.4.
Tegen de tijd van het diner wist iedereen in het huis, met uitzondering van de gasten, dat er deurwaarders in huis waren. Zelfs de kinderen in hun appartement wisten het. Ze hadden Mary tegen miss Brigmore horen praten op een manier zoals ze haar nog nooit tegen miss Brigmore hadden horen doen. Evenmin hadden ze ooit een dergelijke reactie van miss Brigmore meegemaakt, want miss Briggmore kon alleen maar herhalen: "O nee! O nee!" op alles wat Mary zei. Daarvóór was Barbara niet in staat geweest naar miss Brigmore te kijken, althans niet naar haar gezicht, want haar blikken werden getrokken naar haar buste die nu streng bedekt was. Er zaten tien knopen aan haar keurs, alle dicht bij elkaar als ijzeren sloten die haar boezem tegen een aanval verdedigden, maar Barbara kon verder kijken dan de sloten en de tafzijden keurs, naar het naakte vlees, zoals ze het de vorige avond had gezien. Miss Brigmore had haar gevraagd of ze zich niet goed voelde en ze had alleen maar haar hoofd geschud; Connie had gevraagd of ze zich niet goed voelde en Mary had haar gevraagd of ze niet goed was. Toen hadden ze haar vergeten, want Mary was plotseling de trap komen opstormen en had iets ongelooflijks gedaan; ze had miss Brigmore bij de hand genomen en haar bijna uit het leslokaal naar de kinderkamer getrokken. Zij en Connie waren op de tenen naar de deur geslopen en hadden geluisterd. "Het zijn de deurwaarders, miss," had Mary gezegd en miss Brigmore had herhaald: "Deurwaarders?" "Ja, miss, namens de schuldeisers. Ze zijn in de keuken en blijven daar tot vanmiddag; dan gaan ze alles in het huis nummeren en opschrijven. Het is het einde, het is het einde, miss. Wat gaat er gebeuren? Hoe moet het met de kinderen?" "Kalm! Kalm blijven, Mary." Miss Brigmore zei vaak tegen Mary dat ze kalm moest blijven, maar sprak haar heel zelden bij haar naam aan en nu ze het deed, leek het niet op een terechtwijzing, want ze voegde eraan toe: "Spreek langzamer; vertel me wat er is gebeurd. Heeft... heeft mijnheer hen gesproken?" "O ja, miss, ja, miss. En in de keuken zijn ze allemaal geheel van streek. Dit betekent het einde. Ze zullen allen worden ontslagen, miss. Maar hoe moet het met de kinderen? En waar moeten wij allemaal naar toe? Ze zeggen dat mijnheer een heel fortuin schuldig is, duizenden, tienduizenden. De hele inboedel van het huis en de boerderijen zal niet genoeg zijn om het af te betalen, dat zeggen ze. O! En zoals er met geld is gesmeten, als water is het vermorst..." "Kalm, Mary!" In de stilte die volgde stonden de kinderen elkaar met wijd open ogen en monden aan te kijken, tot ze de stem van Mary weer hoorden vragen: "Zullen ze op het huis van de kinderen beslag kunnen leggen, miss?" "Het huis? O nee, nee. Ik geloof niet dat ze daaraan kunnen komen. Het is samen met het legaat aan de kinderen nagelaten. Daar kunnen ze niet aankomen. Nee, daar kunnen ze niet aankomen." Er volgde weer een stilte alvorens miss Brigmore vroeg: "Hoe is de meester hieronder?" "Hij houdt zich kranig; zeggen ze, miss." Er was een beweging in het naastliggende vertrek te horen en Barbara en Constance gingen vlug in de vensterbank zitten. Toen er niemand verscheen, fluisterde Contance: "Wat betekent dat, Barbie?" "Ik... ik weet het niet precies, behalve dat we misschien van hier zullen moeten vertrekken." "Zullen we in ons eigen huisje moeten gaan wonen?" "Ik... ik weet het niet." Barbara keek uit het raam. Het uitzicht van deze zijde van het huis omvatte de moestuinen, de boomgaarden en de grote boerderij. Het huisje stond achter de grote boerderij aan de andere kant van de weg, bijna anderhalve kilometer verder en stond, bijna evenals de Hall, met de voorzijde naar de heidevelden en de bergen gekeerd en met de achtergevel naar een fraai dal. Het telde acht kamers, een zolder en een klein erf dat begrensd werd door een schuur, twee van elkaar gescheiden stallen en een aantal bijgebouwen. Het geheel stond op een halve hectare grond. Het was de woning geweest van Gladys Armorer, een achternicht van de moeder van de kinderen. Ze was sterk gekant geweest tegen het onder zijn hoede nemen van de kinderen door Thomas Mallen, want, zo zei ze, ze zou het nog niet aan hem hebben overgelaten een varken naar behoren groot te brengen; ze zou het voogdijschap hebben bestreden als ze door haar aderverkalking niet invalide was geweest. Toch had ze tot aan haar dood, een jaar geleden, weinig belangstelling voor de kinderen zelf aan de dag gelegd, had nooit aart hun verjaardagen gedacht en hen slechts tweemaal uitgenodigd bij haar te komen eten. Het was dan ook enigszins een verrassing toen ze hun haar huis en haar kleine vermogen, onder beheer, naliet, waarbij de kinlieren gedurende hun leven ieder honderd pond per jaar kregen met verdere bepalingen inzake hun huwelijken en ook hun overlijden. Het huis zag er nu nog precies zo uit als toen Gladys Armorer het huis had nagelaten, eenvoudig, maar geriefelijk gemeubileerd. Er werden zo nu en dan twee bedienden van de Hall naar toe gestuurd om te luchten en schoon te maken en een tuinman om het erf te onderhouden. Gladys Armorer had Thomas Mallen geen beheerder gemaakt, want ondanks zijn ogenschijnlijke rijkdom had ze nog steeds geen vertrouwen in hem. Ze had de zaken toevertrouwd aan een advocaat in Newcastle, hetgeen, naar bleek, een verstandige maatregel was. "Barbie!" Constance schudde Barbara nu bij haar arm. "Maar zou jij werkelijk niet in het huisje willen wonen? Ik zou het heerlijk vinden, alleen maar jij en Mary en oom en de kokkin en... Waite, ik mag Waite graag." "Het is een heel klein huisje. Er zijn maar acht kamers, er zouden hoogstens drie personen kunnen wonen, nu, misschien vier." "Ja." Constance knikte wijs, alsof ze wilde zeggen. "Je hebt groot gelijk." Op dit ogenblik kwamen miss Brigmore en Mary de kamer binnen. Ze liepen alsof ze grote vriendinnen waren en Mary wierp een blik op de kinderen, boog haar hoofd, beet op haar lip, begon te huilen en draaide zich vervolgens haastig om en holde de kamer uit. Miss Brigmore liep nu naar de tafel en begon de boeken te verplaatsen alsof ze kaarten schudde. "Kom, kinderen, kom," zei ze vriendelijk. Ze kwamen aan tafel zitten en Barbara keek miss Brigmore die dag voor de eerste maal recht in het gezicht. Ze was heel verbaasd toen ze zag dat ze werkelijk tranen in haar ogen had. De galerij in de Hall had altijd tegenstrijdige commentaren uitgelokt; sommigen zeiden dat ze in Italiaanse stijl was, anderen noemden deze Frans. Degenen die er werkelijk kijk op hadden, verklaarden dat het een afschuwelijk mengsel was van beide stijlen. Thomas had evenwel steeds het laatste woord over de periode die door de galerij werd vertegenwoordigd en zei dat het zuiver pretentieus Mallen was, want hij wist dat, zelfs door zijn beste vrienden, niet alleen de galerij, maar de hele Hall, als protserig werd beschouwd. De galerij was de plaats die Dick Mallen koos om Fanny Armstrong ten huwelijk te vragen. Hoe onaangenaam de echt met haar hem ook mocht lijken en de gedachte eraan maakte dat zijn maagspieren zich samentrokken, hij wist dat het leven een spel was dat moest worden gespeeld en wel met een zekere hoeveelheid bluf. Op dit ogenblik had hij alle hulp nodig die hij kon krijgen en om die reden koos hij de romantische sfeer die in de galerij overheerste. Hij opende de overwelfde deur naar de lange groene en gouden kamer en wachtte met een kleine buiging tot ze hem was gepasseerd; daarna liepen ze samen langzaam over de brede loper die op de mozaïekvloer was gelegd. Er waren zes ramen aan weerszijden van de galerij en elk raam had een diepe, van kussens voorziene vensterbank die groot genoeg was om twee personen gelegenheid te geven er gemakkelijk te zitten. De wanden tussen de ramen waren behangen of liever bekleed met gebosseleerd groen fluweel en elk wandstuk bood plaats aan twee grote schilderstukken in vergulde lijsten, die boven elkaar waren gehangen. In het midden van het plafond van de galerij was een grote ster, waarvan de gouden stralen zich in alle richtingen uitstrekten. In het midden van de galerij bleef Fanny Armstrong staan en na een blik op twee bedienden die door de deur aan het andere uiteinde binnenkwamen, dwaalden haar kleine groene ogen naar de plaats waar een andere bediende bezig was een raam te openen of te sluiten en ze vroeg: "Is er iets niet in de haak?" "Niet in de haak? Wat bedoel je?" "Het lijkt me dat ik in het huis... bij de bedienden een zeker onbehagen opmerk. Toen ik zoeven uit mijn kamer kwam, stonden twee dienstmeisjes met de hoofden bijeen en toen ze mij zagen, gingen ze ervandoor alsof ze in paniek verkeerden." Hij haalde diep adem alvorens hij antwoordde: "Je verbeeldt je dingen." "Mogelijk" - ze liep weer door - "maar ik heb ook een scherpe blik voor het ongewone, voor dingen die niet in het patroon passen en als bedienden zich niet volgens het patroon gedragen... nu! Bedienden zijn barometers, weet je!" Ze glimlachte nu schuchter tegen hem, maar hij keek haar niet aan; bij keek recht voor zich uit toen hij zei: "Fanny, ik zou je iets willen vragen." "Ja? Nu, ik luister." Weer de schuchtere blik. Hij hield nog steeds zijn ogen van haar afgewend, terwijl hij verder ging: "Hetgeen ik je wil vragen, vereist een tijd en een plaats. Dit is de plaats die ik had gekozen, maar de tijd is" - hij zweeg even en glimlachte flauwtjes tegen haar toen hij haar woorden herhaalde - "nu de bedienden ervandoor gaan, minder geschikt. Denk je dat je met mij het slechte weer zou kunnen trotseren?" Haar schuchterheid maakte plaats voor een geamuseerde, cynische blik die maakte dat hij zich onbehaaglijk voelde. Hij wist maar al te goed dat eens met haar getrouwd, het leven een strijd tussen hun beider wil zou worden; want onder haar koket gedrag school een vrouw die haar eigen zin zou volgen en als die werd tegengewerkt, zou de hel losbarsten. "Waarom ben je plotseling zo vormelijk?" Ze keek hem midden in het gezicht. "Als ik urenlang de honden en je vader door sneeuw en modder kan volgen, kan ik ook het kleine ongerief van het weer vandaag wel riskeren, denk je niet?" Ze trok een gezicht. "Goed! Dan gaan we naar het zomerhuis." Met goedgespeelde gretigheid greep hij haar hand en trok die door zijn arm. "We zullen door de achterdeur gaan, als jij een mantel uit de wapenkamer wilt halen!" Als twee kinderen liepen ze snel in de pas door de deur die door een bediende voor hen werd opengehouden; vervolgens over een trapportaal naar een met groen baai beklede deur en naar een gang waar rechts een trap omhoog naar de kinderverblijven voerde en links een trap omlaag naar de wapenkamer. De wapenkamer bevond zich aan het uiteinde van een lange, brede gang van waaruit deuren toegang gaven tot de zitkamer van de huishoudster en de eetkamer van het hogere personeel, de be-diendenhal, de provisiekamer, alsmede de deuren naar de kelders en helemaal aan het uiteinde de deur naar de keuken. Aan de voet van de trap lag een werkmeisje op de geplavuisde vloer geknield met een houten emmer naast zich en de stenen vloer voor haar was tussen de ene muur en de andere bedekt met zeepvlokken. Het was terwijl Dick zijn hand naar Fanny uitstak om haar met overdreven hoffelijkheid te helpen over de natte plavuizen te springen, terwijl zij met iets opgetrokken rokken, preuts weerstand bood, dat de stem uit de provisiekamer duidelijk verstaanbaar tot de gang doordrong: "Het spijt me voor de meester, maar niet voor die jonge vlegel. Nu zal hij eens aan het werk moeten gaan en zal hij weten wat het betekent als je zelf de kost moet verdienen, maar daar zal hij wel niet flink genoeg voor zijn. Waarachtig, mijn hart is in mijn lijf omgedraaid bij de aanblik van dat gedoe hier de laatste dagen; de Delavals van Seaton Sluice waren er niets bij. Hij probeerde hen na te apen met zijn grappen en indruk te maken op zijn vrienden uit Londen. De Delavals waren dan misschien gek met hun bokke-sprongen, maar in de grond waren ze gedistingeerd, terwijl hij een parvenu is." Het werkmeisje was uit haar knielende houding opgesprongen en haar gezicht verraadde haar angst, maar toen ze schichtig naar de open deur wilde lopen, greep Dick Mallens hand haar stevig vast en hield haar tegen. Fanny stond nog steeds aan de andere kant van het ingezeepte stuk vloer, blijkbaar was hij haar aanwezigheid vergeten voor het ogenblik, want zijn woedende blik was op de open deur naast hem gericht. De stem daaruit vervolgde: "Die drie in de keuken, deurwaarders of gerechtsdienaren of hoe ze ook heten mogen, willen niet langer wachten dan tot vanmiddag en ze moeten behoorlijk zijn gesmeerd om dat zo lang te willen. Maar de oude man denkt dat die jongen voordien het aanzoek zal hebben gedaan, want vader Armstrong komt anders niet over de brug. En o, bij God, ik hoop dat hij haar krijgt. Bij God! Ik hoop het, want zij zal hem zijn vet geven, als ik het goed heb, die miss Fanny Armstrong. Mr. Brown vertelt me dat de oude man hem vanmorgen een trap onder zijn gat moest geven om hem zover te krijgen, want hij verzette zich met hand en tand. Ze is goed genoeg voor een lolletje, maar trouwen, nee. Maar er is geen keus, niet nu de deurwaarders er zijn en het betekent het einde van meneertje Dick als ze het niet doet..." Toen Waite bij de kraag van zijn nauwsluitende, gegalonneerde uniformjas werd meegesleurd en tegen de gangmuur werd geworpen, was hij een ogenblik versuft, maar slechts een ogenblik, want even later wist hij dat hij met de jonge meester worstelde en vocht alsof zijn leven ervan afhing. Toen hij de muur weer raakte, was het de arm van Ord die hem er ditmaal tegenaan had geslingerd en hij zakte een ogenblik in elkaar tot hij Dick Mallen hoorde schreeuwen: "Eruit! Eruit, jij zwijn. Hoor je me? Eruit! Je bent ontslagen. Als je binnen een half uur niet verdwenen bent..." Waite richtte zich op, maar hij deinsde niet terug bij de woede van de jonge meester, zoals menige andere bediende zou hebben gedaan, want hij bezat de koppigheid die het erfdeel was van een lange reeks opstandige boeren. Zijn grootouders en overgrootouders hadden oorspronkelijk op het land gewerkt, maar zijn vader was, zeven jaar oud, gedwongen geweest in de mijn te werken en toen zijn eerste kind werd geboren, had hij bitter en vastbesloten verklaard: "Dit is er een die geen kettingen tussen zijn benen zal hebben en geen karretje zal trekken als hij zeven jaar oud is: Mijn God, nee, daar zal ik voor zorgen." En hij had ervoor gezorgd, want hij had de jongen een dienstbetrekking laten aannemen. Harry Waite was begonnen als staljongen, maar weldra had hij onder de druk van de ambities van zijn vader het oog op het huis laten vallen, want daar kwam men sneller vooruit, was het werk gemakkelijker en hoefde men niet onder alle weersomstandigheden naar buiten. Voor hij vijf jaar geleden in de Hall was komen werken, had hij twee betrekkingen gehad, sindsdien was hij getrouwd en zijn vrouw had hem twee kinderen geschonken en stond op het punt van een derde te bevallen. Deze ochtend had het lot van het huis hem bijna evenveel zorg gebaard als het de meester had gedaan. Betrekkingen waren moeilijk te krijgen, vooral als je een vrouw en drie kinderen onderdak moest verschaffen. Maar zonder werk raken door de lotgevallen van het huis was één ding, er zonder getuigschrift worden uitgegooid, was iets heel anders en iets om tegen te vechten. En nu kwam het verzet van zijn vader en van de vader van zijn vader tegen onrechtvaardigheid boven en hij had de moed het hoofd te bieden aan de jonge parvenu, zoals hij hem in gedachten noemde. Zonder een spoor van eerbied zei hij: "O nee, ik ga hier niet op last van u weg, sir, want ik ben niet door u in dienst genomen; als iemand mij beveelt te vertrekken, zal het de meester zijn, niet u." Zelfs Ord stond verbijsterd; wat betreft mr. Dunn die juist door de groen-beklede deur was binnengekomen en met ongelovige blikken het toneel gadesloeg, deze was te verbouwereerd door de enormiteit van hetgeen waarvan hij getuige was, om een woord te kunnen uiten. Toen liet zijn opleiding zich gelden; hij hervond zijn houding en stond op het punt een stap voorwaarts te doen, toen hij schrok van de jonge meester die langs hem heensprong en hem bijna omverwierp, terwijl hij naar de deur van de wapenkamer holde. Zijn voornemen was iedereen zo duidelijk, dat er een grote verwarring ontstond, want nu werd Waite bijna door Dunn en Ord besprongen en door de gang naar de keuken gesleurd, waar hij tegenover de verbijsterde staf en drie mannen met sombere gezichten kwam te staan. Toen de butler Waite losliet, hem een duw gaf en siste: "Maak dat je wegkomt, man," klonk uit de gang de stem van Fanny Armstrong die "Nee! Nee!" riep. Vervolgens vloog de keukendeur open en daar stond Dick Mallen met in zijn hand een geweer met lange loop. Hij bracht het wapen naar zijn schouder en richtte het op de plaats waar Waite, onderweg naar de deur aan de overzijde van het vertrek, was blijven staan en zich nu omdraaide. Hij kon ternauwernood geloven dat de jonge meester voornemens zou zijn hem neer te schieten, maar wist terzelfder tijd dat hij ertoe in staat was. "Tien seconden... ik geef je tien seconden!" Of Waite nu niet kon geloven dat dit allemaal echt gebeurde of dat zijn aangeboren koppigheid hem belette aan het bevel gehoor te geven, hij wendde zich niet naar de deur om weg te lopen; zelfs niet toen de keukenmeisjes begonnen te gillen en met de kokkin in een hoek wegkropen, terwijl Dunn en Ord luidkeels protesteerden: "Master Dick! Master Dick!," maar intussen op veilige afstand bleven. De drie deurwaarders bleven eveneens op de plaats waar ze stonden, dat wil zeggen tot Dick Mallen met half dichtgeknepen ogen langs de loop van het geweer keek. Toen zei degene die tot dusver het woord had gevoerd met een stem waaruit gezag klonk: "Leg het geweer weg, sir, want u zou iemand letsel kunnen toebrengen." De ogen van Dick Mallen gleden een ogenblik van het wapen naar de deurwaarder en nu keerde zijn haat zich tegen hem en zijn soort, te horen uit de woorden die hij hem toesnauwde: "Pas op dat jij het niet bent." Toen de deurwaarder naar voren sprong en het geweer greep, was er een ogenblik lang een worsteling waarin niemand tussenbeide kwam. Daarna werd Dick Mallen juist zoals hij slechts enkele minuten te voren Waite tegen de muur had geworpen, nu zelf met het geweer over zijn borst achterwaarts tegen het lange aanrecht geduwd. Deze smaad was niet te dragen. Hij hief zijn knie en stootte de deurwaarder ermee in zijn buik, draaide vervolgens het geweer om en sloeg met de kolf tegen de zijkant van 's mans hoofd. De deurwaarder viel om en smakte met een dof geluid tegen de stenen vloer. Er volgde een ogenblik van gezamenlijke verbijsterde stilte, waarna het gegil van de vrouwen niet slechts de keuken vulde, maar door het hele huis weerklonk. Slechts één vrouw had niet gegild. Fanny Armstrong had alleen maar ontzet toegekeken, alvorens ze zich omdraaide en door de gang en de groen-beklede deur naar de vestibule liep en "Vader! Vader! Vader! Vader!" riep. Evenals de rest van het huishouden, was Frank Armstrong op weg naar de vestibule, met Thomas aan zijn zijde. Ze waren samen in de bibliotheek geweest, waar Thomas op tactische wijze het onderwerp had aangeroerd en Frank Armstrong na veel kuchen en keelschrapen over de brug was gekomen en had gezegd: "Nu, het zal van de jongelui afhangen, Turk. Je weet wat ik in dat opzicht verlang; als mijn dochter gelukkig is, ben ik ook gelukkig en ben ik bereid daarvoor te betalen." Het was precies op dit ogenblik, toen Thomas een lange zucht van verlichting slaakte, dat de gillen door het huis weerklonken. Terwijl hij nu toekeek hoe Fanny Armstrong zich in de armen van haar vader wierp, riep hij uit: "Wat is er aan de hand? Wat is er?" Hij ontving echter geen antwoord tot Dunn door de deur de hal kwam binnenstormen en naast hem kwam staan, zonder in staat te zijn een woord uit te brengen. "Wat is er, man? Wat is er gebeurd, dat die vrouwen zo gillen?" "Sir... Sir, een... ongeval." De onverstoorbare butler beefde zichtbaar. "M... Master Dick, de deurwaarder, hij... de deurwaarder, hij is gewond. Master Dick is hem met zijn geweer te lijf gegaan." Thomas keek de man zo woest aan als stond hij op het punt hem ervan te beschuldigen dat hij dronken was, iets dat de man, naar hij wist, iedere avond kon zijn geweest nadat zijn werk was beëindigd. Daarna liep hij met grote passen door de hal, wierp de groen-beklede deur wijd open en stormde de gang en de keuken binnen. Hij bleef evenwel stokstijf in de deuropening staan. De uitdrukking op zijn gezicht was ongeveer dezelfde als die op dat van zijn butler, toen deze slechts vijf minuten tevoren bij het toneel in de gang was aangekomen. Thomas liep nu langzaam naar de man die op de grond lag en keek naar hem. Zijn metgezellen hadden zijn jas, vest en hemd losgeknoopt en een van hen had zijn hand op het hart van de man gelegd, terwijl de andere probeerde het bloed te stelpen dat uit de zijkant van zijn hoofd en zijn gelaat gutste. "Is... is hij er erg aan toe?" De woorden van Thomas klonken ijl en waren nauwelijks hoorbaar. Een van de beide mannen keek met een angstig, bleek gezicht naar hem op en zei: "Het schijnt zo, sir, maar hij ademt nog." Thomas liet zijn blik nu door de keuken rondgaan. Iedereen, met inbegrip van zijn zoon, leek als in een tableau verstard. Het gillen had opgehouden; de enige geluiden waren afkomstig van de meisjes die in de hoek van het vertrek waren weggedoken. Thomas wendde zich tot zijn zoon. Dick stond naast een tafel waarop het geweer lag. Eén hand rustte nog steeds op de loop; de andere hing slap langs zijn zij; zijn gezicht dat rood van woede was geweest, zag nu lijkwit. Hij keek naar zijn vader, bevochtigde zijn lippen en mompelde zacht: "Het was een ongeluk. Een ongeluk. .. Ik wilde hem bang maken..." Hij hief een bevende vinger en wees naar de plaats waar Waite volkomen onbeweeglijk stond en er uitzag als een mummie die in zijn langdurige rust is gestoord. Geen spier van zijn gezicht bewoog; hij knipperde zelfs niet met zijn ogen. Thomas liet nu een brullend geluid horen, wendde zich naar de deuropening waar Frank Armstrong naast de butler stond en schreeuwde tegen Dunn: "Laat het rijtuig voorrijden. Ga een dokter halen, vlug! Jaag die vrouwen hier weg." Hij maakte met zijn arm een gebaar naar de hoek van de keuken. "Laat ze een deur halen en de man naar boven dragen... Zorg daarvoor, Ord. Jij!" - hij wees naar de kokkin - "Zorg voor warm water. Vooruit! Doe wat!" De keuken kwam tot leven, een schuifelend, verschrikt, angstig leven. Frank Armstrong liep nu langzaam voorwaarts, ging naast Thomas staan en keek een ogenblik naar de man op de grond voor hij met half toegeknepen ogen naar Dick keek, die nog steeds zijn hand op het geweer liet rusten. Toen draaide hij zich zonder een woord te zeggen om, verliet de keuken en liep terug naar de hal waar Fanny tegen de balustrade aan de voet van de trap stond geleund. Zwijgend nam hij haar bij de arm en samen beklommen ze de trap. In haar kamer ging hij tegenover haar staan en vroeg: "Hoe is dat gebeurd?" Fanny Armstrong staarde naar haar vader. Ze was geen licht geroerde vrouw die haar tranen snel de vrije loop liet. Frank Armstrong kon zich niet herinneren wanneer hij haar het laatst had zien huilen, maar toen hij nu zag hoe de tranen in haar ogen welden en over haar wangen biggelden, sloeg hij een arm om haar heen, leidde haar naar een stoel en zei: "Vertel het me." En dat deed ze. Ze begon met te zeggen: "Het was omdat hij een bediende, de lakei, de waarheid over hem hoorde zeggen," en met bevende lippen eindigde ze verbitterd: "Het hele huis weet dat hij gedwongen werd mij ten huwelijk te vragen en dat zelfs de gedachte eraan hem al deed gruwen. Zal ik u iets vertellen? Ik hoop dat die man sterft en dat hij ook zal sterven voor hetgeen hij heeft gedaan. Ik haat hem, ik haat hem. O, vader, laten we hier weggaan, nu, nu." Het volgende ogenblik verborg ze haar gezicht in zijn jas en hij moest haar dicht tegen zich aandrukken om het geluid van haar snikken te smoren.