.6.
Het was vijf uur in de middag. Ze waren allebei vies en drijfnat uit de mijn thuisgekomen, hun zware capes hadden hen niet afdoend kunnen beschermen tegen de zware regen. Het regende de afgelopen dagen voortdurend en de hitte van begin juni leek nu nog slechts een vage herinnering. De wegen waren in moerassen veranderd en de laaghangende wolken voorspelden voor de komende dagen ook niet veel goeds. Ze stegen af en toen Fred Leyburn zich over hun paarden had ontfermd, zei John: 'Ik m...m...moet nou een b...bad hebben, een stomend, d... dampend bad. We zullen k...k...kruis of munt doen, wie het eerste m...mag.' Bovenaan de stoep draaide Matthew zich om, stak zijn hand in zijn broekzak en haalde er een munt uit. 'Ik neem munt.' In de hal gooide hij de munt op. Toen hij hem opving, zei hij snel: 'Jij hebt gewonnen.' 'Mooi. W...W...Waarom vind jij het n...niet erg, om n...nat te zijn, Matthew?' 'Ik denk dat het komt omdat ik zo droog ben geweest, het was daar in die drie jaar af en toe zo vreselijk droog dat ik mijn halve leven zou hebben gegeven voor een regenbui.' Peg stond hen in de hal op te wachten. Ze pakte hun drijfnatte capes en hoeden aan en toen John naar de trap holde en riep: 'W...warm water, Peg. W...warm water,' zei ze: 'Staat al klaar meneer, staat al klaar. Ik kom direct naar uw kamer.' Er was iets in haar stem dat Matthew niet thuis kon brengen en hij keek haar oplettend aan. Het was duidelijk dat ze had gehuild; haar ogen waren rood en aan haar wimpers blonken tranen. Zijn stem klonk harteloos: 'Ho! Ho! Wat krijgen we nu, is het buiten nog niet nat genoeg?' Ze knipperde moeizaam met haar ogen, boog haar hoofd en de tranen stroomden over haar wangen. Hij vroeg nu met meer belangstelling: 'Wat is er, meisje? Wat is er gebeurd? Zijn er problemen? Is er iets met je moeder?' 'Nee meneer, ik niet, of m'n moeder, maar het is het kind.' 'Wat? Wat is er met Willy aan de hand?' 'Tilly... juffrouw Tilly, had hem mee naar Newcastle genomen om naar die ogen dokter te gaan. Hij zegt dat het kind blind wordt.' Zijn gezicht vertrok, hij kneep zijn ogen halfdicht en zijn lippen vormden zwijgend het woord blind. 'Juffrouw Tilly is helemaal overstuur, ze...' Hij wachtte niet op wat ze nog meer te zeggen had, maar holde met twee treden tegelijk de trap op, hij rende de overloop door, de gang in en vandaar naar de verdieping met de kinderkamer, waar hij de deur van het leslokaal opengooide, maar de kamer was leeg. Hij bleef even staan en keek van de ene deur naar de andere; hij was niet meer boven geweest, sinds ze was teruggekomen. Zijn ogen richtten zich op de tweede deur links van hem. Dat was haar kamer geweest toen ze hier voor het eerst was. Snel liep hij ernaar toe, maar duwde de deurkruk zachtjes omlaag en ging naar binnen. Ze lag op het bed, met haar rug naar hem toe en haar arm om het kind. Ze verroerde zich niet, kennelijk dacht ze dat het een van de Drews was. Maar toen hij zijn hand op haar schouder legde, draaide ze zich snel om, alsof ze gestoken was en ze staarde hem aan. Er waren geen sporen van tranen op haar gezicht, alle kleur was weggetrokken; het was zelfs niet bleek, maar intens wit. Haar ogen waren donkere poelen van verdriet, haar mond stond halfopen, haar lippen trilden. Hij nam zijn hand weer van haar schouder en boog zich over haar heen om het kind op te tillen. Hij droeg hem naar het raam en keek in zijn ogen. Ze waren diepbruin. Het kind lachte naar hem en greep naar zijn gezicht. 'Wat zei hij?' Hij bleef naar het kind kijken terwijl hij deze vraag stelde, maar toen ze geen antwoord gaf, draaide hij zijn hoofd naar haar toe. Ze zat nu op de rand van het bed, met voorovergebogen lichaam en ze antwoordde zacht: 'Hij zei dat hij dacht dat er niet veel aan gedaan kon worden. Het... het gezichtsvermogen van het linkeroog is al verdwenen. Misschien dat een bril nog een poosje wat voor het andere oog kan doen, maar hij denkt niet...' Haar stem stokte en toen ze zich omdraaide en haar gezicht in het kussen begroef, liep hij snel naar het bed en legde het kind weer neer. Toen liep hij om het bed heen en liet zich naast haar op zijn knieën vallen, sloeg zijn arm om haar schouder en keek haar aan. 'Toe... toe huil niet zo.' Toen ze haar hoofd nog dieper liet zakken en de tranen over haar wangen stroomden, smeekte hij: 'Alsjeblieft, alsjeblieft, Trotter, doe dat niet, ik kan er niet tegen. Niet doen.' Toen er een gesmoorde kreet uit haar keel opsteeg, kneep hij zijn ogen dicht en beet met zijn tanden op zijn onderlip en hij zei: 'Je had me die vrouw moeten laten vervolgen.' Ze stikte bijna, de tranen schenen uit elke porie van haar lichaam te stromen. Als de prop in haar keel niet verdween, zou ze sterven. O, als ze nu toch zou kunnen sterven en haar kind met zich mee zou kunnen nemen. 'Tilly! Tilly! O mijn God! Tilly.' Hij sloeg zijn armen om haar heen. Hij ging nu naast haar op het bed zitten. Het was nu nog moeilijker voor haar om lucht te krijgen omdat haar hoofd tegen zijn nek werd geduwd en hij praatte en praatte en praatte maar. Nu waren zijn handen in haar haar en tilden haar gezicht naar hem op. Ze kon hem niet zien, ze kon hem alleen maar horen, en ze hoorde hem steeds haar naam herhalen. 'O, Tilly! Tilly!' Zijn vader had dat net zo gezegd: 'O, Tilly! Tilly!' Ze moest hier weg, ze moest hem van zich afduwen, dit was verkeerd, ze moest met Steve trouwen, Steve zou haar redding zijn. Maar ze wilde geen redding. Ze wilde op dit moment slechts twee dingen, ze wilde dat haar kind weer zou kunnen zien en ze wilde de armen van deze man om zich heen voelen. Ze wilde zijn lippen voor altijd op haar gezicht voelen, zoals nu. Maar het was verkeerd, verkeerd, het was helemaal verkeerd. En ze was zoveel ouder dan hij, maar ze leek zoveel jonger. Hij was geen jongeman, hij was nooit een jongeman geweest. Hij was sterk, vastberaden. Bij hem zou ze veilig zijn, waar ze ook ging, bij hem zou ze veilig zijn. En hij praatte, praatte en praatte maar. Nu veegde hij met zijn zakdoek de tranen van haar gezicht en fluisterde steeds weer: 'O, mijn liefste! Mijn liefste! Dat weet je toch, dat heb je toch steeds geweten, hè? Toen ik je haatte, hield ik van je; toen ik hoorde dat je een kind van vader had, had ik je wel kunnen vermoorden als ik in de buurt was geweest. Nu houd ik van het kind'-hij keek er even naar - 'maar ik houd niet van jou op de manier waarop ik van dit kind houd. Wat ik voor jou voel, is meer dan liefde, Tilly, het is als een woede, een krankzinnige bezetenheid. Het heeft in de loop der jaren gewoekerd als een kwaadaardige ziekte. Ik ben vaak bang geweest dat ik eraan zou sterven en als ik jou niet krijg, Tilly, zal ik er nog eens aan sterven. Maar ik weet dat ik voor het zover zou zijn veel andere mensen ongelukkig zou maken. Zo ben ik nu eenmaal. Als ik niet gelukkig ben, maak ik andere mensen ook ongelukkig, ik wil niet alleen lijden. Ik heb de macht om andere mensen ongelukkig te maken; ik kan een ontzettend zwijn zijn. Ik ken mezelf, Tilly. Er zit iets gemeens in me. Dat wist ik al toen ik een kleine jongen was. Dat wist jij ook, hè? Maar als jouw liefde in het spel komt, zou ik een heilige kunnen worden, of op z'n minst een beminnelijk, behulpzaam mens. O, mijn liefste, liefste, Tilly.' Zijn lippen gleden liefkozend over de hare. En hij begon weer te praten en te praten. 'Het effect dat jij op een man hebt, dat jij altijd op me hebt gehad. Ik hield zelfs van mijn nachtmerries omdat ik die door jou had, Trotter. Trotter. Vanaf het eerste moment dat ik je hier boven zag had Je mij, alles van mij, het goede, het slechte, het gemene. O, Tilly! mijn Tilly! Ik aanbid je. Als God een vrouw was, dan zou jij mijn God zijn... mijn God, de enige God die ik wil. O mijn liefste, duw me niet weg, alsjeblieft.' 'Matthew.' Zijn naam kwam eruit als met lood beladen. Toen weer: 'Matthew, we moeten dit niet doen, we kunnen het niet doen.' 'We kunnen het en we willen het. Hou je van me, Tilly Trotter?' Hij hield haar gezicht nu tussen zijn handen. 'We kunnen het en we willen het. Wij moeten samen door het leven, anders heeft het voor mij geen zin meer. Je hebt er vanaf het begin in thuis gehoord. Ik werd pas geboren toen ik tien jaar was en dat was op het moment dat ik jou over mijn bed zag buigen, daar aan de andere kant van de overloop.' Hij wees met zijn arm naar achteren. 'En vanaf dat moment tot nu, heb ik geen rust meer gekend. Toen jij naar vader ging, ging ik naar de hel.' 'Maar... maar het is toch niet goed... dit kan niet!' 'Zeg dat niet!' Zijn stem klonk hees. 'Er is niets dat niet goed is. Het was alleen maar toevallig dat jij naar vader ging en meer uit medelijden en begrip waarschijnlijk, dan uit iets anders en natuurlijk wou hij jou graag, want elke man bij jou in de buurt zou je willen hebben. Ik kan het vader nu niet meer kwalijk nemen, ik kan het jou niet kwalijk nemen, maar jij was al van mij voordat je van vader was. Zeg eens, kijk me eens recht in het gezicht. Kom, kijk eens op, Tilly Trotter, en kijk me in de ogen en zag dat je niet van me houdt.' Ze sloeg haar ogen op en keek hem aan en het enige wat ze kon zeggen was: 'O Matthew! Matthew!' en toen lag ze opnieuw in zijn armen. Nu was de vrees in haar verdwenen en daarvoor in de plaats kwam een hartstocht zoals ze die nog nooit gevoeld had, ook niet voor zijn vader. Ze begreep dat ze op de leeftijd van tweeëndertig jaar voor de eerste keer werkelijke liefde voelde, niet het soort liefde dat ze voor Simon Bent-wood had gevoeld en evenmin de tedere liefde die ze voor Mark Sopwith had gehad, maar de liefde zoals elke vrouw die in haar jeugd zou moeten kennen. En ze was weer in haar jeugd en de zes jaren tussen hen hadden niets te betekenen. Toen haar lippen uiteengingen en ze elkaar aankeken, wist ze dat ze zich de uitdrukking op zijn gezicht zou blijven herinneren tot haar dood toe. Het was als de blik van een man die na vele jaren van gevangenschap zijn vrijheid terugkreeg. Ze zag zo'n grote vreugde in zijn ogen, dat ze haar hoofd ervoor boog. 'We zullen trouwen voordat we naar Amerika vertrekken.' 'Wat?' Haar hoofd schoot op met een ruk. 'Ik moet volgende maand op de vierde vertrekken.' 'Maar... maar, Matthew...' 'Niks te maren.' Hij legde twee vingers op haar lippen. Ze schoof een eindje bij hem vandaan. 'Ja maar. Hoor nou eens; jouw positie, wat zullen de mensen zeggen?' 'De mensen kunnen de pot op!' 'O Matthew!' Ze schudde langzaam haar hoofd. 'Je kunt je nou wel van iedereen niets aantrekken..., maar het kon toch wel eens erg moeilijk voor je worden.' Toen ze haar hoofd afwendde, schreeuwde hij: 'O nee! nee! niet nog zo'n situatie als met vader, niet voor jou en mij. Nee! Nee! Nee! Jij trouwt met me, Tilly. Ik wil dat je de mijne bent, ja, ik wil je hebben, je bezitten. Je moet wettelijk de mijne zijn. Prent dat maar in je hoofd, je moet de mijne zijn, mij toebehoren. En wat de mensen zeggen kan me geen steek schelen. Ik heb er niets mee te maken. Zelfs al zouden we hier blijven, maar we blijven niet hier, we gaan naar Amerika waar niemand iets weet over ons of over hem.' Hij wees met zijn duim naar het kind. 'Ik ben getrouwd met een jonge weduwe met een kind. Dat is alles dat ze hoeven te weten. En wat wind je je toch op over die mensen? Hoor eens' - hij pakte haar handen - 'ik weet dat je alleen aan mij denkt, zoals je aan vader dacht, toen je weigerde met hem te trouwen, maar ik wil jou alleen als mijn vrouw hebben en ik ben van plan jou als vrouw te krijgen, ook al zou ik je daarvoor naar de kerk moeten slepen, of desnoods naar een ambtenaar van de burgerlijke stand of waar we ook maar kunnen tekenen, voordat we wegvaren. Nou, is dat duidelijk... Trotter?' Ze glimlachte flauwtjes en zei: 'Ja, meneer Matthew.' 'O mijn liefste, liefste Tilly.' Zachtjes trok hij haar naar zich toe en zei: 'Weet je wel dat ik de naam Trotter nooit prettig heb gevonden en Tilly vond ik ook niet leuk. Ik denk dat ik vanaf de dag dat we getrouwd zijn jou Matilda zal noemen. Het klinkt zo goed, zo huiselijk, Matilda. Ik zal nooit vertellen hoe mooi, hoe geweldig je bent, en geen enkele man zal zich interesseren voor iemand die Matilda Sopwith heet.' Haar glimlach werd breder toen ze zei: 'En vanaf de dag dat jij mij Matilda noemt, zal ik jou Matt noemen.' 'Mooi! Mooi! Dat vind ik prima... O liefste. O liefste.' Ze omhelsden elkaar weer en juist op dat moment vloog de deur open. Katie stond als aan de grond genageld. 'O, lieve hemel!' Ze wilde zich omdraaien om te maken dat ze wegkwam, maar Matthew sprong van het bed en greep haar beet. Hij duwde haar naar Tilly en zei: 'Jij bent de eerste, Katie Drew, die mag weten dat je vriendin heeft beloofd mijn vrouw te zullen worden.' 'W...Wat?' Tilly boog haar hoofd voor de ongelovige blik van Katie die nu bijna net zo erg stotterde als John. 'Ja, w...wat! En nu, Katie Drew mag je naar beneden gaan en het nieuws vertellen aan je lieve mama en aan alle andere mensen die je tegenkomt. Je mag ze ook vertellen dat jij op de vierde juli met je meester en meesteres mee naar Amerika gaat als kinderverzorgster voor de kleine William.' Hij wees opnieuw met zijn duim naar het kind en toen Kades mond openging om weer 'Wat?' te zeggen, wees hij met zijn vinger naar haar en zei: 'En leer eens af om overal met dat stomme-Wat? op te reageren. In het vervolg zeg je pardon. En nu ingerukt mars.' Katie deinsde naar achteren tot ze weer in de deuropening stond en het enige dat ze kon uitbrengen, nadat ze van de een naar de ander keek, was: 'Hé!' Toen de deur achter haar dicht was, keken ze elkaar aan en Tilly vroeg nu rustig: 'Meende je dat, maakte je geen grapjes, wil je haar echt meenemen?' 'Ja, natuurlijk. Jij zult iemand nodig hebben om je te helpen voor het kind te zorgen en ik wil mijn vrouw zo nu en dan wel eens voor mij alleen hebben.' Ze keek naar haar kind en de vreugde verdween van haar gezicht: 'Blind. Hoe zal hij het kunnen verdragen?' Zijn stem klonk zacht, vol medeleven. 'Hij zal eraan wennen en hij zal ons altijd hebben. Maar' - hij aaide haar over haar gezicht - 'die ogen-dokters kunnen tegenwoordig soms wonderen verrichten, ze geven zulke sterke brilleglazen waarmee je kunt kijken alsof het een telescoop is. Hoor eens, ik zal morgen naar die man toe gaan. We zullen de beste dokters van het land raadplegen. Maak je geen zorgen, zolang hij met één oog nog wat kan zien, heeft hij geen probleem.' Hij keek haar in haar betraande ogen en zei 'Hou je van me, Tilly? Hou je echt van me? Ik voel dat je dat doet, maar ik wil het je ook hardop horen zeggen, 's Nachts heb ik het je vaak laten zeggen: "Matthew, Matthew ik hou van je." En die keren dat we elkaar zo ongeveer naar de keel vlogen, bleef een deel van mij altijd roepen: 'Zeg het, Tilly. O, zeg dat je van me houdt.' En nu wil ik het uit jouw mond horen.' Nu stak zij haar handen uit en legde die op zijn natte, met kolengruis besmeurde gezicht en zei zacht: 'Ik hou van je, Matthew Sopwith. Ik hou van je. Ik weet niet wanneer het begonnen is, ik weet alleen dat ik je liefheb, zoals ik nog nooit iemand heb liefgehad, zelfs niet je vader.' 'Tilly! Tilly!' Zijn stem klonk bewogen en hij trok haar overeind en toen hij haar slanke lichaam tegen zich aandrukte, wist ze dat ze voor altijd zo dichtbij hem zou willen blijven, in voor- en tegenspoed.