.6. 

Het was rustig in het huis. Het leek op de rust die op een orkaan volgt; het was zo vredig dat zonder het puin niemand zou geloven dat kort tevoren een storm was overgetrokken. De rust trof Thomas met de kracht van een diep resonerend geluid toen hij de Hall betrad. Dunn was hem niet zoals gebruikelijk bij de voordeur tegemoetgekomen. In deze dagen had Dunn geen tijd om te luisteren of het rijtuig voorreed en aanwezig te zijn om zijn hoed, jas en wandelstok aan te nemen, want hij deed nu het werk van een aantal mannen. Toen hij nu haastig uit de richting van de werkkamer kwam aanlopen en zich naar Thomas begaf, zei hij: "Neem me niet kwalijk, sir." Thomas maakte een handgebaar. Hij had zijn jas uitgetrokken die hij Dunn nu aanreikte en vroeg: "Is er iemand geweest?" "De bediende van mr. Ferrier heeft een brief gebracht, sir; hij ligt in de werkkamer." Thomas liep vlug door de hal naar de werkkamer. De brief was tegen een presse-papier op de enige lege plek van zijn schrijfbureau gezet. Hij gebruikte niet het slanke vouwbeen met het handvat in de vorm van een hoef om de brief te openen, maar stak zijn vinger onder de klep en scheurde hem open. Hij bleef staan terwijl hij de brief las. Deze was kort en luidde: "Waarde Thomas. Je weet, ook zonder dat ik het zeg, dat ik in je moeilijkheden diep met je meeleef en als het mij mogelijk zou zijn je met een bedrag van enige betekenis te helpen, zou ik dat, zoals je weet, doen, maar op het ogenblik verkeren de zaken in de fabriek in een kritiek stadium. Zoals ik je reeds zei toen ik je de laatste keer zag, zal ik de fabriek in Shields moeten sluiten. Als een paar honderd pond je van enig nut zijn, staan die gaarne tot je beschikking, maar het spijt me dat ik niet tot duizend kan gaan. Kom langs wanneer je maar zin hebt, je bent altijd welkom, dat weet je." De brief was kortweg getekend "John". "Je bent altijd welkom." De woorden hadden een bittere smaak. Hij kon het niet geloven. Hij kon het eenvoudig niet geloven. Hij verfrommelde de brief in zijn hand, legde hem op het schrijfbureau en sloeg hem met zijn vuist plat. Een ogenblik later ging hij op de hoge leren stoel achter het bureau zitten. Armstrong, Headley en nu Ferrier, mannen die, naar hij zou hebben gezworen, hem tot de dood zouden hebben bijgestaan. Het waren zijn beste vrienden en zijn huis had altijd wijd open voor hen gestaan. Ja, toen John Ferriers oudste zoon Patrick trouwde, had hij een paar zilveren schalen gekocht voor een waarde van meer dan zeshonderd pond en toen hun eerste kind werd geboren, hadden zijn doopbeker, -bord en -lepel het nodige gekost en nu beweerde John, zijn intieme vriend, dat hij met een paar honderd pond kon helpen. Het zou beter zijn geweest als hij hetzelfde had gedaan als Frank Armstrong en zijn verzoek helemaal had genegeerd. Zijn beroep op Frank Armstrong was teruggekomen met de mededeling dat mr. Armstrong voor onbepaalde tijd met vrouw en dochter naar Londen was vertrokken... En Ralph Headley? Hij had hem zaken toegespeeld toen hij nog een onbekende was die worstelde om er bovenop te komen, hij kon zeggen dat hij de man had gemaakt. Wat meer was, jarenlang had hij diens inkomen aangevuld met geld dat hij met gokken aan hem had verloren. In zijn jonge jaren wedde hij op een vlieg die tegen het raam opkroop, zo maar tegen honderd pond per keer, en hij had met een glimlach betaald omdat het Ralph was en Ralph hulp nodig had. En omdat hij zeer goed wist hoe zeer hij Ralph had geholpen, had hij hem nu drieduizend pond te leen gevraagd, genoeg om de borgtocht voor Dick te betalen, de lonen van het personeel te vereffenen en hem door de eerste maanden heen te helpen. Maar wat had Ralph gestuurd? Een cheque voor driehonderd pond. Het huwelijk van Margaret zou hem heel wat kosten, zei hij en die jonge duivel, George, had met geld gesmeten of het water was. Later misschien, als hij wist hoe hij er na het huwelijk voorstond, zou hij waarschijnlijk wel in staat zijn verder te helpen. De neerbuigende toon in die brief en nog iets, iets dat gebleken was uit de weigering van zijn vrienden om hem op dit verschrikkelijke ogenblik van zijn leven bij te staan, was als een slag tussen de ogen bij hem aangekomen en vervaagde voor een moment het besef dat grievend was voor zijn trots en gevoel van eigenwaarde. Maar nu was hij gedwongen het feit onder ogen te zien, ze hadden een afkeer van hem. Eens zou hij voor deze afkeer het woord "jaloezie" hebben gebruikt, maar nu niet meer. Hij wist nu wat hij al jaren had geweten; hij had geen vrienden. Deze mannen hadden in feite een afkeer van hem gehad, zoals zovelen vóór hem van zijn vader hadden gehad. Hij was een Mallen; Turk Mallen noemden zijn zogenaamde vrienden hem,omdat zijn wandaden hun stempel op de hoofden van zijn onechte kinderen hadden geplaatst. Alle mannen hoereerden, maar de produkten van zijn hoereerderij hadden hun eigen kenmerk. Hij was Turk Mallen; "de man met een harem in de bergen," zoals een grappenmaker had gezegd. Goed, hij had van vele mannen horendragers gemaakt, maar hij had nooit een vriend in de steek gelaten of zich vrijheden veroorloofd met diens vrouw, evenmin als hij zijn speelschulden uit de weg was gegaan en geen kind waarvan hij de vader was, had ooit honger geleden; niet bij zijn weten. Er werd op de deur geklopt en Dunn kwam met een dienblad binnen. "Ik dacht dat iets warms u wel zou smaken, sir." "O, ja, ja, Dunn." Thomas keek naar de dampende beker met hete rum, snoof en glimlachte wrang, toen hij zei: "Hieraan zal spoedig wel een tekort zijn." "Ik ben erin geslaagd een zekere hoeveelheid flessen te bemachtigen, sir." "Ah! Nu, dat was een goede gedachte." Weer de wrange glimlach. "Ze zullen in meer dan één opzicht een troost zijn." "Verlangt u nog iets anders, sir?" Thomas nam een slokje rum en vroeg: "Hoeveel van jullie zijn er nog?" Dunn schoof de ene lip over de andere voor hij antwoordde: "Behalve mr. Brown en mr. Tweedy, is mrs. Brydon er nog en natuurlijk miss Brigmore en Mary Peel." "Zes." "Ja, zes binnenshuis, sir, maar er zijn ook nog twee mannen in de stallen. Ze... ze zullen daar moeten blijven tot..." Zijn stem stierf weg. "Ja, ja, natuurlijk. Waar is mr. Tweedy nu?" "Hij bezoekt de boerderijen, sir. Zoals u heeft bevolen laat hij daar zo weinig mogelijk personeel in dienst." Thomas keek nu omlaag naar zijn schrijfbureau en zijn blikken gleden over de massa papieren en rekeningen die daar verzameld lag. Vervolgens nam hij weer een slok uit zijn bokaal voor hij weer naar Dunn opkeek en zei: "Met jou komt het wel terecht, Dunn; ik zal je een goed getuigschrift geven. Zeg... zeg maar wanneer je wilt vertrekken. Er is een aantal huizen waar je met open armen zult worden ontvangen." "Het heeft geen haast, sir, niet in het minst." "Je kunt niet van de wind leven, Dunn, zomin als wij allemaal. Ik zal na deze week niet in staat zijn je te betalen." "Daar ben ik me ten volle van bewust, sir. Maar het heeft volstrekt geen haast. Mrs. Brydon is dezelfde mening toegedaan, evenals mr. Tweedy en ik ben er zeker van dat u op mr. Brown kunt vertrouwen." Thomas boog nu zijn hoofd. Hij had in het huis en op de boerderijen een staf van veertig personen in dienst gehad en zes waren volkomen bereid bij hem te blijven tot ze allen werden weggezonden. Dat was geen slecht percentage. Het was vreemd waar je je echte vrienden vond. Hij keek naar Dunn op en zei: "Bedank hen namens mij, wil je? Ik zal... ik zal hen later persoonlijk toespreken." "Ja, sir." Terwijl Dunn op het punt stond weg te gaan, vroeg hij: "Mag ik vragen hoe master Dick het maakt, sir?" Thomas rekte zijn dikke nek uit zijn boord voor hij zei: "Hij houdt zich zo goed hij kan, Dunn. Ik... ik had gehoopt hem onder borgstelling vrij te krijgen, maar..." Hij tikte op de verfrommelde brief en zei: "Helaas is het me niet gelukt." Vreemd hoe iemand zo op een gewone toon met zijn butler kon praten, zonder enig gezag of neerbuigendheid aan de ene kant of onechte lachjes aan de andere kant, juist zoals onder vrienden wordt gesproken. "Het spijt me dat te horen, sir." "Het spijt mij ook, Dunn. Apropos, waar zijn die mannen?" Hij noemde ze geen deurwaarders. "Eén in de bibliotheek, sir, bezig de boeken te catalogiseren en de andere is in de westelijke vleugel in de slaapkamers aan het werk." "Hoe lang zouden ze nog bezig zijn, denk je?" "Twee dagen, hoogstens drie, zou ik zeggen, sir." Thomas kneep zijn ogen halfdicht en dacht een ogenblik na voor hij zei: "Apropos, de kokkin is drie dagen geleden vertrokken, nietwaar? Wie kookt er nu?" "Wel, sir..." Dunn boog zijn hoofd iets naar hem toe - "mrs. Brydon en ik redden ons wel en miss Brigmore heeft ook geholpen. Ze heeft voor de maaltijden van de kinderen gezorgd en voor die van haarzelf en van Peel." "Dank je, Dunn." "Dank u, sir." Toen Thomas weer alleen was, leunde hij in de stoel achterover, strekte een hand uit en drukte zijn wijsvinger en duim hard tegen zijn oogballen. Hij had niet aan de kinderen gedacht, omdat hij hen in geen dagen had gezien; zij had hen buiten zijn bereik gehouden. Vreemd, hij dacht aan haar als zij. Waarom? het was een veel te persoonlijk etiket voor haar preutse pakketje vlees. Toch was ze ontdooid. Ja, dat was ze zeker. In ieder geval was hij blij dat de kinderen haar hadden en samen tweehonderd pond per jaar. Maar konden ze van tweehonderd pond per jaar leven? Nu, het zou moeten. Hoeveel kreeg ze? Hij opende een la, nam er een langwerpig kasboek uit, bladerde erin en legde zijn vinger op de naam. Brigmore... Brigmore, Anna, in dienst als gouvernante sedert de eerste september 1844, tegen een salaris van vijfenveertig pond per jaar. Hij merkte op dat er niets werd gezegd over een toelage in de vorm van bier, thee of suiker. Vijfenveertig pond, dat zou een groot gat in de tweehonderd slaan. En dan moest er ook nog iemand zijn voor het grove werk. Dat meisje Peel, hoeveel kreeg die? Hij bladerde verder. Mary Peel, als derde keukenmeisje gehuurd, twee pond, twaalf shilling per jaar, extra bier, suiker en thee, bevorderd tot tweede keukenmeisje met vijf pond per jaar; bevorderd tot kindermeisje in 1844 met een salaris van twaalf pond per jaar en extra bier, thee en suiker. Nu, dat was dan nog eens twaalf pond. Dat zou ternauwernood drie pond per week overlaten om hen allen te voeden. Kon dat? Hij betwijfelde het. Wat kon je voor drie pond per week krijgen? Wat konden vier mensen voor drie pond per week krijgen? ... En wat ga je zelf doen? Het was of iemand hem die vraag stelde en hij schudde langzaam zijn hoofd. Zonder Dick wist hij wel wat hij zou doen en nog deze zelfde avond, want hier zat hij zonder een cent en zonder toekomst. Zelfs als het landgoed voor een behoorlijke prijs werd verkocht, evenals de inboedel, wist hij dat zijn schuldeisers geen twintig shillings van ieder pond zouden krijgen. Maar zijn schuldeisers mochten naar de hel lopen, allemaal, want ze hadden hem vrijwel zonder uitzondering jarenlang te veel berekend. Waarom, vroeg hij zichzelf nu af, terwijl hij naar de rij ruiterprenten boven de schoorsteenmantel tegenover zich keek, waarom was hij niet zoals anderen onder soortgelijke omstandigheden geweest en had hij zich geen fortuin verworven toen dat nog mogelijk was? Zelfs Dunn had de vooruitziende blik gehad om voor de nodige flessen te zorgen en hij durfde wedden dat er geen personeelslid in het huis was die niets achterover had gedrukt. Maar hij, wat had hij gedaan? Nu, wat had hij gedaan? Kon hij, toen het huis op stelten stond, zijn zoon helemaal van streek was, over het hele terrein politiemannen rondzwierven die delibereerden of het moord of verschoonbare doodslag zou zijn als de man kwam te sterven en die lieten doorschemeren dat de eventuele straf streng zou zijn, omdat het slachtoffer een gerechtsdienaar was, kon hij onder die omstandigheden zijn eigen voorwerpen van waarde heimelijk hebben verstopt? Toch was er niet een van zijn zogenaamde vrienden die zou geloven dat hij dat niet had gedaan, hetzij voor of na het incident met de deurwaarder. Alleen een dwaas, zouden ze zeggen, zou de deurwaarders zonder meer hun gang laten gaan en Turk Mallen was geen dwaas... Toch was Thomas Mallen, de Thomas Mallen zoals hij zichzelf kende, een dwaas en was dit altijd geweest. Maar nu moest hij aan Dick denken, hij moest hem tegen borgtocht vrij krijgen of de jongen zou een brabbelende idioot zijn tegen de tijd dat het proces begon. Goddank, zag het er naar uit dat de man het leven zou behouden, anders zou er geen sprake van borgstelling zijn geweest. En nu hadden ze die al hoog genoeg gesteld, duizend pond. Hij had nooit gedacht dat Dick zo zou bezwijken als nu het geval was geweest. Hij had tot voor kort gedacht dat de jongen zijn flinke zijde had of had hij dat alleen gehoopt? Zijn eigen vader zei altijd dat een man onbevreesd kon zijn als hij door een bronstig hert in een hoek is gedreven, zolang hij op een paard zit en een geweer in de hand heeft. Maar laat hij het hert tegenkomen als hij te voet en ongewapend is en wie denk je dan dat het eerst wegloopt? Dick had het hert ontmoet in de vorm van de rechterlijke macht en hij had geweer noch paard. Zoals hij hem deze dag had gezien in dat lege, naakte vertrek, had hij zowel medelijden als verachting voor hem gevoeld, ja, en een zekere afschuw, want hij was het, deze zoon van hem die hen allen in zulk een ellende had gestort. Zonder de valse trots die had gemaakt dat hij zich tegen die vervloekte, ondankbare lakei keerde, zou alles tussen hem en Fanny Armstrong in orde zijn gekomen en ongetwijfeld zou iedereen in de Hall op ditzelfde ogenblik druk bezig zijn geweest met de voorbereidingen voor het verlovingsmaal, terwijl hij deze avond blij zou moeten zijn met één gang. Hij zat met gebogen hoofd tot zijn gedachten weer bij de kinderen belandden; hij moest voor hen zorgen, ze hier vandaan en naar hun eigen huis laten vertrekken; de sfeer van dit huis was voor niemand meer goed. Langzaam stak hij zijn hand uit en drukte hij op de bel en terwijl hij dit deed, dacht hij eraan hoe het zou zijn als hij belde en niemand antwoordde - nu, hij zou het spoedig weten, dat was zeker. Het duurde enkele minuten voor Dunn verscheen en toen stond hij, eerbiedig als steeds, in de deuropening en vroeg: "Ja, sir?" "Zeg tegen miss Brigmore dat ik haar graag een ogenblik wil spreken... alsjeblieft." Alweer had hij het gevoel of zijn boord knelde en hij tastte met zijn vinger langs de rand. Dit was voor zover hij zich kon herinneren de eerste maal dat hij alsjeblieft tegen zijn butler zei. Hij had hem wel eens kortweg bedankt, maar dat was alles. Moest iemand arm zijn voor hij zich bewust werd van goede manieren? Vreemd dat hij in een tijd van beproeving iets moest leren... Toen miss Brigmore op de deur van de werkkamer klopte, werd ze onmiddellijk verzocht binnen te komen. Nadat ze de deur zacht achter zich had gesloten, liep ze langzaam naar het schrijfbureau en keek ze naar haar meester. Haar blik was open en vertoonde geen spoor van verlegenheid. Ze was hem dankbaar dat hij een einde had gemaakt aan haar jaren van maagdelijkheid. Ze was nooit in staat geweest enige verdienste te zien in kuisheid en had het recht betwijfeld van een stuk papier dat een natuurlijk verlangen wettig maakte, een verlangen dat, indien eraan werd toegegeven vóór het papier was getekend, de vrouw de naam bezorgde van een slet of een hoer, terwijl het voor de man als een natuurlijk gedrag werd beschouwd, dat van hem zelfs een vlotte kerel, een echte man en een persoonlijkheid maakte. Ze had haar eigen mening over de rechten van het individu - met name van het vrouwelijke individu en alleen de noodzaak om de kost te verdienen had die tot dusver onuitgesproken en haarzelf onberoerd gelaten. Toch wist ze dat ook als Thomas Mallen haar niet had genomen, ze liefde voor hem zou hebben gevoeld, ze toch naar hem zou hebben opgekeken en hem een weinig zou hebben gevreesd. Nu keek ze niet langer tegen hem op en vreesde ze hem niet meer, maar had ze hem lief. "Ga zitten..." hij zweeg even, "... Anna." "Dank u." Ze voegde er geen "sir" aan toe. Hij had haar voornaam gebruikt; er was nu geen behoefte aan formaliteit. "Het gaat over de kinderen. Ik... ik weet niet of je op de hoogte bent...' hij wist dat ze heel goed op de hoogte was, iedere bediende in huis was op de hoogte van alles wat zijn zaken betrof, "... maar de kinderen bezitten gemeenschappelijk het huisje en hebben samen een inkomen van tweehonderd pond per jaar. Nu..." hij zweeg weer even en bevochtigde zijn lippen met zijn tong, "... als je nu bereid bent verder voor hen te zorgen, zouden ze je salaris kunnen betalen en misschien ook dat van Peel, hoewel er dan niet veel zou overblijven om van te leven. Ik vrees dat het met het voedsel, evenals met andere levensbehoeften, erg karig gesteld zal zijn, dus... zal ik het je niet kwalijk nemen als je besluit je betrekking op te zeggen." Anna Brigmore zou op dit ogenblik graag hebben geantwoord: "Doe niet zo dwaas!" Hetgeen ze zei was: "Ik heb al maatregelen genomen om met de kinderen naar het huis te gaan; alles is in orde, de kamers zijn gereed... die van u ook." Ze zweeg even en voegde eraan toe "sir", want die aanspraak leek op het ogenblik passend. "Dat wil zeggen, indien u tijdelijk uw intrek wilt nemen voor u andere maatregelen treft. Het huis lijkt in het begin wat klein, maar het is in feite heel ruim. Ik heb de plaatsing van het meubilair veranderd en nieuwe gordijnen opgehangen; het is er werkelijk heel comfortabel. Belangrijker is dat ik zo vrij ben geweest sommige van uw bezittingen... kleinere voorwerpen, naar het huis over te brengen. Bepaalde stukken die naar ik meen van veel waarde zijn en die..." "Wat heb je?" Hij kwam met een ruk in zijn stoel naar voren en leunde met zijn onderarmen op het schrijfbureau, boog zich naar haar toe en herhaalde: "Wat heb je?" "Ik heb gezorgd dat enkele voorwerpen van de vitrines in de salon werden overgebracht en... en met de hulp van Mary Peel en de kinderen zijn ze nu veilig in het huis verborgen." "Anna." Er spreidde zich een glimlach over zijn gezicht en hij schudde zijn hoofd., terwijl hij keek naar de preutse gedaante die tegenover hem zat, preuts maar lieftallig. Hij had haar knap uiterlijk zes jaar geleden al opgemerkt toen hij haar voor de eerste maal ontmoette en had lachend tegen zichzelf gezegd: "Die heeft haar kuisheidsgordel stevig vastgemaakt." Het was vreemd, bedacht hij nu, dat zij de eerste inwonende ondergeschikte moest zijn die hij had genomen. Hij had zich als regel gesteld nooit met inwonend vrouwelijk personeel iets te ondernemen. Zijn vader had hem dat geleerd. "Het is altijd pijnlijk," had deze gezegd, "als je binnenshuis buiken ziet opzwellen en je de eer van je eigen werk moet afwijzen. Hou je sport buiten de deur; op je eigen boerderijen als het moet, maar nog verder weg is altijd veiliger." Er was evenwel iets aan miss Anna Brigmore geweest, iets dat tot hem had gesproken; niet alleen had hij een einde willen maken aan haar maagdelijkheid, maar hij had behoefte gevoeld de preutsheid te doen verdwijnen en de schoonheid aan het licht te brengen. Nu, hij had haar maagdelijkheid genomen, maar hij was er niet in geslaagd haar de preutsheid te ontnemen. Ze was nog steeds miss Brigmore, in zeker opzicht zachter, ja, maar niettemin miss Brigmore, ook al sprak hij haar met Anna aan. Maar miss Brigmore was zo verstandig geweest te doen wat hij had moeten doen of althans heimelijk aan iemand anders had moeten opdragen. Hij had tegen Brown kunnen zeggen: "Zorg dat mijn privé-bezittingen naar een veilige plaats worden overgebracht." Hoeveel stellen gouden manchetknopen en andere kleinigheden had Brown in zijn eigen valies gestopt? Hij nam het Brown niet kwalijk, hij nam het geen van hen kwalijk, laat ze maar meenemen wat ze konden, zolang dat nog mogelijk was. Maar miss Brigmore had niet aan zichzelf gedacht, ze had aan hem gedacht en aan zijn behoeften in de toekomst. Vreemd, vreemd uit welke hoeken hulp kwam. "Wat heb je meegenomen?" vroeg hij rustig. "Ik denk in totaal ongeveer vijftig stuks." "Vijftig stuks!" Hij trok een ongelovig gezicht. "Sommige van meer waarde dan andere, denk ik, zoals het paar Zwitserse snuifdozen en de geëmailleerde Louis XVl-doos." Er verschenen rimpeltjes rond zijn ooghoeken en hij zei zacht: "Vijftig stuks waaronder de Louis XVI-snuifdoos?" "Ja." "Hoe wist je wat je moest meenemen?" Haar kin ging iets omhoog voor ze zei: "Ik heb veel over zulke dingen gelezen. Wat meer zegt, mijn ouders hebben zich, toen ik zestien jaar was, in een soortgelijke situatie als de uwe bevonden." Zijn mond viel open en zijn hoofd knikte tweemaal voor hij zei: "Is dat zo?" "Ja." "En... en heb je kans gezien een deel van je eigen sieraden in veiligheid te brengen voor..." "Nee; we hadden geen succes. De voorwerpen werden ontdekt om de eenvoudige reden dat er lang niet zoveel stuks waren om uit te kiezen. Het resultaat was erg pijnlijk." Hij knikte weer eens en zei: "Ja, dat zal wel waar zijn." Vervolgens voegde hij eraan toe: "Toch heb je, terwijl je wist hoe pijnlijk het zou kunnen zijn, vijftig voorwerpen naar het huisje overgebracht? Hoe heb je het gedaan?" "Ik... ik heb bepaalde dingen uitgezocht en Mary Peel opdracht gegeven ze naar de kinderkamers te brengen; daar heb ik hetgeen vastgespeld of -genaaid kon worden aan... aan ons ondergoed gespeld of genaaid; de andere stukken hebben we op ons lichaam verborgen." Hij staarde haar verbluft aan... "Je moet dit allemaal vóór ... vóór het ongeval hebben gedaan en verscheidene tochten hebben gemaakt; het is een flinke afstand naar het huis." "Twee tochten maar en de kinderen beschouwden het als een spelletje. Als... als u een bezoek aan het huis wilt brengen, zult u zelf kunnen oordelen over de waarde van hetgeen daar is. Ik zou u al eerder op de hoogte hebben gebracht, maar er is geen gelegenheid voor geweest." Langzaam stond hij van de stoel op en liep hij om het schrijfbureau heen en over haar gebogen, stak hij zijn hand uit. Toen ze haar hand in de zijne had gelegd, drukte hij die zacht en zei: "Wat ze ook waard zijn, twee stuivers of tienduizend pond, Anna, dank je, dank je." Haar ogen knipperden en ze kneep haar lippen samen; toen ontspande haar gezicht zich plotseling; ze keek met een zachte glimlach naar hem op en zei: "Ik zou alleen willen dat ik meer tijd had gehad." Hij trok haar overeind en keek haar een ogenblik in de ogen voor hij zei: "We zullen nu maar naar het huis gaan. Neem de kinderen mee, dan lijkt het erop dat we gaan wandelen." Ze keek hem aan alsof hij haar een wandeling langs een landweg voorstelde... Een half uur later liepen ze de lange oprijlaan af en gingen door het hek dat Thomas zelf opende, een vreemde gewaarwording voor hem, want hij had nooit beseft hoe zwaar het was. Ze stap-ten stevig door, want het was een koude, gure dag. Het wolkendek hing laag en zwaar boven de heuvels en beloofde sneeuw. Na een korte poos ging Thomas veel langzamer lopen, want hij merkte dat hij buiten adem raakte. Hij berispte de kinderen luchthartig en zei: "Als jullie willen galopperen, galoppeer je maar, als ik het maar kalm aan mag doen." De kinderen holden vooruit, maar miss Brigmore regelde haar pas naar de zijne. Toen ze eindelijk het hek van het huis hadden bereikt, leunde hij ertegen en keek hij naar het bouwwerk voor hem. Het was opgetrokken uit grijs graniet en gebouwd om weerstand te bieden aan weer en wind, er was geen zachtheid in het ontwerp tot uitdrukking gebracht. Hij volgde miss Brigmore over het smalle kronkelpad en keek toe hoe ze de sleutel in het slot stak; daarna gingen ze allen naar binnen. "Zo, zo!" Thomas stond in de kleine vestibule en keek om zich heen. Het was niet de eerste maal dat hij het huis bezocht, maar hij herinnerde het zich als een saai verblijf zonder karakter, nu zag zelfs deze kleine vestibule er anders uit. Er kwamen vijf deuren op uit en ze stonden alle open. Hij liep naar de eerste aan zijn linker hand; deze gaf toegang tot een zitkamer, klein bij die van de Hall vergeleken, slechts vier en een half bij zes meter, dacht hij. Toch zag het eruit als een comfortabel vertrek, comfortabel op een degelijke manier, hoewel hij in één oogopslag kon zien dat er geen enkel meubelstuk van enige waarde in stond. Hij draaide zich om en glimlachte tegen miss Brigmore en toen Constance zijn hand greep en uitriep: "Kom eens naar de eetkamer kijken, oom," liet hij zich naar het aangrenzende vertrek meenemen. Hier stond hij te knikken, terwijl hij om zich heen keek: "Heel, heel keurig, heel keurig. Jullie zullen hier echt gelukkig zijn." Hij keek naar Constance en vervolgens naar Barbara. Barbara glimlachte niet. Dat was het verschil tussen deze beide zusjes; Constance leek altijd tevreden, terwijl je nooit kon zegden of Barbara dat was. Hij vroeg haar nu: "Staat het huisje jou aan, Barbara?" Ja, oom. "Zou je hier willen wonen?" Ze zweeg een ogenblik voor ze weer zei: "Ja, oom." "Ik wil hier heel graag wonen, oom." Constance trok weer aan zijn hand en riep nu uit: "Kom eens naar uw werkkamer kijken." "Mijn...?" Hij keek niet naar het kind, maar draaide zich om en keek naar de plaats waar miss Brigmore de vestibule betrad en opnieuw liet hij zich uit de kamer meetrekken en door de derde deur naar een kleiner vertrek. Hij keek naar de lange smalle tafel die dienst deed als schrijfbureau, naar de leren fauteuil, de leren divan en de twee glazen deuren aan de overzijde van de kamer die toegang gaven tot een klein terras. "Dit is uw kamer, oom, uw werkkamer." Hij draaide zich om en zijn ogen zochten miss Brigmore, maar Anna Brigmore was niet in het vertrek. Hij zag dat ze nu de kale eikehouten trap beklom. "Kom naar uw slaapkamer kijken, oom." Terwijl Constance hem naar de trap leidde, wees ze op de beide andere deuren die op de vestibule uitkwamen en zei: "Dat is de huiskamer en die deur gaat naar de keuken," en ze voegde eraan toe: "Aan de keuken zal heel wat moeten worden gedaan; het fornuis rookt." Hij bevond zich nu op de overloop en werd meegetrokken naar een tweede deur die daarop uitkwam. "Dit is uw slaapkamer, oom." Het vertrek was tamelijk ruim; bijna zo groot als de zitkamer. Er stonden een hemelbed, een grote kast en een toilettafel, maar wat het meest opviel was het ongewoon grote raam dat uitzicht bood op de heuvels en bergen daarachter. Thomas draaide zich om naar miss Brigmore die in de deuropening stond. Constance hield nog steeds zijn hand vast en de blik in zijn ogen sprak een andere taal als uit zijn woorden klonk, toen hij zei: "Je hebt dit huis helemaal veranderd; ik herinner het mij als een naargeestige woning." "Hiernaast is ook een toilet, oom, u hoeft niet..." "Constance!" "Ja, miss Brigmore." Constance liet haar hoofd hangen in de wetenschap dat ze een delicaat en niet te vermelden onderwerp had aangeroerd. Miss Brigmore zei nu haastig, terwijl ze een andere deur openduwde: "Dit is... is een logeerkamer voor iemand die u hier een onderdak zou willen geven..." ze zei niet "master Dick" - "en dit -" ze opende weer een andere deur - "is de kinderkamer." "Is hij niet gezellig, oom? En het kermisbed in de hoek is voor Mary; ze wil niet op zolder slapen. Maar is het geen mooie kamer, oom?" "Ja, lieverd, heel mooi." Hij klopte Constance op het hoofd. Miss Brigmore opende de vierde deur niet; ze zei alleen maar: "Dit is mijn kamer." Vervolgens ging ze de anderen weer vóór, de trap af, en voegde eraan toe: "Als we buiten de huiskamer kunnen, zou ik er een leslokaal van willen maken." "Doe zoals je wilt, miss Brigmore." Hij knikte. In de vestibule keek miss Brigmore naar Barbara en vroeg: "Zou je wat hout voor de haard willen halen? Het zal heel wat aangenamer zijn als we hem aanmaken, vind je niet? En dan kunnen we een kop thee drinken." "Ja, miss Brigmore. Kom, Connie." Barbara stak haar hand uit, nam die van Constance en dwong haar nu rustig de kamer te verlaten, niet te hollen, zoals ze geneigd was te doen. Miss Brigmore keek naar Thomas en zei rustig: "De voorwerpen zijn hier." Hij volgde haar naar de eetkamer en keek verbaasd toe hoe ze neerknielde, het vloerkleed oprolde en met een beitel de vloerplanken losmaakte. Ze stak haar arm in het gat en begon hem zilveren voorwerpen, cameeën en snuifdozen te overhandigen. Hij sprak geen woord, maar bleef zijn hoofd schudden. Eindelijk stond de hele verzameling op het buffet en de ronde tafel. Hij keek er verbijsterd naar en pakte een klein figuurtje van Chelsea porselein op dat een mandarijn voorstelde; hij betastte het behoedzaam, bijna liefhebbend en toen hij naar haar keek, bemerkte hij dat hij nog steeds niet in staat was een woord uit te brengen. Dit beeldje alleen was al vijfhonderd pond waard, zo niet meer, en dan waren er nog de snuifdozen, drie stuks, nee vier. Hij stak zijn hand uit en streelde de gouden, geëmailleerde Louis XVI-doos; zijn vingers vonden het dunne halssnoer dat de slanke hals sierde van de dame die in het midden was afgebeeld. Het ene voorwerp na het andere nam hij ter hand: een paar George I-suikerstrooiers, een driedelig stel George I-stopflesjes en toen hij bij de chinoiserie-drinkbeker aankwam, nam hij die in beide handen. Vervolgens, als was het een kind dat hij had verloren en weergevonden, drukte hij hem stijf tegen zijn vest, terwijl hij haar aankeek. En nu vroeg hij rustig: "Wat kan ik tegen je zeggen, Anna?" Ze keek hem in de ogen, maar gaf geen antwoord. "Een uur geleden was ik wanhopig, nu ben ik dat niet langer; jij hebt mij een nieuw leven geschonken." Het was weer een ogenblik stil, voor ze op nuchtere toon vroeg: "Denkt u dat u in staat bent ze dadelijk te verkopen?" Hij keek haar een ogenblik niet aan, beet op zijn onderlip, terwijl hij met zijn hoofd knikte en zei: "Ja, ja, Anna, ik kan ze onmiddellijk verkopen. Ik ken een persoon in Newcastle die voor mensen in onze omstandigheden een grote hulp is." Haar ogen knipperden niet, terwijl ze hem bleef aankijken. Hij had gezegd "onze". "Niet dat hij me de helft zal geven van wat ze waard zijn: maar zolang als het genoeg is om Dick weg te halen uit die..." Miss Brigmores adem stokte plotseling toen ze voelde hoe ze bijna van de grond werd getild en in zijn armen gesloten. Hij kuste haar; zijn mond was groot, warm en zacht en bedekte de hare geheel. Toen hij haar eindelijk liet gaan, ervoer ze een vreemd gevoel; voor de eerste maal in haar leven wist ze wat het betekende zich een vrouw te voelen, een rijpe volkomen vrouw. Ze had dit niet ervaren toen hij naar haar kamer was gekomen, want toen had hij haar alleen maar zijn lichaam gegeven. Nu had hij haar iets van zijn hart gegeven.