.3.
Het liep tegen eind oktober. Het was een sombere dag; de bergen zagen er koud en verlaten uit, alsof ze nooit de warmte van de zon hadden gevoeld of een menselijke voetstap hadden gekend; er stond een harde wind die het hoge gras en de dode bloemen in de tuin allemaal in één richting boog; de tuin zag er niet langer verzorgd uit, want de jongen kwam niet meer, sinds Constance was gedwongen hun de tweede vijftig pond te ontzeggen. Ze dacht voor de zoveelste maal dat er een vloek op hen rustte, dat zij beiden vervloekt waren, dat de tragedie van de Mallens hen had bezocht. Maar zij waren geen Mallens; er vloeide geen Mailen-bloed door hun aderen. Wie met pek omgaat, wordt ermee besmet; misschien was dat de oorzaak. Het was als het oplopen van een ziekte. Zij en Constance waren hun hele leven in nauw contact geweest met de Mallens en hadden de ziekte overgekregen. Haar buik was er vol van. Ze keek naar de zwelling van haar lichaam onder de ceintuur. De ziekte groeide in haar en ze verafschuwde, haatte, haatte en verafschuwde die. Als ze de keus had gehad zou ze liever melaats zijn geweest. Ze slaakte een diepe zucht. Haar hele leven was een ziekte en ze was er moe van. Ze zou er maanden geleden een einde aan hebben gemaakt, als Anna er niet was geweest. Ze kon Anna's verdriet niet nog groter maken; ze hield van Anna, ze was de enige overgeblevene om van te houden. Anna had haar hele leven onbaatzuchtig gegeven en wat had ze gekregen? Niets. Toch wist ze dat Anna dat zou tegenspreken. En nu deze laatste onrechtvaardigheid, tweeduizend vijfhonderd pond die naar Bessie gingen. Bessie was voor haar alleen maar een vage herinnering: een rond lachend gezicht en een witte sleep die zij en Constance vasthielden; het had iets te maken met de herinnering aan mensen die uitriepen: "Is ze niet snoezig, is ze niet snoezig?" Maar ze spraken niet over de bruid, ze spraken over Constance. Arme Connie! Connie die nu op de boerderij praktisch een gevangene was. Opnieuw vroeg ze zich af waarom hun dit moest overkomen. Drie mensen die niemand hadden kwaad gedaan. Haar gedachten namen op dat ogenblik een keer. Constance had Donald kwaad gedaan voor ze met hem trouwde en ze had hem ook kwaad gedaan door met hem te trouwen, maar niettemin verdiende ze niet de behandeling die nu haar deel was. Ze had Constance sinds haar bezoek aan de boerderij niet gezien, maar zo nu en dan een brief van haar ontvangen die ongetwijfeld met de bestelwagen werd meegesmokkeld, want in iedere brief kwamen dezelfde woorden voor: "Barbie, schrijf me alsjeblieft, maar zinspeel op niets wat ik heb gezegd." Ze had slechts éénmaal op de brieven geantwoord en dat was pas twee weken geleden toen Constance vertwijfeld om enig bericht van haar had gesmeekt. De brief was kort en bevatte niets persoonlijks, behalve dat zij hoopte dat Constance en de baby het goed maakten. Haar eigen lot was bedroevend, maar ze beschouwde dat van haar zuster als erger. Ze keerde zich van het raam af, trok haar japon uit en zei, terwijl ze ermee in haar hand stond, tegen zichzelf: maar wat zal het lot van Anna zijn als er met mij iets gebeurt als het kind wordt geboren? De volgende ochtend aan het ontbijt vroeg Barbara plotseling: "Denk je dat we ons kunnen veroorloven onze notaris te vragen ons hier te komen opzoeken?" "Onze notaris?... Waarom? Waarom wil je een notaris raadplegen, Barbara?" Barbara boog haar hoofd, legde de lepel naast het bord pap en zei toen langzaam: "Als er iets met mij gebeurt, wil ik... wil ik dat er voor jou wordt gezorgd." "Oh, lieverd, lieverd." Miss Brigmore stond op, liep om de tafel heen en sloeg haar armen om Barbara heen. Ze drukte haar hoofd tegen de borst van het meisje en fluisterde: "O, mijn kind, mijn lief kind, denk niet aan zulke dingen, alsjeblieft, wat zou ik zonder jou moeten beginnen?" "Aan zulke dingen moet worden gedacht. Als er tijdig aan was gedacht, zou je nu tweeduizend vijfhonderd pond rijker zijn." Miss Brigmore antwoordde hier niet op, want ze was verbaasd dat Barbara voor het ogenblik haar eigen tragische omstandigheden vergeten was en zich bezorgd voor haar toonde. Het was de eerste maal in zeven maanden dat ze vrijwillig een gesprek had gevoerd. En in wat ze zei, had ze gelijk, als Thomas aan haar had gedacht... O, ze moest daar niet opnieuw over beginnen. Ze had het grootste deel van de nacht tegen de verbittering in haar gevochten, niet tegen Thomas. Tegen Thomas kon ze nooit bittere gevoelens koesteren, maar tegen de gril van het lot dat nu de welstand van de Italiaanse gravin nog eens met tweeduizend vijfhonderd pond verhoogde, want hoewel de graaf als een arm man te boek stond, was zijn armoede maar betrekkelijk. Ze klopte Barbara nu op het hoofd en zei zacht: "We zullen er niet verder over praten; met jou gebeurt niets, lieverd." Barbara maakte zich uit de armen van miss Brigmore los, keek naar haar op en zei: "Ik voel er niets voor naar de stad te gaan, maar als ik ertoe gedwongen word, zal ik het doen." "Maar... maar Barbara, lieverd, het geld staat onder beheer; Constance en jij ontvangen alleen maar de rente. Het is iets dat niet kan worden overgedragen. Als... als wat jij zegt, zou gebeuren en God verhoede het, zou het geld, tenzij jij... een nakomeling hebt, weer in de boedel komen." "Ik... ik geloof het niet. Ik heb een wetboek geraadpleegd en er bestaat zoiets als een schenkingsakte. In ieder geval wil ik dit nader onderzoeken en laten vastleggen dat als ik mocht komen te sterven, mijn toelage en mijn aandeel in het huis op jou overgaan." Ze zweeg even, keek miss Brigmore recht in de ogen en besloot met: "Of ik een nakomeling heb of niet." "Maar, Barbara, lieverd... je zult niet sterven, je bent zo jong en..." Haar stem stierf weg voor ze eraan toevoegde, "gezond", want dat zou, zo niet onwaar, een ernstige overdrijving zijn geweest. "Ik zal mr. Hawkins vandaag schrijven." Miss Brigmore slaakte een diepe zucht, liep om de tafel heen en ging zitten. Ze dacht niet aan wat de geste van Barbara voor haar op den lange duur zou kunnen betekenen, maar aan het feit dat ze zich de ruïneuze kosten die de notaris zou berekenen als hij helemaal uit Newcastle moest komen, werkelijk niet konden veroorloven. Als het uit Allendale of Hexham was geweest, zou het al duur genoeg zijn, maar helemaal uit Newcastle... Ze vroeg zich af wat ze zich nog konden ontzeggen om die extra kosten op te vangen... Toen ze Barbara een half uur later het tuinpad zag aflopen naar het hek dat toegang gaf tot het heuvelterrein, opende ze het raam in de werkkamer en riep ze: "Barbara, lieverd! Ga alsjeblieft niet te ver, alsjeblieft." Ze wist dat Barbara haar had gehoord, hoewel ze zich niet omdraaide. Ze keek omhoog naar de lucht. Deze was blauw en de zon scheen. Het was veel warmer dan de vorige dag, het was in feite een heerlijke dag, een wondermooie herfstdag. Niet dat het weer nu veel voor haar betekende, behalve dat ze zich bij lange, koude dagen bezorgd maakte, omdat ze dan meer hout en steenkool gebruikten dan ze zich konden veroorloven. Ze sloot het raam en ging in de leren fauteuil achter het schrijfbureau zitten, de stoel waarin Thomas de prijs voor zijn misdaad had betaald, de misdaad die hij in onwetendheid had begaan, want ze wist dat hij zich liever had laten kruisigen dan bewust zich vergrijpen aan Barbara die hij als een dochter had liefgehad. Ze leunde met haar hoofd tegen de stoel. Ze voelde zich moe en uitgeput, maar vreemd genoeg leed ze niet meer onder de lichamelijke zwakte die haar na de longontsteking zo lang had geplaagd. Misschien was het de schok van die nacht en het beroep dat toen op haar geestkracht was gedaan, maar sinds ze het geweerschot had gehoord, was ze niet hulpbehoevend meer; de noodzaak had haar sterk genoeg gemaakt om de verschrikkelijke omstandigheden het hoofd te bieden. "Miss! Miss! Miss! Kom vlug." Toen ze de deur openrukte stond Mary voor haar. "O, miss! miss..." "Wat is er?" "Miss Barbara, ze, ze is in de keuken en heeft weeën." "Maar ze is zojuist weggegaan." "Nee, ze is terug; ze is helemaal krom van de... O! Miss!..." Toen ze in de keuken kwam, zat Barbara aan de tafel en klemde zich aan de rand vast; haar ogen waren stijf gesloten en ze snakte naar adem. "Heb je pijn?" Ze knikte en fluisterde: "Iets... iets overviel me. Ik ben teruggegaan en een ogenblik geleden begon het weer." Miss Brigmore wendde zich tot Mary en zei op scherpe toon: "Maak een warme kruik klaar, twee, ze is steenkoud en haal meer dekens... Kom, lieverd, ga mee." Ze sloeg haar arm om Barba-ra's schouders en hielp haar opstaan. "We moeten je naar bed brengen..." Nadat ze Barbara met kruiken en extra dekens naar bed had gebracht, hielden zij en Mary in de keuken snel een beraadslaging. "Het lijkt me beter om de dokter te laten komen," zei Mary. "Misschien is het alleen maar loos alarm, maar je kunt niet weten." Miss Brigmore was van mening dat het geen loos alarm was. Ze was het met Mary eens dat het verstandig zou zijn de dokter te laten komen; maar de bestelwagen was voorbijgereden en hoe moesten ze hem een boodschap sturen? "Ik zou naar Jim Pollitt kunnen gaan," zei Mary. "Meestal komt hij om ongeveer één uur eten. Hij gaat misschien met zijn schapen die kant op of naar de boerderij en misschien geeft mr. Stanhope hem toestemming, want het is niet ver van Allendale." Miss Brigmore zei: "Trek je mantel aan en pak je goed in, want de zon is weg en het begint te misten. Hoeveel tijd denk je nodig te hebben om daar te komen... Ik bedoel bij mr. Pollitt?" "Ik kan het in een half uur lopen als ik over het terrein van de Hall loop en dat zal ik doen. Als ik betrapt word, zal ik uitleg geven; ze kunnen me er niet voor ophangen." Terwijl ze sprak, bond ze een lange wollen sjaal om haar hoofd en nek. Enkele minuten later opende miss Brigmore de deur voor haar en zei: "Zeg hem hoe dringend het is, Mary," en Mary knikte en antwoordde: "Ja, miss, dat zal ik doen, maak u maar niet ongerust..." Twee uur later kwam Mary terug. Ze was veel langzamer teruggekomen dan ze was gegaan, want de mist was erg dicht geworden. Nadat ze haar overkleren had afgelegd, ging ze naar boven en voor ze de deur van miss Barbara had bereikt, hoorde ze haar al kreunen. De dokter kwam toen de schemering in duisternis overging en hij bevestigde wat ze alle drie al wisten: het kind worstelde om te worden geboren. Het bleef de volgende tien uur worstelen en toen het eindelijk ter wereld kwam, leek het weinig leven te hebben, ternauwernood genoeg om te huilen. Toen Mary het kind van de dokter aannam en zich de kamer uit-haastte, drukte miss Brigmore de beide handen van Barbara vast tegen haar borst en fluisterde met verstikte stem: "Alles is goed, lieverd, alles is goed." Maar hoe kon ze zeggen dat alles goed was, vroeg ze zichzelf af? De helft van de tijd waren woorden stompzinnig; de taal was stompzinnig, want hij bracht niet over wat de geest bedoelde en op dit ogenblik bedoelde haar geest dat niemand zo mocht lijden als dit arme meisje had gedaan om haar kind te baren. Gedurende wat een eeuwigheid had geleken, had ze met haar gezweet en haar eigen buik had mede-geleden; maar niettemin had ze niet de folterende pijn van de krampen geleden, hoewel ze die graag voor haar had ondergaan als dat mogelijk was geweest. De tranen stroomden over haar gezicht toen ze fluisterde: "Het is allemaal achter de rug, lieverd, het is allemaal achter de rug." Maar zelfs terwijl ze sprak, onderging ze een nieuwe schrik toen ze besefte dat het voor Barbara allemaal achter de rug was, omdat het leven uit haar begon te wijken. Barbara had haar hand naar haar opgeheven en haar lippen fluisterden de naam "Anna, Anna", maar zonder geluid; toen viel haar hoofd met een diepe zucht opzij. "O, nee! Barbara, liefste, Barbara!" De kreet van miss Brigmore bracht de dokter van het voeteinde van het bed. Hij pakte Barbara's schouders alsof hij haar door elkaar wilde schudden, terwijl hij zei: "Nee, nee! Alles is goed. Kom, kom nu." Er volgde een lange stilte in het vertrek voor hij haar zachtjes op het kussen teruglegde. Daarna richtte hij zich op, keek over het bed naar miss Brigmore en schudde verbouwereerd zijn hoofd, terwijl hij zei: "Het was allemaal goed. Alles was helemaal normaal. Het kind is klein, maar... maar alles was goed." Miss Brigmore wendde haar gekwelde blik af van hem en keek naar haar geliefde Barbara, Barbara die als haar eigen dochter was geweest. Van de beide meisjes was het Barbara die haar het meest nodig had gehad, hoewel ze dit nooit had willen toegeven; zijzelf had alle toenaderingen moeten maken. En nu was ze dood, zoals ze had gewild. Als iemand haar dood had beraamd, dan was zij het geweest. Ze had zich dood gelopen, dood gevast, maar meer dan iets anders had ze zichzelf dood gewenst. "O, Barbara, O, mijn liefste, mijn liefste." Ze viel op haar knieën en verborg haar gezicht naast het levenloze lichaam. Enkele ogenblikken later liet de dokter haar opstaan en zei op zachte toon: "Ga kijken of alles goed is met het kind." Toen ze haar gebogen hoofd schudde, drong hij aan: "Ga nu en stuur Mary naar me toe." Als in een droom liep ze de kamer uit en de trap af. In de keuken lag Mary op een mat geknield met een kan water naast zich. Ze wikkelde het kind in een deken en keek niet naar miss Brigmore, maar zei op luchtige toon: "Het is klein, maar lief." Ze legde het kind op een kussen in een klerenmand bij de haard en wendde toen haar hoofd om naar miss Brigmore te kijken. Langzaam viel haar mond open. Ze hurkte neer en schudde haar hoofd en toen ze zag dat miss Brigmore zich op een stoel liet vallen en haar gezicht in haar handen begroef, riep ze zacht uit: "In godsnaam, nee. O, nee, niet miss Barbara. O, nee." Toen Mary zich kronkelde en begon te jammeren, stond miss Brigmore op, legde haar handen op Mary's schouders, trok haar overeind en nam haar in een ongekend gebaar in haar armen. Mary klemde zich aan haar vast en riep: "O, miss Barbie! O, arme miss Barbie!" Na een poos duwde miss Brigmore haar zachtjes van zich af en zei met verstikte stem: "Ga naar boven. Ga naar boven, wil je, Mary, de dokter heeft je nodig." Mary veegde haar gezicht met de punt van haar schort af en terwijl de tranen over haar wangen stroomden, vroeg ze hulpeloos: "Wat moeten we doen? Wat moeten we doen, miss? Wat moeten we zonder hen beginnen?" en miss Brigmore antwoordde: "Ik weet het niet, ik weet het niet, Mary." Een ogenblik later knielde ze naast de wasmand en keek ze naar het kind, het kind dat het produkt was van wellust en geweld, het kind van Thomas; de zoon of de dochter van Thomas, ze had tot dit ogenblik nog niet aan het geslacht van het kind gedacht. Alsof ze afkerig was het aan te raken, nam ze de punt van de deken tussen vinger en duim en vouwde die langzaam open. Het was een meisje.