.9.

De schoonheid van het landschap overweldigde haar. Ze hadden het laatste halfuur door schouderhoog gras gereden en kwamen nu bij de oever van een rivier. Ze was zo onder de indruk van het uitzicht dat ze geen woorden kon vinden om haar gevoelens uit te drukken. Ze bleef naast Matthew neerkijken op de snelstromende grijsblauwe rivier tussen goudkleurige oevers, die uit de verte net zandstranden leken, en in de verte lag als een levend schilderij een rij paarse heuvels. Ze had nog nooit zoiets moois gezien, op de reis van Galveston naar de ranch waren ze door een fraai landschap gereden, maar dit was anders, veel indrukwekkender, het was haast te mooi om waar te zijn. 'Prachtig!' Ze keek opzij naar Matthew en herhaalde: 'Prachtig! Ja, prachtig!' Toen vroeg ze: 'Zal... zal het de hele weg zo blijven?' 'Nee, helaas niet.' Hij schudde zijn hoofd. 'Verderop'-hij wees naar rechts - 'is het landschap net een grote platte pannekoek, op een paar populieren en wat gras na.' 'Het zou heerlijk zijn om hier een huis te hebben.' 'Niet goed voor huis, mevrouw.' 'Nee? Waarom niet?' Ze keek Manuel aan. 'Allemaal heuvels, geen velden; heuvels niet veilig.' 'O.' Ze wilde juist vragen 'Waarom niet veilig?' toen Matthew zei: 'Kom, we moesten maar eens voortmaken, de schemering zal snel vallen en we hebben nog een stukje voor de boeg naar de handelspost.' Het volgende uur reden ze langs de rivier en vreemd genoeg leken de heuvels op dezelfde afstand te blijven. Plotseling ging het landschap van kleine en grote heuvels over in een eindeloze platte vlakte en daar, op nog geen honderd meter van de rivieroever stond een fors, stevig houten bouwwerk, de handelspost. Er stonden wat groepjes mensen voor, waarvan sommigen tegen het hek leunden, en anderen op hun hurken op de grond zaten. Aan het hek waren wat kleine paarden vastgebonden. Het was voor Tilly de eerste keer dat ze echte Indianen zag en het leek of zij de eerste blanke vrouw was die zich hier vertoonde. Degenen die zaten kwamen overeind en de mensen die leunden gingen rechtop staan. Zij bekeken met belangstelling hoe zij en de blanke man afstegen. Ze zagen de Mexicaan hun paarden wegleiden, en volgden met hun ogen hoe de lange slanke vrouw wat moeizaam liep en door de forse jongeman de stoep werd opgeholpen en de post binnenging. Langzaam kwamen ze dichterbij en bleven in de buurt van de deuropening staan. 'Hallo zeg. Blij jullie te zien. Hoe maakt u het, mevrouw? Hallo, Manu-el.' De man kwam tussen Tilly en Matthew staan en schreeuwde naar buiten: 'Ik wist niet dat je deze kant weer uit zou komen. Ik dacht dat je bij Portes zou blijven. Dag, meneer.' Hij keek nu weer naar Matthew. 'Wat kan ik voor u doen?' De lange, magere man van middelbare leeftijd sprak met een sterk Schots accent. Hij greep twee houten stoelen en zette die met een zwaai neer. De stoel kwam met een plof pal achter Tilly's knieën terecht en ze kon zich er zonder meer op laten zakken. Toen keek ze naar Matthew, die ook was gaan zitten en aan hun gastheer vertelde waarom ze hier waren, waar ze naar toe gingen en dat ze hier graag wilden overnachten. Tilly zei niets, ze keek slechts om zich heen en deed haar best niet te niezen of haar handen onder haar achterwerk te leggen in een poging de pijn wat minder te voelen. Ze was wel eens eerder op een handelspost geweest, maar geen enkele was zo goed bevoorraad als deze. Tegen een muur stond een ruwhouten tafel waarop stapels huiden lagen, die bijeen waren gebonden. Loodrecht daarop stond een bank met een stapel vachten; aan de andere kant van de kamer was een toonbank met een grote koperen weegschaal en daaronder op de grond stond een bascule. Voor de toonbank stond een rij zakken die aan de bovenkant open waren gemaakt, voor zover ze kon nagaan zat er graan of meel in. Achter de toonbank waren planken aangebracht met rijen blikken en flessen. Tegen de andere muur stond allerlei gereedschap: schoppen, houwelen, harken en ploegen. Daarachter hing, hoog aan de muur, een aantal grote en kleine geweren. Ze herkende een Colt revolver en een Duits geweer. Matthew had haar vaak proberen over te halen met dit laatste type te leren omgaan, maar ze vond het moeilijk, lastig te hanteren. De Colt was meer iets voor mannen, had hij altijd gezegd, en vooral geschikt om te paard te gebruiken. 'Zo, mevrouw, hebt u alles goed in u kunnen opnemen?' Ietwat geschrokken richtte ze haar aandacht weer op Ian Mackintosh, want die naam had ze op de deur zien staan. 'Hebt u goed rondgekeken?' 'Ja, het... het ziet er hier erg interessant uit.' 'Mooi zo, dan denk ik dat u zich nu wel wat zou willen opfrissen. Slaapt u binnen of buiten?' vroeg hij aan Matthew die opstond en vroeg: 'Hebt u accomodatie?' 'Die kamer daar.' Hij maakte met zijn zware laars over de vloer een schrapend gebaar naar achteren, bijna net als een paard met zijn hoef op de grond. 'Een dollar per nacht, inclusief beddegoed. Of u gebruikt uw eigen spullen. Zeep en handdoek inbegrepen.' Tilly zag dat Matthew moeite had niet te lachen, maar hij zei beleefd: 'Dank u, meneer Mackintosh; we zullen de kamer graag nemen.' Toen Tilly de kamer zag, kon ze het niet helemaal met Matthews laatste opmerking eens zijn, want het was een kale kamer, met drie bedden en een ruwhouten wastafel met een kan en een bak erop, een stukje blauwe zeep op een schoteltje en een handdoek van het type zoals die in Engeland in de keuken werden gebruikt. Maar toen de deur dicht was, glimlachte ze naar Matthew en terwijl ze naar de drie bedden wees, fluisterde ze: 'Zouden we gezelschap krijgen?' 'Zou best kunnen...' Ze had haar hoed afgezet, haar jas uitgedaan en haar gezicht en handen gewassen en zat nu op de rand van het bed toe te kijken hoe Matthew het water over zijn hoofd goot. 'O, wat ben ik stijf, het enige dat ik nog wil is plat op m'n buik liggen.' 'Morgen zal het wel beter gaan.' 'Dat zeg jij. Nou, ik hoop het. Zeg, die Indianen buiten, zijn die wel... te vertrouwen?' 'Wat zei je?' Hij draaide zich om en blies in de handoek. 'Ik vroeg, die Indianen buiten, zijn die te vertrouwen? Ze zien er zo... nou ja...' 'O, ja hoor. Maak je maar geen zorgen, ze komen uit de reservaten. Een aantal ervan zal scout zijn.' 'Scout?' 'Ja, voor het leger; alle forten hebben Indiaanse scouts. Ze kunnen een spoor volgen als een bloedhond, ze kennen alle tekens.' 'Je bedoelt dat ze als gids dienen om die soldaten naar hun eigen mensen te brengen?' 'Ach, Tilly.' Hij haalde een kam door zijn dikke, weerbarstige haar. 'Het heeft geen zin, het heeft nauwelijks zin om alles uit te leggen, ik begrijp er zelf ook niks van. Er zijn zoveel stammen en zoveel verschillende groepen binnen een stam en voor zover iedereen zich kan herinneren hebben de stammen altijd met elkaar gevochten, elkaar soms bijna uitgeroeid. Ik begrijp dat één kamp, één groep soms wel uit vijfduizend mensen kan bestaan en dat dat dan nog maar een deel van een stam is. Hun rechten en wetten zouden honderd boeken kunnen vullen. Eens op een dag zal iemand dat wel allemaal gaan opschrijven. Ik hoop alleen dat het niet een politicus zal zijn, want dan horen we nog maar één kant van de zaak. Laten we in ieder geval eens kijken wat onze vriend Ian Mackintosh ons te eten kan bieden.' Ze kwam moeizaam overeind en vroeg: 'Hoe gaat 't met je arm?' 'Beter dan ik gedacht had; ik kan hem nog steeds om je heenslaan.' Ze bleven elkaar even aankijken totdat hij zei: 'Ik hou van je. Weet je dat wel? Ik hou van je. Ik hou elke dag meer van je. Ik dacht dat ik niet meer van je kon houden dan toen we gingen trouwen, zo sterk waren mijn gevoelens voor jou, maar nu... het is gek, maar het is net of het zo intens is geworden dat het bijna...' Hij zweeg en wendde zijn hoofd af. Ze vroeg zacht: 'Bijna wat?' 'Bijna op angst lijkt.' 'Angst?' 'Ja, angst. Ik heb nooit geweten hoe het was om bang te zijn en nu heb ik die vreemde angst dat ik... nou ja, dat ik gewoon te gelukkig met je ben. Ik ben steeds maar bang dat ik... dat ik je zal verliezen.' 'Ach, doe toch niet zo dwaas, lieverd.' Ze hield hem stevig vast. 'Je zult mij nooit verliezen. Niets of niemand kan ons scheiden. Als hij het niet kon en Josefina niet, dan kan niemand het. Het enige wat ons kan scheiden, is de dood. En zelfs dan zal ik op je wachten.' Ze tikte op haar borst. 'Misschien is dat de ware heks in mij... ik voel dat waar we ook na onze dood zullen komen, we ervoor zullen vechten dat we samen verder kunnen gaan.' 'O, Tilly! Tilly, er is niemand op de hele wereld zoals jij, niemand!' Er klonk een trilling in zijn stem en ze legden hun gezicht op elkaars schouder en zo bleven ze een ogenblik staan. Kort na het aanbreken van de dag verlieten ze de volgende morgen de handelspost. Tilly was zo stijf dat ze niet wist hoe ze uit bed moest komen, en toen ze struikelde en bijna de enige kaars omgooide die ze hadden, greep Matthew haar en duwde haar zacht op het bed terug, waarna hij haar lachend begon te masseren. Ze was altijd verbaasd geweest over zijn goede humeur 's ochtends vroeg, zo totaal in tegenstelling tot zijn vader. Mark had altijd last van een ochtendhumeur gehad en was gedurende het eerste deel van de dag uiterst zwijgzaam geweest. Ze hoopten in ongeveer drie uur de plaats van bestemming te bereiken, daar de nodige zaken te regelen en dan 's avonds weer op deze handelspost terug te kunnen komen. Matthew had niet alleen hun bed vooruitbetaald, maar ook de hele kamer. Ze waren de afgelopen nacht zo gelukkig geweest het rijk alleen te hebben, maar dit was, zoals Mackintosh had uitgelegd, zeer ongewoon. Het landschap veranderde opnieuw. Ze reden nu door lage heuvels en staken smalle en brede rivieren over. Toen ze door een nauwe vallei kwamen, zag Tilly tot haar verbazing bovenop de top een man in uniform staan, met een geweer naast zich. Matthew en Manuel hielden even de teugels in, toen glimlachte Manuel, hij draaide zich naar Tilly om en zei: 'Dat is een soldaat, van de nieuwe cavalerie.' 'Wat is dat?' vroeg Matthew. 'Er is nu cavalerie in de buurt om tegen de Indianen te vechten.' Toen ze het ravijn uitreden, stootten ze op een compagnie die hun kamp opbrak. De plaats lag in een dal tussen de heuvels en Manuel keek om zich heen en sprak nu in snel Spaans, toen keek hij Matthew aan en zei: 'Goed bed om in te sterven.' Voordat Matthew hier commentaar op kon geven, stapte een jongeman stram naar hen toe. Naar zijn uniform te oordelen leek hij een officier en hij zei enigszins uit de hoogte: 'Kapitein Dixon tot uw dienst, meneer. En mag ik naar uw bestemming informeren?' Matthew keek even naar de man omlaag. Toen zei hij enigszins zuur op licht spottende toon: 'Matthew Sopwith tot uw dienst, meneer, en onze bestemming is, naar ik heb begrepen zo'n acht kilometer van Cameron.' 'O ja; Cameron. Nou, dat is in orde.' Hij draaide zich om en keek omhoog naar Tilly, waarna hij even boog en haar begroette met: 'Mevrouw.' Ze knikte op haar beurt terug. De officier keek weer naar Matthew en zei: 'Ik zou u graag een ogenblikje alleen willen spreken, meneer.' Matthew keek even naar Tilly en Manuel voordat hij afsteeg en met de kapitein naar de mannen liep die bij hun paarden stonden. Tilly keek naar de soldaten. De meesten zagen er jong uit. Ze stonden haar allemaal aan te gapen, behalve een sergeant die onverstoorbaar orders begon te schreeuwen. Binnen een paar minuten was Matthew terug met de officier. Nadat hij weer op zijn paard was gestegen, keek hij omlaag naar het gladgeschoren gezicht en zei: 'Ik wens u goedendag.' De officier zei niets, hij stapte slechts opzij en salueerde, daarna wachtte hij tot ze wegreden. Toen ze langs de groep soldaten reden, stond de sergeant nog steeds zijn bevelen te schreeuwen, maar desondanks wierpen de mannen blikken in Tilly's richting en toen ze glimlachte, beantwoordden zij deze glimlach onmiddellijk met een brede grijns. Maar ze waren nog maar nauwelijks buiten gehoorsafstand of Tilly kwam naast Matthew rijden en vroeg: 'Wat had hij je te vertellen?' 'O, niets. Ik vind dat hij wel erg jong is voor dit soort werk en hij zou weinig kans hebben dat stelletje in de hand te houden als hij die sergeant niet had gehad.' 'Matthew '-de klank in haar stem deed hem opkijken-'verberg alsjeblieft niets voor me.' Hij knipperde met zijn ogen en likte langs zijn lippen voordat hij zei: 'Nou, ik zal het je vertellen. Hij stelde voor dat we vanavond niet naar de handelspost zouden teruggaan; hij vond dat we moesten proberen het fort te bereiken.' 'Vanwege gevaar?' 'O nee!' Hij schudde zijn hoofd. 'Ik liet me ontvallen dat we op de handelspost zouden overnachten en hij vond dat geen passende omgeving voor een dame als jij.' Ze keek hem even doordringend aan en zei toen: 'Eerlijk?' 'Eerlijk waar; waarom zou ik liegen?' Ja, waarom zou hij liegen. 'Kom mee,' zei hij. 'Laten we eens een beetje opschieten. Ik ben reuze benieuwd naar dat huis.' Daarna galoppeerde hij voor hen uit en zij volgde hem, met Manuel achter zich. Ze had geconstateerd dat Manuel, zoals de meeste Mexicanen, één werd met het paard dat hij bereed. Ze had wel eens gehoord dat de Indianen hun rijkunst van de Mexicanen geleerd hadden. Ze kwamen tegen elf uur bij het huis aan. Alle drie bleven ze op de heuvel staan en keken omlaag en Tilly's ogen begonnen te stralen en ze glimlachte breed toen ze Matthew aankeek en zei: 'O, wat is dat mooi, hè?' Het huis was lang en laag gebouwd, met een veranda langs de voorkant, en stevige pilaren ter ondersteuning. Het dak was van hout en gedeeltelijk overgroeid met klimplanten. Aan drie kanten was het huis omgeven door een wit hek en aan de vierde kant bevond zich een grote palissade, maar een enorme schuur domineerde het geheel. Ze voelde dat Matthew een diepe zucht slaakte en toen ze hem aankeek, zag ze dat zijn ogen op haar gericht waren en hij zei eenvoudig: 'Het is werkelijk geknipt voor ons. En als je zo op de buitenkant afgaat, moet de binnenkant ook uitstekend zijn.' 'En anders zorg ik er wel voor dat het uitstekend wordt.' Ze glimlachte naar hem, toen draaide ze haar hoofd naar Manuel en zei: 'Het ziet er goed uit.' 'Goed. Ja, goed. Hans Meyer goede man. Werken hier heel lang... goede man, maar nu niet meer.' Toen hij zijn hoofd schudde, vroeg ze: 'Is hij weggegaan?' Hij wees naar de aarde en ze vroeg snel: 'Dood?' 'Dood!' Ze keek Matthew aan en vroeg: 'Wist jij dat?' 'Nee, ik weet net zo weinig van die mensen als jij. Maar kom, we zullen er snel genoeg achterkomen.' Het was alsof Frau Meyer hun komst verwachtte. Ze kwam hen bij het witte hek tegemoet lopen en stak haar handen uit, terwijl ze met een zwaar Duits accent zei: 'Welkom, welkom. U komen sneller dan ik verwachtte.' 'Verwachtte u ons?' De kleine vrouw knikte naar Matthew en haar ronde gezicht glimlachte breed. 'O ja, ik wist heel vroeg deze morgen.' Matthew en Tilly keken elkaar aan en Tilly vroeg: 'Maar hoe dan?' 'O, scout was op weg naar fort, hij vertelde van uw komst en waarom.' Matthew lachte kort... 'Sneller dan rooksignalen.' 'Ja, ja sneller dan rooksignalen, maar komen u toch binnen. U bent zeer welkom, zeer welkom.' Tilly vond de binnenkant van het huis al even leuk a!s de buitenkant. Alle meubels waren van hout en met de hand gemaakt, maar alles in de kamer zag er even smaakvol uit, van de ladenkast tot de rij houten mokken die op een plank naast de haard stonden, net zoals het koperwerk van haar grootmoeder vroeger op de schoorsteenmantel in het huisje stond. De vloeren waren met zand geschrobd en er lagen kleurige zelfgemaakte kleden op. Tilly zag dat de kamer zowel woonkamer als keuken was. Er waren twee deuren die naar andere kamers voerden en aan het eind bevond zich een houten trap die naar de verdieping erboven voerde. 'Ik heb eten voor u klaar, ik ben zeker u hongerig... Wilt u eten?' 'Ja. Ja, heel graag, dank u. Dat is bijzonder vriendelijk van u, maar vertelt u eens.' Tilly keek even naar Matthew die in een schommelstoel ging zitten en verrukt om zich heen keek, 'bent u werkelijk van plan dit alles, uw... uw huis te verkopen?' 'Ja.' Het antwoord was kort. 'Uw naam is?' 'Mevrouw Sopwith.' 'Ik, ik ben Anna Meyer. En ja, ik moet verkopen, voor mijn kinderen, ik moet verkopen. Grote Hans, mijn man, hij is twee jaar geleden gestorven. Kleine Hans hij is twaalf jaar oud en niet sterk, nooit als grote Hans, en Berta, zij is negen jaar. Geen leven voor kleine kinderen. Moet erg sterk zijn voor leven hier.' 'Heeft u geen mannen, ik bedoel knechten, hier?' Matthew stelde deze vraag en Frau Meyer antwoordde: 'Wij hadden twee, Johann Braun en Franz Klein. Zij waren goed als Grote Hans hier was, maar niet goed toen hij er niet meer was. Toen zij gingen weg'-ze knipte met haar vingers -'gingen naar goudmijn. Zo maar weg.' Weer knipte ze met haar vingers. 'Liepen ze gewoon weg en lieten ze u alleen achter?' Matthew trok verbaasd zijn wenkbrauwen op, en ze knikte bevestigend. 'Ja, zij gaan zo maar heen. Wilden dubbele betaald. Ik kon niet dubbele betalen. Zij zeggen dat als zij komen terug dan ik graag dubbele wil betalen omdat boerderij in slechte staat, maar ik laat mij niet bang maken, dus ik verkopen en met kinderen terug naar Duitsland. Ik ben hier twintig jaar geweest, maar het is niet thuis. Ik verlangen naar thuis. Ik hebben zusters en broeders die mijn kinderen niet kennen.' 'Hebt u dit allemaal zelf gebouwd?' 'Ja, niets hier als wij kwamen. Grote Hans en ik werken hele tijd. Wij eerst kleine hutten maken, niet dit.' Ze glimlachte terwijl ze om zich heen gebaarde. 'Dan wij kopen vee, en paarden, één, twee en drie, vier en zo meer en meer. Dan wij bouwen schuur. Veel knechten om schuur te bouwen, maar veel mensen komen langs in die tijd, op weg naar goud zoeken en veel hulp van vrienden. Toen, voor mijn zoon werd geboren, wij bouwen weer.' Ze gebaarde opnieuw. 'Dit was nog niet klaar als hij kwam, maar nu'-ze liep naar de tafel die voor een maaltijd gedekt stond - 'alles is klaar. Leven is kapot als man dood is. Dan geen kracht meer. Maar kom, u wilt u opfrissen voordat u eten en ik zal mijn Hans en Berta aan tafel roepen.' Ze gebruikten een stevig maal, in gezelschap van Manuel en de twee kinderen van Frau Meyer. Tilly was direct geroerd toen ze de Kleine Hans zag, want ze had zo vaak zulke bleke gezichtjes in Engeland gezien met hetzelfde scherpe kuchje. Dan had je Berta nog. Haar mankeerde niets; ze was een zuivere weergave van haar moeder, met lachende ogen en een mond die niet stilstond. Na het eten maakten ze een rondgang door de bijgebouwen en zowel Matthew als Tilly slaakten verbaasde uitroepen over de grootte van de schuur. De schuur zag er vanbuiten al groot uit, maar vanbinnen bleek ze enorm. Er lag voornamelijk hooi in, maar er stonden ook zakken graan en voer voor de dieren, toch was er nog genoeg ruimte over voor een paard en wagen. Er waren vier koeien en drie kalveren en nog wat kippen. Hierna stegen ze op hun paard en reden over het terrein. In een kraal stond een kudde gekruiste mustangs en Matthew zag direct, met vakkundige blik, dat ze niet veel waard waren. Maar dat deed er niet toe, het land was goed en er hoorde ook nog een groot stuk bosterrein bij, aan de oostkant. Dat verklaarde de omvangrijke bijgebouwen en het goedgebouwde huis. Alles bij elkaar was hij verrukt over alles en hij liet dit ook merken. Het enige dat nu nog geregeld moest worden was de prijs. Terug in het huis dronken ze sterke zwarte koffie en hij keek Anna Meyer aan: 'Ziezo, mevrouw Meyer en wat voor prijs hebt u in uw hoofd?' De kleine vrouw sloeg haar handen ineen en wreef ze even alsof ze ze waste, toen gaf ze een paar rukjes met haar hoofd voordat ze ten slotte zei: 'Acht honderd dollar. Niet minder, niet minder.' Hij keek haar met open mond aan. Toen keek hij naar Tilly en schudde zijn hoofd. Mevrouw Meyer, denkend dat hij de prijs te hoog vond, begon zenuwachtig te praten, met allerlei Duitse woorden in haar zinnen en ze legde uit hoeveel werk ze eraan hadden gehad; dan waren er nog de voorraden en het land dat ze ontgonnen hadden en ten slotte het huis. Matthew glimlachte breed en stak zijn hand op. 'Alstublieft, ik ben het niet oneens met uw prijs, ik ben alleen verbaasd dat u zo weinig vraagt.' 'O!' Mevrouw Meyer liet zich op een stoel zakken en lachte blij toen Matthew zei: 'Ik doe er met alle genoegen de helft bij.' 'O, dank u, dank u.' Mevrouw Meyer stond weer op en gaf Matthew een hand. Toen keek ze naar Tilly en zei: 'U tevreden?' 'O ja, ja.' Tilly knikte haastig. 'En ik vind dit huis prachtig.' Ze spreidde haar armen. 'Ik heb nog geen huis gezien dat zo naar mijn zin is. O, ik heb wel enkele grote huizen in Galveston gezien, maar die leken me niet half zo comfortabel.' Met een blij gezicht vertelde Anna Meyer nu: 'Ik ben maar één keer in Galveston geweest, maar ik heb meneer Houston gezien, dat was een grote eer als hij komen naar Caldwell. Allemaal hem zien.' Ze gebaarde met een hand in het rond en hierop vroeg Matthew: 'Wie zijn uw naaste buren? We zijn verderop wat hofsteden gepasseerd.' 'Dat kunnen de Owens zijn en verderop de McKnights. Zij wonen ongeveer acht kilometer terug. O, er zijn veel buren die kant, verspreid maar veel. Niet zoveel die kant. Austin ligt daar.' Ze wuifde met haar hand opzij. 'En verderop in die richting,' ze maaide met haar arm in het rond, 'is het Comancheland.' 'Bedoelt u... bedoelt u dat u hier wel eens overvallen van Indianen hebt gehad?' Anna Meyer haalde haar schouders op. 'Nu jaren niet meer. Te veel forten en rangers; ze net zo goed als Indianen vechten. Toen wij hier derde jaar waren, zij komen, ja, maar Grote Hans en de drie Vaqueros vochten goed en zij weg. Daarna niet meer.' Toen Matthew en Tilly nog wat door de bijgebouwen liepen, hoorden ze het jongetje met zijn moeder praten. Ze kwamen toevallig langs de open achterdeur en de jongen vroeg: 'Gaan we nu echt, mamma?' en het antwoord klonk, met iets van diepe opluchting: 'We gaan nu echt, mijn zoon, we gaan nu echt.' Tilly keek Matthew verbaasd aan en zei: 'Zo'n prachtig huis. Waarom zouden ze toch zo graag weg willen?' 'Nou je hoorde wat ze zei, mannen werken niet voor een vrouw zoals ze dat doen voor een man, tenminste niet voor zo'n verlegen schepsel als zij. Ze is te vriendelijk, daar is misbruik van gemaakt.' Een tijdje later stonden ze bij het witte hek, Tilly leunde er met haar rug tegen en spreidde haar armen over de bovenrand. Ze keek naar de lucht en zei: 'Ik had nooit gedacht dat ik hier zou kunnen aarden, omdat ik op de een of andere manier het gevoel had dat ik hier niet geschikt voor was. Ik voelde me altijd anders dan de andere vrouwen hier. Ik zou gebleven zijn om jou... o ja, om jou.' Ze keek Matthew aan en vervolgde: 'Maar nu, hier op deze plaats heb ik het gevoel dat ik aan het eind van iets gekomen ben, of aan het begin. Voor de eerste keer sinds ik in dit land ben, heb ik een gevoel van vrede over me, alsof ik op het punt sta een nieuw leven te beginnen.' Matthew sloeg zijn arm om haar heen en kuste haar. Toen het kleine meisje kwam aanhollen, keken ze verbaasd om. 'Mamma zegt, wilt u blijven vannacht?' Ze keek van de een naar de ander en zei smekend: 'Alstublieft blijft u. Het zal leuk zijn. En Hans zal voor u fluit spelen en ik zal dansen. Ik kan dansen.' Ze tilde haar lange katoenen rok op en begon tot algemene vrolijkheid een paar danspasjes te maken. Tilly keek naar Matthew. Zijn gezicht stond ernstig, alsof hij een moeilijk besluit moest nemen. Toen keek hij haar aan en vroeg opgewekt: 'Nou, wat dacht je? We hebben eigenlijk niet zo'n haast.' Tilly bleef even staan terwijl ze aan de kinderen dacht. Maar de kinderen waren bij Katie en dus zei ze: 'Waarom niet? Waarom niet?' Aldus werd besloten dat ze die nacht zouden blijven, en zoals alle besluiten gevolgen kunnen hebben, zo veranderde dit besluit de loop van hun leven op dramatische wijze.