.4.

De begroeting was vriendelijk en uiterst hartelijk. Michael en Jane kwamen het huis uit en op het erf toen de brik stilhield. Het was alsof ze samen hadden gewacht. "Nu, daar zijn jullie dan," zei Michael met een glimlach en toen Donald haar op de grond had getild, stak Jane haar beide handen uit en Constance greep ze verheugd. Maar toen Jane zei: "Welkom thuis, lieve kind," kon Constance alleen maar afgemeten en beleefd antwoorden: "Dank u." Hoewel het een warme dag was, hadden ze een vuur in de zitkamer aangemaakt. Het paardeharen ameublement was voorzien van gehaakte arm- en hoofdkussens; een grote nieuwe met de hand vervaardigde mat lag voor de grote stenen haard en de ronde tafel in het midden van de kamer was gedekt. Op het sneeuwwitte tafellaken stond het theeservies dat niet uit de kast was gehaald sinds Matthew was gedoopt en de rest van de tafel was bedekt met een verscheidenheid van eigengebakken koeken en schotels koude ham, rundvlees en ingemaakt zuur. "Wil je naar boven of zou je eerst een kop thee lusten?" De stem van Jane klonk warm, zelfs geruststellend. "Ik zal graag een kop thee drinken." En niet één, dacht ze, maar twee, drie, vier, alles om het naar boven gaan en met hem alleen zijn uit te stellen. Het had geen zin dat ze zichzelf voorhield dat ze de rest van haar dagen met hem alleen zou moeten zijn; alles waaraan ze op het ogenblik kon denken was dat ze behoefte had aan een kleine adempauze. Ze keek toe hoe Jane verscheidene malen tussen de kamer en de keuken heen en weer liep, terwijl Michael in de fauteuil met hoge rugleuning tegenover haar zat en met tussenpozen tegen haar knikte. Ten slotte probeerde hij een gesprek te beginnen. "Dus het is nu achter de rug?" Hij knikte nog steeds tegen haar. "Ja, dank u." "Hoe ging het?" Ze keek hierbij naar Donald die met zijn rug naar het vuur stond gekeerd en hij antwoordde voor haar. Hij zei lachend: "Nu, het is gebeurd, getekend en bezegeld en ik heb er mijn stempel op gezet." Hij boog zich zijwaarts, tilde haar hand op en liet Michael de ring aan haar vinger zien. "Het was jammer dat Matthew niet kon meegaan." Michael knikte nog steeds. "Ja." Ze slikte en zei nog eens "Ja" voor ze zich dwong te vragen: "Maakt hij het al wat beter?" "Beter dan gisteren, maar hij is nog steeds erg min. We denken erover aanstaande maandag een dokter te laten komen. Hij wil er als gewoonlijk niets over horen, hij kan geen dokters uitstaan, maar als het niet beter gaat zal ik maandag mijn zin doorzetten." Jane vroeg nu: "Kom je aan tafel?" en Constance liep naar de tafel waar alle vier plaatsnamen. De een na de ander gaven ze haar de schotels aan en om niet onbeleefd en ondankbaar te lijken jegens deze vriendelijke, kleine vrouw, dwong ze zich te eten en al etende dacht ze: goddank, haar zal ik graag mogen. Dat is tenminste één goed ding. En de vader ook; het zijn goede mensen. Ze bad: "God, neem alstublieft het gevoel dat ik voor Donald heb van me weg; laat me hem tenminste aardig vinden, laat me hem niet kwetsen, want... want hij bedoelt het goed en hij geeft om mij." Dat was de moeilijkheid, hij gaf te veel om haar. Ze had de diepte van zijn hartstocht niet ten volle beseft; voordien was die enigszins verborgen geweest, maar gedurende de tocht over de bergen had hij zijn gevoelens de vrije loop gelaten, niet slechts in woorden maar in blikken en aanrakingen. Ze probeerde zichzelf nu wijs te maken dat als deze nacht eenmaal voorbij was, het vuur in hem een weinig zou zijn geblust; de hevigheid zou afnemen en ze zouden in het patroon van de meeste getrouwde paren vervallen. Maar hoe was het met andere echtparen? Welke getrouwde mensen kende ze? Ze had geen omgang gehad met jonge echtparen; alles wat ze van het huwelijk wist, was wat ze had gelezen en de meeste verhalen eindigden ermee dat het paar trouwde en verder gelukkig leefde. Was dit niet het geval, dan was het een tragedie waarbij de man een maï-tresse of de vrouw een minnaar nam. Haar man zou nooit een maïtresse nemen, daar was ze zeker van. Hoewel hij voor een deel een Mallen was, was dat niet zijn aard. Op een eigenaardige manier was hij veel te fatsoenlijk. Maar zij had al een minnaar gehad. Ze keek naar Donald. Hij zat kaarsrecht en zag er arrogant en uiterst zelfingenomen uit. Hij keerde zich om en keek haar midden in het gezicht, terwijl hij zijn kin omhoogbracht en dat gebaar drukte meer dan welke woorden ook zijn zelfvertrouwen uit; en terecht, want was ze niet zijn vrouw en zat ze niet aan zijn tafel? Het air van bezitter dat van hem uitging, was angstaanjagend en ze herinnerde zich plotseling vol schrik hoe Matthew had gezegd: "Hij zou me mijn keel afsnijden als bij een varken." Het was ongeveer kwart over zeven toen Jane de lampen aanstak. Constance stond naast de tafel en keek toe hoe ze de gekleurde glazen kappen opzette, de effen witte voor de keuken en een blauwe met gouden stippen voor de zitkamer. Ze zei dat de blauwe mooi was en Jane antwoordde: "Ja, hij is nog van vader" -ze sprak over haar man altijd als over vader - "hij is nog van vaders grootmoeder geweest en er zit geen barstje in. Ik ben bang, telkens als ik de lamp aansteek." Jane wendde haar hoofd zijwaarts en glimlachte tegen het meisje dat haar huis kwam delen en ze was verbaasd dat haar aanwezigheid bij haarzelf een gevoel van schuchter geluk opriep. Ze hield zich voor dat als het meisje zich hier zou thuis voelen, het zou zijn of ze een dochter in huis had en iemand om mee te praten. Dat wil zeggen als Donald niet in de buurt was. Maar het hing er natuurlijk allemaal van af of ze zich op haar gemak zou gaan voelen en op het ogenblik zag ze eruit of ze op de vlucht wilde slaan. Ze kon de uitdrukking op het gezicht van het meisje niet verklaren; ze wilde het geen vrees noemen, want ze begreep niet wat het meisje te vrezen had. Ze had Donald met open ogen genomen, ze had de tijd gehad om erover na te denken en was bij haar besluit gebleven, het was dus onbegrijpelijk dat Donald haar angst aanjoeg. Maar ze voelde zich niet op haar gemak. En er was nog een ander vreemd iets. Toen ze van tafel opstonden, was ze niet met Donald weggegaan, maar was ze haar overal door het huis gevolgd. Ze had allerlei vragen gesteld en gezegd dat ze wilde helpen. Een ogenblik geleden had ze nog vriendelijk tegen haar geglimlacht en gezegd: "Tijd in overvloed. Maak je geen zorgen, ik zal al het werk voor je vinden dat je geneigd bent te doen; op een boerderij kun je nooit met lege handen zitten, weet je!" En nu wilde ze met de lampen helpen. Ze had onmiddellijk begrepen welk verschil de aanwezigheid van het meisje voor Donald zou maken; hij was als een hond met twee staarten; ze had hem nog nooit zo gedwee gezien. Hij had tegen haar gesproken, zoals hij nooit tevoren had gedaan, hij had haar zelfs iets gevraagd. Hij was de provisiekamer binnengegaan, was naast haar komen staan en had gezegd: "Als zij het zuivelbedrijf wil leren, leg het haar dan uit, wilt u, maar dwing haar niet. Ik wil niet dat ze iets tegen haar zin doet." En ze had zich omgedraaid en naar hem gekeken. De uitdrukking van zijn gezicht was zacht geweest en voor de eerste maal in zijn leven had hij er werkelijk gelukkig uitgezien en zij had geantwoord: "Ik zal haar alles vertellen wat ze wil weten." Hij had geknikt en haar een ogenblik zwijgend aangekeken voor hij zich omdraaide en haar liet staan met haar handen plat op de marmeren plaat gedrukt, terwijl ze dacht: het komt ten slotte toch allemaal goed. Dit is wat hij nodig heeft, een vrouw zoals deze, een op wie hij trots kan zijn en met wie hij voor de dag kan komen, iemand die hij volgens zijn geboorterecht had kunnen trouwen. En op dat ogenblik begreep ze veel van haar zoon dat ze voordien nooit had begrepen. Toen ze de lamp in beide handen voor zich uit naar de zitkamer droeg, sprak ze niet voor ze hem op de tafel had geplaatst en toen deed ze een stap achteruit, keek naar Constance en zei: "Je zult het leven hier in het begin vreemd vinden, omdat we gewoonlijk werken zolang het licht is, met de dageraad opstaan en met de schemering of daaromtrent naar bed gaan. Aan het einde van een lange dag zijn we gereed voor het bed, vooral in de winter, want het bed is de warmste plaats. Als ik dat zeg," zei ze met een knikje en een brede glimlach naar Constance, "vergeet ik onze Matthew natuurlijk. Hij laat de olielamp tot het aanbreken van de dag branden om zijn boeken te lezen. Maar Donald niet." Ze maakte nu een gebaar en gaf te kennen dat Constance op de sofa moest gaan zitten en toen ze tegenover haar zat, besloot ze haar woorden met: "Donald werkt erg hard, werkelijk heel hard. Sinds vader aan reumatiek lijdt, is het extra zwaar voor hem geworden. Er zijn tijden, zoals nu, waarin Matthew helemaal niets kan doen." Constance staarde door het licht van de lamp naar het ronde, alledaagse gezicht van deze gewone vrouw die in zeker opzicht op één lijn stond met Mary, maar die niettemin haar schoonmoeder was en alles wat ze kon doen, was knikken. Ze wist al dat ze deze vrouw mocht. Ze wist ook dat ze haar in de komende dagen zou nodig hebben. Nu voelde ze een aandrang om dicht bij haar te zitten en haar handen vast te houden, zich aan haar vast te klampen. Ze meende ook dat de sympathie wederkerig was. En toch wat zou deze vrouw doen als ze wist dat haar nieuwe schoondochter met de ene zoon intiem was geweest voor ze met de andere trouwde? Juist zoals Matthew had gezegd, zou ze haar de keel willen afsnijden. Die vreselijke uitdrukking kwam telkens weer in haar gedachten terug. Toen ze weer sprak, moest haar vraag de indruk wekken alsof ze verlangend naar de terugkomst van Donald uitkeek, want ze vroeg: "Duurt dat lang... ik bedoel de laatste ronde 's avonds?" Jane glimlachte en zei: "Nu, dat hangt er allemaal vanaf. Het vee is nog in de weiden, zie je, en hij gaat de velden langs. Soms willen de kippen niet op stok gaan. Er is een stel bij dat in het donker blijft rondscharrelen; op een ochtend zullen ze nog eens in de buik van een vos wakker worden en dat zal een hele schrik voor ze zijn." Ze lachte, een zacht, vrolijk lachje en was zelf verbaasd dat te horen; vervolgens ging ze op een meer sobere toon verder: "Natuurlijk is hij soms in de tijd van de lamineren op alle mogelijke uren in de weer en dan komt het kalven nog. Hij zorgt heel goed voor de dieren, heel goed." Ze knikte tegen Constance en de uitdrukking van haar gezicht was heel ernstig, toen ze eraan toe-veegde: "Hij staat als boer heel goed bekend, o, heel goed. Er zijn hopen dingen waarin ze zijn oordeel vragen." Alles wat Constance hierop wist te antwoorden was "Ja..." Een uur later dacht Jane bij zichzelf dat ze in haar hele leven nog nooit zolang achtereen had gepraat. Michael was geen prater; Matthew zat altijd met z'n neus in de boeken en als je uit Donald een woord loskreeg, was het meestal een opmerking over de beesten of een besliste mededeling wat hij ging doen. Ze had gesproken zoals ze had gedaan, omdat het meisje zenuwachtig was; ze was een en al oog. Ze zag eruit als een kind, te jong om te trouwen en toch was ze even oud als zijzelf toen ze trouwde. Ze dacht terug aan haar eigen eerste nacht in dit huis, haar angst om met Michael naar bed te gaan en daarna haar overweldigend geluksgevoel toen ze de goedheid besefte in de man met wie ze was getrouwd. Maar er bestond een groot verschil tussen Michael en Donald en een nog groter verschil tussen haarzelf en dit meisje; toch was het de eerste huwelijksnacht en ze bevond zich in een vreemd huis en ze waren allemaal betrekkelijk vreemden voor haar. Ze moest zich wel weinig op haar gemak voelen. Ze boog zich voorover en vroeg vriendelijk: "Wil je graag naar boven gaan en naar je spullen kijken en zo? Je zult wel moe zijn; het is een inspannende dag voor je geweest." Voor ze was uitgesproken, was Constance al opgestaan en zei: "Ja, graag. Hartelijk dank." "Ik zal de lamp aansteken, hij staat al boven. Ik zal de keukenlamp nemen om ons voor te lichten. Ik kan die beter niet nemen." Ze glimlachte en wees op de lamp met de blauwe kap en Constance zei: "Nee, nee, natuurlijk niet." Constance was al eerder in de slaapkamer geweest. Ze had één koffer geopend en een deel van haar kleren opgehangen in de antieke kast die tegen een witgekalkte wand stond. Ze had echter nog geen aanstalten gemaakt de rest van de bagage uit te pakken. Alles wat ze had gewild, was de aanblik van het hoge bed met opengewerkte sprei uit de weg gaan. Jane had haar verteld dat ze de hele winter aan het haken van de sprei had besteed en ze had haar bewondering getoond. Ze had haar ook bedankt voor de decoratie van de kamer, die bestond uit het witkalken tussen de zwarte balken die onder ongelijke hoeken de muren stutten en die welke de lage zoldering schraagden in drie door houtworm aangetaste stukken die dof glansden waar de door Jane zo overvloedig gebruikte lijnolie niet was doorgedrongen. Nadat ze de lamp op de ronde eikehouten tafel naast het bed had neergezet, wendde Jane zich nu tot Constance en zei, met voor haar middel gevouwen handen: "Daar ben je dan, lieverd. Ik laat je nu alleen en wens je goedenacht." Maar ze vertrok niet onmiddellijk; 'ze bleef naar Constance staan kijken en Constance naar haar. Toen, alsof ze door dezelfde gedachte werden gedreven, liepen ze naar elkaar toe, terwijl hun handen elkaar omvatten en hun wangen elkaar raakten. Nadat ze iets had gemompeld dat klonk als: "Dat je maar een goed leven mag hebben en God ze-gene je, lief kind," haastte Jane zich de kamer uit. Constance was alleen. Ze keek de kamer rond, zoals ze al eerder op de dag had gedaan en hoewel ze nog steeds van paniek was vervuld, wist ze nu dat ze niet verder kon ontsnappen; ze stond als het ware voor een rotswand en van dit ogenblik af, zou ze zich moeten vermannen en klimmen. Het vertrek was koud en vochtig. Ze knielde neer bij een van de koffers op de grond, opende hem en nam er een warme nachtjapon, een peignoir en een paar sloffen uit die door Anna voor het grijpen waren ingepakt. Toen ze deze op het bed had gelegd, aarzelde ze of ze nu haar gezicht en haar handen zou wassen of wachten tot ze ontkleed was; ze besloot dat het minder koud zou zijn als ze het nu deed en liep naar de wastafel in de hoek van de kamer. Het wasbekken was in een gat midden in de wastafel geplaatst; de kan was boordevol water - en ijskoud; de handdoek waarmee ze zich afdroogde, was schoon en wit, maar ruw; al deze kleine ongemakken had ze met enig vermaak kunnen dragen, dacht ze, als de man met wie ze het bed achter zich moest delen, maar een ander was geweest als Donald. Als het Matthew maar was geweest, zelfs een zieke Matthew, zou ze gelukkig zijn geweest en tenminste niet zoals nu het geval was met angst zijn vervuld. Maar als ze deze ene nacht achter de rug had, zou ze zich er verder wel doorheen slaan. O ja, als deze nacht maar voorbij was, redde ze zich wel. Toen ze op het punt stond zich te gaan uitkleden, keek ze naar de plaat die boven het bed hing. Het was een van drie godsdienstige voorstellingen die Jane in de kamer had opgehangen, zelfs bij lamplicht zag ze er kleurig uit; de plaat zelf was een parodie van een artiest die zich ongetwijfeld vrijheden met het boek Esther had veroorloofd, want niet alleen was koning Ahasveros te zien, gezeten in zijn paleis met marmeren zuilen, omringd door zijn zeven kamerheren, met Vasthi, de vrouw die hij had heengezonden en die op een afstand van hem stond, maar ook Esther die hij tot zijn koningin had gemaakt, was aan zijn zijde gezeten met aan haar voeten zeven jonge vrouwen, ongetwijfeld maagden. Ze begon nu snel haar japon los te knopen. Nadat ze eruit was gestapt, vouwde ze het kledingstuk in de lengte op en legde het, als gebruikelijk, over de rugleuning van een stoel; daarna maakte ze de banden van haar bovenrok los en stapte eruit; ze deed hetzelfde met haar onderrok. Terwijl ze in haar broekje stond, een zacht batisten met kant afgezet broekje, een door een Amerikaanse dame ingevoerde nieuwigheid - waarvan ze het gedurfde patroon uit een damesblad had overgenomen - ging de deur open. Ze wendde haar hoofd niet om te kijken, maar pakte met een snelle beweging haar beide rokken op en drukte ze tegen haar hals aan, waarna ze op de rand van het bed ging zitten en haar knieën onder de afhangende sprei optrok. Langzaam en met een geanimeerde trek op zijn gezicht kwam Donald naar haar toe, boog zich over haar heen en schudde zijn hoofd, terwijl hij zacht maar beslist haar van haar ondergoed begon te ontdoen. Toen ze weerstand bood, sloot hij even zijn ogen en zei vervolgens zacht, alsof hij een kind toesprak: "Constance, Con-stance, je herinnert je toch wel wat er vandaag is gebeurd?" Hij trok nu een geamuseerd vragend gezicht. "Hè? Je bent vandaag getrouwd, weet je wel?... kijk" - hij nam nu haar hand en hield de trouwring tussen zijn wijsvinger en duim en schudde die krachtig - "je bent getrouwd... wij zijn getrouwd. Kom!" Hij kwam met een ruk naast haar zitten, sloeg één arm om haar heen en drukte met de andere haar ineengeklemde handen van haar borst omlaag. Toen haar weerstrevende handen haar schoot raakten, liet hij ze los en zijn vingers bewogen zich nu omhoog naar de knopen tussen haar borsten. Alsof ze was gestoken, sprong ze van hem weg, pakte haar nachtjapon, trok die over haar hoofd en nu, half verscholen achter het voeteinde van het bed, ontkleedde ze zich met snelle, krampachtige bewegingen, zoals ze als kind had gedaan toen ze haar kamer met Barbara deelde. Miss Brigmore had hen dit al jong bijgebracht en een versje geleerd dat luidde: "Kuisheid siert de meisjes die zich gereedmaken voor de nacht." Donald die nog steeds op het bed zat, sloeg haar gade. Hij glimlachte niet langer en was niet meer geamuseerd. Uit een diepe verborgen hoek van zijn geest rees een gedachte als de etter uit een zwerende wond. Toen deze gedachte duidelijker vormen aannam, stond hij van bed op en deze daad leek de stroom te stuiten; hij was er zich evenwel nog steeds van bewust toen hij haar bij de schouders greep en met schorre stem zei: "Constance, je bent mijn vrouw, je bevindt je niet langer met de anderen in het huis; je bent een ander leven begonnen. En je bent geen kind, gedraag je dus niet als zodanig." Toen hij haar van zich wegduwde, viel ze ruggelings en leunde tegen de koperen stang aan de voet van het bed. Haar ogen waren heel groot en haar mond stond open. Ze keek een ogenblik naar hem, terwijl hij zich van haar afwendde, door de kamer liep en de bovenste la van de kast opentrok; vervolgens klom ze als het kind dat ze volgens hem niet meer was, op het bed, trok het beddegoed weg en kroop eronder. Toen ze weer naar hem keek, was hij tot zijn broek ontkleed. Op dat ogenblik sloot ze haar ogen. Ze opende ze niet voor ze voelde dat hij naast het bed stond en hetgeen ze toen zag, zou haar onder vrolijker omstandigheden aan het lachen hebben gemaakt, want hij was gekleed in een nachthemd dat nauwelijks tot zijn knieën reikte. Het was niet de eerste maal dat ze een man in een nachthemd zag. Ze had haar oom 's morgens vroeg naar het toilet zien gaan. Maar het nachthemd van haar oom had tot zijn enkels gereikt. Dat van Donald liet zijn onderbenen bloot en ze zag dat ze harig waren, evenals zijn borst die door het open hemd te zien was en om een reden die ze niet kon verklaren, werd ze nog banger. Ze hield haar lichaam stijf en wachtte tot hij de lamp zou uitdraaien; maar toen hij in bed stapte, brandde de lamp nog steeds. Hij leunde nu op zijn elleboog, terwijl hij zich over haar heenboog en in het gezicht keek. Hij zei niets, maar staarde alleen en toen ze zijn blik beantwoordde, zag ze hoe de uitdrukking op zijn gezicht veranderde. Er verscheen dezelfde tederheid waarvan ze zo nu en dan een glimp had gezien en haar wild voortijlende gedachten leken haar iets toe te roepen. Alles zou goed zijn geweest, als dat onweer hen niet had overvallen. Ja. Als ze alleen maar kon vergeten wat er tijdens het onweer was gebeurd, het uit haar gedachten kon bannen, althans voor vannacht. Maar ze kon het niet, want Matthew was hier, ergens aan de andere kant van het trapportaal, hoestend - en wetend en denkend. Hij sprak nog steeds niet toen hij haar in de armen nam en haar lichaam dicht tegen het zijne hield gedrukt. Maar hij bracht zijn gezicht niet dicht bij het hare; hij hield zijn hoofd op een afstand en tuurde naar haar en zijn gefluister bevestigde de uitdrukking in zijn ogen: "Ik wil alleen maar naar je kijken," zei hij, "kijken en kijken. Ik heb jarenlang van dit ogenblik gedroomd. Begrijp je dat, Constance?" Toen de spieren van zijn armen zich plotseling samentrokken, kwam haar lichaam met een schok tegen het zijne, maar het bleef stijf. Voor het ogenblik scheen hij het niet te merken, verloren als hij was in zijn eigen gevoelens en niet weinig verblind door zijn eigen succes. Maar toen zijn mond de hare raakte en van haar lippen geen responsie kwam, hief hij zijn hoofd weer en vroeg nu, bijna smekend: "Wat is er? Wat is er, Constance? Wees alsjeblieft niet bang. Wees niet bang. Ik houd van je. Ik heb je gezegd dat ik van je houd en ik zal van je houden zoals niemand ooit is bemind. Ik heb de behoefte van je te houden en ik heb er behoefte aan dat jij van mij houdt. Begrijp je dat?" "... Zeg iets." Opnieuw schokte haar lichaam in zijn greep. Toen ze niets zei, verdween de tederheid langzaam van zijn gezicht en zei hij op hese toon: "Die vervloekte ouwe koe heeft jouw hoofd met allerlei misselijke onzin over het huwelijk volgestopt, is het niet?" Hierop slaagde ze erin, moeilijk slikkend, te mompelen: "Nee. nee." "Wat is het dan?" Als ze had geantwoord: "Ik ben bang, Donald; het is allemaal zo vreemd, alles," zou hij ongetwijfeld hebben gemeend dat hij het begreep en misschien zou hij voor zichzelf een andere verklaring hebben gevonden voor hetgeen hij binnen enkele minuten zou ontdekken; maar ze kon geen komedie spelen; ze was niet subtiel, niet sluw genoeg en ze was zich hiervan bewust. „Nee, nee! Nog niet, alsjeblieft, alsjeblieft, nog niet." Haar stem werd in haar keel verstikt, zijn mond was stijf op de hare gedrukt. Zijn handen leken zich als slangen op het hoofd van Medusa te hebben vermenigvuldigd en vielen haar lichaam uit alle hoeken aan. Het duurde volle drie minuten nadat ze had opgehouden zich te verweren voor hij zich van haar verhief. Vijf minuten tevoren had ze de man Donald Radlet voor een deel gekend, maar de man die nu op haar neerkeek, was een volslagen vreemde. Het gezicht dat haar aanstaarde, vertoonde een verslagen uitdrukking, toen veranderde zijn blik als door de wind voortgejaagde wolken die het aanzien van de hemel veranderen en ze zag een van woede verwrongen gezicht. Ze hield haar adem in en probeerde haar lichaam dieper in het veren bed te drukken als afweer tegen het geweld dat op zijn gezicht te lezen stond, maar tot haar opluchting en verbazing schoof zijn lichaam van het hare weg tot er een halve meter afstand tussen hen was en hij ging half afgewend van haar overeind zitten, maar met zijn ogen nog steeds op haar gericht. Alsof Donald een waarschuwende stem in zichzelf gehoorzaamde, bewoog hij zich nog verder naar de rand van het bed, maar hij bleef haar aankijken. En terwijl hij keek, wist hij dat de etter van de geheime zweer in zijn geest zijn brein overstroomde en dat hij, als hij zich niet beheerste, zijn handen zou uitsteken en het voorwerp dat hij beminde, zou wurgen. Maar nu wist hij dat hij was bedrogen; hij, Donald Radlet die zich door niemand ooit voor de gek had laten houden, die even slim was als wie ook, die iedereen zijn streken betaald zette, die altijd had geweten dat als je iets maar sterk genoeg begeerde, je het ook kreeg, hij was voor aap gezet. Dit was dus de oorzaak van haar houding. Hij begreep het nu allemaal volkomen; het was even helder als het witte licht dat soms over de bergen hing, het licht dat je blik meenam naar de oneindigheid. Haar gedrag van de afgelopen week, haar angst om hem een week geleden te ontmoeten. Ze had in bed gelegen toen hij zich over de bergen had gespoed om te ontdekken wat er aan de hand was. Toen hij het huis verliet, had hij die jongen, Ferrier, ontmoet, want meer was hij niet dan een jongen met een gladde huid en slappe knieën. Maar hij was juist op de terugweg naar Oxford, had hij gezegd en het was heel onwaarschijnlijk dat de ouwe koe hem ook maar een ogenblik alleen met Constance in de slaapkamer had gelaten. Maar als hij het niet was, wie dan? Dan was er die familie in Allendale met de beide zonen. Beiden waren veel ouder dan zij, maar wat deed dat ertoe? Ja, wat deed dat ertoe? Kijk bijvoorbeeld eens naar de oude heer. Toch moest het een maand geleden zijn dat ze in Allendale op bezoek was geweest en hetgeen had plaatsgevonden, was in de afgelopen twee weken gebeurd. Hij keek naar haar gezicht, mooi, zelfs engelachtig... maar vervuld van angst. Had hij een vergissing begaan? Allemachtig, nee! Hij had geen vergissing begaan. Hij was geen beginneling die voor het eerst met een vrouw naar bed ging; hij was pas vijftien jaar oud geweest toen hij voor het eerst een vrouw had genomen. En dat was de juiste uitdrukking, haar genomen; ze had hem niet genomen, hoewel ze haar spelletje lang had gespeeld. Ze had tegen hem gelachen en hem aardig gevonden en iedere marktdag in Hexham had hij kans gezien het steegje in te sluipen. Ze had zich aan hem gegeven tot hij achttien was. Toen hij een keer de steeg bezocht, werd de deur door een jong meisje geopend. Bella was de vorige week gestorven, zei ze, maar wilde hij niet binnenkomen? Haar naam was Nancy; ze was veertien en zij was de enige maagd die hij ooit had gehad. Maar ook zonder die ervaring zou hij hebben geweten dat zij die daar lag, zijn vrouw, in hun eerste huwelijksnacht geen maagd was. Zijn trots was vernietigd, zijn hoofd was gebogen, zijn arrogantie was gebroken, zijn zelfrespect was als iets waarvan hij nooit had gehoord. Hij was niet langer Mallen die trots zijn kenmerk vertoonde en prat ging op zijn bastaardij en daaraan het gevoel ontleende dat hij het recht had neerbuigend te zijn jegens degenen die zich als zijn meerderen beschouwden - hij was niets. Hij was nu zoals hij die dag op de markt was geweest toen de broers Scolley hem hadden uitgelachen en hem een bastaard hadden genoemd. Toch was hij zelfs niet wat hij op die dag was geweest, hij was minder, veel minder, want op die dag was hij te weten gekomen dat er kostbaar bloed in hem was, het bloed van een landheer. Op die dag was hij te weten gekomen dat hij de zoon was van een man die de grote Hall over de bergen bezat, een vermogend en belangrijk man. Op die dag had hij gezworen dat hij in ieder opzicht zo sterk zou worden dat niemand een verachtelijke blik in zijn richting zou durven werpen zonder ervoor te betalen en dat hij van het leven alles zou krijgen wat hij begeerde... En hij had het gekregen. Daar lag ze en ze was niets beter dan een hoer. Ze onderdrukte een kreet toen hij haar besprong, met zijn handen om haar keel, zijn neus bijna tegen de hare en zijn woorden die als gruis in haar gezicht werden gespuwd. "Wie is het? Zeg het me? Wie is het?" Toen haar lichaam slap werd onder zijn handen, verlichtte hij de druk van zijn duimen; maar nu greep hij haar bij de schouders, hief haar lichaam op en fluisterde sissend: "Zeg het me! Anders zal ik het uit je wurgen." Toen ze haar hoofd heen en weer bewoog en verstikte geluiden maakte, schudde hij haar als een hond die een rat schudt en toen de tranen in haar ogen sprongen en een kreet aan haar lippen ontsnapte, wendde hij zijn hoofd vlug naar de deur voor hij haar weer op het matras neerdrukte. Hij hield zich stil en luisterde. Toen hij zich ervan had vergewist dat als haar kreet tot buiten de deur was doorgedrongen, men die waarschijnlijk zou beschouwen als het resultaat van een capriool in het huwelijksbed, schoof hij weer naar haar toe. Nu boog hij zich over haar heen en met zijn handen aan weerszijden van haar, vroeg hij langzaam: "Je bent met iemand intiem geweest, nietwaar?" Ze hield met haar handen haar keel vast, terwijl ze het hoofd schudde. Ze stamelde: "N... n... nee." "Je liegt. Je kunt mij niet misleiden, althans niet hiermee. Wie was het? Ik blijf het je vragen, ik zal het eruit rammelen. Ik zal het eruit slaan. Wie was het?" "Ik zeg het je toch, ik zeg het je toch... niemand." Hij kneep zijn ogen samen tot het niet meer dan spleten waren en herhaalde toen: "Niemand? Niemand, zeg je? Waarom ben je dan niet gekomen, zoals je verleden week van plan was? Er moet toch wel enig onweer zijn geweest dat het jou naar bed stuurde." "Het... het was... het was het onweer." "Je liegt." "Ik lieg niet." Terwijl ze hem in het gezicht keek, besefte ze dat ze niet alleen zou moeten liegen, maar overtuigend zou moeten liegen, want ze wist dat deze man in staat was, zoals Matthew had voorzegd, haar als een varken de keel af te snijden. Als een toneelspeelster die haar claus hoort, gehoorzaamde ze de innerlijke stem en terwijl ze zich van hem afwendde, probeerde ze verontwaardiging aan de dag te leggen en riep luidkeels: "Je bent gek. Ik weet niet wat je bedoelt, waarvan je me verdenkt en... ik blijf niet bij je om mij op een dergelijke manier te laten behandelen. Ik ga naar huis..." Ze begreep onmiddellijk dat ze haar rol had overdreven, want hij keede zich nu naar haar toe en gromde: "Wat ga je doen? Wat ga je doen?" Zijn mager gezicht was paars van woede; het feit dat ze zoiets zelfs maar onder woorden kon brengen, toonde hem een nieuw aspect van zijn vernedering, een publiek aspect, iets dat tot ieders prijs moest worden vermeden, vooral in dit geval. Want als ze zelfs maar een poging deed om over de bergen terug te gaan, zou hij de vernedering niet overleven. Maar zoals hij nu eenmaal was. zou hij het nooit zover laten komen en dat zei hij haar. Hij boog zich nu naar haar toe, zonder haar aan te raken en zei met een verstikte fluisterstem: "Je zult naar huis gaan, zoals je dat noemt, als ze je in een kist naar het kerkhof dragen en niet eerder, niet zolang ik er ben." Toen ze haar ogen sloot en de tranen over haar gezicht stroomden, beet hij op zijn lip, boog een ogenblik zijn hoofd en kreunde smartelijk: "O, Constance! Waarom? Waarom? Hoe heb je het kunnen doen?" "Ik heb niets gedaan, ik heb niets gedaan. Ik zeg je dat je gek moet zijn. Ik weet niet waarover je praat." Hij keek haar aan en zei: "Nu, als je niet weet waarover ik praat, waarom zeg je dan dat je het niet hebt gedaan?" Ze schudde wanhopig haar hoofd, terwijl ze mompelde: "Omdat jij beweert dat ik... dat ik..." Ze wendde zich plotseling van hem af, rolde op haar gezicht en drukte het in het kussen om het geluid van haar snikken te smoren. Hij richtte zich op en stapte uit het bed. Nadat hij door de kamer was gelopen naar de plaats waar zijn kleren lagen, trok hij ze langzaam aan, behalve zijn schoenen die hij in zijn hand nam. Zonder naar het bed om te kijken, liep hij naar de deur, opende deze en sloot hem achter zich zonder dat enig gekraak te horen was. Behoedzaam stak hij het trapportaal over en daalde hij de trap af. Er was geen licht en hij had er geen behoefte aan, hij kende iedere centimeter van dit huis. Hij opende de achterdeur en ging het erf op. Hij keek een ogenblik naar de hemel. Deze was hoog en stond vol sterren, de lucht was scherp van de vorst, er zou de volgende ochtend rijp op de muren te zien zijn. Hij stak het erf over en ging door een deur naast de koestallen, in de warme dampende atmosfeer die afkomstig was van de ketel waarin het varkensvoer sudderde. Deze ruimte was deels tuigkamer, deels opslagplaats. Hij trok een bundel hooi omlaag, legde die bij de ketel en nam erop plaats. Toen liet hij zijn hoofd in zijn handen zakken en voor de eerste maal van zijn leven huilde Donald Radlet. Tegen de ochtend moest hij in slaap zijn gevallen; maar hij werd klaarwakker bij het geluid van de haan die de flauwe echo van een van zijn soortgenoten aan de overkant van het dal beantwoordde. Hij stond op van het hooi waarop hij had gelegen, klopte zich af en ging het erf op. Hij keek niet omhoog naar de lucht om het licht te zien worden, want zijn aandacht werd getrokken door het schijnsel van de lamp dat uit de keuken kwam. Zijn moeder moest al op zijn, maar het was vroeg voor haar. Toen hij de keuken binnenkwam en Matthew zich met een theepot in de hand van het fornuis omdraaide, bleef hij staan en staarde hij hem aan voor hij vroeg: "Waarom ben jij op?" Matthew hield de theepot met beide handen omklemd, liep naar de tafel en zette de pot neer voor hij mompelde: "Ik... ik had dorst; ik... ik had rillingen." Donald stond nu aan de andere kant van de tafel en vroeg: "Waarom heb je moeder niet geroepen?" Toen Matthew geen antwoord gaf, maar zijn hand uitstak en een kroes naar zich toetrok, richtten Donalds ogen zich op de hand die trilde en vervolgens gleed zijn blik naar zijn gezicht. Zijn huid had deze ochtend niet de gewone doorzichtige glans, behalve de beide rode plekken op zijn wangen; zijn huid zag geel, alsof deze de kleur van zijn haar had overgenomen. Zijn blik werd vastgehouden door de vreemde uitdrukking in zijn ogen; het was een ontstelde uitdrukking die vrees verried. Nu, hij mocht vreesachtig zijn, nietwaar? Als een man wist dat hij ging sterven, maakte dat hem vreesachtig. "Hoe... hoe is het met Constance?" "Kijk uit, je morst overal thee. Hier! Geef mij maar... Met haar is het goed, ze is moe, een opwindende dag gisteren." Het lukte hem te glimlachen; het was de eerste poging in het patroon dat hij in de afgelopen nacht voor zichzelf had uitgewerkt. Hij zou zich tegenover de anderen gedragen alsof alles normaal was en hij zou zorgen dat zij hetzelfde deed. Bij God; dat zou hij doen. Eén ding zou hij niet tolereren en dat was medelijden; zelfs niet van degenen in dit huis die hem na stonden, want hij wist dat ze, als mensen wel zouden moeten denken: hoogmoed komt voor de val! Zijn stiefvader had een zegswijze: ook al sterft de adelaar in de lucht, dan moet hij toch op de aarde vallen. Nu, hij was een adelaar geweest en de vorige avond was een belangrijk deel van hem gestorven en ter aarde gevallen; maar niemand zou van die val iets weten. "Hier, hier! Hou je goed." Hij kon niet vlug genoeg om de tafel heen lopen om te beletten dat Matthew achterover viel. Toen hij bij hem kwam, lag hij op de grond en zijn gezicht was niet langer geel, maar doodsbleek. "Matthew! Matthew!" Hij hief zijn hoofd en legde vervolgens zijn hand op zijn hart; het klopte nog steeds en heel snel. Hij bukte zich, tilde de roerloze gedaante van de vloer op of het een kind was en droeg zijn broer naar boven; toen hij langs de eerste deur op het trapportaal kwam, schopte hij ertegen en riep: "Matthew maakt het slecht, sta op." Hij wilde met zijn voet de deur van Matthews kamer openstoten, toen hij Constance in de deuropening van hun slaapkamer zag staan. Haar gezicht zag bijna even bleek als dat wat over zijn arm hing en hij riep tegen haar: "Kom, maak jezelf verdienstelijk." Het was zijn tweede zet in het nieuwe spel en het scheen onmiddellijk effect op haar te hebben, want ze kwam snel uit de deuropening naar hem toe en terwijl hij naar het bed liep. mompelde ze: "Wat... wat heb je gedaan? Wat heb je gedaan?" Hij gaf geen antwoord voor hij Matthew had neergelegd en zijn schoenen had uitgetrokken, daarna keek hij haar van terzijde aan en vroeg: "Wat bedoel je, wat ik heb gedaan?" Zijn ogen volgden de hare naar het gezicht van Matthew waarvan de lippen en de kin nu met bloed waren bedekt en hij begreep de reden van haar vraag. "Het zijn z'n longen, hij is flauwgevallen." Daarna werd zijn stem bars en hij gromde tegen haar: "En doe jij niet hetzelfde, want je zult meer dan wat bloed zien voor je klaar bent." De woorden klonken als een bedreiging en toch kalmeerden ze haar, want ze had werkelijk op het punt gestaan flauw te vallen en om vrijwel dezelfde reden waarom Matthew het bewustzijn had verloren, namelijk opluchting.