.8.
Het was woensdag, 18 juni, de dag waarop, zesendertig jaar tevoren, de slag bij Waterloo had plaatsgevonden. Constance had zich die ochtend tijdens de les in de datum vergist en miss Brigmore had haar streng berispt. Maar Constance dacht dat ze de reden voor het scherpe optreden van miss Brigmore wel begreep; ze was altijd kort aangebonden als oom uit zijn humeur was en dat was hij nu al enkele dagen. Dat was de uitdrukking die Mary gebruikte. De uitdrukking van miss Brigmore was slecht gemutst. Dus tussen humeurig en slechtgemutst begreep Constance dat het betekende dat oom Thomas niet langer wenste te horen dat hij zijn dagelijkse wandeling moest maken. Oom Thomas zat urenlang alleen in de werkkamer en nu vrolijkte zelfs zijn glas wijn aan tafel hem niet op. Ze veronderstelde natuurlijk dat één glas wijn aan tafel voor een man als oom Thomas niet veel betekende, want hij had een grote maag die heel wat meer kon bevatten. De wijn van het huis was allang op en toen Mary en miss Brigmore in de stad boodschappen gingen doen, kwamen ze slechts met één fles terug. Ze had Mary gevraagd waarom ze niet meer wijn voor oom Thomas hadden meegebracht en Mary had gezegd dat de reden was dat ze niet meer konden dragen. Constance wist dat dit niet het juiste antwoord was; het juiste antwoord was dat ze niet meer geld aan wijn wilden uitgeven. En dit leek haar nogal gierig, vooral omdat zij en Barbara ieder jaar tweehonderd pond konden uitgeven. Ze had hierover met Barbara gesproken en tot haar verbazing had Barbara tegen haar gesnauwd en gezegd: "Doe niet zo dwaas, tweehonderd pond is niets om een huishouden te verzorgen. We zijn heel arm, heel, heel arm. We mogen blij zijn dat we nog zo te eten krijgen. Zonder de zorgen van miss Brigmore zouden we het niet zo goed hebben." Constance aanvaardde de terechtwijzing. Ze veronderstelde dat de reden voor haar domheid was dat ze drie jaar jonger was dan Barbara. Ze dacht dat ze wel heel verstandig zou zijn als ze zo oud was als Barbara nu, maar ze merkte al dat je, naarmate je ouder werd, je meer over de mensen verbaasde. Ze verbaasde zich over Barbara's houding jegens miss Brigmore, want soms was die niet hoffelijk, hoewel ze achter haar rug altijd waarderend over haar sprak. En er was ook een vreemd voorval geweest, toen ze Barbara had zien schreien en miss Brigmore vóór haar op de vloer geknield had gelegen, haar handen had vastgehouden en rap had gesproken. Sindsdien had ze gemerkt dat Barbara herhaalde malen partij voor miss Brigmore had gekozen, zoals inzake de wijn. Ze liep nu naast Barbara over de weg naar het oude huis, zoals ze in gedachten de Hall noemde. Miss Brigmore liep met Mary achter haar. Ze droegen allen manden. Ze draaide zich in een opwelling om en vroeg: "Mogen wij vooruit hollen, miss Brigmore?" En miss Brigmore zei: "Ja, dat mag. Maar blijf binnen het gezicht, want er kan een rijtuig op de weg aankomen. Als je er een in een bocht tegenkomt, spring dan dadelijk in de greppel." Nog voor miss Brigmore was uitgesproken, had Constance Barbara's hand gegrepen en renden ze langs de weg tot ze, warm en hijgend, voor het hek van de Hall bleven staan. De Hall was nog steeds niet verkocht. Tot dusver was niemand met een passend bod over de brug gekomen. De bank had een kleine staf aangehouden om de oogsten van de boerderijen en het fruit en de groenten van de tuinen en broeikassen van de Hall te verzorgen. Reeds enige tijd ging miss Brigmore tweemaal in de week met haar gezelschap naar de tuinen en daar vulde Crayson die vroeger eerste tuinman was geweest, hun manden met groenten en fruit van het jaargetijde. In de loop van de laatste paar weken hadden zij en Mary samen meer dan veertig pond verdiend met ingemaakte aardbeien. Er was in de stal van het huisje een ruime voorraad voorjaarsuien en verse wortelen en ze hadden in het washok een vat gereed staan om de bonen in te zouten. Zoals miss Brigmore tegen Mary zei, werkte Crayson heel erg mee en ze berekende dat tegen de tijd dat de aardappels zouden worden gerooid, ze voldoende fruit en groenten zouden hebben om hen door de winter heen te helpen, waarna ze hun eigen stuk grond zouden hebben bebouwd. Dat wilde zeggen, als ze de een of andere jongen uit het dorp konden overhalen om de grond te bewerken. In de lange avonden die vóór hen lagen, kon een jongen drie uur per avond werken en drie stuivers verdienen en menige jongen zou daar blij mee zijn, maar het dorp lag op vijf kilometer afstand. Het was niet nodig in de nabijheid van het huis te komen. Als ze het hek binnengingen, konden ze rechts afslaan, door het struikgewas lopen, om de vijver en het rozenlaantje trekken en zo bij de groentetuinen komen; maar de kinderen wilden het huis altijd zien. Het was vreemd, dacht ze, dat ze nu meer van de benedenverdieping te zien kregen dan toen ze nog in het huis woonden. Hun lievelingsspelletje was over het terras hollen en door het ene na het andere raam naar binnen te kijken en deze dag was geen uitzondering. Ze volgde hen op enige afstand nadat ze Mary zittend op de stoep van het huis had achtergelaten. Mary had last van haar rechterbeen; de aderen waren gezwollen en heel pijnlijk. Barbara riep haar nu en zei: "Kijk eens, miss Brigmore, er ligt weer meer. roet in de eetkamer, het ligt ook al op dé vloerplanken." "Ja, inderdaad, Barbara." Ze keek over het hoofd van het kind heen, met haar gezicht dicht bij het glas. "De schoorsteenvegers hebben hun werk niet behoorlijk gedaan. Er moeten grote hoeveelheden roet in de bochten zitten waar ze niet bij konden komen en die zijn door het vocht omlaag gekomen. Sommige schoorsteenvegers nemen het niet zo nauw." Ze vertelde dit evenals alles wat ze tegen hen zei op onderwijzende toon, slechts op zeer bijzondere ogenblikken liet ze die varen. "Laten we naar de stallen gaan!" Constance holde naar het einde van het terras. Ze was bij de hoek aangekomen, toen ze bleef staan en luid "O!" riep; daarna wendde ze haar hoofd in de richting van Barbara en miss Brigmore, terwijl ze terzelfder tijd haar arm uitstak en met haar vinger wees. Barbara bereikte haar het eerst, maar liet geen uitroep horen, ze staarde alleen maar in de richting waarin Constance wees. Evenmin riep miss Brigmore iets uit toen ze de hoek had bereikt en naar de jongen keek die geen drie meter van hen afstond. De jongen had iets vaag bekends en toch wist ze dat ze hem nooit had gezien, althans niet van dichtbij. Toen gleed haar blik van zijn donkere ogen met de zwarte wimpers naar zijn zwarte haar en ze zag de onordelijke witte lok en herkende ze hem. Dit was de jongen die over de bergen kwam en op het rotsblok stond om naar het huis te kijken. Ze had eens, een paar jaar geleden, tijdens een wandeling, een glimp van hem opgevangen. Hij had er toen heel nietig uitgezien, maar nu leek hij lang, meer dan één meter vijftig, dacht ze. "Wie ben jij, jongen?" De jongen gaf geen antwoord, maar keek naar het kleine meisje. "Ben je van de boerderij?" Miss Brigmore schudde Constance zachtjes bij de schouder en zei: "Hou je kalm." Vervolgens keek ze de jongen aan en zei: "Jé weet natuurlijk dat je hier op particulier terrein bent." "Van wie?" De stem klonk zwaar, het brouwende accent van Northumberland was duidelijk hoorbaar en er klonk iets uitdagends in. Waar hij ook thuishoorde, miss Brigmore was er zeker van dat hij hier niet in dienst was. Aan de houding van zijn hoofd en de blik in zijn ogen zou ze zeggen dat hij arrogant was, even arrogant als een Mallen of als de Mallens eens waren geweest. Ze liet haar eigen stem even hooghartig klinken toen ze antwoordde: "Dit landgoed is eigendom van mr. Thomas Mallen." "Tot het wordt verkocht... U bent de gouvernante, nietwaar?" "Ja, ik ben de gouvernante." "En uw naam is Brigmore. Zoals u ziet, weet ik dat." "Ik hoop dat die wetenschap je troost geeft." Ze zag dat hij enigszins verbijsterd was door haar antwoord en ze maakte er gebruik van door te vragen: "Vertel me nu eens wat je hier doet?" "Rondlopen... kijken... Het is een troep, hè? Het zal spoedig te gronde gaan, alle onrechtmatig verkregen goed gaat te gronde." "Je bent een brutale jongen. Dit huis is niet onrechtmatig verkregen, het was van oom Thomas..." "Barbara." Miss Brigmore legde nu haar hand op Barbara's arm en beklopte die driemaal, niet ter versterking van de berisping die haar toon misschien inhield, maar meer als een aanduiding dat ze het met die verklaring eens was. De jongen staarde nu Barbara aan en zij hem en een ogenblik later zei hij: "Je woont in het huisje aan de voet van de heuvel en hij woont daar nu met jullie allemaal... Mallen." "Mr. Mallen, jongen." De ogen flitsten als zwarte knikkers in haar richting en de toon was weer agressief toen hij zei: "Er zijn er die over hem als mis-ter Mallen moeten spreken, maar ik niet." "Je bent werkelijk heel brutaal." Het gezicht van Constance vertoonde een glimlach toen ze de woorden van Barbara bevestigde en toen de jongen zijn aandacht weer aan haar schonk, vroeg ze speels: "Hoe oud ben je?" "Dertien." "O, dan ben je al heel oud. Ik ben pas zeven en Barbara -" ze knikte in de richting van haar zusje "- is tien. Wat doe je, werk je?" Miss Brigmore wilde streng een einde maken aan het gesprek met Constance, maar Constance had een vraag gesteld en het antwoord zou haar waarschijnlijk een idee geven van de achtergrond van de jongen; dus bleef ze zwijgen, terwijl de jongen naar Constance keek en zei: "Ja, natuurlijk werk ik. Alle mensen behoren te werken; als je wilt eten, moet je werken." "Wat doe je voor werk?" "Ik ben in het boerenbedrijf; m'n vader heeft een boerderij." "O." "En het is een mooie boerderij, beter dan enige hier." Hij spreidde zijn armen uit en het gebaar omvatte het hele landgoed. "Kom." Miss Brigmore duwde de meisjes voor zich uit, keek over haar schouder naar de jongen en zei: "Jij gaat weg en laat ik je hier niet meer betrappen." "Ik zal komen als het mij aanstaat." Haar rug verstijfde, maar ze keek niet om. "Wat een vreemde jongen. Hij was erg brutaal, maar... maar hij was aardig, hè?" Barbara wendde haar hoofd snel in Constances richting en zei: "Wees niet zo dwaas, hoe kan iemand tegelijk brutaal en aardig zijn? Hij was alleen maar brutaal, heel lomp, nietwaar miss Brigmore?" Miss Brigmore keek geen van de beide meisjes aan, toen ze op het eerste deel van de vraag antwoordde: "Ja, hij was heel... brutaal. Maar laten we hem nu vergeten en naar de tuinen gaan." Een uur later, toen de kinderen manden aardbeien droegen en op weg waren naar het hek, hoorden ze de stem roepen: "Matthew! Matthew!" "Het is die jongen weer." De ogen van Constance stonden wijd open en haar gezicht straalde van verwachting. Mary Peel zei: "Zo te horen, is er nog iemand anders bij hem." Ze wierp een blik naar miss Brigmore en voegde eraan toe: "Hij moest er eens flink van langs hebben, voor je het weet zal hij hier alles hebben leeggeroofd. Ik heb al eerder van hem horen zeggen dat hij even rap is met zijn vuisten als met zijn tong. Hij vindt dat hij niets minder is dan een ander." Ze liepen door tot ze bij de oprijlaan kwamen en daar stond de jongen op enige afstand, met zijn beide handen aan zijn mond en riep weer: "Matthew! Hé, Matthew!" Ze draaiden zich nu allen tegelijk om, enigszins verschrikt door het geluid van snelle voeten langs het pad dat ze zo juist hadden verlaten en een ogenblik later kwam een andere jongen in hun richting. Zijn haar was heel blond en zijn gezicht bleek; hij was kleiner van stuk en jonger dan de jongen op de oprijlaan die hen alle vier volkomen negeerde en de ander aansprak met: "Waar ben je geweest? Heb je me niet horen roepen? Je zult dat nog eens één keer te veel doen, hoor je?" De blonde jongen die evenmin notitie nam van de aanwezigheid van de anderen en van het feit dat hij zich op verboden terrein bevond, antwoordde, alsof er niemand was behalvé de beide knapen: "Ik zat bij de rivier. Het is daar prachtig, man. Je had ook moeten komen. Er hing een boom over het water en ik kon de vissen zien..." "Hou je stil!" De donkere jongen wendde zich nu naar de groep die hem aanstaarde en zei bij wijze van uitleg: "Dit is mijn broer ... Ik bedoel mijn..." Miss Brigmore viel hem in de rede en zei: "Ik heb daarstraks al gezegd dat je van hier moest weggaan, nietwaar?" "Ja en ik heb u daarop geantwoord, nietwaar?" Een vreemde jongen, werkelijk vreemd. Miss Brigmore wist geen woorden te vinden. Er was iets in hem dat haar, ze wilde niet zeggen bang maakte, maar ergerde. Het volgende ogenblik schrok ze op alsof ze door een wesp was gestoken, toen de jongste jongen op nonchalante en oneerbiedige wijze het woord tot de meisjes richtte: "Hallo," zei hij, "het is mooi hier, vinden jullie niet?" Barbara en Constance hadden hun mond al open om te antwoorden, toen zij hen het zwijgen oplegde met: "Kom onmiddellijk mee." Toen ze weggingen, holde de blonde jongen voor hen uit en trok aan het ijzeren hek, maar hij kon het slechts zo ver openen dat ze er een voor een door konden. "Dank je." De woorden van miss Brigmore klonken als een terechtwijzing en de jongen bleef stilstaan tot hij door zijn broer werd voortgeduwd. Zij volgden het gezelschap op enkele meters afstand, tot er plotseling iets heel verrassends gebeurde. De donkere jongen bevond zich eensklaps aan de zijde van miss Brigmore, greep haar mand en zei: "Hier, laat mij dat dragen." En ze liet hem de mand overnemen, terwijl ze hem aanstaarde. "Matthew, neem jij de andere mand." Hij knikte in de richting van Mary Peel. Mary glimlachte tegen de blonde jongen, terwijl hij de mand van haar aannam en zei: "Dank je, jongen, dank je." Miss Brigmore wendde zich nu tot Constance, stak haar hand uit en zei: "Geef me jouw mand, Constance; hij is te zwaar voor jou." Waarop ze werd tegengehouden door de stem die haar nu op ruwe toon toeriep: "Ze is groot genoeg om die zelf te dragen. Laat haar." "Je bent een rare jongen." Constance boog haar hoofd achterover en lachte luidkeels; miss Brigmore was op dat ogenblik te verbijsterd om haar het zwijgen op te leggen, zelfs toen ze verderging: "Wil je een aardbei? Dat mag, we hebben genoeg." Toen ze hem de mand toestak, schudde hij zijn hoofd en zei ruw: "Wij kweken ze groter dan deze en ze zijn nat; ze zullen beschimmelen als je ze kookt, onverschillig hoeveel suiker je erop doet." Miss Brigmore stond werkelijk perplex. Wat gebeurde er allemaal? De jongen had geen begrip van de plaats waarop hij stond en evenmin van rang en stand. Ze was een voorstandster van verbroedering binnen zekere grenzen die door de opvoeding werden gesteld, en deze jongen bleef, ondanks het feit dat hij goed bloed moest hebben, zoals zijn witte lok aantoonde, een grove boerenjongen en hoe eerder hem zijn plaats werd duidelijk gemaakt, des te beter. Ze wendde dan ook haar hoofd naar hem toe en zei op scherpe toon: "Wij wensen niet over de merites of anderszins van aardbeien te spreken, dus als je zo vriendelijk wilt zijn mij mijn mand te geven, kun je je eigen weg gaan." De jongen staarde haar aan; zijn zwarte ogen keken diep in de hare; vervolgens maakte hij dat ze bijna stikte toen hij zei: "We gaan allemaal dezelfde kant op, laten we dus maar doorlopen; de meisjes vinden het best." De meisjes staarden haar aan; Mary Peel staarde haar aan; alleen met geweld kon ze hem de mand afnemen en het was de vraag of dat iets anders zou opleveren dan dat ze zich belachelijk maakte. Ze stak haar kin in de lucht en zei: "Weet je wel dat deze jongedames de nichten van mr. Mallen zijn?" "Ja, dat weet ik; wie weet dat niet?" Verschrikkelijk! Wat kon je tegen zo iemand zeggen? Het was duidelijk dat hij prat ging op zijn afkomst en zich daarom als ieders gelijke beschouwde. Het was maar goed, dacht ze wrang, dat alle dubieuze telgen van de meester niet deze aard en koppigheid bezaten, anders zou reeds eerder een invasie naar de Hall hebben plaatsgevonden. Ze vond het ook eigenaardig dat de jongen, zoals hij kennelijk was, al deze jaren zijn afstand had bewaard en het huis alleen maar vanaf de rots had bekeken. Pas toen het huis en de meester ten val waren gekomen, had hij zich vertoond en dan blijkbaar nog maar alleen om zich te verkneukelen. Nu, er was één ding waarvoor ze moest zorgen en zonder uitstel; hij moest onder geen beding in aanraking komen met zijn... met Thomas, want zijn gedrag zou hem ongetwijfeld zodanig opwinden dat hij er hartkloppingen van kreeg; als zij dus de volgende hoek omsloegen, moest ze heel flink zijn en hem en zijn broer de manden afnemen en het pad over de heuvel naar het huis inslaan. Het zou een flinke omweg betekenen, maar het zou een middel zijn om die lastige jongen kwijt te raken. Maar het plan van miss Brigmore viel in duigen en ze raakte in grote verwarring toen ze de hoek omsloeg en niemand anders dan Thomas zelf naar zich toe zag komen. Thomas richtte het woord tot haar toen hij, nog steeds op enige afstand, zei: "Ik had behoefte mijn benen te strekken; het huis is zo verlaten als een vuurtoren als jij weg bent. Maar, wat hebben we nu?" Hij was vóór hen blijven staan en keek langs hen naar de beide jongens en terwijl miss Brigmore hem gadesloeg, zag ze zijn onderkaak langzaam zakken. De jongen staarde terug: zijn donkere ogen gingen half schuil achter zijn oogleden, hetgeen zijn blik een diepere concentratie gaf. Ze hoorde zichzelf stamelen. "Wij... wij zijn deze kinderen onderweg tegengekomen; ze waren zo vriendelijk ons met de manden te helpen. Ik, ik zal ze nu weer overnemen..." Ze stak haar hand uit, maar deze bereikte de jongen niet, want de stem van Thomas weerhield haar en zei: "Het is goed, het is goed." Hij maakte een vriendelijk gebaar in haar richting, maar wendde zijn ogen niet van het gezicht van de jongen af. Toen richtte hij rustig het woord tot hem en zei: "Dus je bent eindelijk van je rots afgekomen?" De jongen gaf geen antwoord, maar zijn ogen vertoonden een ondoorgrondelijke blik en hij bleef het gezicht met de zware wangen voor zich strak aankijken. "Hoe heet je?" De jongen gaf nog steeds geen antwoord, tot de jongste hem met de elleboog aanstootte en tegen Thomas zei: "Ze noemen hem Do-nald en ik ben..." "Ik ben groot genoeg om voor mezelf te spreken." De jongste jongen werd boos opzij geduwd en hij zou zijn gevallen als de hand die hem wegduwde hem niet had gegrepen en overeind getrokken. De jongen hield de ander stevig vast, terwijl hij diep uit zijn keel met een mannenstem zei: "Ik heet Donald Radlet; ik ben van de Wolfbur Farm en dit..." hij gaf een ruk aan de arm in zijn greep... "dit is mijn broer... mijn halfbroer Matthew." Hij zweeg even voor hij besloot: "En u bent Thomas Mallen." Er speelde een flauw glimlachje om de lippen van Thomas toen hij antwoordde: "Juist, jongen, juist, ik ben Thomas Mallen. Maar, vertel eens, waarom heb je zo lang gewacht voor je je bekend maakte?" "Omdat ik de dingen doe als ik vind dat het tijd is." Thomas keek de knaap nu lang en strak aan en er lag een harde uitdrukking in zijn ogen. Toen, alsof hij over de kwestie had nagedacht, zei hij: "Ja, dat zal wel zo zijn. Dat zal wel zo zijn." Hij zweeg weer en voegde er op een wat luchtiger toon aan toe: "Nu, laten we hier niet blijven staan als boeren uit de bergen die elkaar op de markt ontmoeten, laten we gaan..." "Zeg niets van de boeren uit de bergen. Het zijn de besten. Wij zijn boeren uit de bergen." Het hoofd van Thomas ging met een ruk opzij, hij klemde zijn kaken opeen. Zes maanden tevoren zou zijn hand hard zijn neergekomen op de mond die hem op een dergelijke toon durfde toespreken, maar nu duwde hij, na een pauze, de onthutste kinderen en miss Brigmore en Mary Peel voor zich uit en liep hij enige tijd vóór de jongens alvorens hij zei: "Je moet een goede boer zijn om de boerderij in de bergen rendabel te maken." "Wij zijn goede boeren." "Ik ben blij dat te horen." "Ons vee is uitstekend." "Heb je vee op een boerderij in de bergen?" "Natuurlijk hebben we vee. Tenminste enig vee; we hebben drie vlakke weiden. We hebben een poos geleden twee van uw beesten gekocht, ze waren er slecht aan toe; uw stalknecht verdient dat hij wordt doodgeschoten. Hun uiers waren ziek en ontstoken; de korthoornige koe was half droog, er werkten maar twee tepels en als de andere ooit tot kalven komt, heeft ze geluk. Ik twijfel eraan of ze zich zal laten dekken, als ze de stier ziet, wordt ze bang. We hebben..." "Ik ben verbaasd dat je zo goed op de hoogte bent. Je moet het uitschot hebben gekregen en heel goedkoop..." Miss Brigmore hoorde het antwoord van de jongen niet. Ze liep haastig met de meisjes door. Zulke taal. Tepels en kalven en stieren. Ze begreep de houding van Thomas tegen de jongen niet. Hij had bij de onverwachte ontmoeting geen spoor van opwinding vertoond. Het leek wel of de agressieve houding van de jongen hem vermaakte. Was het mogelijk dat hij hem als zijn zoon zag, want dat was hij ten slotte, zijn zoon. Ze wierp een snelle blik achterom. Thomas liep nu naast de jongens; hij scheen zich te vermaken en viever te zijn dan ze hem in weken had gezien. Er rees een vraag bij haar, ze vroeg zich af of ze bezwaar zou hebben tegen iets dat hem een belangstelling in het leven zou schenken? Ze was zich er ten volle van bewust dat zijzelf zijn behoefte slechts op één manier kon bevredigen, of misschien twee; ze zorgde overdag en 's nachts voor hem. Maar een man had nog iets anders nodig, vooral een man als Thomas Mallen. Zou deze jongen het verschaffen? Ze keek weer over haar schouder en duwde tegelijk de meisjes verder buiten het bereik van hun stemmen. Thomas ving haar blik op, maakte een hoofdbeweging in haar richting en het was alsof hij haar gedachten bevestigde. Thomas had begrepen wat zijn miss Brigmore, zoals hij haar 's nachts speels noemde, dacht en hij vroeg zich op ditzelfde ogenblik af of dit jonge, ongelikte, levendige brutale individu dat zijn kenteken op het hoofd droeg, misschien het antwoord was op een gebed dat hij had uitgesproken zonder het zelf te weten, want bidden lag niet in zijn aard. Er was deze laatste weken een diepe leegte in hem geweest, een eenzaamheid die zelfs Anna niet had kunnen vullen. Het was, wist hij, niet zo zeer het verlies van zijn huis en zijn wereldse bezittingen en levenswijze en zelfs niet het verlies van zijn zoon; het was de manier waarop hij hem had verloren die op hem de smet had achtergelaten van lafheid en schande. Hij twijfelde eraan of hij Dick ooit zou terugzien. En deze gedachte berokkende hem geen groot leed, maar wat hem hinderde was, zelfs nu, de wetenschap dat hij geen werkelijke vrienden had. Toen de jacht op Dick zijn hoogtepunt had bereikt, had niemand zijn gezelschap gezocht, althans geen enkele vriend, maar hij had voldoende gezelschap van autoriteiten gehad. Pas toen de kranten verkondigden dat Dick Mallen nu veilig overzee moest zijn - in welke richting werd niet vermeld, want men wist het niet - was Pat Ferrier bij hem op bezoek geweest en had hem verteld dat Dick zich in Frankrijk bevond. Een wederzijdse vriend had hem er in zijn particuliere boot heen gebracht. Maar Pat Ferrier had geen brief van Dick, geen woord van spijt, meegebracht. Niets. De ironie ervan trof Thomas toen hij bedacht dat zelfs zijn zoon nog met minstens twee goede vrienden voor de dag kon komen, terwijl hijzelf niemand had als Anna. Hij keek naar de jongen die naast hem liep. Er was een gelijkenis tussen hen, een uitgesproken gelijkenis en niet alleen in de haarlok. Hij kon zichzelf weer als jongen zien; misschien was zijn haar niet zo zwart en waren zijn ogen niet zo donker geweest en zijn optreden was beslist niet zo arrogant geweest, hoewel dit bij zijn opvoeding als rijkeluiskind, heel goed zou hebben gekund. Toch matigde deze jongen die op een boerderij was opgegroeid en, goed of slecht of middelmatig, bleef het een boerderij, zich een houding aan die men kon verwachten bij iemand met beschaving en gezag. Toen de jongen zijn donkere, trotse blik op hem richtte, voelde hij zich onzeker en in een poging om een luchthartig gesprek te beginnen, vroeg hij: "Hoe groot is de boerderij van je vader?" "Honderdtwintig acres en hij is mijn vader niet. Ik noem hem wel zo, maar het is zijn vader." Hij wees met zijn duim naar de kleinere jongen, terwijl hij zijn ogen op Thomas hield gericht. Geen van beiden sprak gedurende de volgende twintig stappen, maar de ogen van de jongen zeiden duidelijk: "Laten we er niet omheen draaien, je weet even goed als ik hoe het in werkelijkheid is." Thomas verbrak de spanning door met een veel te luide stem té vragen: "Wat eten we, miss Brigmore?" Miss Brigmore bleef plotseling staan, evenals de méisjes en Mary, en staarde hem aan. Vervolgens zei ze: "Koude soep, ham, sla en aardbeientaart toe." "Hebben we genoeg voor twee extra?" Ze kon niet beletten dat haar ogen groot werden en haar mond zich opende en sloot voor ze naar de jongens keek en zei: "Ze zullen liever naar huis gaan; ze hebben een lange wandeling over de bergen voor de boeg. Hun ouders zullen zich afvragen waar ze blijven." "Ze zullen zich niets afvragen." De stem van de jongen had de harde, vastbesloten klank die geheel bij zijn aard leek te horen. "Van vader mogen we iedere week een halve dag zwerven; we kunnen teruggaan wanneer we willen, als we maar om vijf uur op zijn." Miss Brigmore wist niets meer te zeggen. Het leek of ze met moeite haar blik van de jongen afwendde en toen ze naar Thomas keek, glimlachte hij vriendelijk tegen haar en zei: "Nu, daar heb je je antwoord. We krijgen twee gasten voor het avondmaal." Ze draaide zich om en ze liepen allen verder. Ze had verheugd moeten zijn dat hij een nieuwe belangstelling had gevonden, maar de jongen maakte haar onzeker. Hij was te sterk, te eigengereid voor zijn leeftijd. Ze had nog nooit een dergelijk iemand ontmoet. Als het de jongste van de twee was geweest, had ze er vrede mee gehad, want hij was veel aardiger, vriendelijker en beter gemanierd. Maar hij was nu eenmaal niet de zoon van Thomas Mallen.