stad.

Ik had het foutieve van mijn handels­wijze in­ge­zien: door me al te en­thou­si­ast op de fy­sieke kant van het werk te stor­ten bleef er weinig anders over. Ik besloot Mal­chus­kins voor­beeld te volgen en b­eperk­te mezelf voor­name­lijk tot het toe­zicht houden op de ge­huur­de ar­bei­ders. Slechts bij uit­zon­der­ing grepen hij en ik in om mee te helpen. Des­on­danks was het werk in­span­nend en lang, en voelde ik mijn lichaam rea­geren op de nieuwe werk­zaam­heden. Ik voelde me al snel fitter dan ik mij ooit in mijn leven ge­voeld had, mijn huid kleurde rood onder de stralen van de zon en de licha­me­lijke arbeid werd minder in­span­nend.

Mijn enige klachten betroffen het nimmer variërende dieet van syn­the­tisch voed­sel en het niet in staat zijn van Mal­chus­kin om geïn­te­res­seerd te praten over de bij­drage die wij aan de stads­vei­lig­heid lever­den. Het was werken tot laat in de avond, en na een karig maal slapen.

Onze werkzaamheden aan de sporen ten zuiden van de stad waren bijna achter de rug. Onze taak was alle sporen weg te halen en vier buffers op ge­lijke on­der­linge afstand van de stad op te zetten. De sporen die wij weg­haal­den werden om de stad heen naar de noord­kant ver­voerd en daar op­nieuw gelegd.

Op een avond zei Malchuskin tegen mij: ‘Hoe lang ben je hier­buiten geweest?’

‘Ik weet het niet precies.’

‘In dagen.’

‘O... zeven.’

Ik had geprobeerd het in kilometers te schat­ten.

‘Over drie dagen heb je enig verlof. Je hebt twee dagen ver­lof om binnen in de stad te zijn, dan kom je hier terug voor nog een kilo­meter.’

Ik vroeg hem hoe hij het tijdsverloop van kilo­meters in dagen zowel als af­stand be­reken­de.

‘Het kost de stad ongeveer tien dagen om een kilo­meter te over­brug­gen,’ zei hij. ‘En in een jaar over­brugt ze on­ge­veer vijf­tig kilo­meter.’

‘Maar de stad beweegt niet.’

‘Op het ogenblik niet. Maar spoedig zal dat wel gebeuren. In ieder geval houden wij er geen reke­ning mee over welke af­stand de stad zich werke­lijk heeft ver­plaatst, maar over welke af­stand zij ver­plaatst zou moeten zijn. Het is ge­ba­seerd op de po­si­tie van het op­ti­mum.’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Wat houdt dat in?’

‘Het optimum is de plaats waarnaar de stad streeft zich op een be­paald moment te be­vinden. Om dat te hand­haven zou ze zich dage­lijks honderd meter moeten ver­plaat­sen, onge­veer wel te ver­staan. Dat is ge­woon uit­ge­sloten, dus be­wegen we de stad in de rich­ting van het op­ti­mum zover als we kun­nen.’

‘Heeft de stad ooit het optimum in­ge­haald?’

‘Voor zover ik me kan herinneren niet.’

‘Waar bevindt het optimum zich nu?’

‘Ongeveer vijf kilometer voor ons. Dat is onge­veer het ge­mid­del­de. Mijn vader is vóór mij bij de sporen ge­weest, en hij ver­tel­de me eens dat ze toen onge­veer vijf­tien kilo­meter ach­ter­liepen op het op­ti­mum. Meer is het naar mijn weten nooit ge­weest.’

‘Maar wat zou er gebeuren als we ooit het op­ti­mum in­haal­den?’ Mal­chus­kin grinnikte. ‘Dan zouden we door­gaan met het op­gra­ven van oude sporen.’

‘Waarom?’

‘Omdat het optimum altijd in beweging is. Maar het is niet waar­schijn­lijk dat wij het op­ti­mum in­halen, en het doet er ook niet zo veel toe. Als we maar binnen een zekere grens van een paar kilom­eters blij­ven is het in orde.

Laten wij het zo stellen... als we een kleine voor­sprong op het op­ti­mum konden krijgen, dan zouden wij alle­maal goed kunnen uit­rus­ten.’

‘Is dat mogelijk?’

‘Ik dacht van wel. Bekijk het zo eens. Waar wij op het ogen­blik zijn, is de grond tame­lijk hoog. Om hier boven te komen moes­ten we een lange strook stij­gend land­schap over­steken. Dat was toen mijn vader hier buiten was. Klim­men is moei­lijk­er, daarom duurde het langer, en raak­ten we achter op het op­ti­mum. Als we ooit lager ge­legen land be­reiken, kunnen wij de hel­ling af­glij­den.’

‘Wat zijn de vooruitzichten daarop?’

‘Dat kan je beter je eigen gilde vragen. Bemoei ik mij niet mee.’

‘Maar hoe ziet het landschap er hier uit?’

‘Zal ik je morgen laten zien.’

Hoewel ik niet veel had gevolgd van wat Mal­chus­kin zei, was één ding me ten­min­ste dui­de­lijk ge­wor­den, en dat was hoe tijd ge­meten werd. Ik was dui­zend kilo­meter oud en dat be­teken­de niet dat de stad die af­stand tijdens mijn leven had over­brugd, maar het op­ti­mum wel.

Wat het optimum ook mocht zijn.

De volgende dag hield Malchuskin zijn belofte. Terwijl de ge­huur­de ar­bei­ders een van hun ge­brui­ke­lijke slaap­jes hielden in de diepe scha­duw van de stad, liep Mal­chus­kin met mij naar een lage ver­ho­ging in het lands­chap, iet­wat ten oosten van de stad. Toen we daarop ston­den, konden wij de on­mid­del­lijke om­ge­ving van de stad bijna ge­heel over­zien.

Op het ogenblik stond de stad in het midden van een brede vallei, aan de noord- en zuid­kant be­grensd door twee re­la­tief hoge aard­rug­gen. In het zuiden kon ik dui­de­lijk de sporen zien op de plaat­sen waar de rails waren weg­ge­haald, ge­mar­keerd door vier pa­ral­lel lo­pen­de rijen lit­tekens waar de dwars­lig­gers en hun fun­de­ring­en ge­legen hadden.

Ten noorden van de stad liepen de sporen ge­lijk­matig de hel­ling van de aard­rug op. Hier was niet veel be­drij­vig­heid, hoewel ik een van de op bat­te­rijen lopende onder­stel­len met zijn lading rails, dwars­lig­gers en bij­be­horen­de be­man­ning lang­zaam de hel­ling op zag rollen. Op de kam van de heuvel zelf heer­ste een aan­zien­lijke druk­te, of­schoon vanaf deze af­stand het niet moge­lijk was pre­cies vast te stel­len wat er gaande was.

‘Een goed land, hier,’ zei Mal­chus­kin, maar ver­beter­de het toen meteen. ‘Voor een Spoor­leg­ger, na­tuur­lijk.’

‘Waarom?’

‘Het is vlak. Wij kunnen hellingen en valleien met gemak nemen. Wat mij dwars­zit is on­ef­fen grond: rot­sen, ri­vieren of zelfs bos­sen. Dat is een van de voor­delen dat wij op het ogen­blik hoog zitten. Hier rond­om ons is het alle­maal heel oude rots, en af­ge­vlakt door de ele­men­ten. Maar praat me niet van ri­vieren. Dan raak ik geïrri­teerd.’

‘Wat is er mis met rivieren?’

‘Ik zei: niet over praten!’ Hij sloeg me goed­ge­huvmeurd op de schouder, en wij be­gonvnen aan onze wan­de­ling terug naar de stad. ‘Ri­vieren moeten over­ge­stoken worden. Dat be­tekent dat er een brug moet worden ge­bouwd als die er niet is, wat altijd het geval is. Wij moeten in de buurt af­wach­ten totdat de brug ge­reed is, en dat ver­oor­zaakt op­ont­houd. Meest­al krijgt het Voort­be­wegers­gilde de schuld van een der­ge­lijk op­ont­houd. Maar zo is het leven. De moei­lijk­heid met ri­vieren is dat ieder­een er met ge­meng­de ge­voe­lens over denkt. Het enige waar de stad een per­ma­nent tekort aan heeft is water, en als wij een rivier moeten over­steken lost dat voor­lopig een pro­bleem op. Maar dan moeten wij nog steeds een brug bouwen en dat maakt ieder­een ner­veus.’

De gehuurde arbeiders zagen er niet be­paald blij uit toen wij terug­keer­den, maar Rafael spoor­de ze aan en de werk­zaam­heden werden spoe­dig her­vat. De laat­ste van de sporen was nu op­ge­ruimd, en al wat ons nog rest­te was het bouwen van de laatste buffer. Dit was een stalen op­bouw, ge­mon­teerd boven en over het laatste stuk rail en ver­sterkt door drie­maal twee be­ton­nen fun­de­ring­en met hun dwars­lig­gers. Elk van de vier sporen had een buf­fer, en deze werden zo­danig ge­plaatst dat bij een terug­rol­len van de stad ze alle vier ge­lijk­tij­dig als stoot­plaat zouden dienen. De buf­fers ston­den niet op éen lijn, omdat de om­trek­ken van de stad on­regel­ma­tig ge­vormd waren, maar Mal­chus­kin ver­ze­ker­de mij dat ze vol­doen­de ga­ran­tie boden.

‘Ik zou niet graag zien dat ze gebruikt werden,’ zei hij, ‘maar als de stad weg zou rol­len zouden deze dingen haar stop­pen. Denk ik.’

Met de voltooiing van de buffer was ons werk afgelopen.

‘Wat nu?’ zei ik.

Malchuskin keek vluchtig naar de zon. ‘We zouden onze be­hui­zing moeten ver­plaats­en. Ik wil mijn keet achter die ver­ho­ging op­zet­ten, daar staan ook de slaap­ver­blij­ven van de ar­bei­ders. Maar het wordt echter al laat. Ik ben er niet zeker van of wij het voor het vallen van de avond zouden klaar­spelen.’

‘We kunnen het morgen doen.’

‘Dat had ik ook gedacht. In dat geval hebben die luie schooiers ook een paar uur vrijaf. Dat zul­len ze wel pret­tig vinden.’

Hij sprak met Rafael die meteen de andere mannen raad­pleeg­de.

Er bestond weinig twijfel omtrent het besluit. Bijna voor Rafael was uit­ge­sproken, waren enkele van de mannen al op weg gegaan naar hun ver­blij­ven.

‘Waar gaan zij heen?’

‘Terug naar hun dorp, veronderstel ik,’ zei Mal­chus­kin. ‘Het ligt daar in de buurt.’ Hij wees naar het zuid­oosten, over en achter de zuide­lijke aard­rug. ‘Ze zullen echter terug­komen. Ze vinden het werk niet pret­tig maar vanuit het dorp zal druk op hen worden uit­ge­oefend, omdat wij ze geven wat zij willen hebben.’

‘Wat is dat?’

‘De zegeningen van de beschaving,’ zei hij cy­nisch grijn­zend. ‘Met als ab­so­lute top het syn­th­etische voed­sel waar jij al­tijd zo op mop­pert.’

‘Vinden zij dat spul lekker?’

‘Net zo min als jij, maar het is beter dan een lege maag, en dat hadden de meesten voordat wij hier op­doken.’

‘Ik geloof niet dat ik al dat werk voor dat gruwel zou ver­zet­ten. Het is sma­ke­loos, het heeft geen sub­stan­tie, en -’

‘Hoeveel maaltijden at jij in de stad?’

‘Drie.’

‘En hoeveel daarvan waren syn­the­tisch.’

‘Maar twee,’ zei ik.

‘Nou, het zijn de mensen zoals die arme don­ders die zich te barsten werken zodat jij een­maal per dag een echte maal­tijd kan ver­or­be­ren. En als ik dit zo eens hoor, is wat ze voor mij doen be­perkt tot een mi­ni­mum.’

‘Wat bedoel je?’

‘Daar kom je wel achter.’

Later op die avond, toen we in zijn hut zaten, begon Mal­chus­kin weer over dit onder­werp. Ik kwam er­achter dat hij niet zo slecht in­ge­licht was als hij wilde voor­doen. Zoals al­tijd schoof hij de schuld op het gil­de­sys­teem. Het was een reeds lang in­ge­bur­ger­de zaak dat de ge­brui­ken van de stad van de ene op de andere ge­ne­ra­tie werden door­ge­geven op basis van heuris­tische prin­cipen, niet door middel van onder­wijs. Een leer­jongen zou de tra­di­ties van de gilden hoger achten als hij zelf de feiten achter de be­staans­wijze waarop ze ge­ba­seerd waren zou ach­ter­halen, in plaats van door een theo­re­tisch ge­rich­te scho­ling. In de prak­tijk be­te­ken­de dit dat ik zelf moest uit­vin­den waarom de mannen aan de sporen werk­ten, welke andere taken zij uit­voer­den, en in feite alles om­trent alle andere zaken die in ver­band ston­den met het blij­vend voort­be­staan van de stad.

‘Toen ik leerjongen was,’ zei Mal­chus­kin,’ bouwde ik brug­gen en groef ik sporen op. Ik werkte bij het Spoor­leg­gers­gil­de, en reed uit met mannen als jouw vader. Zelf weet ik waar­door de stad blijft voort­be­staan, en daar­door ken ik het belang van mijn eigen taak. Ik graaf sporen op en leg ze weer, niet omdat ik van het werk geniet, maar omdat ik weet waarom het gedaan moet worden. Ik ben bij het gilde van de Ruil­han­de­laren geweest en heb gezien hoe zij erin slagen de plaat­se­lijke be­vol­king voor ons te laten wer­ken, en daar­om be­grijp ik de druk die op de mannen rust die nu onder mij werken. Het is alle­maal cryp­tisch en ob­scuur... zo zie je het nu. Maar jij zal er­achter komen dat het alle­maal met over­le­ving te maken heeft, en hoe be­lang­rijk die over­le­ving eigen­lijk is.’

‘Ik heb er niets op tegen met jou te wer­ken,’ zei ik.

‘Dat bedoelde ik niet. Jij hebt uit­ste­kend met mij gewerkt. Wat ik pro­beer duide­lijk te maken is, dat alle dingen waar jij je waar­schijn­lijk over ver­baasd hebt, de eed bij­voor­beeld, een doel hebben; en God nog aan toe, het is een zin­vol doel!’

‘Morgen zullen de mannen dus weer terug zijn.’

‘Waarschijnlijk wel. En ze zullen klagen, en ze zullen ver­tra­gen zodra jij of ik hen de rug toe­keert... maar zelfs dat zit in de aard van de dingen.

Soms, echter, vraag ik me af...’

Ik wachtte tot hij de zin zou af­maken, maar hij zei niets meer. Het was een on­ka­rak­te­ris­tieke ge­voels­uiting, want Mal­chus­kin leek mij geen­szins een diep­zin­nige man.

Terwijl wij daar samen zaten, verviel hij in een lange stilte, die pas door­bro­ken werd toen ik op­stond om naar buiten te gaan om van het pri­vaat ge­bruik te maken. Toen gaap­te hij en rekte zich uit, en maakte een grap­je tegen me over mijn zwak­ke blaas.


Rafael keerde ’s ochtends terug met het meren­deel van de mannen die daar­voor bij ons had­den ge­werkt. Een aantal ont­brak, maar de ge­tal­sterk­te was aan­ge­vuld met ver­vang­ers. Mal­chus­kin groette hen zonder ogen­schijn­lijk van zijn ver­ras­sing blijk te geven, en nam meteen de lei­ding op zich bij het op­breken van de drie nood­ge­bouwen.

Allereerst werd de gehele inhoud naar buiten ge­haald en aan de kant op een grote hoop ge­sta­peld. Ver­vol­gens werden de ge­bouwen zelf ont­man­teld. Een taak die niet zo veel pro­ble­men op­lever­de als ik wel ver­wacht had, omdat ze on­mis­ken­baar ge­bouwd waren om neer­ge­haald en op­ge­zet te worden, en snel. Elk van de wanden was aan weers­kan­ten met een aantal gren­dels vast­ge­maakt aan de aan­gren­zen­de. De vloeren konden in losse delen uit­een worden ge­nomen, even­als de daken die met bouten op hun plaats­en werden ge­houden. Bij­kom­stig­heden zoals deuren en ramen bleken in de wanden te zijn in­ge­bouwd. Het kostte slechts een uur om elke keet af te breken, en tegen de middag was alles ge­beurd. Lang daar­voor was Mal­chus­kin alleen op pad gegaan en een half uur later terug­ge­keerd met een door bat­te­rij­en aan­ge­dreven truck. We namen een korte pauze en aten een maal­tijd, waar­na wij de truck met zo veel moge­lijk ma­te­ri­aal op­laad­den en op weg gingen naar de uit­stul­ping in het land­schap. Mal­chus­kin reed. Rafael en een aan­tal van de ar­bei­ders hingen langs­zij de truck.

De afstand naar de aardrug viel tegen. Mal­chus­kin hield een koers aan die ons dia­go­naal in de rich­ting van het naast­bij­zijn­de spoor bracht, en het res­teren­de ge­deel­te van de weg erheen reden wij er­langs. In de voor­zijde van de aard­rug was een kleine uit­hol­ling en er­doo­rheen waren de vier paren rails ge­legd. Er werk­ten heel wat mannen aan dit deel van het spoor. Een aan­tal hakte met hand­kracht in op de grond aan weers­zij­den van de sporen, waar­schijn­lijk om de uit­hol­ling vol­doen­de te ver­wijden zodat de romp van de stad er­door­heen kon, en an­der­en zwoeg­den met auto­ma­tische dril­boren in een poging vijf metalen con­struk­ties, die elk voor­zien waren van een groot wiel, over­eind te krijgen. Tot dusver was er slechts één stevig neer­ge­zet en stond daar als een hoekig, geo­me­trisch ont­werp, zonder dui­de­lijke func­tie, tussen de twee bin­nen­ste sporen.

Terwijl wij door de uitholling reden, liet Mal­chus­kin de snel­heid van de truck terug­lopen en keek geïn­te­res­seerd toe hoe het werk vor­der­de. Hij zwaaide naar een van de gilde­leden die toe­zicht hiel­den op de werk­zaam­heden en ging ver­vol­gens over naar een hogere ver­snel­ling toen we de top van de aard­rug pas­seer­den. Van­daar liep een lichte hel­ling naar beneden in de rich­ting van de vlak­te. Ik kon heu­vels zien die veel hoger waren.

Tot mijn verrassing eindigden de sporen op korte af­stand over de aard­rug. De bui­ten­ste rails aan de lin­ker­kant was onge­veer een kilo­meter door­ge­trok­ken, maar de andere drie waren nauwe­lijks hon­derd meter lang. Er waren al twee teams werk­zaam aan deze sporen, maar het was on­mid­del­lijk duide­lijk dat de voort­gang traag was.

Malchuskin staarde om zich heen. Aan onze kant van de sporen, de weste­lijke kant, stond een aantal hut­ten in een groep bijeen. Waar­schijn­lijk de woon­ver­blij­ven van de teams die hier al waren. Hij stuur­de de truck er­heen, maar reed er een eindje voor­bij voor hij stopte.

‘Zo kan het wel,’ zei hij. ‘Wij willen dat de ge­bouwen voor de avond valt over­eind staan.’

Ik zei: ‘Waarom zetten we ze niet bij de anderen op?’

‘Het is mijn gewoonte dat niet te doen. Over het alge­meen heb ik al genoeg moei­lijk­heden met deze mannen. Als zij te veel con­tact met de anderen hebben drin­ken ze meer en werken minder. We kunnen niet tegen­gaan, dat zij el­kan­ders ge­zel­schap op­zoeken als ze niet werken, maar het heeft geen zin ze bij elkaar te zetten.’

‘Maar ze hebben toch het recht te doen wat ze willen?’

‘Ze worden gekocht om te werken, dat is alles.’

Hij klom uit de cabine van de truck, en begon Rafael toe te schreeuwen met het af­laden van de hut­ten te be­gin­nen.

De truck was snel gelost, en terwijl hij mij belast met het toe­zicht op de op­bouw ach­ter­liet, reed Mal­chus­kin de truck terug over de aard­rug om de rest van de mannen en ma­te­ri­alen op te halen.

Bij het naderen van de avond, was de opbouw bijna vol­tooid. Mijn laat­ste taak die dag was de truck terug te rijden naar de stad en hem aan te sluiten op een van de bat­te­rij-op­laad­punten. Ik reed weg, te­vre­den een poosje alleen te zijn.

Toen ik over de aardrug reed, was het werk aan de ver­hoog­de wielen voor die dag stop­ge­zet en de om­ge­ving ver­laten op de twee mi­li­tia­leden na, die met hun kruis­bogen over de schou­der op wacht stonden. Ze be­steed­den geen aan­dacht aan mij. Ik reed aan de andere kant naar beneden in de rich­ting van de stad en liet ze achter me. Ik was ver­rast te zien hoe weinig licht er was en hoe, bij het naderen van de avond, de dage­lijk­se ac­ti­vi­tei­ten af­namen.

Op de plaats waar Malchuskin me verteld had dat ik de op­laad­punten zou vinden, ont­dekte ik dat andere voer­tuigen al aan­ge­slo­ten ston­den, en er geen plaats meer over was. Ik ver­moedd­e dat dit de laatste truck was die van­avond werd terug­ge­bracht en ik naar an­dere punten op zoek moest gaan. Uit­ein­de­lijk vond ik een re­ser­ve­punt aan de zuid­kant van de stad.

Het was nu donker, en nadat ik de truck ver­zorgd had, zag ik me tegen­over de lange een­zame wan­de­ling terug ge­plaatst. Ik werd in de ver­lei­ding ge­bracht niet terug te gaan, maar de nacht in de stad door te brengen. Ten slotte, zou ik maar een paar mi­nu­ten kwijt zijn als ik naar mijn hut in de crèche zou gaan... maar toen dacht ik aan Mal­chus­kin en de re­ac­tie die me de vol­gen­de och­tend te wachten zou staan.

Met tegenzin liep ik rond de omtrek van de stad, vond de sporen die noord­waarts liepen en volgde ze tot aan de aard­rug. ’s Nachts alleen op de vlakte te zijn was een tame­lijk ont­moe­dig­ende be­leve­nis. Het was al koud en vanuit het oosten blies een fikse bries, die me door mijn dunne uni­form heen ver­kilde. Voor me kon ik de donkere massa van de aard­rug zien, af­ge­tekend tegen de matte uit­stra­ling van de be­wolk­te lucht. In de uit­hol­ling, stonden op de horizon de hoekige vormen van de wiel-structuren, en op en neer lopend tijdens hun eenzame wake waren daar ook de twee mi­li­tia­leden. Toen ik naar hen toe­liep werd ik aan­ge­spro­ken.

‘Blijf daar staan!’ Beide mannen stonden stil en al­hoewel ik het niet precies kon zien, had ik het ver­moe­den dat de kruis­bogen mijn rich­ting uit wezen. ‘Identificeer je.’

‘Leerjongen Helward Mann.’

‘Wat doe je buiten de stad?’

‘Ik werk met gildelid Malchuskin. Aan de sporen. Ik ben jullie zo­juist in de truck ge­pas­seerd.’

‘O ja. Kom naar voren.’

Ik liep naar hen toe.

‘Ik ken jou niet,’ zei een van hen. ‘Ben je net be­gon­nen?’

‘Ja... ongeveer een kilometer ge­le­den.’

‘Bij welk gilde hoor je?’

‘Toekomstverkenners.’

Degene die gesproken had lachte. ‘Jij liever dan ik.’

‘Waarom?’

‘Ik leef graag wat langer.’

‘Hij is nog jong,’ zei de ander.

‘Waar hebben jullie het over?’ zei ik.

‘Ben je al in de toekomst ge­weest?’

‘Nee.’

‘Ben je al in het ver­leden ge­weest?’

‘Nee. Ik ben pas een paar dagen ge­leden be­gon­nen.’

Een gedachte schoot me te binnen. Hoewel ik in het donker hun ge­zich­ten niet kon zien, kon ik aan hun stem­ge­luid horen dat zij niet veel ouder dan ik waren. Mis­schien dui­zend kilo­meter, niet veel meer. Maar als dat zo was, zou ik ze toch zeker gekend moeten hebben, want dan waren zij met mij in de crèche ge­weest?

‘Hoe heet jij?’ zei ik tegen een van hen.

‘Conwell Sturner. Kruisboogman Sturner voor jou.’

‘Was jij in de crèche?’

‘Ja, hoewel ik me jou niet her­inner. Maar ten slot­te ben jij nog maar een knul­le­tje.’

‘Ik kom net uit de crèche. Jullie waren er niet.’

Beiden lachten weer, en ik voelde mijn goede humeur ver­slech­ter­en.

‘Wij zijn in het verleden geweest, jongen.’

‘Wat houdt dat in?’

‘Dat houdt in dat wij mannen zijn.’

‘Jij hoort in bed te liggen, jongen. Het is hier ’s nachts ge­vaar­lijk.’

‘Er is niemand in de buurt,’ zei ik.

‘Nu niet. Maar terwijl die slappelingen in de stad hun slaap krijgen, be­scherm­en wij ze tegen de gap­perds.’

‘Wie zijn dat?’

‘De gapperds? De donkerhuidige ob­scuur­lingen. Het plaat­se­lijke ge­spuis dat uit de scha­duwen op jonge leer­lingen springt.’

Ik liep langs hen heen. Ik wenste dat ik de stad was binnen­ge­gaan en niet deze kant op was ge­komen. Niet­t­emin was mijn nieuws­gierig­heid gewekt.

‘Echt... wat bedoelen jullie?’

‘Er zijn hier gapperds die niets van de stad moeten hebben. Als wij niet naar ze uit­keken, zouden ze de sporen be­scha­dig­en. Zie je die ka­trol­len? Zij zouden ze naar be­ne­den halen als wij er niet waren.’

‘Maar het waren de... gapperds, die hielpen ze op te zetten.’

‘Degenen die voor ons werken. Maar er zijn er heel wat die dat niet doen.’

‘Ga naar bed, jongen. Laat de gap­perds aan ons over.’

‘Alleen jullie, met z’n tweeën?’

‘Aye... alleen wij, en nog een dozijn, ver­spreid over de aard­rug. Ga maar snel naar bed, zeun­tje, en pas op dat je geen stomp op je neus krijgt.’ Ik keerde hen de rug toe en liep weg. Ik kook­te van woede, en als ik een ogen­blik langer was ge­bleven was ik er zeker van ge­weest dat ik een van beiden was aan­ge­vlogen. Ik haatte hun manne­lijke neer­bui­gend­heid tegen­over mij, en toch wist ik dat ik ze had klem­gezet. Twee jonge­man­nen, ge­wa­pend met kruis­bogen zouden niets kunnen uit­halen tegen een vast­be­sloten aanval en zij wisten dat ook, maar het was be­lang­rijk voor hun zelf­ver­trouwen dat ik dat niet zelf uit­dacht.

Zodra ik dacht buiten hun gehoor te zijn, zette ik het op een lopen en strui­kel­de bijna meteen over een dwars­lig­ger. Ik ging bij de rails van­daan en holde verder. Mal­chus­kin wacht­te in de hut, en samen aten we een zo­veel­ste maal syn­the­tisch voed­sel.