.1.

November en december 1862 waren moeilijke maanden geweest. Miss Brigmore had een ernstige kou gevat, toen ze in een bijtende wind op de vrachtwagen had gezeten toen die de tocht over de bergen maakte tussen het huis en de boerderij. Het jonggetrouwde stel was slechts éénmaal op bezoek geweest en toen had ze nauwelijks de kans gekregen om met Constance een woord onder vier ogen te wisselen, want die man had als een havik boven hen gehangen. Maar tijdens het korte gesprek had ze genoeg gehoord om te begrijpen dat het leven overdag draaglijk was, maar dat het 's nachts een speciaal soort vagevuur werd, omdat Donald op de hoogte was van haar misstap; blijkbaar had hij het vanaf hun eerste huwelijksnacht geweten. Constance had haar aangestaard, terwijl ze op een duidelijke toelichting wachtte en had haar misschien kunnen bevredigen als ze niet door Donald waren gestoord. Na dat bezoek had miss Brigmore zichzelf herhaaldelijk verweten dat ze een zeer belangrijk onderdeel van de opvoeding van de meisjes had verwaarloosd, maar tegelijk had ze zichzelf verontschuldigd: had ze hen onder enigerlei omstandigheden moeten uitleggen dat ze slechts één maal maagd waren? Toen het weer begon om te slaan en geen verder bezoek van de boerderij kwam, had Thomas gezegd: "Ik heb het gevoel, weet je, dat daarginds niet alles in orde is; waarom komt hij niet zoals hij placht te doen? Verleden jaar om deze tijd kon geen regen, hagel of sneeuw hem weerhouden, behalve wanneer de wegen volkomen onbegaanbaar waren en dat zal spoedig weer het geval zijn. Als het mezelf en die mensen daar - hij bedoelde Jane en Michael - niet in verlegenheid zou brengen, bestelde ik een rijtuig en ging ik erheen." Toen hij was uitgesproken, had hij haar aangekeken en vervolgens op haar antwoord gewacht dat, naar ze wist, had moeten luiden: "En waar denk je dat het geld vandaan komt om jou een rijtuig te verschaffen?" Maar hetgeen ze zei, was: "Ik zal zelf gaan; de bestelwagen blijft nog een poos rijden." En zo gebeurde het dat op een dag toen zes lagen kleding geen bescherming boden tegen de ijskoude wind, ze over de bergen naar de boerderij ging en daar had ze, bij de aanblik van haar geliefde Constance, haar gezicht in haar handen willen verbergen om te huilen. Drie maanden huwelijk hadden haar bijna twee keer zoveel jaren ouder gemaakt. Er was geen vonkje vreugde in haar overgebleven; ja, de moeder die naar de mening van miss Brigmore ongeveer van haar eigen leeftijd was, bleek veel levenslustiger te zijn dan de jonge vrouw. Slechts één troost bracht ze over de bergen mee. De moeder was vriendelijk voor Constance. Blijkbaar mocht ze haar graag en was ze blij dat ze op de boerderij woonde. Het weinige dat ze van de vader zag, stond haar eveneens aan. Hij had haar heel hartelijk begroet. Maar ze had het vrijwel onmogelijk gevonden naar Matthew te kijken en nog minder om sympathie voor hem te voelen, zoals hij daar in dekens gewikkeld naast het laaiende haardvuur zat. Ja, toen hun blikken elkaar ontmoetten, wist ze dat er geen geheim tussen hen bestond. Hetgeen ze eveneens vreemd had gevonden, was dat Constance niet meer alleen met haar wilde zijn. Ze had niet voorgesteld haar mee naar haar kamer te nemen en toen Jane vroeg: "Wil je miss Brigmore het hele bedrijf niet eens laten zien? Toe maar, pak je goed in, het zal je goed doen als je eens buiten komt," had ze geantwoord: "Kunt u de tijd missen om ook mee te gaan; u kunt de dingen beter uitleggen dan ik?" Ze had haar hoofd in de richting van miss Brigmore gewend, maar haar niet rechtstreeks aangekeken, toen ze besloot: "Voor mij is dit allemaal nog nieuw, begrijp je?" In feite had miss Brigmore het gevoel dat deze Constance een volslagen vreemde voor haar was; het was of de oude Constance nooit had bestaan, haar geest was gebroken. Dit was niet geheel en al onverwacht, want ze had gedacht dat het zou kunnen gebeuren. Niettemin had ze verwacht dat het een jaar in beslag zou nemen, maar Donald had de verandering in de loop van enkele weken tot stand gebracht. Toen ze eindelijk terug was in haar huis, was ze koud tot op haar botten; zelfs haar geest leek verkleumd en ze had de waarheid niet geheel en al voor hen verborgen gehouden, toen ze vroegen hoe ze Constance had aangetroffen. 'Ze is veranderd," had ze gezegd. "Veranderd?" had Thomas gevraagd. "Veranderd, wat bedoel je?" 'Ze is rustiger, gedweeër." "Connie gedwee? Dat geloof ik nooit, ik zal het eerst moeten zien. Wanneer komt ze hierheen?" "Ik... ik denk niet dat ze voorlopig zal komen; ze heeft een erg moeilijke tijd gehad met ziekte en zo." "O. O." Thomas was hoofdschuddend van zijn stoel opgestaan. Hij had zich omgedraaid, haar aangekeken en gezegd: "Ik wil je wel vertellen dat ik haar mis, ik mis haar gebabbel. Zal ik je iets zeggen?" Hij had zijn hoofd naar voren gestoken. "Ik heb gemerkt dat ik nauwelijks heb gelachen sinds ze weg is. Vreemd, hè? Barbara is anders, te rustig. Met Constance kun je altijd lachen." "Nee, nee, het is niet vreemd," had ze op effen toon geantwoord. "Zoals je zegt, is Barbara bezadigd en ik kan niet beweren dat er kanten aan mijn persoonlijkheid zijn die de lachlust opwekken." Bij deze woorden wierp hij zijn hoofd in de nek en liet een luide lach horen, alvorens hij zei: "Ik neem het allemaal terug. Ik neem het allemaal terug, want er zijn ogenblikken, mijn dierbare Anna, waarop je heel grappig bent." "Dank je." "O" - hij maakte een handbeweging, terwijl hij nog steeds grinnikend de deur uitging. Barbara had gevraagd: "Hoe vond je haar?" en ze had wederom geantwoord: "Erg veranderd." "Is ze niet gelukkig?" Ze had Barbara aangestaard. Zou het haar, zoals de menselijke natuur nu eenmaal was, gelukkig maken als ze wist dat haar zuster ongelukkig was? Ze wist het niet. Barbara vroeg nu: "Voelt ze zich er nog niet thuis?" en hierop had ze geantwoord: "Ja, ze begint zich thuis te voelen. Maar wat geluk betreft, nee, ik zou liegen als ik zei dat ze gelukkig was." "Waarom is ze dan met hem getrouwd?" Er klonk verbittering in haar stem en miss Brigmore antwoordde: "Er was een reden, een bijzondere reden. Ze was van gedachten veranderd en wilde niet trouwen. Ja" - ze knikte bij de verbaasde blik van Barbara - "en toen gebeurde er iets en was ze gedwongen met hem te trouwen." Barbara's magere gezicht vertoonde diepe groeven van afschuw toen ze fluisterde: "Had ze zich misdragen?" "Ja." Miss Brigmore knikte. Ze had gedurende deze laatste minuten het besluit genomen Barbara de waarheid te zeggen. Of ze medegevoel zou kunnen tonen of zelfs maar begrip opbrengen, wist ze niet, maar ze voelde zich gedrongen haar de werkelijke reden te vertellen waarom haar zuster met Donald Radlet was getrouwd en dus herhaalde ze: "Ja, ze had zich misdragen... maar niet met Donald." "Niet met...?" Barbara's mond viel van verbazing open. "Het gebeurde tijdens het onweer, toen Matthew haar naar de boerderij bracht. Je weet hoe bang ze tijdens een onweer wordt. Ze zochten beschutting in een verlaten huis boven op de bergen. Hij troostte haar en zo gebeurde het. Hij zei tegen haar dat hij even lang van haar had gehouden als Donald en ze besefte op dat ogenblik dat zij ook van hem hield. Uit het weinige dat ze me heeft verteld, heb ik begrepen dat ze hem heeft gesmeekt haar te trouwen, maar om begrijpelijke redenen kon of wilde hij niet. Ik denk dat de voornaamste reden was dat hij bang was voor Donald en voor wat met hem zou kunnen gebeuren als de waarheid aan het licht kwam." Barbara stond met beide handen stijf tegen de onderkant van haar gezicht gedrukt; na enige tijd fluisterde ze: "En Donald, weet... weet hij het?" "Ja en nee. Hij weet dat ze niet bij hem is gekomen zoals bij een bruid het geval moest zijn, maar... maar hij weet niet wie verantwoordelijk was." "O, grote God! Grote God!" Terwijl Barbara nog steeds haar gezicht vasthield, ijsbeerde ze door de kamer en zei toen tot grote verbazing van miss Brigmore met diep gevoel: "Arme Connie! Arme Connie!" En ze had dit onderschreven en gezegd: "Ja, inderdaad, Barbara, arme Connie." Toen had miss Brigmore op de dag na haar bezoek aan de boerderij een verkoudheid gekregen, die ze als een gewone neusverkoud-heid had behandeld, maar toen ze op de derde dag koorts kreeg, heerste er grote ontsteltenis in het huis. De week daarop ontstond uit de verkoudheid een longontsteking en maakte de dokter vier dagen lang een rit van tien kilometer en waren ze allen door schrik bevangen. Wat zou hij met zijn leven moeten beginnen, als hij Anna verloor, vroeg Thomas zich af. En wat, vroeg Barbara zich af, zou er van haar worden als ze Anna verloor? Ze zou achterblijven met oom en met Mary, oom die alleen aan zijn maag dacht en Mary die haar toen ze nog een kind was een geweldig iemand had geleken, maar die ze nu zag als een trouwe, maar heel alledaagse, zelfs onwetende vrouw. Hetgeen ze nu meer dan iets anders nodig had, was geestelijk verkeer en dus viel ze iedere avond, of wanneer ze zich maar tijd gunde om te rusten, op haar knieën en smeekte ze God Anna te sparen. En ook Mary - terwijl ze heen en weer rende tussen koken, schoonmaken, wassen en strijken en steenkool naar boven sjouwen om te zorgen dat de kamer vierentwintig uur per dag op een gelijkmatige temperatuur werd gehouden - ook Mary had zich afgevraagd wat ze moest beginnen als er iets met de miss gebeurde. Er was een tijd geweest waarin ze miss Brigmore niet mocht en geen goed woord voor haar had gehad, maar dat was vele jaren geleden. Sinds ze allen in dit huis waren komen wonen, was ze haar niet alleen gaan beschouwen als een vrouw met een grote ontwikkeling, maar ook als een soort wonderdoenster. Als iets verkeerd ging, maakte miss Brigmore het in orde; bovendien wist ze hoe ze met geld moest omspringen, ze wist er twee keer zoveel mee te doen als een ander. Ze snauwde nu ook nooit meer tegen haar, zoals ze had gedaan in die dagen, lang geleden, in de vertrekken van de kinderen. Ze was heus niet gul met haar loftuitingen, maar je wist altijd als ze tevreden was. "Dat heb je goed gedaan, Mary," zei ze dan. "Ik geloof niet dat je ooit een betere pastei hebt gebakken, Mary," zei ze dan. De enige gelegenheden waarbij ze enig ongenoegen toonde, was als ze zo dwaas was om meer dan drie glazen van haar tante Sarahs brouwsel op haar vrije dagen te drinken, want als ze dan terugkwam, kon ze haar tong niet in bedwang houden of nalaten te giechelen. De meisjes lachten dan om en met haar, maar miss Brigmore niet. En de volgende ochtend volgde dan steeds het standje. Ze bracht vaak een fles mee. Ze had die wel eens in haar kamer verborgen gehouden, maar nu was ze voorzichtiger. Nu verstopte ze de fles in een konijnehol achter de heg - je kon het hol van deze kant niet zien en ze hoefde alleen maar op haar knieën te gaan liggen, haar hand door de heg te steken en de fles eruit te trekken. In het algemeen wachtte ze tot het donker was en allen naar bed waren gegaan en even voor ze het huis afsloot, glipte ze dan de tuin in om een slokje te nemen. Het was op koude avonden een grote troost, de fles van haar tante Sarah. Eens, toen ze meer dan drie slokken had genomen en miss Brig-more haar had betrapt, had ze bijna tegen haar gezegd: "Nu, ik heb de meester niet om me warm te houden, wel?" O, ze was blij dat ze er dat niet had uitgeflapt, ze zou het zichzelf nooit hebben vergeven. En ze wist dat als het miss Brigmore op dit ogenblik zou helpen, ze haar zou beloven haar hele leven nooit meer een druppel aan te raken. Maar alles wat ze kon doen, was God te vragen ervoor te zorgen. En God zorgde ervoor, maar nam er zijn tijd voor. Miss Brigmore overleefde de longontsteking, maar ze hield er een infectie uit over waaraan de dokter geen naam kon geven maar die, zei hij, in de loop van de tijd zou genezen. De infectie had als gevolg dat miss Brigmore niet in staat was haar voedsel op te nemen. Binnen een half uur na het eten gaven haar ingewanden het voedsel weer terug. Geduld, zei de dokter, geduld. Hij had meer van die gevallen gezien. Het kon twee, vier of zes maanden duren, maar zou genezen. Miss Brigmore leed nu vier maanden aan de infectie. Ze was niet helemaal bedlegerig, maar was nog steeds niet bij machte iets anders te doen als in een stoel bij het raam te zitten, nabij genoeg om de weg te zien, maar voldoende ver weg om uit de tocht te blijven. .. Het was nu een dag in maart 1863; de hemel was hoog en helder blauw. De sneeuw was verdwenen, behalve van de bergtoppen. Als je je verbeelding de vrije loop gaf, kon je zien dat de lente in aantocht was. Dat zei Barbara tenminste toen ze in de kamer bezig was. "Over twee weken, op z'n hoogst drie," zei ze, "zijn de bloembollen uit en de lijsterbessen ook... en met de bestelwagen van morgen zullen we wel een brief van Constance krijgen. Ik moet er vanavond een schrijven om voor de besteller gereed te hebben. Denk je dat jij een briefje aan haar kunt schrijven, Anna?" "Ja, ja, natuurlijk zal ik een briefje schrijven." De stem van miss Brigmore klonk verstrooid. "Tussen twee haakjes, wie is die vrouw die buiten met je oom staat te praten?" Barbara liep naar het raam, keek over de tuin heen en zei: "O, ik heb gehoord dat haar naam Moorhead is, mrs. Moorhead. Mary spreekt over haar als over die Aggie Moorhead. Ze komt ergens uit de buurt van Studdon; ik heb begrepen dat ze dagelijks voor het grove werk naar de Hall komt. Mary zegt dat ze zes van die vrouwen in dienst hebben om het huis op te knappen voor de staf komt, maar zoals ze zegt, en ik ben het met haar eens, zal het zes maanden en geen zes weken vereisen en zoveel tijd hebben ze hun toegestaan om alles schoon te maken." "Waarom praat je oom met haar?" Barbara trok één schouder wat op, terwijl ze zich van het raam afwendde en zei: "Ik veronderstel dat oom niet met haar spreekt, zij spreekt met hem; om nog eens een uitdrukking van Mary te gebruiken, ze is erg loslippig." Ze glimlachte tegen miss Brigmore, maar miss Brigmore keek nog steeds in de richting van de weg en zei: "Je oom lacht." Barbara had zich willen omdraaien, maar ze bleef staan en keek naar miss Brigmore. Anna was jaloers. Zo, zo! Het was vreemd, dacht ze, dat iemand tot op de middelbare leeftijd jaloers kon blijven. Hoe oud was ze nu? Tweeënveertig? Nee, drieënveertig, vierenveertig? Anna sprak nooit over haar leeftijd. Ze zuchtte diep. Ze wenste dat ze ook de veertig was gepasseerd, want dan zou ze alle gevoelens van jaloezie en ontevredenheid - en van verlangen - achter de rug hebben. Ze keek weer uit het raam. De vrouw die Moorhead heette, verwijderde zich. Ze liep nu langs het hek en Barbara zag dat ze een zwierige manier van lopen had of, hetgeen misschien meer toepasselijk was, een ordinaire manier van lopen; ze wiegde met haar heupen. Zoals Mary had gezegd, was het een heel gewoon persoontje, zelfs voor een werkster nog heel erg gewoon... Buiten op de weg dacht Thomas vrijwel hetzelfde. Dat mens liep veerkrachtig; ze zwaaide met haar heupen als een koe met haar uiers. En ze leek op een koe, zoals ze daar liep. Hij had haar in de loop van de laatste weken verscheidene malen gesproken. In feite was zij het die hem had verteld dat zijn voormalig huis nu eindelijk was verkocht. Nadat hij dagenlang door het slechte weer binnenshuis was gehouden, had hij op de weg een luchtje geschept - en op een dag had zij hem slaande gehouden en glimlachend gevraagd: "U bent toch mr. Mallen, nietwaar? Uw oude huis is weer verkocht." Hij had zijn wenkbrauwen opgetrokken en zijn lippen getuit, terwijl hij zei: "Zo! Is dat zo?" "Ze zeggen dat het is gekocht door een man uit Manchester." "Uit Manchester? Nu, als hij daarvandaan komt, zal hij hier niet lang blijven." "Ze zeggen dat hij in deze buurt is geboren, althans zijn grootouders. Bensham noemden ze hem. Hij betaalt goed; een shilling per dag en de kost." Ze had een uitdagende hoofdbeweging gemaakt. Maar haar familiariteit had hem niet geërgerd; hij was al lang niet meer beledigd als hij niet kreeg wat hem toekwam, want, zoals hij zichzelf zo vaak had afgevraagd, wat kwam hem eigenlijk nog toe? Dus had hij met een lachje gezegd: "Dan heb je geluk." "Ja," had ze geantwoord. "Ja, ik heb altijd geluk. Ik ben nooit iets tekort gekomen. Leven en laten leven, zeg ik maar, en neem het er maar van zolang je kunt, want je bent lang genoeg dood." "Je hebt de juiste levensbeschouwing." "Wat?" "Je hebt volkomen gelijk, je bent lang genoeg dood." "Dat zei ik immers." Ze had hem met ronde, heldere ogen aangekeken en haar lippen waren langzaam vaneen gegaan en hadden haar sterke, witte tanden laten zien en toen die zich op hun beurt openden, had hij gezien hoe haar tong zich in haar mond heen en weer bewoog. Ze had gelachen, terwijl ze het hoofd in de nek wierp, zich met een langzame beweging van hem afgewend en gezegd: "Tot kijk, mister." Hij had een ogenblik lang geen antwoord gegeven, maar toegekeken hoe ze zich vier stappen verwijderde, alvorens hij zei: "Adieu." Ze had omgekeken en hem toegeroepen: "Van hetzelfde!" Hij was glimlachend doorgelopen. Wat een type! "Van hetzelfde," had ze gezegd. Het sloeg nergens op, maar het had vermakelijk en betekenisvol geklonken. Het was geen doetje, maar wat een vitaliteit. God. Wat zou hij graag jonger zijn. Nee, nee - hij schudde zijn hoofd tegen zichzelf - die dagen waren voorbij; dat verleden was dood en sinds lang begraven. Al wat hij nu verlangde, was de tijd die hem nog restte, rustig uit te leven, zodra Anna zichzelf weer was. Ja, dat was het voornaamste, dat Anna weer de oude werd. Toen hij over zijn verleden begon na te denken, moest hij toegeven dat Anna de enige vrouw in zijn leven was die al zijn behoeften had bevredigd, want ze speelde voor hem de rollen van maitresse, echtgenote en moeder... ja en van onderwijzeres, want de afgelopen twaalf jaar had hij veel van haar geleerd en hij besefte dan ook dat hij haar veel was verschuldigd. En hij vroeg zich nu af waarom hij haar niet had getrouwd. Er was niets dat een huwelijk in de weg stond. Diep in zijn hart kende hij het antwoord; hij was bang geweest dat de huwelijksband haar zou veranderen en hij de maitresse en de moeder zou verliezen en alleen de echtgenote en de onderwijzeres zouden overblijven. Van deze situatie had hij bij zijn twee vorige vrouwen ervaring opgedaan, zij waren echtgenoten geweest en verder niets; niet dat hij in zijn eerste huwelijk meer had gewenst. In zijn tweede huwelijk had hij beseft dat hij iets meer nodig had dan een bedgenote, omdat je op ieder uur van de nacht of dag een bedgenote kon oppikken. Liefde had hij de laatste jaren geleerd, had weinig met de behoeften van het lichaam te maken en toch waren de behoeften van het lichaam van dien aard dat ze niet konden worden verwaarloosd. In zijn eigen geval was hij nooit bij machte geweest ze te negeren. Hij was van mening dat vrijgezellen uit een ander hout waren gesneden als de normale man die, zoals hij hem begreep, werd geboren met een honger in zijn bloed van het ogenblik af dat hij de borst in zijn mond voelde. Nu was hij achtenzestig jaar en die honger leefde nog steeds in hem en was de laatste tijd hinderlijk geworden omdat Anna niet sterk genoeg was geweest om hem te bevredigen. Het was maanden geleden sinds hij haar voor de laatste maal had genomen en het zag ernaar uit dat het evenveel maanden zou kunnen duren voor ze in staat was het bed weer met hem te delen. Plotseling was het leven vol ergernissen. Hij bekende zichzelf niet graag dat hij de wekelijkse bezoeken van zijn avontuurlijke zoon miste, hoewel hij bereid was openlijk toe te geven dat hij het gezelschap van Constance miste. Toch had hij dat nooit gezegd waar Barbara bij was, want hij wist dat het haar zou kwetsen en Barbara was een goed meisje. Maar ze was nooit een meisje geweest in de betekenis waarin Constance een meisje was geweest. Ze was evenwel goed en vriendelijk en aan wat zij de afgelopen weken had gedaan, dankte Anna haar leven. Hij moest nog een andere ergernis verdragen en wel door Mary. Mary was een ellendeling. Hij wist al lang dat de wijn die ze bij haar tante dronk, helemaal geen wijn was, maar afkomstig was uit een of andere clandestiene stokerij en hoewel hij eerst een wenk had gegeven er, haar vervolgens openlijk, maar onder vier ogen had gevraagd een fles voor hem mee te brengen, had ze hardnekkig geweigerd. "O, nee!" had ze gezegd, "wat zou miss daarvan zeggen? Miss zou razend zijn." Hij had willen zeggen: "Ik zal razend op jou zijn als je me niet gehoorzaamt", maar de dagen waren voorbij waarin hij zijn enige bediende zo kon toespreken, want hij wist dat hij bij haar in de schuld stond en al sinds jaren.    Er was nog iets anders met Mary dat hij had ontdekt en dat zijn ergernis over haar nog had doen toenemen. Ze kwam niet met lege handen van haar tante terug. Toen hij op een avond, niet lang geleden, naar beneden was gegaan om zijn pijp te stoppen, had hij gezien dat de lamp in de keuken nog brandde en toen hij naar binnen keek, zag hij haar in de schommelstoel bij het fornuis zitten met haar rok tot boven de knieën opgetrokken, terwijl ze haar benen zat te warmen. Haar hoofd hing omlaag en ze zat te dommelen. Naast haar op de tafel stond een leeg glas. Toen hij het van de tafel had opgenomen en eraan had geroken, was ze wakker geworden en had ze geroepen: "O, meester! O, meester!" En hij had langzaam tegen haar geknikt, terwijl hij herhaalde: "O, meester! O, meester! Kom, waar is de fles? Waar heb je die verstopt? Ga hem halen." Ze had gestameld en geprutteld: "O, nee, meester, dat kan ik niet doen. En ik heb niets verstopt. Ik zou geen fles mee naar huis durven nemen, de miss zou boos zijn. Ik was verkouden en ik heb een druppie genomen." "Je hebt ergens een fles, Mary," zei hij langzaam. "Vooruit, waar is die?" Mary had hem een ogenblik aangekeken en wat ze zag was een grote, dikke oude man met hangwangen en sneeuwwit haar, maar met ogen die nog steeds jong waren en een levenslust verrieden die alleen de dood kon uitblussen. Ze begreep heel goed wat het deze eens zo trotse man moest kosten om drank te moeten smeken, want sinds miss Brigmore ziek was geworden, was er niets van dien aard meer uit de stad meegebracht; iedere stuiver was nodig voor de extra steenkool om het huis warm te houden en enkele versnaperingen om de eetlust van de zieke te prikkelen. En dit gebeurde allemaal van een inkomen dat met een kwart was verminderd sinds miss Constance was getrouwd. En daarom had ze gezegd alsof ze tegen iemand van haar eigen soort sprak: "Nu gaat u dan maar zitten. Maar blijf hier, ik ben zo terug." Het duurde vijf minuten voor ze terug was en ze bracht hem een half glas van het spul, dat was alles, meer niet, en het was zo straf en sterk dat het zijn keel leek open te rijten, terwijl het omlaag gleed. Maar het maakte hem slaperig en bezorgde hem een goede nachtrust. En dat was alles wat ze hem ooit wilde geven, zo nu en dan een half glas. Soms ging hij 's avonds laat naar de keuken in de hoop haar daar te vinden bij het warmen van haar benen, maar ze was slim geworden en de anderen waren nauwelijks naar bed als zij haar zolderkamer opzocht. En zo verviel hij in de gewoonte haar, wanneer het maar mogelijk was, in de gaten te houden in een poging erachter te komen waar ze het spul verborgen hield. Hij wist dat het niet in het huis was en hij had de bijgebouwen van de vloer tot de zoldering doorzocht. Hij had een idee dat het ergens in de schuur was. Hij zocht tussen de aardappels, de uien, de wortelen en de rest, zogenaamd om op te ruimen; hij scharrelde rond op zoek naar een gat in de rapenkuil. Er waren ogenblikken waarop zijn lichaam aan zoveel behoeften leed, dat hij haar smeekte: "Vooruit, Mary, vooruit, één drupje maar." En dan zei ze naar v/aarheid: "Meester, het is op. Bij God, het is op en het duurt nog vier dagen voor ik weer een vrije dag heb." Ja, werkelijk, Mary was een ergernis. Maar de laatste vier weken had hij enige afleiding in de dagelijkse sleur gevonden, want toen het mooi weer was geworden, had hij een babbeltje met mrs. Moorhead gehad. Dat ze een slet van 't zuiverste water was, amuseerde hem alleen maar; hij had nooit gedacht dat hij nog eens de kans zou krijgen met iemand van haar soort te praten. Een dergelijke vrouw had een bijzonder soort dialoog, spits, dubbelzinnig en gewaagd. Hij wist dat dit mens en hij één ding gemeen hadden, de behoefte van het lichaam en in haar geval was ze niet kieskeurig wie haar bevredigde. Toen hij jaren geleden in staat was geweest zijn keuze te doen, zou hij ongetwijfeld geen aandacht aan haar hebben besteed, maar nu hij niet in staat was zijn eigen keus te doen, leek ze in zeker opzicht een geschenk van de goden, de berggoden in wier vesting hij was gedwongen zijn dagen te beëindigen. Hij wilde er niet bij stilstaan dat zijn gedachten in enig opzicht een ontrouw jegens Anna inhielden. Anna was een wezen op zichzelf, Anna was een vrouw die 191 zijn leven in haar handen hield, die hem in ieder opzicht voedde; tenminste tot ze ziek was geworden. In elk geval had Anna een sleutel tot zijn gedachten; zij zou het hebben begrepen, want zij had van het begin af geweten wat voor soort man hij was; als hij anders was geweest, als hij was afgeweken van het patroon van de Mallens, dan zou hij om te beginnen nooit naar haar kamer zijn gegaan en natuurlijk begreep ze dit. Zo was hij in de loop van de laatste weken plezier gaan scheppen in de gesprekken met de vrouw Moorhead en wist hij precies waartoe deze leidden. Zijn lichaam was te zwaar om ver te lopen; de afstand over de weg voor deze in de ene richting naar de bergen afboog en in de andere naar de Hall, vormde de grens van zijn dagelijkse lichaamsoefeningen, dus was er van een hol in het heuvelge-bied geen sprake. De enige overdekte plaats die voor zijn doel was geschikt, was de stal of de schuur en beide waren riskant, hoewel in veel mindere mate als het eenmaal donker was, want Barbara en Mary waagden zich niet vaak in het donker naar buiten, behalve wanneer Mary op weg was naar haar fles. Maar waar die fles zich ook bevond, beslist niet in de stal of in de schuur, daarvan had hij zich vergewist. Terwijl hij nu het wiebelende achterwerk in de verte zag verdwijnen, voelde hij hoe zijn bloed sneller ging stromen. Bij God! Als hij haar eenmaal op de grond kreeg, zou hij dat wiegelen er wel uit krijgen. En dat kon hij nu op ieder ogenblik doen. Ze had dat te kennen gegeven door eenvoudig met haar arm haar borsten op te heffen, terwijl ze naar hem keek met een blik die ieder woord verder overbodig maakte. Hij draaide zich om, trok zijn schouders recht, liep terug naar het huis en vond het volkomen normaal dat hij onmiddellijk naar boven ging om Anna op te zoeken. "Ha! Ha, daar ben je dan!" Hij stormde de kamer bijna binnen. "Het is prachtig weer; jammer dat jij niet mee naar buiten kon!" "Heeft je wandeling je goed gedaan?" "Ja en nee. Je weet dat ik niet van wandelen houd, maar de lucht was pittig; zuivert je longen, om zo te zeggen." "Wie is die vrouw met wie je hebt staan praten?" Hij keek haar aan. "O. O, die. Heb je ons gezien? O, dat is een van die sletten die de Hall schoonmaken; ze zegt dat het er een ware zwijnestal is." "Maar ik heb gehoord dat de nieuwe mensen er binnenkort al intrekken." "Ja, ja, dat is zo. Nu," - hij knikte tegen haar en zei langzaam: "Ze zei dat het een echte zwijnestal was, toen ze er de eerste maal kwam." Hij liep naar het raam en keek naar buiten en het was een ogenblik stil tot hij zei: "Het is vreemd, weet je, Anna, maar het doet me geen pijn nu ik weet dat daar weer iemand gaat wonen; ik geloof zelfs dat ik het prettig vind. Het was naargeestig het huis zo te zien vervallen. Het is het soort huis dat om mensen vraagt. Sommige huizen doen dat niet; ze schijnen van het begin af een soort zelfgenoegzaamheid te bezitten, maar High Banks heeft dat nooit gehad; het was een bastaard van een huis, een kruising van verschillende perioden, met geen voorkeur in een bepaalde richting, dus had het mensen nodig om gezellig te zijn." "Je praat heel erg dichterlijk, Thomas." Hij wendde zich met een glunder gezicht naar haar toe. "Dichterlijk? Praat ik dichterlijk? Dat is een compliment van een onderwijzeres." Hij bukte zich, drukte zijn lippen op haar voorhoofd en streek met zijn wijsvinger door haar haren. Terwijl ze naar hem opkeek, greep ze zijn hand, drukte die tegen haar wang en fluisterde: "Ik zal spoedig weer de oude zijn, heb geduld." Hij ging tegenover haar zitten, nadat hij vlug een stoel had bijgeschoven. "Geduld? Geduld hebben? Wat bedoel je? Ik ben nooit ongeduldig met jou geweest." "Dat weet ik, lieverd, dat weet ik." Ze boog haar hoofd. "Maar je hebt troost nodig en ik ben nu niet in staat je die te geven." "Onzin! Onzin!" Hij schoof de stoel terug en stond weer op; zijn stem klonk streng, zelfs boos. "Wat heeft je op zulke ideeën gebracht. Heb ik je niet gezegd" - hij boog zich nu over haar heen - "heb ik je niet'gezegd dat jij de enige persoon bent om wie ik in mijn leven werkelijk heb gegeven? God allemachtig, vrouw, heb ik je dat in de loop van de laatste jaren niet duizendmaal gezegd! Troost." Zijn stem werd plotseling zacht en fluisterend: "O, Anna, jij bent alle troost die ik nodig heb, alle troost waarom ik vraag." Toen ze opnieuw zijn hand naar haar wang bracht, zei hij hartelijk: "Nog een week; geef jezelf nog een week en je zult in je beste spullen de trap afgaan en ik zal zorgen dat er een rijtuig voor de deur staat en dan rijden we naar Hexham. Kom, kom, geen tegenwerpingen." Hij bewoog zijn hand voor haar gezicht. "En vraag niet waar het geld vandaan komt. Ik heb al iets bedacht om die tocht te betalen. We zullen die drie eerste edities meenemen. Als Barbara gelijk heeft, zijn ze twintig, dertig pond waard... Misschien meer, in ieder geval ben ik er zeker van dat we er ons uitstapje van kunnen betalen. Nu, wat zeg je daarvan?" "Ik zeg dat het een geweldige traktatie zal zijn, Thomas, ik zal het heerlijk vinden. En het was heel lief van je een middel te bedenken om het uit te voeren." Hij stond met zijwaarts gebogen hoofd en een zachte glimlach op zijn gezicht naar haar te kijken en zei: "Weet je, Anna. Jij bent twee verschillende wezens: miss Brigmore die overdag spreekt als een boek en Anna, de aanbiddelijke vrouw van de nacht; maar ik houd van jullie beiden... Goed, goed, je bloost. Bloos maar, je bent mooi als je bloost." Hij bewoog schalks zijn vinger, terwijl hij achteruit liep, daarna draaide hij zich om en verliet de kamer. Thomas was werkelijk van plan zijn Anna op een uitstapje mee te nemen, zoals hij ook werkelijk van plan was zich met vrouw Moorhead goed te amuseren als ze naar de schuur of stal kon komen. De volgende dag bracht de bestelwagen hem een brief van Constance die hem de gelegenheid bood althans één plan te verwezenlijken.