HOOFDSTUK ZEVEN
De volgende ochtend zag Helward dat de meisjes gedurende de nacht nog meer veranderd waren. Hij schatte dat de lengte van geen van hen de één meter vijftig te boven kwam. Ze praatten sneller dan ze ooit gedaan hadden en de klank van hun stemmen was scheller.
Geen van hen paste nog in haar kleren. Lucia probeerde het, maar ze kon haar been niet in de pijp krijgen en scheurde uit de mouwen van haar overhemd. Toen ze het kamp verlieten, werden de kleren van de meisjes ook achtergelaten, en zetten zij hun tocht bloot voort.
Helward kon zijn ogen niet van hen afhouden. Elk uur dat verstreek leek een nieuwe verandering in hen teweeg te brengen. Hun benen waren nu zo kort dat ze maar kleine stapjes konden nemen en hij was gedwongen heel langzaam te gaan lopen zodat hij hen niet achter zich zou laten. Bovendien merkte hij op dat hun lichamen zich steeds meer in een schuine hoek bogen, het leek alsof ze achterover leunden.
Zij keken ook naar hem en toen ze een ogenblik stopten om iets te drinken, bleef het akelig stil terwijl de merkwaardige groep de veldfles liet rondgaan.
Rondom hen waren er uiterlijke tekenen van een onverklaarbare verandering in de omgeving. De overblijfselen van het spoor links aan de buitenkant dat ze nog steeds volgden, waren nu onduidelijk. De laatste indruk die Helward gekregen had van een gat waar een van de dwarsliggers had gelegen was ontluisterend geweest. Het gat was meer dan twaalf meter lang en drie centimeter breed. De naastbijzijnde spoorlijn, links aan de binnenkant, was niet meer te zien. Geleidelijk aan had de ruimte tussen de twee zich verbreed en nu lag die lijn ongeveer een halve kilometer of meer naar het oosten.
De intervallen tussen de staanderplaatsen waren korter geworden. Die ochtend waren ze er al twaalf gepasseerd en volgens Helwards berekeningen hadden ze er nog slechts negen voor de boeg.
Maar hoe zou hij de nederzetting van de meisjes herkennen? Het landschap om hem heen was naar alle kanten vlak en uniform. Op de plaats waar ze nu even uitrustten zag de grond eruit als gestolde lava. Er was geen schaduw, geen schuilplaats te ontdekken. Hij bekeek de grond wat beter. Als hij zijn vingers er stevig doorheen bewoog, kon hij nog steeds ondiepe sporen in de aarde trekken, maar hoewel het losse en zanderige aarde was, voelde het dik en stroperig aan.
De meisjes waren nu niet langer meer dan negentig centimeter, en hun lichamen werden nog steeds verder vervormd. Hun voeten waren plat en breed, hun benen kort en dik, hun borstomvang rond en platgedrukt. Zoals hij ze zag waren ze op een groteske manier lelijk en merkte hij dat ondanks zijn gefascineerdheid door de fysieke veranderingen die zich in hen voltrokken het geluid van hun kwetterende stemmen hem irriteerde.
Alleen de baby was niet veranderd. Hij was nog steeds, voor zover Helward kon beoordelen, min of meer zoals hij altijd was geweest. Maar in verhouding tot zijn moeder was hij nu onevenredig groot, en de hoekige gestalte die Rosario was, bekeek hij met een soort onuitgesproken afgrijzen.
De baby kwam uit de stad.
Evenals Helward geboren was uit een vrouw van buiten, zo was Rosario’s baby een kind van de stad. Welke transformatie de drie meisjes en het landschap waar ze doorheen trokken ook overkwam, hij en de baby werden er niet door beïnvloed.
Helward wist niet meer wat hij moest doen, of wat hij moest opmaken uit hetgeen hij zag.
Hij voelde een toenemende angst, want dit ging elk begrip dat hij ooit van de natuurlijke gang van zaken had gehad te buiten. Het bewijs was aanwezig; het rationele ervan zonder raakvlakken.
Hij keek naar het zuiden en zag niet ver weg een heuvelrij. Gezien hun vorm en hoogte veronderstelde hij dat het de voorlopers van een groter gebergte waren... maar vervolgens constateerde hij met een opwelling van schrik dat de heuveltoppen met sneeuw bedekt waren.
De zon was net zo heet als altijd, en de lucht even warm. De logica vereiste dat het bestaan van sneeuw in dit klimaat alleen op de toppen van hoge bergen mogelijk was. En toch waren deze heuvels zo dichtbij - op niet meer dan drie kilometer afstand, dacht hij - dat hij, na een schatting, uitmaakte dat ze niet hoger dan honderdvijftig meter konden zijn.
Hij stond op en viel plotseling om.
Toen hij de grond raakte, merkte hij dat hij, alsof hij zich op een steile helling bevond, naar het zuiden rolde. Het lukte hem tot stilstand te komen en zich schrap te zetten tegen een kracht die hem naar het zuiden trok. Het was een nieuwe kracht; de druk ervan had hij de hele ochtend al gevoeld, maar de val was als een verrassing gekomen en de kracht leek nu veel sterker dan tevoren. Waarom was hij er tot op dit ogenblik niet eerder door beïnvloed? Hij dacht terug. Die ochtend was hij zich er, samen met de andere afleidingen, inderdaad bewust van geweest en in zijn achterhoofd had hij het gevoel gehad dat ze heuvelafwaarts waren gelopen. Maar dat was duidelijk onzin: tot zover het oog reikte was het land vlak. Terwijl hij het gevoel over zich heen liet komen ging hij bij de groep meisjes staan.
Het verschilde van de druk van de lucht, zelfs van de druk van de zwaartekracht op een steile helling. Het lag er ergens tussenin: op vlakke grond, zonder merkbare beroering in de lucht, had hij het gevoel naar het zuiden geduwd of getrokken te worden.
Hij deed een paar stappen in noordelijke richting en besefte dat hij zijn voeten moest neerzetten alsof hij een heuvel beklom. Hij keerde zich naar het zuiden, en tegenstrijdig aan het bewijs dat zijn ogen hem leverden, voelde hij zich als op een steile helling.
De meisjes namen hem nieuwsgierig op en hij liep naar hen terug.
Hij zag dat zelfs in die laatste paar minuten hun lichamen nog verder vervormd waren.