.3.

Het liep tegen eind november, de sombere maand, maar als om die bewering te weerleggen, was het een heldere ochtend; er was geen wind en op de grond schitterde een dikke laag rijp. De ochtend had evenwel geen verkwikkende uitwerking op Constance, ze was tot op haar botten verkild. Ze had het gevoel of ze aan de rand van een afgrond stond en probeerde de moed te vinden om te springen. Ze wist dat ze de sprong zou doen als er niet spoedig iets gebeurde om de situatie te veranderen. Toen ze de vorige week van de begrafenis van Barbara waren teruggekomen, was ze bijna gek geweest van verdriet en op een gegeven ogenblik had ze op het punt gestaan tegen hem te schreeuwen: "Het is van Matthew. Hoor je me? Het is van Matthew! Doe maar wat je wilt. Hoor je me? Doe maar wat je wilt!" Een dergelijke uitbarsting zou het martelwerktuig uit zijn handen hebben genomen, maar zijn moeder had het verhinderd. Alsof ze wist wat er in haar omging, had ze gezegd: "Heb geduld, meisje, heb geduld, het kan niet altijd zo doorgaan," en ze had haar aangekeken en gezegd: "Het kan wel, het kan wel!" Jane had haar hoofd geschud en geantwoord: "Gods wegen zijn ondoorgrondelijk; Zijn molens malen langzaam." En op dat ogenblik wist ze dat Jane niet alleen bang was voor haar zoon, maar dat ze hem even erg haatte als zijzelf deed en de band tussen hen beiden werd hierdoor versterkt. De deur van de melkerij ging open en Janes stem bereikte haar nu en zei zacht: "Kom, meisje, er staat iets te drinken gereed en hij gaat vreselijk te keer." Constance liet haar werk liggen, wreef haar handen af aan een ruwe handdoek die aan een spijker in de muur hing en ging naar Jane die de deur voor haar openhield. Op de drempel bleven ze beiden staan bij de aanblik van Donald die het erf overstak met een man en een jongen naast zich. Ze staken zelf het erf over en ontmoetten de mannen bij de keukendeur. Donald ging het eerst naar binnen, maar de man en de jongen bleven staan tot zij naar binnen waren gegaan; daarna volgden ze en bleven bij de deur staan. "Geef hun een kop thee." Donald maakte een hoofdbeweging in de richting van het paar of het bedelaars waren; maar dat waren ze niet. Ze waren netjes, zij het armelijk, gekleed en zagen er niet als bedelaars uit. Toen Jane twee bekers thee had ingeschonken, beduidde ze de man en de jongen dat ze op de bank moesten plaatsnemen en vroeg vervolgens: "Willen jullie iets eten?" De man antwoordde: "Dank u, missis, heel graag, we zijn al van vijf uur af op de been. De anderen zijn buiten." "Zo! Zo!" Ze knikte tegen hem. "Waar komen jullie vandaan?" "Uit de buurt van Haydon Bridge, ma'am." "Haydon Bridge? Dat is een eind weg. Jullie zullen de bergen vanmorgen wel koud hebben gevonden." "Ja en glad; er ligt een dikke rijp." "Dat zal wel, dat zal wel." "Wie heeft jullie verteld dat ik een man zocht?" Donald stond met zijn rug naar het vuur in zijn houding van de heer des huizes en de man antwoordde: "Mr. Tyler, voor wie ik heb gewerkt voor hij werd uitgekocht. Hij zei dat hij op de markt had gehoord dat u iemand kon gebruiken." "Ja, maar één man, geen twee met een gezin. Je zegt dat je een gezin hebt?" "Twee mensen maar, ik bedoel een vrouw en een dochter; de anderen hebben we verloren. Maar Jim hier is net veertien en hij doet voor geen man onder. Het meisje is dertien en heeft de laatste vier jaar in de keuken van de boerderij en de melkerij gewerkt. Ze is erg handig; mijn vrouw ook." "Ik geloof het best, maar ik vraag niet om je gezin. In elk geval heb ik geen huis voor je; de enige bewoonbare plaats, en veel is dat niet, zijn twee kamers boven de stallen." "We zijn met alles tevreden." Er klonk een grote bezorgdheid in de stem van de man. "Zolang we een onderdak hebben, redden we ons wel. En u zou er niet bij verliezen, sir. Dat beloof ik u. We zullen ons loon dubbel en dwars waard zijn." "Wat vraag je?" "Nu" - de man schudde zijn hoofd - "dat hangt van u af, sir. Maar ik wil u wel zeggen dat we niet veel vragen als we maar een onderkomen hebben." "Ja, ja." Donald liep van de haard naar de tafel, pakte een beker en nam een lange teug van de warme thee voor hij zei: "In de winter moet je een onderkomen hebben. Hoe lang heb je bij Tyler gewerkt?" "Meer dan tien jaar, sir." "Altijd als boerenknecht gewerkt?" "Nee... nee." De stem van de man klonk nu aarzelend en hij zei met een flauw lachje: "Ik ben vroeger lakei in de Hall, High Banks Hall, aan de overkant van de bergen geweest." Hij maakte een zijdelingse hoofdbeweging en keek naar de jonge vrouw die aan tafel zat. Ze had haar beker thee omgegooid en de inhoud stroomde tussen de borden. Ze scheen dit niet op te merken, maar staarde hem aan. Hij wist wie ze was. Maar dat was van horen zeggen, want hij zou in haar nooit het kind hebben herkend dat hij zich herinnerde en mocht zij zich hem herinneren, dan kon het met zijn kans zijn gedaan. "Hoe heet je?" Hij richtte zijn blik weer op de heer des huizes en zei langzaam: "Waite, sir. Harry Waite." Waite... Waite. Er ging een licht op bij Donald, de naam riep herinneringen aan twaalf jaar geleden op. Was Waite niet de man die al het rumoer had veroorzaakt, de man die Dick Mallen had willen neerschieten? Hij keek van hem naar Constance en bij de aanblik van haar gezicht, welde er een vreugdeloos lachje bij hem op. Hij had de macht een lakei in zijn dienst te nemen, de lakei die haar eens had bediend. Wel, wel wat een ironie! Alles bijeen werd dit een heel uitzonderlijke dag. Hij had een verrassing voor haar, maar dit was nog belangwekkender. "Drink je kom leeg en ik zal je die kamers laten zien. Als je zo handig bent als je zegt, moet je in staat zijn ze bewoonbaar te maken." Voor hij de keukendeur had bereikt, waren de man en de jongen al opgestaan. De man knikte eerst tegen Jane en vervolgens tegen Constance, terwijl hij bedeesd mompelend bedankte. Waite. De lakei die het deksel van de wapenkist had opgelicht en hen eruit had geholpen. De man die hun beiden een klopje op het achterwerk had gegeven en had gezegd: "Nee maar! Jullie zijn een paar rakkers." De aardige lakei zoals ze hem in gedachten had genoemd, maar ook de man die de oorzaak was dat ze op dit ogenblik in deze keuken zat. Als hij zijn mening niet over zijn jonge meester ten beste had gegeven, was het twijfelachtig of de dingen die sindsdien waren gebeurd, ooit zouden hebben plaatsgevonden; zonder die gedwee uitziende man zouden ze misschien allen nog in de Hall wonen, oom Thomas, Barbara, zijzelf. En toch hoe kon ze deze man de schuld geven? Zoals Anna zo vaak had gezegd, werden mensenlevens volgens een patroon geknipt; alles wat je deed, was de stukken aan elkaar naaien. De man zocht vertwijfeld naar werk en een onderdak voor zijn gezin en hij zou het krijgen. O, ja. Ze had Donalds blik gezien, hij dacht dat hij door de man in dienst te nemen weer een zenuw van haar trots zou doorsnijden. Het kind begon te huilen en ze nam het op en begon het te voeden. De klok tikte de minuten weg. Jane was in de keuken bezig met het wassen van de kommen, het uithalen van het fornuis en allerlei nodige en onnodige dingen en geen van hen beiden sprak. Toen de deur van de vestibule openging en Matthew binnenkwam, keken ze beiden naar hem. Hij hoestte voortdurend, terwijl hij door het vertrek liep, een korte scherpe hoest. Toen hij naast Constance stond, hief ze haar hoofd niet om hem aan te kijken, maar ging ze verder met het kind te voeden, terwijl ze fluisterde: "Hij neemt een nieuwe man aan... een man met een gezin. Het is Waite, de tweede lakei van de Hall." Matthew keek over haar hoofd naar zijn moeder die zwijgend knikte. Zijn hoesten werd rauwer. Hij ging langzaam aan de tafel zitten en zei met schorre, zachte stem: "Nu, hij wilde toch een man in dienst nemen; maar waar wil hij het gezin onderbrengen?" "In de kamers boven de stallen." Het was zijn moeder die het zei. "Die zijn niet geschikt." "De man is wanhopig." "Er is geen plaats voor een fornuis of iets." "Ze zullen waarschijnlijk in de provisiekamer koken. "In de ketel met het varkensvoer!" Welk antwoord zijn moeder ook zou hebben gegeven, het werd afgesneden doordat de deur openging en Donald binnenkwam, nu alleen. Hij liep niet naar het vuur om er met zijn rug naar toe te gaan staan, zoals zijn gewoonte was als hij iets bijzonders had te zeggen, maar bleef in de deuropening staan en zei; terwijl hij zijn moeder aankeek: "Je kunt beter voor één persoon meer dekken, we krijgen bezoek." "De man en... de jongen?" "Nee, wat zou ik met de man en de jongen aan onze tafel moeten doen... miss Brigmore." Met één snelle beweging legde Constance het kind weer in de krib en stond op. "Waarom?" Het woord was zo geladen met vrees dat hij lachte alvorens hij zei: "Omdat ze het kind hierheen brengt." "Het kind hierheen brengt?" Ze kwamen allen een stap naar voren en ze kwamen zodoende ongeveer op een rij tegenover hem te staan. Zijn blikken gleden over hen heen, toen hij zei: "Ja, het kind hierheen brengen. Waar zou het anders moeten zijn dan bij de naaste bloedverwanten en dat zijn wij, nietwaar?" Hij keek Constance rechtstreeks aan. "Jij bent het enige familielid, afgezien van mezelf dus, want, hetgeen nog niet tot jullie schijnt te zijn doorgedrongen" - hij knikte nu eerst tegen zijn moeder en vervolgens tegen Matthew - "is, dat het kind evengoed mijn halfzuster is als jij, Matthew, mijn halfbroer bent en dus wil ik het onder mijn hoede hebben." Constances lippen trilden en haar stem sloeg bijna over toen ze zei: "Wat... wat bedoel je? Wat doe je? Wat gaat er met Anna en Mary gebeuren? Het huis is er nog." "Daar heb ik allemaal aan gedacht." Zijn stem klonk kalm. "Ik heb in het begin van deze week de notaris gesproken. Barbara's aandeel in de bezittingen en haar inkomen vallen natuurlijk het kind toe en omdat het kind hierheen komt, hebben wij het huis niet nodig. Ik heb opdracht gegeven het te koop te zetten." "Nee!" Ze liep naar hem toe tot ze vlakbij hem stond. "Nee, dat doe je niet! Dat doe je niet! Je bent een duivel. Je bent gek. Ik zal het niet toelaten; ik heb ook nog iets te zeggen, ik heb ook nog rechten." Hij keek haar midden in het gezicht. De haat in zijn ogen die 237 opwelde uit duistere, onpeilbare diepten, trof haar als een slag, maar was niet zo schrikaanjagend als zijn stem toen hij rustig zei: "Je hebt geen rechten; je bent mijn vrouw, wat van jou is, is van mij en" - hij zweeg even - "wat van mij is, is mijn eigendom." Er verstreken seconden en er volgden geen woorden; als gewoonlijk had hij haar met stomheid geslagen. Matthew zei na een hoestbui: "Maar Anna, zij heeft zoveel jaren voor Mallen gewerkt en de meisjes grootgebracht." Donald wendde zijn blik van Constance naar Matthew. Hij keek hem lang aan voor hij zei: "Ze is voor haar diensten betaald." "Ze is nooit betaald, dat weet je, ze... ze heeft jarenlang gewerkt. .. zonder betaling..." Hij hoestte weer. "Er zijn meer manieren waarop iemand betaling kan ontvangen. Ze was een hoer." Zijn kalmte was als een mantel van hem afgevallen; ieder woord was een snauw; zijn gezicht was verwrongen van hartstocht. "En ze was niet de enige, wel? Jullie zijn allemaal hoeren, stuk voor stuk." Hij maakte met zijn arm zo'n heftig gebaar dat als Constance enkele centimeters dichterbij had gestaan, ze tegen de grond zou zijn geslagen. Daarna draaide hij zich om en verliet met dreunende voetstappen de keuken. Ze bleven allen een volle minuut doodstil staan, daarna keken ze elkaar aan en hun ogen zeiden: hij heeft zich eindelijk uitgesproken, wat nu? Het was elf uur toen miss Brigmore uit de wagen stapte en het erf van de boerderij betrad, maar ze had geen kind in de armen. Constance ontving haar bij het hek en ze omhelsden elkaar innig en toen Constance fluisterde: "O! Anna, wat moet ik zeggen?" antwoordde miss Brigmore: "Ik heb haar niet meegebracht; ik ben... ik ben gekomen om een beroep op hem te doen. Ik zal voor hem op mijn knieën vallen, alles zolang hij mij haar maar niet afneemt. Ze is alles wat ik heb; mijn leven heeft geen ander doel meer; ik heb niets anders om voor te leven." Constance zei weer op gekwelde toon: "O, Anna" en voegde er toen aan toe: "Ik ben machteloos." Toen zij nog steeds met de armen om elkaar geslagen, het erf overstaken, fluisterde miss Brigmore: "Ik kon het niet geloven, toen ik zijn brief las; hij had er in het geheel niet op gezinspeeld, toen ik hem de laatste keer zag. Ik dacht, nu ja, ik dacht natuurlijk dat ik met Mary in het huis zou blijven wonen en het kind zou grootbrengen. Ik... ik heb geen ogenblik gedroomd" - ze zweeg, bleef staan, wendde haar gezicht naar Constance en zei: "Ja, ik heb hieraan wel gedacht. Ik heb maandenlang in angst geleefd dat hij iets zou doen om jou te dwingen Barbara over te halen naar zijn plannen te luisteren en het huis te verkopen, want... want, Constance, het is een plan, een weloverwogen wraakneming. Zijn brief was zo koud, zo meedogenloos; het was alsof hij jarenlang had gewacht om mij dit aan te doen. Ik kon tussen de regels door lezen dat hij mij de schuld geeft van alles wat er is gebeurd." Constance kon hierop niets zeggen, want ze wist dat het waar was. Hij haatte Anna op een zinloze wijze. Hij had altijd iets tegen haar gehad, in de eerste plaats omdat zij hem niet mocht, maar de voornaamste reden was toch geweest dat zij zo intiem was geweest met oom Thomas. "Is... is hij binnen?" Constance schudde haar hoofd. "Nee, nee, hij maakt een wandeling over zijn land. Dat doet hij iedere ochtend. Wettelijk bezit hij er geen vierkante meter van, maar niemand zou zijn aanspraken durven betwisten, hij is de boerderij. Hij doet al het werk of heeft dat tot nu toe gedaan, vrijwel in zijn eentje, maar nu heeft hij een man met een gezin in dienst genomen. Je raadt nooit wie die man is." "Wie?" "Waite, de lakei." "Waite! De lakei?" "Ja." "En heeft hij hem in dienst genomen?" "Ja. O, het kan me niet schelen dat de man in dienst is genomen; vreemd genoeg, herinner ik me hem als een vriendelijke man. Het is de reden waarom Donald het heeft gedaan. Hij heeft geen medelijden met de man en diens moeilijkheden. Hij heeft een gezin en moet er een onderdak voor vinden. De boerderij van Tyler waar hij heeft gewerkt is verkocht en de nieuwe eigenaar heeft zijn eigen mensen. In ieder geval hoorde de man dat er hier misschien een plaats voor hem was. Het... was het eerste dat ik ervan hoorde en moeder ook. Maar" - ze schudde haar hoofd - "hij is vast van plan het bedrijf uit te breiden. Hij heeft er weer vijftig acres bijgekocht. Het grootste deel van de zuivelprodukten wordt nu verkocht. Een bepaald deel is voor het huishouden, zoveel en niet meer. O! Anna, Anna!" - ze schudde haar hoofd - "het leven is ondraaglijk. Waarom heb ik dit gedaan? Waarom?" Miss Brigmore liet het hoofd zakken, terwijl ze zei: "Je hebt het niet gedaan; je zou het niet hebben gedaan, ik heb je gedwongen. Wat dat betreft, neem ik de schuld op me. Je zou niet met hem zijn getrouwd, als ik je niet ertoe had gedwongen. Maar welke schande je ook had moeten dragen, zou beter zijn geweest dan de toestand waarin je nu verkeert." "O, je moet jezelf de schuld niet geven, Anna; je hebt gedaan wat je dacht dat het beste voor mij was. In deze hele geschiedenis is maar één schuldige en dat ben ikzelf. Als ik terugkijk en bedenk hoe bezorgd ik was bij de gedachte dat ik voor mijn twintigste jaar niet getrouwd zou zijn, denk ik nu dat ik toen gek was... Maar kom binnen, je zult het wel koud hebben en je ziet eruit of je ziek bent." Ze waren juist de keuken binnengegaan en miss Brigmore wendde zich, nadat ze Jane had begroet, juist tot Matthew die ineengedoken bij het haardvuur zat, toen het geluid van snelle, bijna hollende voetstappen op de keien van het erf hoorbaar werd en hen allen deed verstijven. Constance draaide zich om en toen ze Donald met een rood en bezweet gezicht over de drempel zag komen, wist ze dat hij hard moest hebben gelopen van de verst gelegen velden waar hij de bestelwagen had zien voorbijrijden. De wagen was deze ochtend erg vroeg, ongetwijfeld omdat hij bij het mooie weer sneller had kunnen rijden. Een ogenblik lang sprak niemand. Toen werd Donalds gezicht donkerrood en hij vroeg miss Brigmore: "Waar is het kind?" "Ik... ik heb haar niet meegebracht. Ik wil met je praten." "Je kunt praten tot je erbij neervalt, het zal geen zin hebben. Wat ik in die brief heb geschreven, blijft van kracht; zoals ik je al heb gezegd, heb ik de wet achter me." "Ik... ik weet het." De smekende klank van haar eigen stem bezorgde miss Brigmore een afkeer van zichzelf, maar ze ging op dezelfde toon verder: "Je... je staat helemaal in je recht als je wilt dat Constance het kind grootbrengt, maar... maar ik ben gekomen om je te smeken toegevend te zijn en het bij mij te laten. Je weet dat ik alles wat in mijn vermogen ligt zal doen om het een goede opvoeding te geven en..." "Ja en haar te leren liegen, bedriegen en de hoer te spelen." Miss Brigmore bracht haar hand naar haar keel en ze wankelde een ogenblik voor ze zei: "Je doet me een groot onrecht aan." "Ik doe je geen onrecht aan; ze hebben aan jou een voorbeeld gehad. Nu je zonder het kind bent gekomen, zit er voor mij niets anders op dan het te gaan halen." "Dat doe je niet, dat doe je niet, ik zal het nooit toelaten." Hij liep langzaam naar Constance, ging tegenover haar staan en vroeg nu kalm: "Hoe wil je me dat beletten? Je hebt geen poot om op te staan en dat weet je, dus ik zeg je nu, maak je gereed, want je zult je nicht mee naar huis moeten nemen." "Dat zal ik niet! Dat zal ik niet en ik zal me tegen je verzetten. Hoor je me? Ik zal me tegen je verzetten." Hij keek haar nog steeds aan en trok zijn lip verachtelijk op toen hij zei: "Wees niet zo stom." Hij had zich van haar afgewend en was met één voet over de drempel, toen de stem van zijn moeder hem tegenhield. "Doe dit niet, Donald," zei ze. Hij keek haar woedend aan en zijn ogen werden tot spleten; vervolgens zei hij met zachte stem: "Ik raad je aan je hierbuiten te houden." "Ik heb me er lang genoeg buiten gehouden. Als je over wettelijke rechten spreekt, vergeet je dat Matthew de enige zoon van mijn echtgenoot is." Enkele seconden lang sprak Donald niet en toen zei hij langzaam: "Ik vergeet niets. In feite ben ik de oudste zoon van Michael Radlet; het zijn alleen maar praatjes dat dit" - hij gaf een ruk aan de witte haarlok links van zijn voorhoofd - "van mij een Mallen maakt en het zou voor de rechtbank moeilijk te bewijzen zijn. Er zijn er hier heel wat met witte haarlokken; ze kunnen niet allen het resultaat zijn van zijn stoeipartijen in het bos." Hun ogen bleven enkele ogenblikken op elkaar gericht voor hij verder ging: "Je verspilt je adem als je denkt daar iets mee te bereiken. Nu" - hij liet zijn blikken over allen glijden - "nu is, wat mij betreft, het praten achter de rug. Over tien minuten staat de brik op het erf gereed en ben jij" - hij knikte in de richting van Constance -"reisvaardig." De keuken was gehuld in een stilzwijgen als na de aankondiging dat de pest was uitgebroken. De drie vrouwen stonden onbeweeglijk en Matthew was op zijn plaats blijven zitten; niemand bewoog zich tot het kind in de wieg begon te kirren, daarna wendde Matthew zijn hoofd en keek ernaar. Hij hield zijn ogen er enkele ogenblikken op gericht alvorens hij van zijn stoel opstond en de bijna onmerkbare hoofdbeweging die hij in de richting van Constance maakte, gaf haar te kennen dat hij haar wilde spreken. Alsof ze uit een droom ontwaakte, keek ze eerst naar miss Brigmore, vervolgens naar Jane en weer naar miss Brigmore, alvorens ze met gebogen hoofd de keuken verliet en de vestibule betrad. Matthew wachtte bij de deur op haar. Hij stak zijn hand uit en trok haar mee in een klerenkast aan de andere kant van de vestibule. Daar hield hij in het schemerduister haar gezicht tussen zijn handen en zei zacht: "Luister, luister, lieveling. Je... je moet daar niet heen gaan. Je moet doen of je niet goed bent geworden, je moet flauwvallen of zoiets. Ik zal... zal meegaan..." Hij drukte zijn hand stijf tegen zijn mond toen hij begon te hoesten en Constance fluisterde vertwijfeld: "Maar... maar jij zou die rit niet kunnen verdragen, Matthew; het zal donker zijn voor je terug bent en dan zal het koud zijn en..." "Maak je daar niet bezorgd over, luister alleen maar naar mij. Luister. Ik wil dat je naar de voorkamer gaat en op de sofa gaat liggen; zeg alleen maar dat je je niet goed voelt..." "Maar hij zal me niet geloven. En hij zal jou nooit meenemen... En waarom... waarom wil je met hem meegaan?" "Dat doet er niet toe, doe alleen maar wat ik vraag." Ze schudde langzaam haar hoofd. "Hij zal jou niet meenemen, hij zal het kind zelf halen." "Dat kan hij niet; er is maar één ketting achter op de brik en een mand zou er doorheen kunnen schuiven." "O, Matthew, wees niet zo dwaas, je kent hem, hij zal er iets op vinden. Hij zal de mand vastbinden. Maar waarom, waarom? Wat ga je doen als je meegaat?" "Luister naar me, liefste, luister alsjeblieft. Jij en ik weten dat mij al veel meer tijd is gegund dan mij toekwam. Ik kan vannacht sterven, ik kan morgenochtend sterven, maar één ding staat vast, ik zal deze winter niet overleven. Het was een wonder dat ik de vorige ben doorgekomen. Luister nu. Kijk me aan. We hebben niet veel tijd." Hij staarde haar een ogenblik zwijgend aan en fluisterde toen: "O, Constance, ik houd van je. O, wat houd ik veel van je. Dat heeft mij in het leven gehouden, maar nu lijd ik helse smarten, omdat ik weet dat ik je hier alleen zal achterlaten om door hem te lijden. Hij is in een duivel veranderd en te bedenken dat ik hem eens heb liefgehad en hij mij. Ik weet dat ik hem onrecht heb aangedaan, maar... maar... O, mijn liefste! Mijn liefste, ik zou hem voor jou opnieuw onrecht kunnen aandoen." Hij raakte haar gezicht met zijn vingers aan en zijn stem was nauwelijks hoorbaar toen hij zei: "Ik heb... ik heb je nooit gekust behalve die ene keer." Langzaam bewoog zijn gezicht zich naar het hare toe en zijn lippen raakten haar voorhoofd en haar oogleden aan en gleden over haar wang, maar voor ze haar mond hadden bereikt, overviel hem een hoestbui. Hij wendde zijn hoofd af en bracht een stuk linnen naar zijn lippen dat hij stijf tot een prop verfrommelde voor hij haar weer aankeek. De tranen stroomden over haar gezicht en toen ze wilde spreken, legde hij zijn vinger op haar lippen en fluisterde: "Geen vragen, niets, niets meer; zoals hij zei is de tijd van praten voorbij. Kom, liefste; doe alleen maar wat ik vraag en ga op de sofa liggen." "Nee, Matthew, nee." "Toe, toe, doe het voor mij, maak me gelukkig, Constance. Laat me denken dat het zin heeft gehad dat ik ben blijven leven..." "O, Matthew, Matthew, wat ga je doen...?" Hij had de deur geopend en haar weer de vestibule ingetrokken, nu duwde hij haar in de richting van de zitkamer en zei vlug: "Spreek niet tegen hem als hij binnenkomt, geen woord, blijf uitgeput liggen." Hij bukte zich snel, kuste haar op de mond en fluisterde: "Adieu, liefste." Hij opende de deur, duwde haar naar binnen en sloot hem snel toen ze wilde protesteren. Het volgende ogenblik was hij in de keuken en met een levendigheid in zijn stem die zijn moeder in geen jaren had gehoord, zei hij: "Constance is flauwgevallen, ze ligt in de zitkamer op de sofa." Hij strekte één hand naar miss Brigmore uit en één naar zijn moeder toen ze naar de deur wilde lopen en zei: "Laat haar alstublieft met rust. Ik... ik ga met Donald mee." "Jij? Dat doe je niet!" "Dat doe ik wel. Het is mooi weer en de rit zal me goed doen." Terwijl hij zijn moeder in de ogen keek, legde ze haar hand op haar mond en fluisterde: "Wat, wat ben je van plan, jongen? Wat ben je...?" "Niets, niets, moeder; ik ga alleen maar in plaats van Constance mee om het kind te halen." Hij draaide zich om en keek naar miss Brigmore. Ze staarde hem met wijdopen, vragende ogen aan en hij glimlachte flauwtjes tegen haar, terwijl hij haar geruststellend toeknikte alvorens hij zei: "Maakt u zich niet ongerust." "Nee! Matthew, nee!" Jane trok hem naar zich toe. "Je kunt niets doen, niets. Wat heb je tegen hem voor kans, wat heb je ooit voor kans gehad? De dingen moeten hun loop hebben." "Stil." De deur ging open en Donald kwam binnen. Hij stond hen een ogenblik aan te kijken en vroeg vervolgens: "Waar is ze?" Jane antwoordde: "Ze heeft een toeval gehad en ligt nu te rusten." "Och!" Zijn lach klonk medelijdend. "Heeft ze een toeval gehad en ligt nu te rusten." Hij liep de kamer uit en ze hoorden hem met twee treden tegelijk de trap opgaan; vervolgens hoorden ze hem de trap weer afdalen en werd de deur van de zitkamer geopend. Binnen enkele minuten was hij terug in de keuken. Hij liep langzaam naar het midden van het vertrek, keek van de een naar de ander en zei: "Nu, wat jullie ook van plan zijn, het zal niet opgaan. Ik ga het kind halen, al moet ik de mand aan de wagen vastspijkeren of haar in een bundeltje onder mijn voeten leggen." "Dat zal allemaal niet nodig zijn, ik ga mee." De stem van Matthew klonk rustig en vermoeid; het was alsof iemand zei: vóór alles vrede. Donald draaide zijn hoofd met een ruk om en keek hem aan, voor hij grimmig zei: "Nu, dat is misschien geen kwaad idee. We zouden de nacht kunnen overblijven en ik laad alle spullen die ik wil meenemen in de brik." Hij keek weer naar miss Brigmore en ze sloot haar ogen bij die blik van hem; vervolgens draaide hij zich om en ging naar buiten. Jane haastte zich naar de vestibule en kwam terug met een dikke jas, een sjaal en een pet; toen ze Matthew hielp deze kledingstukken aan te trekken, bleef ze fluisteren: "Wat is het? Vertel het mij, wat is het? Wat voer je in je schild?" Toen hij tot aan zijn ogen stond ingepakt, keek hij haar aan en zei vriendelijk: "Niets moeder, niets; wat zou ik in mijn schild voeren? Ik vraag het u, wat? Gaat u nu maar naar Constance, ze heeft u nodig. Tot ziens." Daarna wendde hij zich tot miss Brigmore en zei: "Kom, miss Brigmore, ga mee." "Kan... kan ik Constance niet een ogenblik spreken?" Hij ging dichtbij haar staan voor hij sprak: "Het is beter als u het niet doet. U ziet haar nog wel. Maak u geen zorgen, u ziet haar nog wel." Ze schudde het hoofd voor ze het liet zinken en ze verliet de keuken als iemand in wie alle hoop is gestorven; zonder een woord tegen Jane te zeggen, liep ze naar de brik. Donald stond ernaast. Hij sprak niet tegen haar, maar wees naar de achterkant en Matthew moest haar helpen instappen. Langzaam bedekte ze haar enkels met haar rok en voor het eerst in haar leven zat ze zonder enig vertoon van waardigheid, terwijl de wagen het erf afratelde en de tocht over de bergen begon. Toen ze hoger kwamen, werd het hoesten van Matthew benauwder, maar Donald wendde slechts één keer het hoofd om naar hem te kijken. Hij merkte op dat meer bloed dan gewoonlijk het linnen bevlekte. Het zou vreemd zijn als hij op deze tocht stierf, dacht hij. Hij wenste hem dood en toch wilde hij niet dat hij stierf. Er was in hem nog altijd iets van zijn vroegere genegenheid overgebleven en soms vroeg hij zich af: waarom moest hij me dat aandoen? Ik had het van iedereen ter wereld kunnen aanvaarden, behalve van hem. Maar deze gevoelens kwamen met steeds langere tussenpozen boven en zijn haat onderdrukte ze spoedig. Ze naderden de smalle bocht in de weg waar de sneeuwpalen boven de rand langs de steile, deels beboste helling verrezen. Op deze plek had Barbara de schrikwekkende kracht van de storm ondervonden, toen deze de bestelwagen over de greppel joeg. De rij palen liep in een boog ongeveer veertien meter omhoog en bij het begin ervan drukte Matthew zijn hand stijf tegen zijn mond en mompelde: "Ik... ik moet overgeven." Donald zei niets, maar reed door. Enkele ogenblikken later herhaalde hij: "Ik... ik moet overgeven. Stop, stop even. Ik... ik moet uitstappen." Zijn lichaam was nu bijna dubbelgevouwen. Het paard had nog een twaalftal stappen gedaan, voor Donald het liet halthouden en Matthew met de linnen lap stijf tegen zijn mond gedrukt, moeizaam uit de wagen stapte, snel naar de kant van de weg liep en zich daar aan een van de palen vastklemde. Terwijl hij zich over het ijzerdraad boog, begon hij over te geven. Miss Brigmore keek een ogenblik naar hem, maar toen ze over de bank schoof met de bedoeling uit te stappen, hield de stem van Donald haar tegen. Hij zei: "Blijf waar je bent." Vervolgens riep hij tegen Matthew: "Kom, kom." Maar Matthew braakte weer en boog zich dieper over het ijzerdraad. Na een korte poos draaide hij zich langzaam om, leunde tegen de paal en stamelde: "Ik... voel me zo ziek." Donald keek naar hem. Er vloeide bloed uit zijn mondhoek, zijn hoofd hing op zijn borst. Donald maakte de hengsels aan de ijzeren rail vast, sprong van de wagen en gleed terwijl hij dit deed, even uit op de bevroren rijp op de grond die nog niet door de zon was beschenen. Toen hij bij Matthew was aangekomen, zei hij op scherpe toon: "Stap achterin en ga liggen." "Ik... ik kan niet." Matthew wendde zich van hem af, boog zich weer over het ijzerdraad en gaf over. Donald boog zich voorover en keek omlaag. Beneden hem ging de bergwand steil omlaag voor de bomen zich uitspreidden. Hij zei bars: "Ga daar weg, dadelijk val je." Op dat ogenblik draaide Matthew zich om en met een snelheid en kracht die onvoorstelbaar waren bij zulk een zwakke man, sloeg hij beide armen om Do-nalds schouders en trok hem naar zich toe. Bijna te laat begreep Donald zijn bedoeling en nu rukte hij aan de armen alsof hij probeerde zich van een wilde kat los te maken, terwijl ze beiden in de lucht tegen het ijzerdraad leken te hangen. De zijkant van Do-nalds lichaam werd er stijf tegenaan gedrukt; hij had nog één voet op de bovenrand van de berm, de andere was dwars tegen de helling geplaatst. Met een vertwijfelde krachtsinspanning stak hij één hand uit om de paal te grijpen en, terwijl hij dat deed, hoorde hij miss Brigmore gillen. Toen werd Matthews lichaam van hem losgetrokken en was hij vrij, maar hij hing nog steeds onder een gevaarlijke hoek boven de afgrond. Terwijl hij zich begon op te trekken, gleed zijn voet van de berijpte grasrand en het gewicht van zijn lichaam maakte dat hij tussen het ijzerdraad en de berm viel en met een hartverscheurende angstkreet schoot hij door de lucht. Toen hij de grond raakte, rolde hij machteloos omlaag en stuitte hij als een speelgoedbal van de ene boomstam naar de andere... Ze lagen op de berm waar ze waren neergevallen, miss Brigmore languit, met één hand omklemde ze nog steeds het wagenwiel, terwijl de andere Matthews overjas vasthield. Ze kwam op haar knieën overeind en trok hem weg van de rand van de afgrond en toen ze hem omdraaide, dacht ze dat hij al dood was, want de gedeelten van zijn gezicht die niet met bloed overdekt waren, waren lijkwit. "O, Matthew! Matthew!" Ze hief zijn hoofd van de grond en hij opende zijn ogen en keek haar aan. Toen bewogen zijn lippen langzaam en zei hij: "U had me moeten laten begaan." Ze drukte zijn hoofd tegen het hare, wiegde hem een ogenblik en fluisterde toen: "Probeer op te staan. Probeer op te staan." Ze sleepte hem half en droeg hem half naar de achterzijde van de brik en trok hem op tot hij ineengedoken op de vloer lag. Voor ze op de bok stapte om de teugels ter hand te nemen, deed ze enkele aarzelende stappen in de richting van de berm en keek omlaag. Ver, ver beneden haar lag een donker voorwerp, maar het kon ook een boomstronk of iets anders zijn. Als het Donald was, leefde hij misschien nog. Ze dreef het paard omhoog tot waar de weg zich verbreedde en nadat ze het dier had laten keren, reed ze terug naar de boerderij. Het was vijf uur later toen de mannen Donald van de platte kar tilden en naar de keuken van de boerderij droegen, waar ze hem op de houten bank naast het fornuis legden. Miss Brigmore, Constance en Jane stonden samen bij het aanrecht; het leek of ze elkaar omstrengeld hielden, zo dicht bijeen waren hun lichamen. Matthew lag achterover in de houten stoel bij de keukentafel. Als zijn ogen niet wijdopen waren geweest en zich hadden bewogen, had men hem ook voor dood kunnen houden, zodanig was de aanblik en de kleur van zijn huid. Gevieren keken ze naar de mannen toen dezen hun ruggen strekten nadat ze Donald hadden neergelegd, maar geen van hen sprak of bewoog zich. Het was Willy Nesbitt uit Allendale, een man die veel winterse reddingsexpedities had meegemaakt, die de stilte verbrak. Terwijl hij naar Constance keek, zei hij: "Hij heeft hard voor zijn leven gevochten; hij had al tweemaal dood moeten zijn, maar hij heeft ervoor gevochten in leven te blijven. Ik heb een paar keer gedacht dat hij was bezweken, maar zelfs nu ademt hij nog." De ogen van de man leken Constance uit de bescherming van miss Brigmore en Jane weg te trekken en als een slaapwandelaarster liep ze rond het uiteinde van de tafel, langs Matthew naar de bank, waar ze op Donald neerkeek. Hij zag er verwrongen uit. Alles aan hem leek verwrongen. Zijn gezicht was gehavend en vormloos opgezwollen, alles behalve zijn ogen die wijd open stonden. Zijn ogen waren altijd donker geweest, zwart als hij zijn gevoelens de vrije loop liet, maar nu waren ze als stukken git waarop een rood licht speelde. De uitdrukking erin trof haar met een kracht die bijna lichamelijk was, want ze deinsde ervoor terug. Ze strekte zelfs haar armen uit als om zichzelf te beschermen en toen gaf ze een gil, omdat de kracht haar scheen vast te grijpen en omlaag te trekken. Toen ze flauwviel, raakte de hele kamer in rep en roer. Ze kwam bij en lag op de mat voor het haardvuur, terwijl miss Brigmore naast haar knielde. Donald lag niet langer op de bank; onder toezicht van Jane hadden de mannen hem naar de voorkamer gedragen. Miss Brigmore streek het vochtige haar van Constances voorhoofd en fluisterde: "Rustig maar, liefje, het is goed, hij is weg." Constances borst zwoegde alsof ze tegen een heuvel was opgedraafd. Ze hoefde niet te horen dat hij dood was, ze wist het, want met die laatste blik had hij geprobeerd haar met zich mee te nemen. Zijn geestkracht, de felheid van zijn haat, de mislukking van zijn leven hadden alle in die laatste blik gelegen en hij was in leven gebleven om haar ermee aan te kijken. Als ooit een mens de dood van een ander had gewenst, dan had hij dat nu gedaan en toen ze in de donkere diepte was weggegleden, had ze gedacht dat hij was geslaagd. Toen ze opstond, hielp miss Brigmore haar overeind en zei: "Blijf een poosje rustig zitten, ga rustig zitten." Matthew zat nog steeds in dezelfde houding in de stoel. Het leek of hij zich niet had bewogen en toen ze naar hem keek en zachtjes jammerend: "O, Matthew! Matthew!" zei, antwoordde hij met een toonloze stem: "Het is goed, het is allemaal voorbij." Constance leunde met haar hoofd tegen de hoge rugleuning van de stoel en sloot haar ogen. Het mocht voorbij zijn, maar het was niet goed en het zou misschien nooit goed zijn. Matthew had Donald vermoord, even zeker als hij een mes tussen zijn ribben had gestoken, maar zij was de schuldige. Ze had toen hij in de wagen stapte om over de bergen te gaan, geweten dat hij niet meeging om Barbara's kind te halen, maar om Donald om het leven te brengen en zijn moeder had het ook geweten... Toch had er op de een of andere wijze een einde aan Donalds leven moeten komen, want ze had deze wijze van leven niet veel langer kunnen verdragen. Donald was niet goed bij zijn verstand geweest, zijn naijver had hem gek gemaakt... Maar was dat ook niet haar schuld? O, God! God! Het zou haar op dit ogenblik onverschillig zijn geweest als hij haar had meegenomen, want dan zou ze niet het vooruitzicht hebben gehad met dit schuldgevoel te moeten leven. Ze opende haar ogen en keek naar Anna die opnieuw over haar voorhoofd streek. Hier was iets waarvoor ze dankbaar kon zijn: de toekomst van Anna, hoe lang of kort die ook mocht zijn, was verzekerd en Barbara's kind zou niet in haat worden grootgebracht. En dat gold ook voor haar eigen toekomst. Ze haalde diep adem. Er zou uit deze daad toch nog iets goeds voortkomen, behalve haar eigen bevrijding. Dit was de manier waarop ze verder zou moeten denken. Matthew bewoog zich nu in zijn stoel en mompelde: "Roep mijn moeder," en toen Constance opstond om te gaan, zei miss Brigmore: "Ik ga wel, blijf rustig zitten." Constance gehoorzaamde en zij en Matthew keken elkaar aan, tot hij zijn ogen sloot, niet bestand tegen de pijn die haar aanblik hem altijd deed... Miss Brigmore ging van de keuken naar de zitkamer, waar Wai-tes vrouw, Daisy, bezig was Jane te helpen bij het afleggen van haar zoon. Donald lag op de tafel, want de trap was voor de mannen te smal geweest om hem naar boven te dragen. De beide vrouwen hadden hem ontkleed tot op zijn lange broek en Daisy maakte juist de knopen van de broek die bij de heupen rood was gekleurd los en riep uit: "God Allemachtig! Zo aan je eind komen. Heeft u ooit zoiets gezien? Och, die arme man, die arme man. En ere die ere toekomt, wat hij verder ook heeft gedaan, hij gaf ons een dak boven het hoofd toen niemand anders het wilde doen. En nu dit. O, lieve God. Een mens begrijpt de dingen niet meer." Miss Brigmore wendde haar blik af van het nu deels naakte lichaam, want ze had eveneens het gevoel dat ze op het punt stond flauw te vallen. Ze tikte Jane op haar schouder en zei zacht: "Matthew vraagt naar je." Jane knikte, maar ze draaide zich niet om om haar te volgen of aan te kijken; haar blik bleef op het gezicht van haar zoon gericht. Hij was er niet meer, hij was dood, ze waren van hem verlost, ze waren vrij en ze was blij. Maar waarom dan die pijn in haar? Ze had hem nooit gewild. Toen ze hem droeg, had ze hem niet gewild en toen hij geboren was, had ze hem niet gewild, want ze had hem gezien als iets dat haar was opgedrongen - dat in haar was gelegd en vanaf zijn eerste ademtocht had hij onmin met zich meegebracht. Hij, op zijn beurt, had haar nooit gemogen, haar zelfs gehaat. Toch voelde ze een alles overweldigend medelijden met hem, alsof ze een dierbaar iemand had verloren. Ze kon het niet begrijpen. Als het Matthew was geweest, had ze het kunnen begrijpen. En ze zou dit weldra weer voelen, want Matthew zou nu niet lang meer leven. Wat zou er met Matthew gebeuren als hij stierf? Zou hij voor Gods gericht worden geleid? Zijn vader had haar met het Goede Boek vertrouwd gemaakt, dus moest ze wel in Gods gericht geloven, maar de goede God zou zeker met alles rekening houden. Zeker voelde ze zich niet, want Hij was soms een geducht God. Haar arme Matthew! Haar arme Matthew! En Donald? Op dit ogenblik kon ze, zo niet "mijn arme Donald" tenminste "arme Donald" zeggen, want hij was nooit van haar geweest, noch zij van hem, maar ja, ze kon "arme Donald" zeggen. Ze wendde haar droge ogen naar Daisy Waite en zei: "Ik ben over een minuutje terug." "Maak u niet bezorgd, missis, maak u niet bezorgd, ik red me wel. Hij is de eerste niet en hij zal de laatste niet zijn die ik heb afgelegd." Miss Brigmore nam Janes arm en nam haar mee uit de kamer, maar ze gingen niet onmiddellijk naar de keuken. In de schemerige vestibule draaiden ze zich instinctmatig om en keken elkaar recht in de ogen. Geen van beiden sprak een woord, maar hun handen omklemden elkaar een ogenblik voor ze naar de keuken doorliepen. Toen Jane naast de stoel van Matthew stond, zei hij: "Ik wil naar bed, moeder," en ze antwoordde: "Kom maar, jongen!" Ze hielp hem behoedzaam overeind en leidde hem met haar arm om hem heengeslagen het vertrek uit. Constance had zich niet bewogen en miss Brigmore liep nu naar haar toe, boog zich over haar heen en zei zacht: "Probeer er niet meer aan te denken, wat gebeurd is, is gebeurd. Het... het moest zo wel lopen, jij kon zo niet verder leven; er zou toch iets zijn gebeurd, misschien iets verschrikkelijkers." "Maar... maar wat zal er met Matthew gebeuren?" "Met Matthew zal niets gebeuren. Ik heb je al gezegd dat ik van plan ben van alles een verklaring te geven zoals ik het heb gezien en met Matthew zal niets gebeuren." "O, Anna!" Constance sprong op en haar handen tastten naar haar hals. Ze leek op het punt te stikken, tot de tranen die uit haar ogen stroomden, de druk verlichtten. Miss Brigmore sloeg haar armen stevig om haar heen en ze wankelden beiden of ze dronken waren. Toen de krampachtige aanval voorbij was, fluisterde miss Brigmore, terwijl haar eigen gezicht haar ontreddering toonde: "Kom, kom, lieverd. Je moet het vergeten, het hele verleden, alles, alles. Dank God dat je bent gered en je bent nog steeds jong en mooi. Je hebt nog een leven voor je, dat zul je zien. Je hebt nog een heel leven voor je." En hierop maakte Constance een diep ontkennend geluid. Bij het onderzoek een week later legde miss Brigmore de lijkschouwer precies uit wat er was gebeurd. Mr. Matthew Radlet die aan tering leed, had een aanval van benauwdheid gekregen en was naar de kant van de weg gegaan om over te geven. Zijn broer Donald was hem te hulp geschoten. Ze kon niet verklaren hoe het precies was gebeurd, want ze had op dat ogenblik achter in de brik gezeten, maar ze veronderstelde dat hij op de berijpte rand van de weg moest zijn uitgegleden; het had de vorige nacht hard gevroren; ze wist alleen maar dat mr. Matthew Radlet een poging had gedaan zijn broer vast te grijpen, maar zonder succes. Het was een vreselijke tragedie, dat zei iedereen, want Donald Radlet was de meest vooraanstaande boer in de streek. Ze zeiden dit hardop, maar onder elkaar in de pronkkamers en in de hoekjes van een herberg herinnerden ze elkaar eraan dat hij ten slotte een Mallen was en had er ooit iemand gehoord van een Mallen die in zijn bed was gestorven?