.7.

Thomas woonde nu vijf weken in het huis. Hij had de verandering in zijn omstandigheden goedschiks opgevat. Het gevoel van opgesloten te zijn dat de kamers hem bezorgden, had hij goed weten te verbergen, evenals het gevoel van wanhoop als hij aan de toekomst dacht en het verwarrende gevoel van verachting dat hem telkens bekroop als hij naar zijn zoon Dick keek, want Dick Mallen had de verandering niet goedschiks opgenomen. In de ogen van Dick Mallen was het kleine huis niet meer dan een verlengstuk van de gevangenis. Toen zijn vader hem had voorgesteld miss Brigmore hoffelijk te bedanken voor de middelen die de gouvernante had verschaft om hem tijdelijk zijn vrijheid terug te geven, had hij hem aangekeken of hij gek was. De gouvernante bedanken omdat ze had gegeven wat hem toebehoorde! Het was maar al te waarschijnlijk dat zij slechts de helft hadden ontvangen van hetgeen ze had weggenomen. Thomas die tot dit ogenblik zijn kalmte had bewaard, had nu tegen zijn zoon gevloekt en gezegd: "Je bent een ondankbare schoft, Dick, dat ben je, een ondankbare schoft." Na zijn vrijlating was Dick Mallen naar de Hall gegaan, maar met lege handen teruggekomen. Hij had er, volstrekt niet op onderdanige wijze, van de deurwaarder te horen gekregen dat zijn strikt persoonlijke bezittingen, hetgeen alleen zijn kleren betekende, naar het huis van de kinderen waren gezonden; wat de rest betreft, die was voor de aanstaande verkoping opgeschreven. Hij wist dat zijn bediende Taylor zijn zakken beslist had gespekt met manchetknopen, dasspelden en -knijpers en dergelijke en hij wenste dat hij hem te pakken kon krijgen, maar de schooier was sindsdien allang vertrokken en hij kon er niet achter komen of hij inmiddels een andere betrekking had gekregen. Toen hij dacht aan de houding van hun verschillende vrienden en kennissen, kon hij het eenvoudig niet geloven. Hij kon de reactie van de oude Armstrong begrijpen, maar niet die van de oude Headley en van Ferrier. Toch moest hij toegeven dat Pat Ferrier was meegevallen. Maar dat moest natuurlijk ook wel; hij zou allemachtig verbaasd zijn geweest als dat niet het geval was geweest. Want Pat had hem in de loop van de laatste drie jaren keer op keer uitgeschud en wat betekende ten slotte een paar honderd pond, vergeleken met hetgeen hij aan hem had verloren. Hij had zijn vader niets verteld over de hulp van Pat Ferrier. Gedurende deze hele tijd had hij trouwens maar weinig gezegd, de oude man was, naar zijn mening, niet helemaal goed wijs meer. De manier waarop hij deze gouvernante behandelde, maakte hem ziek, want hij ging voortdurend met haar om alsof ze zijn gelijke was. Van één ding was hij zeker, haar verblijf zou van korte duur zijn als het proces eenmaal achter de rug was... Het proces! Dit woord had de macht de bombast uit hem te verjagen. Hij vreesde het proces want, hoewel de man was blijven leven, werd gezegd dat hij lelijk was toegetakeld; bovendien wist hij dat de publieke opinie tegen hem zou zijn. Als er maar de een of andere uitweg was... Ook Thomas bleef denken over een uitweg, maar zijn gedachten kozen niet dezelfde weg als die van zijn zoon. Zijn idee van een uit weg was de wet te slim af te zijn door een van de beste advocaten te engageren en om dat te doen had hij geld nodig, veel geld, en alles waarop hij kon rekenen was de terugbetaling van de borgtocht en het weinige dat was overgebleven van de verkoop van Anna's buit, zoals hij in gedachten de voorwerpen die zij had gered, noemde. Met uitzondering van twee miniaturen en een snuifdoos had hij alle stukken aan een zekere heer in Newcastle verkocht. Met betrekking tot deze drie stukken had hij zijn eigen gedachten, maar hij had besloten er niets mee te doen voor de verkoping achter de rug was... Op maandag, veertien april, begon de verkoop van de inboedel van de benedenverdieping van High Banks Hall. Er was veel publiek en de vendumeester was aan het einde van de dag zeer tevreden over het resultaat. Op dinsdag, de vijftiende, ging de boedel van de eerste etage onder de hamer en wederom was het resultaat gunstig. Op de ochtend van woensdag, de zestiende, verkocht de vendumeester de inboedel van de etage met de kindervertrekken, de zolder en de keukens. 's Middags verkocht hij de inboedel van het koetshuis, de tuigkamers en de bediendenvertrekken. De levende have, zoals de koetspaarden en de vier jachtpaarden, was naar de West Farm gezonden, waar op de dinsdag na Pasen alle levende have zou worden geveild. Maar donderdag, de zeventiende, de dag vóór Goede Vrijdag, was de belangrijkste dag van de vendutie, want op die dag zouden de Hall en het landgoed met de beide boerderijen onder de hamer gaan. De rijtuigen kwamen uit County Durham, Cumberland, Westmoreland en Yorkshire. In de bibliotheek verzamelde zich een groot aantal mannen wier namen geld betekende. Dan waren er nog de anderen die zich op een afstand hielden. Deze mannen hadden namen die niet alleen geld betekenden, maar ook onderscheid van stand. Toch was aan het einde van de dag de Hall niet naar een self-made man gegaan en evenmin naar iemand met een titel. De bank had voor zijn vordering het recht van voorkeur op het landgoed doen gelden en geen van de andere bieders was in de buurt van dat bedrag gekomen. De vendumeester was op een gegeven ogenblik ongeduldig geworden en terwijl hij naar de mannen keek, zou hij graag hebben gezegd: "Heren, ik weet waarom u aarzelt, omdat bij zulke gelegenheden van beslaglegging niemand kieskeurig mag zijn, naar u denkt. Maar in dit geval vergist u zich. De bank eist zijn geld op en is van plan het te krijgen en zonodig te wachten. O, ik ken u, heren, u denkt dat als het landgoed vandaag niet wordt verkocht, u morgen met een bod zult komen en wij blij zullen zijn het te aanvaarden. O, ik ken u allang, heren." In werkelijkheid zei hij: "Heren, dit is een prachtig landgoed en ik hoef u niet te herinneren aan alles wat ertoe behoort; het staat allemaal in uw catalogus, vijfhonderd acres grond met twee pro-duktieve boerderijen en dan nog dit huis, dit fraaie en, mag ik er wel aan toevoegen, nobele huis. U zou dit huis nu niet voor zestigduizend pond kunnen laten bouwen en, heren, wat biedt u. Twintigduizend beneden de vraagprijs. Wij verspillen eikaars tijd, heren. Ik vraag u nogmaals: Wie biedt er meer dan de laatste bieder van dertigduizend?... Kom, kom nu, heren... Nee? Dan neem ik aan dat we voor vandaag klaar zijn, heren..." Thomas Mallen hoorde het nieuws met een diepe zucht aan, maar Dick ging tekeer tot zijn vader zich boos tot hem wendde en zei: "Hou op! hou op! Wat voor profijt zou je er overigens van hebben als ze twintigduizend boven de vraagprijs hadden geboden?" ''Niets. Dat weet ik heel goed, niets, maar het ergert me te bedenken dat ze over een paar onnozele duizend zitten te harrewarren; ook de Rossen uit Glasgow; ze bulken van het geld, maar ze zijn allebei zo gierig als het maar kan... En, God allemachtig, hoe kunt u daar zo rustig bij zitten!..." "Loop naar de hel, jongen. Hou op met je stompzinnig geraas en zeg niet meer dat ik het kalm opvat. Laat ik je dit vertellen, ik vat het verlies van mijn huis evenmin kalm op als de wijze waarop mijn zoon zich in deze hachelijke situatie heeft gedragen. Ik zal nu zeggen, hoewel ik me had voorgenomen het nooit te doen, dat zonder jouw poging de gekwetste heer te spelen, wij ons nu niet in deze situatie zouden bevinden. Je bent een slappeling onder al je bombast, jongen, een slappeling. Alleen de gedachte aan armoede heeft jou aangepord, maar naar bleek te laat, om Fanny Armstrong te vragen, terwijl je de zaak een jaar geleden had kunnen beklinken als je een klein beetje pit had gehad, want je zat er toen al tot je nek in..." Deze woordenwisseling had op donderdagavond in de werkkamer plaatsgevonden en de luide stem van Thomas was doorgedrongen tot de slaapkamer van de kinderen, waar Anna hen naar bed bracht. "Oom is boos," zei Constance, "misschien beviel zijn avondeten hem niet, het smaakte mij ook niet erg. We hebben nu geen lekkere maaltijden, hè, miss Brigmore?" "Je krijgt goede eenvoudige kost, dat is alles wat je nodig hebt. Ga nu slapen en praat niet meer. Wel te rusten." "Wel te rusten, miss Brigmore." Anna draaide zich om en keek naar Barbara, vervolgens stak ze haar hand uit en trok ze het laken over de schouder van het kind. "Wel te rusten, Barbara," zei ze zacht. "Wel te rusten, miss Brigmore." Anna keek nog een ogenblik naar het kind. Er was iets dat haar hinderde; ze was de laatste tijd veranderd, misschien miste ze het huis. Ze was nooit vrolijk geweest zoals Constance. Ze was ernstig van aard, maar de laatste tijd was ze in haar gedrag extra terughoudend geweest. Ze moest meer aandacht aan haar schenken; ze had de neiging meer met Constance te praten, omdat Constance naar haar luisterde. Ja, ze moest meer aandacht aan haar schenken. Ze liet het nachtlicht branden, nam de lamp en ging naar haar eigen kamer. Ze nam de sprei van het bed, sloeg die om zich heen en nam op een stoel plaats. De dingen waren anders gelopen als ze zich had voorgesteld. Er waren geen avonden geweest, waarop ze gezellig bij het haardvuur in de salon hadden gezeten, Thomas Mallen aan de ene kant en zij aan de andere, terwijl ze haar borduurwerk deed en hij las, of ze had hen in gedachten zien praten en lachen, terwijl de kinderen op het haardkleed bij het vuur speelden. Ze had zich dit tafereel altijd tussen zes en zeven uur 's avonds voorgesteld. Het was een uur dat in de meeste gevallen verloren ging in de voorafgaande en de daaropvolgende, een uur vóór de maaltijd of na de maaltijd; het uur voor de kinderen naar bed gingen, het uur waarop de dag nog niet ten einde was en de avond nog niet begonnen. Maar ze had zich nooit voorgesteld dat ze gedurende een deel van dat uur in elkaar gedoken, met een sprei om zich heen geslagen, in een koude kamer zou zitten. Toch was dat avond na avond het geval. Ze maakte evenwel van deze tijd gebruik om haar gedachten te verzamelen en te trachten de afloop van deze verschrikkelijke geschiedenis te zien. Eén afloop die haar helemaal niet aanstond, was de mogelijkheid dat master Dick bij zijn proces onschuldig zou worden bevonden, want dat zou betekenen dat hij hier zijn intrek zou nemen tot hij misschien iets beters zou vinden. Ze had zich afgevraagd of ze een dergelijke situatie zou kunnen verduren, want master Dick was in zijn optreden jegens haar hoogst onbeleefd. Maar ze beantwoordde deze vraag nooit, want ze wist dat zolang Thomas Mallen haar nodig had, ze zou blijven en ze was er voor zichzelf vast van overtuigd dat zij de enige persoon was die hij verder nodig zou hebben. Het leven zou hier zo aangenaam, zo gelukkig, zo gezellig kunnen zijn. De kinderen zouden hier beter gedijen dan in de Hall. Ze hadden deze laatste weken evenveel tijd in de buitenlucht als binnenshuis doorgebracht en het had hun geen kwaad gedaan, integendeel. Het eten was weliswaar, zoals Constance kort geleden nog had geklaagd, heel eenvoudig, maar dat was alleen maar goed voor de gezondheid. De goede invloed op de meester was gebleken, want hij had lachend gezegd dat zijn rijbroek hem te wijd werd. Het was vreemd, dacht ze, hoe in het leven van sommige mensen wijn als een natuurlijke noodzaak werd beschouwd. De meester had in de afgelopen weken twee bezoekers gehad die hem een kist wijn hadden gebracht. De ene was de jonge mr. Ferrier, de andere was mr. Cardbridge. De Cardbridges waren afkomstig uit Hexham. Het waren geen mensen met geld, maar ze behoorden tot de betere stand, meende ze, en mr. Cardbridge was alleen maar een kennis van de meester, maar ze wist dat zijn bezoek de meester plezier had gedaan, omdat hij een kist wijn had meegebracht. Volgens haar idee zou het geld dat de wijn had gekost heel wat welkomer zijn geweest, maar daar was natuurlijk geen sprake van. De meester zou een klein geldelijk geschenk als een belediging hebben opgevat, maar het equivalent in wijn had hij met open armen aanvaard. De kwestie van waarden, bedacht ze, zou een dezer avonden, als ze een gesprek met hem had, een heel interessant onderwerp kunnen zijn; als ze tenminste tot een gesprek met hem kon komen, want dit zou alleen het geval zijn als master Dick zijn verdiende loon kreeg en ze bad dat dit het geval mocht zijn... Na het avondeten ging Thomas met een glas hete rum en suiker naar bed. Hij had zich hoffelijk bij haar verontschuldigd en gezegd dat hij hoofdpijn had, maar ze wist dat niet zijn hoofd hem last bezorgde, maar zijn gemoedstoestand. Gedurende het avondeten had zijn gezicht een purperen kleur gehad. Hij had niet tegen haar gesproken en master Dick evenmin, maar master Dick sprak nooit tegen haar aan tafel of waar ook, behalve om een order te geven. Ze was opgelucht toen master Dick eveneens vroeg naar bed ging. Terwijl Mary de vaat deed en de keuken opruimde, maakte zij zelf de eetkamer in orde en dekte ze voor het ontbijt van de volgende ochtend. Ze trok ook het tafelkleed recht in de zitkamer, schikte de kussens en temperde het haardvuur. Ze bevond zich nog steeds in de zitkamer toen Mary de deur opende en zei: "Ik ga naar boven, miss Brigmore." "Uitstekend, Mary. Wel te rusten." "Wel te rusten, miss Brigmore." Toen Mary de deur wilde sluiten, bleef ze staan en voegde eraan toe: "Ligt het aan mij of wordt het kouder?" "Ik geloof dat het kouder wordt, Mary." "Weet u, ik had vanavond het gevoel of ik sneeuw kon ruiken." "Het zou me niet verbazen, Mary." "Mij ook niet. Ik herinner me dat mijn moeder me vertelde dat met Pasen de sneeuw tot aan het raamkozijn lag." Anna glimlachte en zei: "Neem maar een extra deken." "Dat zal ik doen. Ja, dat zal ik doen, miss. Ik heb het gisteravond erg koud gehad. Zal ik voor u en de kinderen ook extra dekens neerleggen?" "Ja, ja, dat zou je kunnen doen, dank je. Wel te rusten." Toen Mary de deur had gesloten, keek Anna naar het haardvuur. De bovenkant waar ze die met gruis had afgedekt, was zwart, maar tussen de spijlen was nog een rode gloed te zien. Ze liet zich langzaam op het haardkleed zakken en zat met half onder zich getrokken voeten naar het vuur te staren. Mary had gezegd dat ze een extra deken op haar bed zou leggen. Eén deken meer zou haar niet warmen; als je eens door een man was gewarmd, was er geen vervangingsmiddel. Dit was een koud huis. Het was nog steeds het huis van een oude vrijster. Vreemd, tot voor enkele weken had deze benaming op haar van toepassing kunnen zijn, maar ze beschouwde zich nu niet meer als zodanig. Als ze de kans kreeg, kon ze dit huis warm, gelukkig en warm maken. Ze kon een balsem op de wonden van Thomas Mallen zijn. Ze kon zijn latere jaren met tevredenheid vullen. Als ze zelf nooit een kind kreeg en o, wat verlangde ze naar een eigen kind, kon ze bevrediging vinden in het bemoederen van de meisjes en er jongedames van maken en, wie weet, misschien zou een kennis hen aan het hof voorstellen, zoals met miss Bessie was gebeurd, en zouden ze goede huwelijken doen. Maar onder de huidige omstandigheden, leek het allemaal te veel een sprookje, iets van Hans Christiaan Andersen of de gebroeders Grimm. Ze boog zich zijwaarts en leunde op haar elleboog, terwijl ze haar hoofd op haar hand liet zinken. Terwijl ze nog steeds naar de rode spijlen keek, voelde ze dat haar lichaam zich ontspande. Ze wist dat ze in een houding lag die heel weinig bij miss Brigmore paste, ze had sinds ze een heel jong meisje was niet zo op een haardkleed gezeten, want sinds ze een heel jong meisje was, had ze niet geweten wat een haardvuur in haar kamer betekende - een deel van de training van een gouvernante was soberheid en frisse lucht. Toen ze kramp in haar elleboog kreeg, legde ze haar onderarm op de vloer en haar hoofd daarop. Wat kwam het erop aan? Iedereen in huis sliep. Als ze niet voorzichtig was, zou ze hier zelf in slaap vallen, het was zo warm en behaaglijk, al was de vloer hard. Zou ze op de divan gaan liggen? Ze kon die voor de haard zetten en hier de hele nacht slapen, niemand zou het weten en ze was gewoonlijk 's ochtends even vroeg op als Mary. Ze wist niet hoe lang ze had geslapen, maar omdat ze een licht slaapster was, maakte het openen van de deur haar wakker. Ze bleef stil liggen en keek met knipperende ogen naar de flauwe gloed tussen de spijlen die haar duidelijk maakte dat ze niet enkele minuten, maar een uur of meer had gedoezeld. Ze voelde de druk van de voetstappen op het vloerkleed meer dan ze deze hoorde. De persoon die de kamer was binnengekomen was of de meester of master Dick. Ze hield zich voor dat ze, als ze ontdekt werd, moest doen of ze sliep; het zou uiterst pijnlijk zijn een van hen duidelijk te maken waarom ze zich hier bevond, vooral omdat ze besefte dat ze plat op haar rug lag. Toen zich over het plafond een schijnsel verspreidde, opende ze haar ogen wijd en toen ze haar hoofd draaide, zag ze een paar laarzen die zich aan de andere kant van de sofa naar de kleine schrijftafel in de hoek van het vertrek bij het raam begaven. Ze hoorde niet dat het blad van de schrijftafel werd opgelicht, maar ze hoorde het zachte gepiep van een lade die werd opengetrokken en iets dat tegen het hout schraapte. De voeten bewogen zich nu weer door de kamer; ze hielden niet stil, maar gingen rechtstreeks naar de deur. Ze telde tot zestig voor ze in beweging kwam; toen stond ze op en tastte geruisloos haar weg naar het schrijfbureautje. Ze lichtte het blad op en opende de la. Hij was leeg; de Louis-miniaturen en de snuifdoos waren verdwenen. Ze bleef een ogenblik doodstil, met een hand aan haar keel staan. Als ze nu dadelijk alarm sloeg, zou ze de meester kunnen wekken. Master Dick had natuurlijk een paard en rijtuig die op hem wachtten, maar waarschijnlijk op enige afstand en hij zou erheen moeten lopen. Er was nog tijd om hem tegen te houden. Ze wist dat Thomas Mallen van alle voorwerpen die ze uit het huis had meegenomen, de drie die hij in die la had opgeborgen, het meest op prijs stelde. Hij had ze niet weggesloten of opnieuw onder de vloerplanken verborgen, dat was niet nodig; als de deurwaarders het vermoeden hadden gehad dat er iets ontbrak, zouden ze dit kleine huis al veel eerder hebben doorzocht. Ze wist dat de drie voorwerpen nog eens duizend pond zouden opbrengen, genoeg om hem een jaar of twee geheel aan de verandering te doen wennen; genoeg om hem zo nu en dan een kist wijn te verschaffen, enkele goede sigaren en wat traktaties voor de feestdagen. Ze had de drie voorwerpen beschouwd als een beveiliging tegen zijn wanhoop. Maar ze schreeuwde het huis niet wakker; in plaats daarvan tastte ze haar weg terug naar de sofa, ging zitten en staarde naar de sintels, terwijl ze dacht: dit is het antwoord op mijn gebeden. Als Thomas morgenochtend opstaat - op dit ogenblik dacht ze volkomen natuurlijk aan hem als Thomas - zal zijn zoon mijlenver weg zijn en tegen de tijd dat de autoriteiten ontdekken dat hij is verdwenen, is hij ongetwijfeld de zee overgestoken, hetzij naar Frankrijk, hetzij naar Noorwegen. Om naar Frankrijk te ontkomen, zou hij in zuidelijke richting door de hele lengte van het land moeten rijden, terwijl hij slechts   een korte afstand hoefde af te leggen om een boot naar Noorwegen te pakken. De zeereis naar Noorwegen zou evenwel nog steeds te ruw en te gevaarlijk kunnen zijn. Hoe dan ook, welke weg hij had gekozen, en hij moest die zorgvuldig hebben beraamd en hulp hebben gehad, hij was verdwenen en nu zou eindelijk de tijd aanbreken waarin ze aan de ene kant van de haard zou zitten en Thomas aan de andere kant. En wat nog beter was, ze zou het 's nachts warm hebben. Als hij had geraasd en getierd, zou ze hebben geweten dat hij na verloop van tijd van de slag zou herstellen. Maar bij de ontdekking dat zijn zoon was vertrokken en dat de miniaturen en de snuifdoos waren verdwenen, verhief hij zelfs zijn stem niet. Aan het ontbijt was hij opgewekt geweest. "Goede Vrijdag, Anna," had hij gezegd, "en nog sneeuw." Hij noemde haar altijd Anna als ze alleen waren. "Ik herinner me een jaar toen ze op Paasmaandag voor de rijtuigen een pad over de oprijlaan moesten uitgraven." "Ja!" zei ze en ze vroeg zich af of dat hetzelfde jaar was waarin de moeder van Mary tot aan het raamkozijn was ingesneeuwd. "Je ziet er moe uit," zei hij. "Dat ben ik toch niet," antwoordde ze. "Je bent het wel," zei hij, "het is ook te veel, lesgeven, het huishouden doen en dienstmeisje, butler en kinderjuffrouw spelen voor een beverige oude man." Toen ze van deze grappige opmerking niets ontkende en vooral zijn laatste bewering niet tegensprak, hield hij op met eten en vroeg kalm: "Wat scheelt eraan? Er mankeert je iets. Het is vreemd, maar ik begrijp jouw gevoelens beter dan van enig ander die ik me kan herinneren. Ga zitten en hou op met je zenuwachtig gedoe," gelastte hij haar. Ze ging tegenover hem aan tafel zitten en met haar handen in haar schoot gevouwen, haar rug heel recht, keek ze hem aan, terwijl ze zei: "Master Dick is vertrokken." Hij zei niet: "Wat!" Hij maakte geen enkele opmerking. Alles wat hij deed was in zijn stoel achterover leunen, zijn kin naar voren schuiven en er het vet met een servet afvegen. Nadat hij het servet op tafel had gelegd, vroeg hij bedaard: "Wanneer?" "Vannacht." "Waarom... waarom heb je het mij niet laten weten?" "Omdat..." Haar oogleden zakten nu een ogenblik over haar ogen en ze richtte haar blik op de tafel, toen ze antwoordde: "U had hem toch niet kunnen tegenhouden; hij moet een paard of een rijtuig gereed hebben gehad." "Hoe laat was dat?" "Ik... ik weet het niet, niet precies. Ik... ik had geslapen en werd wakker door een beweging op de trap. Ik dacht dat het Mary was die in verband met de kinderen voor het een of ander naar beneden ging. Toen zag ik hem heimelijk weggaan. Hij had een valies bij zich." Wat was liegen toch gemakkelijk, maar ze kon er niet voor uitkomen dat ze had gezien dat zijn zoon hem bestal en dat ze niets had gedaan. Hij zou de reden voor haar stilzwijgen misschien hebben begrepen, want hij was echt een man van de wereld en van het vlees, maar tezelfdertijd zou hij de prijs die voor hun samenzijn werd gevraagd, misschien te hoog hebben gevonden. Dat dacht ze tenminste toen hij van zijn stoel opstond en langzaam de kamer verliet. Het duurde enkele ogenblikken voor ze hem naar de zitkamer volgde. Hij stond bij het schrijfbureautje. De la was open en hij staarde ernaar. Toen hij zich omdraaide en naar haar keek, voelde ze de aandrang naar hem toe te snellen en haar armen om hem heen te slaan. Maar alles wat ze deed, was bedaard naar hem toe lopen en zeggen: "Het spijt me. Het spijt me heel erg." "Het spijt mij ook heel erg." Hij ging plotseling op een stoel bij het raam zitten en ze beleefde een ogenblik van folterende smart toen ze dacht dat hij zou gaan huilen; zijn hoofd was gebogen, zijn lippen beefden. Ze keek toe hoe hij met één hand over zijn gezicht streek en de losse huid omlaag trok, daarna in zijn linker wang kneep tot de omringende huid bloedeloos was. Het duurde een volle minuut voor hij naar haar opkeek en toen klonk zijn stem schor en zei hij: "Ik heb op het ogenblik spijt van vele dingen, maar het meest van het verlies van de miniaturen. Ik was van plan ze op een dag in de nabije toekomst aan jou te geven als teken van mijn dankbaarheid voor alles wat je gedurende deze moeilijke tijd voor mij en de mijnen hebt gedaan. De snuifdoos had ik zelf willen houden, eenvoudig als een kwestie van trots. Maar nu, enfin..." Hij spreidde zijn handen uit en op dit ogenblik zag hij er oud, hopeloos en verslagen uit. Hij had haar de miniaturen willen geven! Werkelijk, werkelijk. Die vriendelijkheid, die attentie van hem! Hij was een man die aan zijn neigingen toegaf, dat wist ze maar al te goed; hij was zwierig, bombastisch en slechts weinig mensen hadden een goed woord voor hem over. Zelfs zijn vrienden hadden bewezen in deze tijd van beproeving zijn ergste critici te zijn; tóch was er een andere zijde aan hem. Dit had ze sinds hun eerste ontmoeting juist aangevoeld. Er waren nog enkelen die deze zijde van hem kenden. Dunn was, naar ze vermoedde, een van hen geweest en Brown, zijn lijfbediende. Toch was ze niet zeker van Brown. Brown had bij hem moeten blijven, had het ongemak op de koop toe moeten nemen; hij had op zolder een kermisbed kunnen beslapen. Ze was van plan geweest iets dergelijks op touw te zetten toen hij haar vertelde dat hij een nieuwe betrekking had. Ze was teleurgesteld en boos op hem geweest, maar haar gezond verstand had haar gezegd dat het betekende dat één man minder moest worden gevoed - en trouwens hoe had hij moeten worden betaald? Allerlei niet ter zake doende dingen spookten door haar gedachten. Ze was van streek, erg van streek. "Niet huilen, niet huilen." Hij nam haar hand en trok haar zachtjes naar zich toe. Na een poosje zei hij: "Weer een schandaal dat we onder ogen moeten zien. Ze zullen niet geloven dat ik er onschuldig aan ben, nietwaar?" Ze schudde haar hoofd. "... Was... was er iets in zijn kamer, een brief?" "Nee, ik... ik heb gezocht." Hij liet nu haar hand los en streek met zijn vingers door zijn grijs haar, terwijl hij met schorre stem mompelde: "God allemachtig!" Het klonk niet als een godslastering, maar leek meer op een gebed. Daarna keek hij naar haar op en vroeg: "Hoe kom ik de volgende weken door?" Bij wijze van antwoord schoof ze dichter naar hem toe, hield zijn hoofd in haar handen en drukte het tegen haar borst, terwijl ze zei: "U zult er doorheen komen en dan zult u ze vergeten. Ik... ik zal zorgen dat u ze vergeet."