.3.

"Luister eens, jongen, wat wil je voor de duivel, dat je me op zo'n onmenselijk uur wakker maakt?" Thomas Mallen draaide zich in bed om en trok vervolgens zijn slaapmuts van zijn achterhoofd tot aan zijn wenkbrauwen, terwijl hij zijn doffe ogen naar de klok opsloeg. "Tien minuten voor zeven. God allemachtig! Wat is er met je aan de hand?" "Ik moet met u spreken, vader." Dick Mallen hees zich op de rand van het hemelbed en zei, terwijl hij zich vooroverboog, met een gespannen fluisterstem: "Ik zit in de knoei. Ik... ik moet dadelijk tweeduizend pond hebben. Het is uiterst noodzakelijk dat ik dadelijk tweeduizend pond krijg." "O!" Thomas liet zich met een plof in de hoge, zachte kussens terugvallen, stak zijn armen naar de zoldering omhoog en zwaaide met zijn handen, terwijl hij zei: "Het is uiterst noodzakelijk dat hij dadelijk tweeduizend pond krijgt." Vervolgens draaide hij zich op zijn zij, nam zijn zoon scherp op en vroeg op nuchtere toon: "Wat is er met je aan de hand? Wat is er gebeurd?" "Ik heb verloren." "Maar je verliest altijd." "Dat is niet waar." "Nu, wat ik bedoel is, je hebt al eens eerder verloren en toen was het niet... uiterst noodzakelijk dat je dadelijk tweeduizend pond kreeg." Hij wierp weer een blik op de klok. "'s Morgens tien voor zeven en vraagt tweeduizend pond. Daar schuilt meer achter." Hij ging nu klaarwakker, recht overeind zitten en staarde zijn zoon aan. "Voor de dag ermee." "Ik heb een fout begaan." "Wat heb je?" "Ik zei dat ik een fout heb begaan." "Je bedoelt dat je vals hebt gespeeld?" "Nee, ik zeg toch..." "Je hebt natuurlijk vals gespeeld! Tegen kerels als Lennox en Weir heb jij het lef vals te spelen. Je moet gek zijn." "Ik... ik heb niet vals gespeeld; er was een kleine fout." "Luister. Luister." Thomas schudde dreigend zijn vuist tegen hem. "Ik ben een oude rot, probeer niet mij iets wijs te maken, jongen. Als jij onmiddellijk tweeduizend pond moet hebben, heb je vals gespeeld. Wie zit je op de hielen?" "Weir." "Natuurlijk, die bastaard!... Nu, wat is het alternatief?" Dick het het hoofd hangen. "Hij zal me in de stad onmogelijk maken. .. en trouwens overal elders." "Heeft hij enig bewijs?" "Lennox zal het bevestigen." "Allemachtig, jongen, je zoekt je vrienden wel uit. Hoeveel ben je hun alles bijeen schuldig?" "Vier, vierduizend. Maar Lennox kan wachten." "Ze zullen, verdraaid nog aan toe, beiden moeten wachten. Ga opzij en laat mij opstaan; ik zal hen wel onderhanden nemen." "Nee! Nee, dat doet u niet." Dick legde zijn handen op de schouders van zijn vader en duwde hem terug. "Help me hieruit en ik beloof u dat het de laatste keer zal zijn. Bij God, dat beloof ik." "Dat heb ik al eerder gehoord. Neem je handen van me weg." De toon was dreigend en toen zijn zoon zijn greep niet losliet, ging Thomas langzaam overeind zitten, stak zijn voeten over de zijkant van het hoge bed, bleef een ogenblik zo zitten, hield zijn gezicht in zijn hand, terwijl hij met zijn duim de ene wang en met zijn vingers de andere wang indrukte, voor hij ernstig zei: "En nu zal ik je eens wat vertellen. Ik heb het enige tijd voor je verborgen gehouden, omdat ik jouw plezier niet wilde bederven en wilde dat Bessie getrouwd was, maar ik zit ook tot aan mijn nek in de zorgen. Op dit ogenblik zou ik geen vierhonderd pond op tafel kunnen leggen, laat staan vierduizend." Vader en zoon staarden elkaar aan. Thomas verbrak ten slotte het zwijgen. Hij knikte langzaam en zei: "Ik heb erop gerekend dat het tussen jou en Fanny in orde zou komen. Als dat eenmaal zover was, vertrouwde ik erop dat Frank me uit de moeilijkheden zou helpen, maar anders niet. Ik weet dat ze een beetje aftands is, maar het zou niet de eerste maal zijn dat een man met een vijf jaar oudere vrouw trouwt. Ik heb er niet bij je op aangedrongen; ik dacht dat de dingen vanzelf wel terecht zouden komen. Jij hebt haar gevraagd te blijven..." Dicks stem viel hem bijna kreunend in de reden. "Ja, dat is zo, maar, bij God, niet omdat ik met haar wilde trouwen, ze is niet meer maagd als een oude zeug." Thomas nam geen notitie van de minachtende heftigheid in de stem van zijn zoon en zei rustig: "Dat kan wel zijn, maar in jouw geval kun je je geen kieskeurigheid veroorloven. Zij is je enige hoop en niet alleen van jou, maar van mij en ons allemaal. Ik zal je nog iets anders vertellen, en luister goed, heel goed, want het betekent in zeker opzicht meer voor jou dan voor mij en het komt hierop neer. Als jij niet met haar trouwt, is dat het einde van dit huis." Hij hief nu zijn hand en bewoog die langzaam met een breed gebaar achter- en voorwaarts. "Alles. De hele verdomde boel." Er volgde een lang zwijgen. Toen vroeg Dick en zijn stem was niet meer dan een fluistering: "Dat meent u toch niet... alles?" Zijn gezicht was vertrokken, zo onwaarschijnlijk leek hem deze verklaring. "Dat zei ik je toch, alles. Ik heb de laatste tien jaar van geleend geld geleefd. Alleen door de schijn te bewaren, heb ik het zo lang volgehouden. Als ze denken dat je nog altijd wat hebt, geven ze je krediet. Maar nu, jongen," - hij zuchtte diep - "nu ben ik moe van het tegen de stroom op roeien. Weet je, ik had nooit gedacht dat ik dit zou kunnen bekennen, maar zo is het." Hij beklopte nu zachtjes de grote berg van zijn buik. "Ik begin het aan allerlei dingen te merken. Ik heb niet meer de smaak voor het leven die ik heb gehad." "Zo slecht hebt u het niet." Er klonk een diepe verbittering in die opmerking en Thomas antwoordde langzaam: "Nee, zo slecht heb ik het niet, dat is waar en ik mag niet mopperen. Ik heb op allerlei gebied heel wat ervaring. Maar, weet je, ik heb heel weinig geleerd, behalve één ding, jongen, één ding en dat is dat alles moet worden betaald; vroeg of laat moet alles worden betaald. .." "O, in godsnaam, schei uit! Schei uit!" Dick was nu van het bed opgesprongen en drukte zijn hand tegen zijn voorhoofd. "U bent de laatste van wie ik preken verwacht en nog wel op dit ogenblik. Wijsgerigheid uit uw mond is maar scherts. Ik heb er geen behoefte aan. Begrijpt u niet wat die twee mij kunnen aandoen? Ik durf in geen enkele club mijn gezicht meer te laten zien, begrijpt u dat niet?" Hij had zijn armen voor zijn borst gekruist. Zijn vuisten drongen in zijn oksels, zoals een jongen met stijfbevroren wanten probeert warmte te vinden, zijn lichaam schommelde achter- en voorwaarts en zijn hele gedrag vertoonde een zodanig gebrek aan waardigheid dat Thomas zijn hoofd afwendde. Een ogenblik later zei hij rustig: "Als ik het Frank vraag, beloof je dan Fanny te vragen voor ze vertrekken?" Toen er geen antwoord kwam, stond hij op en zei: "Nu, het ligt in jouw handen. Het is de enige oplossing. Als ik alles verlies, verlies ik toch nog niet zoveel als jij, dus denk er maar eens over na." Toen hij weer naar zijn zoon keek, had Dick zijn hoofd op de borst laten zakken en hingen zijn handen slap langs zijn zijden. Thomas zei zacht: "Ze vertrekken ongeveer om twaalf uur. Als je mij met Frank naar de bibliotheek ziet gaan, neem jij Fanny apart, als je dat tenminste niet voordien hebt gedaan. Als Weir zo laaghartig is als jij zegt, is het de beste politiek alles zo snel mogelijk te regelen. Ik verwacht niet dat er van haar kant enige aarzeling zal zijn; de tijd om kieskeurig te zijn is voor haar voorbij." Thomas keek nu toe hoe zijn zoon zich met een ruk omdraaide, zoals een vrouw zou hebben gedaan en hoe hij door de lange kamer naar de gang liep. Daarna boog hij zijn hoofd en zijn ogen bleven rusten op zijn blote buik die door zijn open nachthemd zichtbaar was en, alsof die aanblik hem misselijk maakte, draaide hij zich om en spoog in de kwispedoor naast het bed. Thomas nam Frank Armstrong niet mee naar de werkkamer en evenmin vroeg Dick bij de eerste gelegenheid aan Fanny om zijn vrouw te worden. Deze voornemens werden verijdeld door de aankomst om tien uur die ochtend op de oprijlaan van een haveloos rijtuig, waar drie mannen langzaam uitstapten. Nadat ze beurtelings de trap hadden beklommen, trok de voorste van hen aan de trekker die naast de grote deur onder de zwijnskop hing. Toen binnen de bel luidde, draaide de man zich om en keek naar zijn twee metgezellen; allen wachtten. De deur werd geopend door Ord, de eerste lakei. Zijn blik gleed hooghartig over wat hij onmiddellijk herkende als het mindere type zakenlui en de stem die zijn gevoelens weergaf, liet kortweg horen: "Er is een achterdeur." De eerste man die onverwacht een stap naar voren deed, wierp de lakei met een snelle beweging van zijn onderarm bijna op zijn rug en toen de drie mannen de hal betraden, bleven ze met enige verbazing staan en keken een ogenblik om zich heen, alvorens de eerste man die zich weer tot Ord wendde, zei: "Ik wens je meester te spreken." "Mijn meester is bezig. Waar komt u voor?" "Dat zal ik uw meester vertellen. Ga hem nu zeggen dat een vertegenwoordiger van de Dulwich Bank hem gaarne wil spreken." De Dulwich Bank. De naam alleen al scheen onheil te voorspellen en Ord begaf zich nu statig en niet minder hooghartig, maar met uitgesproken onzekere gevoelens naar de huiskamer waar zijn meester aan het ontbijt zat. Daar gaf hij Waite, de tweede lakei die hielp de zware zilveren borden uit de keuken aan te dragen, een wenk dat hij een ogenblik moest wachten en fluisterde in zijn oor: "Zeg mr. Dunn dat ik hem moet spreken; het is heel belangrijk. Er zijn hier kerels van de bank." Een ogenblik later verscheen Dunn voor de deur van de huiskamer en keek door de vestibule naar het donkere trio; vervolgens keek hij naar Ord en vroeg: "Wat willen ze?" "Ze willen de meester spreken; ze zijn van de bank." De butler keek weer naar de mannen, bleef een ogenblik staan, draaide zich vervolgens om en ging met bedaarde stappen de kamer binnen. Het duurde volle vijf minuten voor Thomas zich vertoonde. Hij hield zijn hoofd nog steeds onder dezelfde zwierige hoek, zijn schouders waren nog steeds recht, zijn buik stak nog steeds uit, zijn voetstap was nog steeds stevig; het enige verschil was dat zijn gelaatskleur niet zo blozend was als gewoonlijk, maar dat kon te wijten zijn aan een reeks avonden waarop het laat was geworden. "En, heren!" Hij keek van de een naar de ander. De langste van hen nam het woord. "Mr. Thomas Richard Mallen?" "Tot uw dienst." 'Ik zou u graag apart willen spreken." "Met genoegen, met genoegen." Deze beleefdheid scheen de drie mannen van de wijs te brengen en ze keken elkaar aan terwijl ze de gezette gestalte door de vestibule met de prachtige vloerkleden en meubels volgden. Hun ogen blikten schichtig om zich heen in de kamer waarheen ze de heer des huizes volgden en gleden van de rij kroonluchters omlaag naar de meubels en de stoffering. Midden in het vertrek draaide Thomas zich om, trad de mannen tegemoet en vroeg: "Nu, heren, waar komt u voor?" Zijn luchthartig optreden was oorzaak van een ogenblik stilte; toen zei de rijzige man en er klonk enig ontzag in zijn stem: "Ik vertegenwoordig de Dulwich Bank, sir. Ik heb vernomen dat een vertegenwoordiger van de bank u ongeveer drie maanden geleden een bezoek heeft gebracht en dat tijdens dit bezoek uw situatie duidelijk is besproken. Sindsdien hebben we echter geen enkel bericht van u ontvangen." "O, dat is niet geheel en al juist. Ik heb gezegd dat ik de kwestie zou nagaan." "Maar dat heeft u niet gedaan, sir." "Nee... nog niet." "Dan is het helaas mijn plicht u dit te overhandigen, sir." De man haalde hierop een langwerpige envelop uit de buitenzak van zijn jas en stak hem Thomas toe. Gedurende enkele ogenblikken bleef de arm van Thomas langs zijn zij hangen; toen bracht hij hem langzaam omhoog, nam de envelop en staarde ernaar voor hij hem opende. Toen haalde hij er, nog steeds langzaam, het dubbelgevouwen officiële document uit en ontvouwde het. Nadat zijn blikken over het hoofd van de eerste bladzij waren gegleden, vouwde hij het stuk weer op, stak het in de envelop, liep naar de schoorsteenmantel en legde de envelop op het marmeren blad alvorens hij zich weer tot de mannen wendde en vroeg: "En wat nu?" "Wij leggen beslag, sir." "Beslag?" De koele houding van Thomas onderging een schok. "Dat is de procedure, sir. Er mag niets worden verplaatst, niets. En het... het laat u weten -" de man maakte een gebaar in de richting van de envelop op de schoorsteenmantel "- wanneer u voor de rechtbank moet verschijnen. Omdat u een particuliere debiteur bent, zal u natuurlijk de smaad van opsluiting worden bespaard zolang u gedekt bent." "O, dank u." Het sarcasme ontging de man niet en zijn kin ging omlaag voor hij zei: "Ik geef alleen maar een toelichting, sir. Hoe dan ook, als u twee jaar geleden, toen u de kans had, stappen had genomen, sir..." "Zo is het genoeg, man!" Het hele optreden van Thomas had een volledige verandering ondergaan. "Handel af hetgeen u te doen hebt, maar wees zo goed mij uw raadgevingen te besparen." De kaak van de man bewoog zich nu heen en weer en zijn ogen vernauwden zich tot spleetjes. Het duurde enkele ogenblikken voor hij opnieuw het woord nam en zei: "Dit zijn mr. Connor en mr. Byers, ze zullen een inventaris opmaken. Het zal enkele dagen vergen. U begrijpt dat we hier onze intrek zullen moeten nemen. .. sir." Blijkbaar had Thomas de volle betekenis van de aanwezigheid van de drie mannen nog niet begrepen en hij riep geschrokken uit: "Hier uw intrek nemen!" "Ja, sir, wij zullen hier onze intrek nemen tot de schulden zijn betaald of de verkoop het nodige heeft opgebracht. Ik was van mening dat u van de procedure op de hoogte was, sir." Er was nu een uitgesproken onbeschaamde klank in de stem van de man en onder andere omstandigheden zou Thomas, indien hij een rijzweep in de hand had gehad, die op het gezicht van de kerel hebben doen neerdalen. Maar hij was verstandig genoeg om te begrijpen dat hij gedurende de eerstkomende uren de medewerking van deze man zou behoeven, want hij zat nu verschrikkelijk in de knoei. Er kwam nog bij dat Kate Armstrong 's nachts buikpijn had gekregen en niet voor de middag of misschien zelfs de volgende dag in staat zou zijn af te reizen. Hij keek weer naar de man en dwong zich een verzoenende klank in zijn stem te laten horen toen hij zei: "Ja, ik begrijp het. En u zult behoorlijk worden verzorgd, want zolang er nog voedsel is... en -" hij lachte flauwtjes "- ik meen te mogen zeggen dat de voorraad ruim genoeg is. Maar ik zou u één ding willen vragen en wel het opnemen van de inventaris tot later op de dag uit te stellen, wanneer naar ik hoop, de noodzaak niet meer zal bestaan." Hij wendde zich nu naar de schoorsteenmantel, nam de envelop weer ter hand. opende hem en las gedurende enkele minuien alvorens hij zei: "Ik begrijp hieruit dat een bedrag van dertigduizend pond de bank voor het ogenblik tevreden zou stellen. Nu, het is zeer waarschijnlijk dat ik u vóór vanmiddag een wissel voor dat bedrag zal kunnen overhandigen... Kunt u daaraan voldoen, heren?" De drie mannen keken elkaar aan. Het kwam niet iedere dag voor dat hun werk hen naar een huis als dit voerde, waar ze misschien twee a drie weken zouden moeten blijven. Het was beter op goede voet te blijven met degenen die voor het voedsel zorgden en wie weet? - misschien viel er nog wel meer af. Het huis was boordevol kunstvoorwerpen; het porselein en de sieraden in de kasten langs de wand aan de overkant van de kamer zagen eruit of ze een fortuin vertegenwoordigden. En dan nog de schilderijen alleen al in deze kamer. En toch, zou de gehele inboedel en het landgoed zelf hem schuldvrij maken? Er werd beweerd dat hij er tot zijn nek en nog dieper in zat. Zijn bezit was nu al jarenlang gehypothekeerd en nog eens gehypothekeerd en daarbij kwam nog hetgeen hij zijn leveranciers schuldig was. Ze zeiden dat hij pas drie jaar geleden het hele huis van nieuwe vloerkleden en gordijnen had voorzien. Het had hem tienduizend pond gekost. Dat zou het hem tenminste hebben gekost, als hij betaald had. Ze hadden vernomen dat de firma drieduizend had gekregen en dat was alles. De enige leverancier die blijkbaar geen vordering had ingediend, was de kolenboer, maar hij kreeg zijn steenkool rechtstreeks uit de mijn van Armstrong. Zou hij hopen op een lening van Armstrong? Het zou wel een heel goede vriend moeten zijn die deze middag met dertigduizend pond op tafel kwam. De lange man knikte nu voor hij zei: "Uitstekend, sir. Maar er is één ding: u kunt de bedienden beter zeggen wie we zijn, wij wensen met respect te worden behandeld en niet als oud vuil, want wij doen eenvoudig ons werk. En zegt u ze allemaal dat ze niet moeten proberen iets weg te brengen; het is een strafbaar feit iets weg te nemen, daarop staat gevangenisstraf." Het gezicht van Thomas had zijn normale kleur gekregen, want er maakte zich zo'n woede van hem meester dat hij niet tot spreken in staat was. Hij knikte, draaide zich vervolgens om en trok tweemaal aan het belkoord naast de haard. Toen Ord de kamer binnenkwam, keek Thomas hem aan en slikte diep alvorens hij zei: "Neem deze mannen mee naar de keuken en zorg dat ze te eten krijgen. Ze... ze dienen hoffelijk te worden behandeld. Ze zullen daar tot vanmiddag blijven." "Ja, sir." Ord keek naar de mannen en de mannen keken naar hem; vervolgens verlieten ze allen het vertrek. Nadat hij gedurende enkele ogenblikken naar de gesloten deur had gestaard, keek Thomas langzaam de kamer rond, alsof hij zich op een onbekende plaats bevond. Hetgeen in werkelijkheid gebeurde, was dat hij nu, terwijl hij op het punt stond zijn huis te verliezen, er voor de eerste maal de volle pracht van besefte. Zijn blikken kwamen ten slotte tot rust op het portret boven de schoorsteenmantel. Het was niet het portret van zijn vader, maar van zijn grootvader, de man die het huis had gebouwd. Het was geschilderd toen hij in de kracht van zijn leven was; zijn haar was nog zwart en de witte lok liep als gesmolten zilver van zijn kruin naar de linker slaap. Het gezicht daaronder was een goed gezicht en toch zeiden ze dat met hem het onheil was begonnen, hoewel het fortuin van de Mallens bij hem was opgebloeid. De Mallens konden weliswaar hun geslacht terugvoeren tot de zestiende eeuw, maar pas tijdens de industriële revolutie waren ze boven de gewone kooplieden uitgestegen. Door de handel in wol en verscheidene andere activiteiten had Wigmore Mallen een fortuin vergaard. Hij was vader van vier zonen en ieder van hen kreeg een opvoeding die alleen voor geld te koop was. Op een van hen was hij heel trots, want die jongen ging naar Oxford en werd een geleerde. Maar geen van zijn zonen stierf in zijn bed, allen kwamen gewelddadig om het leven. De vader van Thomas zelf was doodgeschoten op een hertejacht in Schotland. Een ongeluk, werd er gezegd. Niemand kon vertellen hoe het ongeluk in werkelijkheid was gebeurd, het schot kon afkomstig zijn geweest van ieder van het twaalftal gasten dat die dag aanwezig was of van een der jachtopzieners. Thomas had zich vaak afgevraagd hoe hijzelf zou sterven. Soms was hij een weinig bevreesd geweest, maar nu hij de vijftig gepasseerd en sinds zijn zestiende jaar iedere dag van zijn leven intens had beleefd, baarde de laatste gebeurtenis die een einde aan zijn bestaan zou maken hem geen zorgen meer. Hetgeen hem op dit ogenblik wel zorgen baarde, en in niet geringe mate, was dat het einde, als dit kwam, op onwaardige wijze zou kunnen plaatsvinden onder drastisch besnoeide omstandigheden en zonder dat het op degenen die erop aankwamen veel indruk zou maken. Zijn geestesgesteldheid was van dien aard dat deze gedachte alle andere verdrong, want omdat hij een Mallen was, moest hij niet slechts een man van gewicht zijn, maar ook als zodanig worden gezien. Zelfs het feit dat hij zijn zoon had bekend dat hij de strijd moe was, veranderde niets aan het feit dat hij geen verlangen koesterde die strijd in armoede te beëindigen. Hij legde zijn hoofd op zijn arm op de schoorsteenmantel en zei tandenknarsend: "Naar de hel met de hele vervloekte boel!" Hij hief zijn hoofd op en zijn ogen richtten zich op de zwaar vergulde lijst van het portret. Wat zou er van hen terechtkomen als Frank geen hulp bood? Hij wist dat Frank Armstrong een erg zuinige en slimme man was. Hij had zich van niets omhooggewerkt en daarbij zijn eigen klasse verstoten. Hij had menig goed man onder de voet gelopen, gezichten in de modder gedrukt en hier en daar op schouders gestaan, alles om te bereiken waar hij nu was. Hij wist dat Frank een hart had dat even zacht was als de stenen waarvoor hij zijn mijnwerkers liet betalen, als ze die uit de diepten tussen de kolen omhoog brachten. O, hij maakte zich geen illusies over zijn vriend. Er was echter één scheur in het stenen hart van Frank en die was niet veroorzaakt door zijn vrouw, maar door zijn dochter. Frank zou alles doen om Fanny geborgen, gelukkig geborgen te zien. Fanny had een aantal malen een hoge vlucht ondernomen om weer te vallen. Nu had ze Dick in haar vizier en haar vader zou bereid zijn een flinke prijs te betalen om voor haar, zo geen geluk, dan toch geborgenheid en aanzien te kopen. Maar zou hij nu tot dertigduizend pond gaan en nog eens dat bedrag als het huwelijk werd gesloten? Hij betwijfelde het. En toch was het mogelijk dat hij het zou doen, want hij had een oogje op dit huis en zou misschien in de verleiding komen alles in te zetten om zijn dochter hier vrouw des huizes te maken. Hij richtte zich op, trok zijn das recht, snoof luid, streek met zijn hand door zijn dik, grijs haar en verliet de salon op zoek naar Frank Armstrong.