.2.
Barbara zat naast de bestuurder van de bestelwagen, omdat dit de comfortabelste plaats was. Ben Taggart was erg bezorgd geweest dat ze behaaglijk zou zitten; hij had niet alleen een reisdeken om haar benen geslagen, maar Mary ook gevraagd een extra sjaal te brengen om over haar muts en schouders te slaan, want, zoals hij zei, op het weer aan de voet van de berg kon je niet afgaan, boven op de toppen was het bar en boos en drong de kou door alles heen. Het bleek dat Ben Taggert gelijk had, want naarmate ze hoger stegen, kwam de adem als rook van een schoorsteen uit haar mond en vermengde zich met de damp die van de paardelichamen opsteeg. Toen ze de rand van het plateau bereikten, wees Ben Taggert met zijn zweep en zei: "Dat daarginds verbaast me altijd, miss; in heel Engeland zult u nooit iets dergelijks zien en naar wat ik van bereisde mensen heb gehoord, in geen enkel deel van de wereld. Mooier, zeggen ze, lieflijker, maar niet grootser. Daar is majesteit. Vindt u dat ook niet, miss? Majesteit, dat is het woord. Natuurlijk zijn er hogere bergen, dat geloof ik best, maar het is de manier waarop ze zijn geplaatst. En dat dal daar. Eén kerel die ik langs deze weg meenam, beschreef het als volgt: "God moet ernaar hebben gekeken," zei hij, "en hebben gedacht dat Hij het iets te ruw, te rotsig had gemaakt. En dus streek Hij de laagte met Zijn hand glad." En het was een machtige hand die dat deed, want het is een machtig dal. Dat was een goede beschrijving, vindt u niet miss?" "Heel, heel erg goed, mr. Taggert. Het is een heel indrukwekkende aanblik; maar ik moet bekennen dat ik het erg angstaanjagend vind. Ik zou niet graag alleen over die bergen wandelen; je voelt je hier erg eenzaam." "Ja, dat is zo, miss, dat geef ik toe. Maar er zijn veel mensen, die het doen, weet u. O, ja, ik zie ze iedere dag. Kijk, ginds is er een." Hij wees naar het bouwvallige huis waar een man in de deuropening stond; zijn gestalte werd misvormd door zijn zonderlinge verzameling kleren. "Dat is een van hen." "Goedendag, samen. Het is mooi weer." De stem van de man bereikte hen, ieder woord afzonderlijk en scherp alsof het onderweg was geslepen. "Ja, het is een mooie dag, Charlie. Maar, kijk uit, het houdt geen stand; het weer slaat om, ik heb vanmorgen de voortekenen gezien." "Is dat zo?" "Ja, dat is zo, Charlie." Ben Taggert had de paarden niet langzamer laten lopen, de wagen ratelde verder. De man en het huis verdwenen uit Barbara's gezicht, maar de herinnering die het opriep, bleef haar enige tijd bij. Daar was het gebeurd. En het kind dat de vorige week was geboren, was dat het resultaat van die escapade of was het Donalds kind? Zou Constance het weten? Ze betwijfelde het. Pas als het kind opgroeide en enige gelijkenis met de vader ging vertonen, zou het antwoord worden gegeven. De brief die ze de vorige dag van Constance hadden ontvangen, had hen laten weten dat haar kind te vroeg was gekomen; het was op zaterdagmorgen om drie uur geboren. Ze dacht dat dit het gevolg was geweest van de schok die ze had gekregen toen ze haar schoonvader dood in de keuken had aangetroffen. Ze was in de nacht naar beneden gegaan om voor zichzelf iets te drinken klaar te maken en had hem op de vloer gevonden. De dag na zijn begrafenis was het kind geboren, een jongen. Ze had haar brief besloten met: "Ik verlang ernaar jullie te zien, allemaal, ieder van jullie." Het was het "ieder van jullie" dat miss Brigmore erop had laten aandringen dat Barbara per eerste gelegenheid de tocht over de bergen zou maken. Ze zag de boerderij toen ze zich nog op grote afstand bevonden; ze lag in het dal en ze keek erop neer. Ze zag eruit als iedere andere boerderij, het solide stenen huis, de talrijke bijgebouwen, de ommuurde velden waarvan sommige een groot egaal oppervlak bestreken en andere tegen de berghellingen lagen. Toen Ben Taggert haar hielp uitstappen, vroeg ze hem: "Hoe laat gaat u terug?" en hij antwoordde: "Nu, gewoonlijk ben ik om drie uur op deze plek, maar het kan wat later worden, omdat ik heel wat boodschappen moet afleveren en dingen moet ophalen. In ieder geval zal het ruim voor vier uur zijn, want ik wil vóór de schemering uit de bergen zijn en vóór donker thuis. Maar ik waarschuw u in ieder geval, miss, en ik ga niet zonder u terug." "Dank u, mr. Taggert." "Tot uw dienst, miss." Zij nam het valies van hem aan, draaide zich om en liep over de oneffen grond tot waar een opening in de muur van grijze steen naar de boerderij leidde. Ze liep langzaam verder, zonder naar links of rechts te kijken. Er was niemand te zien. De voordeur van het huis was aan de zijkant; ze liep naar de deur die ze meende dat het meest werd gebruikt en toegang tot de keuken zou geven. Toen ze dichterbij kwam werd de deur geopend en stond Jane Radlet haar verbaasd aan te kijken. Er verscheen een glimlach op haar treurig gezicht en ze zei: "Zo, zo! Ik hoef niet te vragen wie u bent, u bent Barbara, nietwaar?" "Ja en u bent mrs Radlet." "Ja, kom binnen, kom binnen. O, wat zal ze blij zijn als ze u ziet. Ze is juist de trap opgegaan, naar boven." Barbara bleef verstomd staan. Constance de trap opgegaan? Constance uit haar bed, terwijl het kind pas zeven dagen oud was? Ze vroeg snel: "Maakt ze het goed?" "Ja, ja. Nog een beetje zwak, weet u, maar dat is te begrijpen; maar ze maakt het heel goed en het kind ook. Daarvoor is ze naar boven gegaan, om het te halen. Ze zal direct wel hier zijn. Geef me uw muts en mantel; u zult wel iets willen drinken; het is koud buiten." Terwijl Barbara de spelden uit haar muts haalde en deze aan Jane gaf, dacht ze: wat een aardige vrouw; zo attent en toch moet ze haar eigen verdriet nog voelen. Ze bood haar condoleanties aan en zei: "Ik was erg onder de indruk toen ik van uw verlies hoorde, mrs. Radlet." "Dank u. Dank u. Ja, het was inderdaad een verlies, hij was een goede man. Maar zoals hij zelf zou hebben gezegd - de Here geeft en de Here neemt." Ze zweeg even voor ze er zacht aan toevoegde: "Ik mis hem." "Daar ben ik van overtuigd." Ze keken elkaar een ogenblik aan, toen draaide Jane zich plotseling om en zei: "Kom, ga hier bij de haard zitten." Ze raakte de rugleuning van de houten stoel aan en Barbara nam plaats. Vervolgens keken ze elkaar weer zonder te spreken aan, tot Jane herhaalde: "O, ze zal blij zijn u te zien," en eraan toevoegde: "Als ik had geweten dat u kwam, zou ik de haard in de pronkkamer hebben aangemaakt." Ze keek naar de deur en vroeg: "Waar blijft ze? Waar blijft ze? Ik zal haar gaan roepen." Ze knikte, glimlachte tegen Barbara en verliet de kamer door de deur in de andere hoek. Barbara keek om zich heen. Alles wat haar ogen zagen, was schoon en blinkend en liet zien dat het was geschuurd of opgepoetst, maar evenals de buitenkant van het huis had de kamer iets kils. Niet alleen dat de vloer geheel uit plavuizen bestond en schaars bedekt was met twee matten, een voor de haard en een onder de lange houten tafel die het grootste deel van de middenruimte van de kamer besloeg of dat de muren wit gekalkt waren, het had iets te maken met het ontbreken van de kleur. De gordijnen aan weerszijden waren van witte Nottingham-kant en de stoelen hadden geen kussens; de hele kamer leek te worden beheerst door een groot zwart fornuis. Haar blikken gleden plotseling naar de deur die werd opengeworpen en daar stond Constance. Ze vielen elkaar in de armen en hielden elkaar vast omstrengeld, zonder te spreken en Constances lichaam schokte van de onderdrukte snikken. Ze lieten elkaar los toen Jane die het kindje zachtjes wiegde, zei: "Hier is hij dan. Hier is hij." Barbara draaide zich om en keek naar het ingepakte bundeltje. Ze staarde er bijna een volle minuut naar voor ze iets zei. Het kind zag er anders uit als ze had verwacht. Het was erg blank; het had voor zo'n jong kind een ongewone hoeveelheid hoofdhaar en dit haar was blond. De ogen waren blauw, maar de meeste baby's begonnen met blauwe ogen, meende ze te weten en het haar van een baby veranderde vaak van kleur. "Hij lijkt op zijn moeder; hij wordt even blond als zij." Barbara voelde een kleine rilling en keek van het kind naar haar zuster. Kon het kind op een andere manier blond zijn als Constance, het blond van gouden graan, zoals de haarkleur van Matthew die later aan het licht zou komen? "Hoe gaat het met Anna en met oom?" "O, zij gaat met de dag vooruit, maar ze is nog wat zwak. Maar je kent Anna," zei ze met een glimlach, "zij heeft zich voorgenomen beter te worden en dan wordt ze beter." "En oom?" "O, oom is nog steeds oom. Hij heeft weer voor de nodige jaren bijgetekend; hij ziet er heel dartel uit. Hij gaat zelfs in z'n eentje wandelen, zonder dat iemand hem moet aansporen." "Ik geloof het niet." "Nu, ik geef toe dat je het moet zien om het te geloven." Ze lachten beiden even en keken toen naar Jane die het kind in een rieten wieg in een nis naast de haard zette en zei: "U moet wel uitgehongerd zijn na zo'n lange tocht en bij zo'n schrale wind. Het water staat op; ik zal eerst thee zetten en daarna voor uw maaltijd zorgen." "O, dat is heel vriendelijk van u, maar een kop thee is alles wat ik nodig heb. Ik heb in het geheel geen honger, ik kan wachten tot u zelf gaat eten. Maak alstublieft geen drukte." "Nu, u kunt beginnen met een koek te nemen. Maar ga toch zitten, ga toch zitten en maak het u gemakkelijk." Ze wees weer naar een stoel en Barbara ging zitten, met Constance nu naast zich en als twee gelieven hielden ze eikaars handen vast en keken ze naar elkaar, terwijl Jane tussen de tafel en het fornuis heen en weer liep. Hun zwijgen moest haar benauwd hebben, want ze verbrak deze door met een hoge stem te vragen: "Zal ik Donald gaan waarschuwen?" "Nee, nee." Het snelle antwoord bracht haar tot staan; ze keek naar Constance en voegde eraan toe: "Het is helemaal geen moeite. Hij is bezig de muur om het bovenste veld te repareren." "Nee, nee, dank u, moeder. Ik zal... we, we lopen er wel heen, zullen we?" Ze draaide zich om en keek naar Barbara. "Je wilt toch wel eens op de boerderij rondkijken, nietwaar?" "Ja, zeker." "Dan doen we dat, moeder. Als Barbara iets te drinken heeft gehad, ga ik met haar rond en lopen we naar het bovenste veld." "Zal ik Matthew dan roepen?" "Laat maar. Hij... hij was gisteren erg moe en..." Haar stem stierf weg toen de deur openging en Matthew binnenkwam. Matthew keek naar de plaats waar Barbara zat met haar hoofd naar hem toegewend en de rode vlekken op zijn jukbeenderen spreidden zich uit tot boven aan toe en kleurden zijn voorhoofd. Toen hij langzaam naderbij kwam, stond Barbara op om hem tegemoet te gaan en ze probeerde niet te laten merken wat een schok zijn veranderd uiterlijk haar gaf. Hij was altijd mager geweest, maar nu leek zijn lichaam geheel ontdaan van vlees; hij was altijd bleek geweest, maar nu leek zijn huid doorzichtig; zijn ogen waren altijd groot geweest, maar leken nu de hele oogkassen te vullen en diep in zijn hoofd te zijn gezonken en ze leken even donker van kleur als die van Donald. Ze was de eerste die sprak. "Dag, Matthew," zei ze. Ze voegde er niet aan toe: "Hoe maak je het?" Hij beantwoordde haar groet niet, maar zei met hese stem: "Dat is een verrassing." "Ja, ja, ik vond dat ik eens naar de... naar de baby moest komen kijken." Ze maakte een hoofdbeweging naar de wieg en hij draaide zich om en keek in dezelfde richting. Het duurde een ogenblik voor hij zei: "Ja, ja." Daarna ging hij op een stoel zitten, hoewel zij nog steeds stond; hij toonde niet, zoals hij steeds had gedaan, dat zijn manieren beter dan die van Donald en zijn soort in het algemeen waren, maar hij was natuurlijk erg ziek, bedacht ze. "Wil je een kop thee, Matthew?" Zijn moeder sprak vleiend tegen hem en boog haar lichaam naar hem toe, alsof ze een kind tot iets wilde overhalen, hij antwoordde niet, maar keek haar een ogenblik met nietsziende ogen aan. Na een snelle inademing, zei hij toen: "Ja, ik wil graag een kopje thee." Jane schonk voor allen thee in en bood wafels aan, maar alleen Barbara nam er een en alleen uit beleefdheid; het gesprek ging voornamelijk tussen Jane en haar en hoofdzakelijk over het weer. "We zijn er nog niet," zei Jane, wijs knikkend, "nog lang niet, je zult zien dat we nog een zware regen krijgen. En de wind is het laatste uur weer opgestoken, het is een wonder dat je op de top niet bent weggeblazen." "Ja, de wind ging door alles heen." "Dat geloof ik graag. Het is jaren geleden sinds ik daar in de winter ben geweest en ik heb geen behoefte erheen te gaan; het is er zomers al winderig genoeg. Gaan jullie nu?" Ze wendde zich tot Constance die van haar stoel was opgestaan en Constance antwoordde: "Ik... ik ga mijn mantel halen." "Misschien wil je zuster met je naar boven gaan, ze zal het huis wel eens willen zien." Het was Barbara duidelijk dat deze vriendelijke vrouw erg trots was op haar huis. Het was allemaal een kwestie van waardering, dacht ze, maar misschien waren de andere kamers wat gezelliger. Ze zei heel opgewekt: "Ja, ja, graag; ik stel erg veel belang in oude huizen." "Kijk eens aan, kijk eens aan. Ga dan met haar naar boven, Constance." De zusters keken elkaar een ogenblik aan alvorens ze samen de kamer verlieten als kinderen die aan een bevel gehoor geven. De vestibule die ze betraden, was donker en bezat slechts één klein raam naast de deur. De eikehouten trap liep tegenover de deur steil omhoog en Constance pakte Barbara's hand en leidde haar de trap op naar de overloop. Hier was het lichter omdat er aan de andere kant een hoog raam was. Ze merkte op dat er op het trapportaal geen enkel meubelstuk stond, zelfs geen tafel om een lamp op te zetten. Toen opende Constance een deur en ze bevonden zich in haar slaapkamer. Ze had zich Constances slaapkamer vaak voorgesteld en heel in het begin had de gedachte eraan haar vaak bitter gestemd. Nu ze erin stond, vielen de laatste restanten jaloezie die ze jegens Constance had gevoeld, van haar af, want hier werd ze in nog sterkere mate dan in de keuken getroffen door het gebrek aan comfort en warmte. Ze vroeg zich af waarom dat het geval was, want Constance was kunstzinnig; voor een groot deel was zij het geweest die de kamers in hun huis niet alleen gerieflijk, maar ook gezellig had gemaakt. Nu ze alleen waren, wierpen ze zich niet opnieuw in eikaars armen, maar keken elkaar op enige afstand afwachtend aan. Barbara sprak het eerst. Toen Constance haar hoofd boog en haar handen naar haar uitstak, greep ze die en vroeg: "Wat is er? Je ziet er niet goed uit. Wat heeft je bezield om zo vroeg het bed te verlaten? Behoor je nog niet enkele dagen in bed te blijven?" Constance trok Barbara naar een houten bank onder het raam en ze namen plaats voor ze antwoordde: "Aan deze kant van de bergen worden de mensen niet zo vertroeteld. Een koe gaat dadelijk na het kalven weer lopen en wat is er voor verschil met ons?" Barbara was stomverbaasd, niet slechts door de bitterheid in Constances stem, maar ook door het verband in haar antwoord. Ze ging dichter naast haar zitten, sloeg haar armen om haar heen en vroeg vriendelijk: "Ben je niet gelukkig?" "O, Barbie." Constance drukte zich nu stijf tegen haar aan en haar handen tastten naar haar alsof ze verdronk en Barbara fluisterde bezorgd: "Wat is er? Wat is er? O, lieverd, vertel het me, wat is er? Vertel het me." Constance zou het haar misschien hebben verteld als op dat ogenblik niet een stem op het erf had geklonken en luidkeels tegen een hond had geroepen: "Af, Prince. Af. Hier! Hier zeg ik je." Ze hief het hoofd en keek plotseling op haar hoede naar het raam. Ze maakte zich uit Barbara's omstrengeling los, stond op en begon haar haren glad te strijken, vervolgens haar keursje en daarna de plooien van haar rok over haar slanke heupen. Ten slotte bracht ze haar handen aan haar leest waar haar vingers aan elkaar plukten, terwijl ze zei: "We... we kunnen beter naar beneden gaan; daar is hij - ik bedoel Donald. Hij zal klaar zijn op het veld. Dat bespaart dus de moeite van een wandeling en... en je hebt de kamer gezien." Ze maakte een gebaar met haar arm, bleef plotseling staan, wendde zich weer naar Barbara en zei zachtjes; "Je hebt de kamer gezien. Zij... ik bedoel moeder, vindt hem mooi en dat is hij in haar ogen. Ze... ze is erg goed voor mij; ik weet niet wat ik zonder haar had moeten beginnen." Constance stond bij de deur met de knop in haar hand, maar Ba-bara was bij het raam blijven staan. Ze vroeg nu met gedempte stem: "Je bent niet gelukkig, wat is er?" Constance beet op haar lip en slikte diep, terwijl haar kin een zenuwachtige beweging maakte. Ze vroeg: "Is een mens ooit gelukkig? Ken jij iemand die werkelijk gelukkig is?" "Wij waren het eens." "Ja, eens." Constance knikte langzaam. "Het enige bezwaar is dat wij werkelijk geluk nooit beseffen, als we het bezitten." "Maar... maar Donald, Donald houdt van je." Ze verbaasde zich erover dat het haar geen pijn deed dit hardop te zeggen en toen ze zag dat Constance haar ogen stijf dichtkneep, vroeg ze weer: "Wat is er?" en liep vlug naar haar toe. Maar voor ze bij haar was aangekomen, had Constance de deur geopend; ze bevonden zich op het trapportaal en daalden zwijgend de trap af. Donald bevond zich in de keuken toen ze binnenkwamen en hij begroette haar hartelijk, alsof hij verheugd was haar te zien. "Zo, zo! Kijk eens wat de wind heeft aangewaaid," zei hij, terwijl hij met uitgestoken hand naar haar toeliep. "Wat heeft je bij dit gure weer hierheen gevoerd?" "O, ik wilde de baby zien en kijken hoe Constance het maakt." "O!" De uitroep klonk schel. "Je wist dus van de baby af?" Hij keek in Constances richting en Barbara merkte op dat ze hem niet aankeek en zei: "Ja, ik heb geschreven," zodat zij verdere uitleg moest geven. Ze deed dat zo nonchalant mogelijk: "Ja, Constance heeft me een briefje geschreven. En, o, dat is waar ook" - ze wendde zich nu tot Constance die bezig was de tafel te dekken - "ik heb een paar dingen voor het kindje meegebracht. Omdat we niet wisten of het een jongen of een meisje zou worden, hebben we wit gebreid." Ze liep naar het valies dat nog steeds naast de stoel stond, opende het en nam er eerst een witte sjaal uit en vervolgens een verzameling sokjes, mutsjes en jasjes. "O," riep Jane verheugd uit toen ze de sjaal betastte. "O, wat mooi en zo zacht. Die is van heel fijne wol gebreid. En kijk die 202 kleine laarsjes eens. O! Heb je ooit zoiets schattigs gezien, Constance?" "Nee, ze zijn prachtig. Dank je, dank je, Barbara. En bedank Anna ook voor me. Wat een werk moet dat zijn geweest." "We hebben het met zoveel plezier gedaan." Hun blikken hielden elkaar een ogenblik vast; toen zei Jane: "Nu, je bent met een volle koffer gekomen en je zult met een volle koffer vertrekken. Je moet wat boter, kaas en eieren mee terugnemen." 'Dank u..." Gedurende het volgende uur merkte Barbara een aantal dingen op. Matthew sprak al die tijd geen woord; Constance sprak alleen als het noodzakelijk was en Jane hield geen ogenblik op met babbelen. Maar het was een zenuwachtig gebabbel. Met een treurig gezicht hield ze een onafgesproken gesprek in stand. Toen ze aan tafel gingen, nam niemand aan het hoofd van de tafel plaats. Donald zat aan de zijkant met Constance tegenover zich; Jane zat aan het voeteneinde van de tafel met Matthew aan haar linkerhand; maar hoewel de stoel aan het hoofd van de tafel leeg was, bestond er bij Barbara geen twijfel aan wie de heer des huizes was. Niet alleen werd Donald het eerst bediend, maar Jane zorgde voor hem met een eerbied die ze misschien haar echtgenoot had bewezen, maar die nu een zenuwachtige indruk maakte. Barbara vroeg zich af hoe de boerderij verdeeld was. Er zou natuurlijk een testament zijn; ze moest het Constance vragen. Het eten zelf was tamelijk smakeloos. Het was een soort stamppot die ze lang had laten stoven en wonderlijk genoeg zonder kruiden. Maar dat deerde haar niet; wel de stemming aan tafel. Gedwongen drukte het ontoereikend uit; gespannen was een betere omschrijving. Ze merkte nog iets op. Hoewel Donalds gezicht zo nu en dan een glimlach vertoonde, bereikte die nooit zijn ogen. Toen ze nog van hem hield - ze stelde opgelucht vast dat ze met betrekking tot haar gevoelens voor hem de verleden tijd gebruikte - had ze hem nooit zo zien kijken als hij nu deed. Zijn ogen waren als stukken steenkool, hun zwart was een dof zwart. Ze vroeg zich af hoe ze ooit om hem had kunnen geven. Misschien omdat hij haar had gevleid door een beroep te doen op haar verstand. Ja, dat was het. Trots, trots. Voor de maaltijd was afgelopen, dacht ze: ik zou dit evenmin hebben kunnen verdragen als Connie nu doet. Arme Connie. Arme, arme Connie. Jane stond van tafel op en zei: "Ik zal in de pronkkamer de haard aanmaken." Ze keek niet naar Donald, terwijl ze sprak en toch was het of er een vraag tot hem werd gericht, een vraag die een antwoord verlangde, een antwoord dat toestemming gaf. Toen het antwoord niet onmiddellijk kwam, zei Barbara vlug: "Doe voor mij alstublieft geen moeite; mr. Taggert heeft gezegd dat hij me omstreeks drie uur met de wagen komt halen en het is nu al bijna twee uur." "O, goed, goed dan." Jane knikte tegen haar en begon de tafel af te ruimen. Constance liep naar de wieg, nam het kind eruit en was onderweg naar de keukendeur die toegang gaf tot de vestibule, toen Donald haar staande hield en vroeg: "Waar ga je heen?" Constance draaide zich langzaam om en voor de eerste maal sinds ze de kamer was binnengekomen, keek ze hem recht in de ogen en haar stem klonk uitdagend toen ze hem antwoordde: "Ik ga het kind voeden." "Er is hier ruimte genoeg, nietwaar?" Hij maakte een hoofdbeweging in de richting van de lege stoelen bij de haard. Hun blikken hielden elkaar vast; de stilte in de keuken versterkte het geluid van de wind die om het huis gierde en toen Constance zich omdraaide en het vertrek verliet, riep Jane op luide toon uit: "Horen jullie dat? Het wordt erger." Donald nam geen notitie van haar opmerking, maar keek naar Barbara en zei met een smalend lachje: "Je kunt ingetogenheid ook te ver drijven; wat is natuurlijker dan een kind voeden, heb ik tegen haar gezegd." Matthew leek met moeite van tafel te zijn opgestaan, want zijn stoel viel achterover en kwam op de plavuizen terecht, maar toen hij hem wilde oprichten, was Donald hem voor, hief de stoel met één hand, zette hem neer en zei weer met een smalend lachje: "Je zult er meer water in moeten doen, jongen." Matthew keek onder zijn oogleden door naar Barbara en zei met een stem even gedwongen als het lachje op zijn gezicht: "Ik zeg nu goedendag. Ik ben blij dat ik je heb gezien. Doe mijn groeten aan miss Brigmore en aan je oom, wil je?" "Dat zal ik doen, Matthew, dat zal ik doen." Ze stak haar hand uit en hij greep die. De hand voelde aan als een stuk klef deeg en ze was blij toen ze hem had losgelaten. Donald stond met zijn rug naar het fornuis met gespreide jaspanden en liet het vuur zijn achterste verwarmen. Ze had oom Thomas vaak zo zien staan. Het was de houding van de heer des huizes en het was alsof Donald voor haar zijn rol speelde. Een ogenblik later vroeg hij: "Hoe staan de zaken daarginds?" "O, uitstekend. Mary en ik hebben de zitkamer opnieuw behangen voor wanneer Anna naar beneden komt. We hebben de afgelopen zomer een jongen gehad die 's avonds de tuin verzorgde en die ziet er nu prima uit. We hebben twee karrevrachten hout laten komen en de jongen heeft alles klein gezaagd. We zijn goed voorbereid op een lange koude periode, als die mocht komen." Haar antwoord scheen hem niet aan te staan, hij ging er niet op in; toen op het erf het geluid hoorbaar werd van een emmer die door de wind werd voortgerold, gebruikte hij dit als voorwendsel om afscheid te nemen en zei hij: "Nu, iemand zal hier het werk moeten doen, dus zeg ik je goedendag." "Tot ziens, Donald." Ze knikte beleefd tegen hem en voegde eraan toe: "Kom je spoedig eens met Constance naar ons toe? Oom wil het kind graag zien." Hij had zijn rug naar haar toegekeerd en liep naar de keukendeur toen hij zei: "Ik betwijfel het; ze is bang voor onweer, zoals je weet." "Maar er is mooi weer op komst, er zijn perioden zonder een spoor van onweer." Ze was opgestaan. "Ze heeft ook hoogtevrees. Wist je dat niet?" Bij de deur draaide hij zich om en keek naar haar. "Hoogtevrees?" "Ja, ze is bang van hoogten, zegt ze. Blijkbaar is er heel wat dat je niet van haar weet, als dit je ook niet bekend was." Terwijl ze hem door de schemerige keuken aanstaarde, dacht ze: hij is wreed. "Tot ziens, Barbara." Ze gaf geen antwoord en hij ging naar buiten. Hij moest de deur tegen de kracht van de wind achter zich dichttrekken. Toen ze plaatsnam, begon Jane weer te babbelen. Ze praatte over het vee, over het karnen, over het maken van kaas; ze sprak over haar man alsof hij nog leefde en zo nu en dan keek ze naar het raam en zei: "O. Die wind." Bijna twintig minuten waren verlopen toen Constance terugkwam. Ze legde het kind weer in de wieg en glimlachte tegen Barbara voor ze Jane vroeg: "Wat zal ik doen, de vaat of zal ik naar de melkerij gaan?" "Je doet geen van beide, lieverd, je blijft hier gezellig met je zuster zitten praten; zo vaak zien jullie elkaar niet. Ga nu zitten." Constance nam tegenover Barbara bij de haard plaats en ze keken naar Jane die over de lage bruine gootsteen vol borden stond gebogen; vervolgens keken ze elkaar aan en hun ogen vroegen: "Waarover zullen we praten?" Gedurende het volgende halfuur babbelden ze maar wat. Barbara vernam dat het kind Michael zou heten, naar zijn stiefgrootva-der. Constance vernam dat de Hall weer eens was verkocht en werd schoongemaakt door een legertje werksters, van wie er een Aggie Moorhead heette, een vrijpostig mens dat zich veroorloofde oom staande te houden om met hem te kletsen. Om drie uur was Barbara gereed en wachtte ze op het signaal van Ben Taggert. Toen een kwartier was verstreken, zei ze bezorgd: "Ik vraag me af of hij is doorgereden. Misschien hebben we hem door de wind niet horen roepen." "O, nee." Jane schudde haar hoofd. "Ben zou je zeker waarschuwen. Hij zou nooit zonder een passagier met wie hij had afgesproken, doorrijden. O nee, zo is Ben niet... Luister, hoor je niets? Daar is hij." Barbara spitste haar oren en hoorde een vaag: "Hallo, hallo daar." Jane pakte het valies en ging naar buiten en voor het ogenblik waren Barbara en Constance weer alleen. Zoals ze bij de eerste ontmoeting hadden gedaan, omarmden ze elkaar innig en Barbara voelde weer hoe het lichaam van haar zuster beefde en ze hoorde haar wanhopig fluisteren: "O, Barbie! Barbie!" Ze gingen nu hand in hand naar buiten, hun lichamen tegen de wind gebogen, en toen ze de weg bereikten, had Jane het valies al aan Ben Taggert gegeven en had hij het achter in de wagen gelegd te midden van een verzameling bundels en dozen en een vogel in een kooi. "Als u wilt, schuif ik alles opzij" - Ben knikte in de richting van de achterbak van de wagen - "daar zit u meer beschut." "O, ik kom graag naast u zitten, mr. Taggert." "Het wordt koud en guur, miss, hoe hoger we komen, dat weet u. Maar als u van gedachten verandert, kunnen we altijd nog stilhouden. Komt u maar." Barbara wendde zich nu weer vlug tot Constance, nam haar gezicht tussen haar handen en staarde haar een ogenblik aan alvorens haar op de lippen te kussen, daarna schudde ze Jane de hand en bedankte nogmaals voor de zuivelprodukten die ze in het valies had gestopt en ook voor haar gastvrijheid. Toen ze hoog op de bok van de bestelwagen zat, keek ze omlaag naar Constances geheven gezicht. Impulsief stak ze haar hand uit en toen haar zuster de hare greep, voelde ze in haar hart een pijn als nooit tevoren. Een heviger pijn dan ze een jaar tevoren had gevoeld, een andere pijn, het kon de pijn van een afscheid zijn. Ze dwong zichzelf te glimlachen, maar het was een glimlach vol droefenis; het was of ze wist dat ze nooit meer zou glimlachen. De terugtocht was vol schrikaanjagende momenten, zoals toen het leek of de wind de hele wagen en de paarden optilde en in de diepte naast de weg scheen te werpen. Dat ze goed terecht kwamen, leek haar niet minder dan een wonder. De paarden en de wagen werden opzij geblazen en kwamen naast de weg terecht. Toen ze weer veilig op de weg terug waren, besefte Barbara die nog steeds beefde van schrik, dat ze misschien geluk had gehad dit beven nog te kunnen voelen, want als de wagen de andere kant was opgeblazen, zouden ze beslist over de steile begroeide helling naar het dal beneden zrjn gerold. De sneeuwpalen die met tussenpozen langs deze weg waren geplaatst en onderling met ijzer-draad waren verbonden, zouden niet hebben belet dat ze over de rand waren geworpen en van de ene boomstam naar de andere waren gebotst voor ze de bodem hadden bereikt. Een andere keer had ze zich plotseling aan de arm van mr. Taggert vastgeklemd. Het was erg pijnlijk, althans voor haar. Ze zag dat zijn hoofd geruststellend knikte en wist dat hij iets tegen haar schreeuwde, maar ze kon niet uitmaken wat hij zei, want zijn woorden werden door de wind verwaaid. Toen het een paar minuten windstil was, schreeuwde hij: "lk heb op mijn tochten wel een en ander meegemaakt, maar dit slaat al les. Geef mij maar sneeuw. Maar u hoeft zich niet ongerust te maken, miss, Jake en Fred halen het wel, ze zijn zo vast ter been als berggeiten." Het was jammer dat zij niet hetzelfde vertrouwen in Jake en Fred had, dacht ze. De storm werd zo mogelijk nog heviger toen ze lager gelegen terrein bereikten en het was bijna pikkedonker toen Ben Taggert haar eindelijk van de wagen hielp stappen en haar het valies aanreikte. Ze bedankte hem hartelijk en zei dat ze deze tocht nooit zou vergeten. Hij lachte en zei: "U moet het eens in een sneeuwstorm proberen, miss; dat moet u doen, het eens in een sneeuwstorm proberen. Gaat u nu maar gauw naar binnen. Goedenavond." Haar antwoord hoorde hij niet meer. De wagen reed weg en terwijl ze de sjaal over haar muts met één hand vasthield en met de andere het valies droeg, worstelde ze tegen de wind in naar het hek. Maar toen ze het wilde openduwen, merkte ze dat het vast zat. Toen ze tuurde, zag ze dat het voorwerp dat het gesloten hield een tak was van de lijsterbes die jarenlang in de voortuin had gestaan. De hele boom was omgewaaid. Met gebogen lichaam liep ze naar het andere hek dat toegang gaf tot het erf. Het geweld van de wind hamerde op haar trommelvliezen met een kracht die gelijk was aan de windkracht op de bergen; ja, het leek of de wind nog in hevigheid was toegenomen, iets dat ze kort tevoren voor onmogelijk zou hebben gehouden. Toen een of ander voorwerp ratelend op het pad vóór haar neerkwam viel ze voorover en zou ze op haar gezicht zijn terechtgekomen als de muur van het bijgebouw haar niet had gered. Ze leunde er een ogenblik tegen en was dankbaar dat ze zich nu kon oriënteren, want het was nu overal aardedonker. Ze besloot vlak langs de muur te lopen en om het erf heen te gaan tot ze de keukendeur had bereikt, want als ze het erf overstak, zouden haar voeten onder haar worden weggezweept. Aan deze zijde van het erf stonden tegenover het huis de hout-loods, de stal en ten slotte de schuur. Er was een smalle doorgang tussen de hoek van de schuur en de muur van het washok die naar de groentetuin leidde. Het washok zelf was verbonden met de bijkeuken en de provisiekamer, één-verdiepingsgebouwtjes, en onder een rechte hoek hierop stond het huis zelf. Ze had op de tast de schuur bereikt toen het voortgaan haar plotseling werd belet door twee handen die haar vastgrepen en na het eerste ogenblik van schrik zuchtte ze van opluchting en leunde ze tegen de omvangrijke gedaante van oom Thomas. Hij hield haar stevig en beschermend omvat; hij hield haar zo stevig vast dat ze het valies op de grond liet vallen. Om haar verder te beschermen, trok hij haar de schuur in, waar het lawaai nog heviger leek, want de oude balken klepperden als castagnetten. Ze schreeuwde tegen hem: "Is het niet vreselijk?" maar hij drukte haar heftig tegen zich aan en de adem werd haar benomen door een kracht die nog heviger was dan de wind. Wat was er met haar oom aan de hand? Had hij krampen? Was hij ziek? En waarom... waarom was hij in deze storm buiten? Het was waanzin voor hem om buiten te zijn, voor iedereen om in een nacht als deze buiten te zijn, tenzij er een dringende reden voor was. "O, oom! Oom!" Ze hoorde zichzelf schreeuwen, maar alleen in haar hoofd, want ze was weer buiten adem geraakt, toen ze achterover werd gedrukt. Wat gebeurde er? Wat was er aan de hand? Was... was het haar oom wel, natuurlijk was het haar oom. Ze wist door de omvang van zijn lichaam dat het haar oom was. Ze wist door zijn lichaamsgeur dat het haar oom was. Die bijzondere geur van tabak en grove tweed en verschaalde wijn, een niet onaangename geur en heel karakteristiek voor hem, want niemand die ze kende, riekte zo. Maar hij rook ook sterk naar alcohol. O, mijn God! Mijn God! Ze moést krankzinnig aan het worden zijn, dit kon niet. Ze begon met hem te vechten, vertwijfeld te worstelen en het leek haar of de wind haar plotseling naar een gekkenhuis had overgebracht, want haar oom vocht ook met haar, rukte aan haar onderkleren en rukte ze werkelijk van haar lichaam. Nee! Nee! O, Jezus, Heer van de Schepping, wat gebeurde er met haar? Het gewicht op haar lichaam - Ze kon niet ademhalen - Ze kon niet langer worstelen - Ze was gek geworden, want dit kon haar niet echt gebeuren. Ze deed nog één poging. Ze plantte haar nagels diep in het vlees van zijn nek; ze kon niet bij zijn gezicht komen, want het bedekte het hare. Op dit ogenblik ging er een folterende pijn door haar heen en haar geest die als het ware los van haar stond, zei haar dat dit de dood was, de dood van fatsoen, van zelfrespect, van het familieleven - het einde van het leven zelf. Toen de druk van haar lichaam werd weggenomen, lag ze stil in wat een betrekkelijke stilte leek, want de storm scheen zijn adem een ogenblik in te houden. Toen er weer een vlaag kwam, gaf ze een oorverdovende gil; nog een, nog een, steeds meer en geen hand kwam om haar mond te sluiten en haar tot zwijgen te brengen; niet vóór de lantaarn boven haar hoofd zwaaide, zweeg ze. Met wijdopen ogen staarde ze omhoog naar het licht. Ze kon het gezicht erboven niet zien, of wie er verder aanwezig was; niet voor de lamp opzij werd gezwaaid, zag ze de grijze, haveloze gedaante van oom Thomas. Zijn lichaam leek de hele schuur te vullen. Hij zag eruit als een geesteszieke reus. Toen de lantaarn weer zwaaide, zag ze de gedaante van een vrouw door het licht en naar de open deur hollen; vervolgens hoorde ze de gillende stem van Mary: "God allemachtig!" Ze krijste het verscheidene malen. Mary liet zich op de knieën vallen, hief Barbara's verstijfde hoofd en schouders van de grond en herhaalde haar kreet: "O God allemachtig! O, God allemachtig!" Een ogenblik later brak haar stem door haar snikken en riep ze uit: "Kom, sta op, meisje. Hier weg. Kom, kom." Barbara stond op en liet zich uit de schuur en naar het huis leiden... Thomas zag hen gaan. Hij leunde tegen een balk naast de deur. De lantaarn stond nog steeds op de grond. Hij keek ernaar. Zijn ogen en zijn mond stonden wijd open; hij scheen er zichzelf in weerspiegeld te zien, een dikke, vieze, oude man, een smerige oude man. Hij was in zijn eigen ogen zo weerzinwekkend dat zijn maag in opstand kwam. Hij wendde zijn hoofd af en braakte de hele maaltijd uit die hij pas een uur geleden aan dezelfde tafel als Anna had genuttigd. "Anna! Anna! Anna!..! Barbara! O, Christus allemachtig!" Zijn geest werd nu een ogenblik geheel verduisterd en de daad die hij had gepleegd, verdween uit zijn bewustzijn. Toen hij weer bij zinnen was, liet hij de balk los, draaide zich om en strompelde de schuur uit. Toen hij de keukendeur had bereikt, joeg een windvlaag hem er bijna door. Er was niemand in het vertrek; hij liep er door en hield zich aan de tafel en stoelen vast; toen bevond hij zich in de vestibule en zag hij Anna de trap afkomen. Ze bleef staan en hij bleef eveneens staan; ze keken elkaar lang aan en de ellende die hun blikken uitwisselde, was onuitsprekelijk. Toen hij de pijn in haar ogen niet langer kon verdragen, boog hij het hoofd en strompelde hij naar zijn werkkamer. Toen hij binnen was, sloot hij de deur af. Hij liep naar de wand boven de haard, nam het geweer en plaatste het op het schrijfbureau met de loop in de richting van de stoel; daarna haalde hij de veiligheidspal om. Hij ging zelf op de stoel zitten en boog zich naar voren; terwijl hij dat deed, werd de knop van de deur zachtjes omgedraaid. Hij keek niet om, maar legde zijn vinger op de trekker en vuurde.