.1.
Er waren in de loop van het volgende jaar perioden waarin de gevoelens van miss Brigmore jegens de aanbidder van Constance milder werden en ze, zij het onwillig, was gedwongen haar bewondering voor hem te tonen. In tijden waarop de heuvels en bergen onbegaanbaar waren door de sneeuw, verscheen hij als gebruikelijk voor zijn zondags bezoek. En hoewel het element van bravoure waarvan hij deze prestaties vergezeld liet gaan voor allen zichtbaar was, moest ze wel toegeven dat het feit dat hij ze verrichtte niet alleen aan zijn lichaamskracht, maar ook aan puur doorzettingsvermogen moest worden toegeschreven. Natuurlijk moest hij ook weleens zijn nederlaag erkennen. Op deze zondagen - eens waren er drie opeenvolgende geweest -had ze de reacties van Constance scherp gadegeslagen. De eerste zondag had ze het als vanzelfsprekend beschouwd en zelfs enige opluchting getoond, maar toen hij de tweede en derde zondag niet was verschenen, had ze zich bezorgd getoond en toen de dag aanbrak waarop hij eindelijk weer kwam, had ze hem warm begroet. Constance was driemaal over de bergen geweest naar de boerderij. Haar eerste bezoek was geen volledig succes gebleken. De mislukking had niets uit te staan met de boerderij of haar bewoners; ze had met veel waardering over zijn ouders gesproken en over de wijze waarop ze haar hadden ontvangen. Ze had alleen gezegd dat de boerenwoning wat kaal leek na de rommelige knusheid van hun huis. Wat het bezoek voor haar evenwel had bedorven, was het onweer geweest. Ze verafschuwde onweer. Donder en bliksem maakte haar doodsbang. Sinds haar prille jeugd had ze tijdens een onweer altijd de donkerste hoek opgezocht en de nadering ervan maakte haar altijd zenuwachtig en schuw. Bij deze gelegenheid moest ze zelfs overgeven en haar terugkeer uitstellen tot 's avonds heel laat en hoewel Donald haar angst niet kon begrijpen, was hij heel bezorgd geweest. Constance zou zelf niet kunnen zeggen op welk moment ze tegen Donald had gezegd dat ze bereid was met hem te trouwen, maar de datum was vastgesteld binnen zes maanden na de zondag waarop hij haar met zijn aanzoek had verrast. Naarmate de weken verstreken, hadden haar reacties gewisseld van opwinding tot uit twijfel geboren vrees. Maar dit laatste probeerde ze steeds met een lach te verdrijven, juist zoals ze lachte om de man die er de oorzaak van was. De vragen: "Wat valt er van Donald te vrezen?" en "Als ik niet met hem trouw, met wie dan?" maakten altijd een einde aan de angst. Gedurende de laatste paar dagen was het weer drukkend geweest ten gevolge van de ongewone hitte die nu al meer dan een week dagelijks heerste en Constance was, als zo vaak bij een naderend onweer, prikkelbaar geweest. Hierbij liet miss Brigmore niet de zenuwachtigheid buiten beschouwing die zo vaak samengaat met de voorbereiding van een huwelijk. Niet dat de voorbereiding van dit huwelijk maar in het minst uitgebreid was, maar er moest toch voor de gebruikelijke dingen worden gezorgd, zoals de kleren die ze zou meenemen, het linnengoed en, wat belangrijker was en heel wat besprekingen had gevergd, de hoeveelheid geld die zij zou behouden. Aanvankelijk had Constance erop gestaan dat haar inkomen van honderd pond per jaar aan Barbara zou worden overgedragen, want zoals ze duidelijk verklaarde, het huishouden zou in grote moeilijkheden komen, als dit bedrag eraan werd onttrokken. Bovendien had ze erop gestaan dat Donald haar mening in dit opzicht zou delen. Maar Donald had haar mening niet gedeeld; toen de kwestie aan hem werd voorgelegd, had hij een poos gezwegen alvorens hij zei: "Het is voor iedereen goed wat eigen geld te bezitten; dat maakt de mensen min of meer onafhankelijk." Thomas had dit van harte onderschreven, terwijl miss Brigmore wist dat hij er maar al te goed van op de hoogte was dat het huishouden al zo zuinig mogelijk werd beheerd zonder dat van werkelijk ongemak sprake was. Zijzelf had geen salaris genoten vanaf de dag dat ze het huis waren gaan bewonen, opdat hij de kleine luxe van sigaren en wijn die voor hem het leven draaglijker maakte, zou kunnen genieten. Wat Mary betrof, zij ontving slechts een schimmetje; het was alleen haar toewijding aan de meisjes die maakte dat ze er al die jaren genoegen mee had genomen. De geldkwestie was nog niet opgelost. Constance had deze ochtend nog gezegd dat zij er niets van begeerde. Ze was in een driftbui geraakt, voor haar iets uitzonderlijks, en ze had gezegd dat ze helemaal niet zou trouwen als ze met haar toelage niet kon doen wat ze wilde. Ze had een echte scène gemaakt, niet alleen in aanwezigheid van Donald, maar ook van Matthew. Het kwam nu niet vaak voor dat Matthew op bezoek kwam. In het afgelopen jaar was hij niet meer dan een zestal malen op bezoek geweest. Matthew had bij miss Brigmore altijd een gevoel van medelijden opgeroepen. Hoe kwam het, vroeg ze zich af, dat een persoon met zo'n zachte aard als Matthew aan zo'n slopende ziekte moest lijden, terwijl Donald met zijn arrogantie genoeg gezondheid voor twee man bezat? Matthews wijze van spreken en gedrag hadden haar altijd aangestaan en ze had heimelijk gedacht dat als de halfbroers van plaats hadden kunnen wisselen, zij het huwelijk zonder voorbehoud zou hebben verwelkomd. Ze keek nu naar de jongeman die tegenover haar zat. Ze hadden het vertrek voor zichzelf. Thomas had zich in de werkkamer teruggetrokken voor zijn siësta en Barbara zat in de tuin te lezen. Barbara las de laatste tijd erg veel, maar ze wilde nu niet meer spreken over hetgeen ze las. In plaats daarvan had ze zich het afgelopen jaar erg teruggetrokken. Diep in haar hart had ze medelijden met Barbara en wederom wenste ze dat de rollen konden worden verwisseld, want ze zou minder ongelukkig zijn geweest met de situatie als Barbara met Donald was getrouwd, omdat Barbara een gedegen volwassenheid bezat die haar zuster ontbrak. Toch had ze het gevoel dat ze misschien niet helemaal gelijk had in dit opzicht, want Constance was gedurende het afgelopen jaar eveneens veranderd: slechts bij tussenpozen was nu haar opgewekte meisjesachtige zelf zichtbaar; het grootste deel van de tijd droeg haar gezichtje een peinzende uitdrukking. Ze schonk al haar aandacht aan Matthew, terwijl ze zei: "Ik heb nog geen tijd gehad het je te vragen, maar hoe voel je je de laatste tijd? We hebben elkaar in zo lang niet gezien." "O, net als altijd, miss Brigmore, dank u. Niet slechter en niet beter." Hij haalde de magere schouders op. "Ik ben volmaakt tevreden als ik zo voortga. En dat kan ik" - hij knikte nu glimlachend tegen haar - "als we de hele winter dit weer houden." "Ja, inderdaad," zei ze, nu ook glimlachend, "als we de hele winter dit weer houden. Het is de laatste tijd werkelijk opmerkelijk warm geweest, sommige dagen zelfs te warm, zou ik zeggen. Toch zullen we dit over een paar maanden zijn vergeten en weer huiveren van de kou." Hij antwoordde: "Het is aan deze kant in de winter erg koud; ik geloof dat we het aan onze kant beter hebben getroffen." "Daar ben ik zeker van. Constance zegt dat het in jullie dal heel aangenaam is." "U moet zelf eens komen kijken. Don... Vader gaat een paard-en-wagen of zoiets kopen, aanstaande vrijdag gaat hij naar de verkoping in Hexham. Moeder stelde voor dat wij vandaag de kar zouden nemen, maar Donald wilde er niets van horen." Hij trok een gezicht en ze lachten tegen elkaar. "Behalve dat de kar voor de tocht zou moeten worden schoongemaakt, is het nogal een groot en log ding. Er is niets moois aan." Er klonk een enigszins spottende toon in zijn laatste woorden en miss Brigmore kneep haar lippen stijf opeen, terwijl ze met een wetend glimlachje naar hem keek. Er volgde nu tussen hen een gemoedelijk zwijgen, alsof ieder van hen wachtte tot de ander zou spreken en miss Brigmore wilde spreken; ze wilde hem zoveel vragen stellen: Hoe dachten zijn ouders over dit huwelijk, vooral zijn moeder? Hoe gedroeg Donald zich in zijn eigen huis? Was hij jegens zijn familieleden ook zo autoritair in zijn optreden? Was hij vriendelijk? Natuurlijk had hij jarenlang vriendelijkheid betoond door op zijn zondagse bezoeken produkten van de boerderij mee te brengen. Maar dat was niet de soort vriendelijkheid die zij bedoelde. Er leek geen zachtheid, geen tederheid in hem te zijn. Een man kon in gezelschap arrogant en verwaand lijken, zoals zij maar al te goed wist, en onder vier ogen een volkomen ander schepsel zijn. Maar er was maar één persoon die ooit zou weten of hij van aard veranderde, en dat was Constance. Ze had zich vaak afgevraagd hoe hij zich jegens haar gedroeg als ze alleen waren, want zijn optreden in gezelschap wekte de indruk dat hij haar al bezat. Ze wendde haar blik naar het raam van waaruit ze, naar ze wist, als ze opstond, de beiden naar de bocht in de weg kon zien wandelen, dezelfde wandeling die ze iedere zondag maakten, omdat Donald van de wandeling hield, want aan het einde ervan bevond zich de Hall... Het zou miss Brigmore op dit ogenblik hebben verbaasd als ze het gesprek had kunnen afluisteren tussen de beide in diep gepeins verzonken jongemensen, want het onderwerp was hetzelfde als dat in haar eigen gedachten: vriendelijkheid. Constance liep met langzame, bijna afgemeten passen en zei: "Hij lijkt me zo vriendelijk van aard." "Dat is hij." "Je bent erg op hem gesteld." "Ja, ik ben erg op hem gesteld. Er is niemand die ik liever mag, behalve..." Hij wendde zijn hoofd naar haar toe en zweeg even voor hij zei: "behalve jou. Als ik de waarheid mag zeggen, zijn er op de wereld maar twee mensen om wie ik geef, de rest kan wat mij betreft ophoepelen." De woorden brachten geen verandering in haar houding, maar ze vroeg: "En oom?" "O." Hij knikte een paar maal en zei toen: "Oom? Het is vreemd, maar ik kan niet uitleggen wat ik van hem denk: trots, haat, onwillige bewondering, afkeer, o, ik zou geen naam kunnen geven aan alle ondeugden en de enkele deugd die tezamen mijn gevoelens ten opzichte van hem bepalen." Ze was een ogenblik blijven staan en staarde hem aan, terwijl ze zei: "Maar ik dacht dat je hem graag mocht." "Ja en nee. Ja en nee." Bij elk woord schudde hij zijn hoofd. "Kom, laten we niet over oom praten, want ik zou ook als ik het probeerde je niet een goed beeld van mijn gevoelens voor hem kunnen geven, want ik ben er zelf niet zeker van. Zoals ik je al zei, zijn er slechts twee dingen waarvan ik zeker ben en het voornaamste daarvan is dat ik van je houd." Zijn stem daalde tot niet meer dan een fluistering, toen hij bleef staan en zich naar haar toewendde. "Ik houd zoveel van je dat ik soms bang ben en dat is voor mij een bewijs van mijn gevoelens, want tot nu toe wist ik niet wat het was bang te zijn. Telkens wanneer ik van je wegga, ben ik bang dat er iets met je zal gebeuren. Maar als ik je eenmaal veilig over de bergen zal hebben, zal het anders zijn. Ik zal rust en vrede kennen en helemaal mezelf zijn. Weet je, dat is iets dat ik nooit echt heb gekend - helemaal mezelf zijn; maar als we getrouwd zijn, zul jij maken dat ik helemaal mezelf ben - nietwaar?. .. O, Constance, Constance." Haar lippen gingen iets uiteen en ze keek hem met een soort verbazing aan, want op dit ogenblik zag ze hem als nooit tevoren en kwam er een gevoel in haar op dat ze voordien nooit had gekend. Het was geen liefde - of was het dat wel? Ze kon het niet zeggen, want het hield geen verband met het gevoel dat ze voor Will Headley had gekoesterd. Was het medelijden? Maar hoe kon ze medelijden met hem hebben; hij was wel de laatste persoon om zich te beklagen; ook al was hij in vodden gekleed en stond hij op straat te bedelen, dan was hij nog niet iemand om medelijden op te wekken. En toch, als ze erover nadacht, kon ze dit gevoel geen andere naam geven. Ze besefte dat hij haar had toegestaan onder de oppervlakte van zijn arrogantie te kijken en dat ze op een diepe eenzaamheid was gestuit. Zijzelf kende geen eenzaamheid, omdat ze nooit eenzaam was geweest. Ze bedacht dat ze in haar hele leven zelfs nooit alleen was geweest, behalve in de beslotenheid van het toilet; slapend of wakend was er altijd iemand bij haar geweest, Barbara, Anna, Mary of haar oom. Toen hij zijn armen om haar heen sloeg en haar heftig tegen zich aan drukte, fluisterde ze: "We zijn hier op de openbare weg." "Wat zou dat? Hebben wc op dit uur van de zondag ooit iemand op de openbare weg ontmoet?" Zijn mond zocht hard en dwingend de hare. Na een ogenblik ontspande zich haar stijve lichaam, liet zich gaan en beantwoordden haar lippen zijn kus. Toen hij haar had losgelaten, keek hij omlaag naar haar gezicht, nam vervolgens haar kin in zijn hand en zei: "Over veertien dagen zullen we al een etmaal zijn getrouwd." Ze liet een zenuwachtig lachje horen en liep door. Hij liep nu dicht naast haar en zijn gebogen arm drukte de hare stijf tegen zijn zij. Nu over twee weken zouden ze een etmaal getrouwd zijn. Twee weken geleden had ze bijna het besluit genomen hem te zeggen dat het huwelijk niet kon doorgaan en vervolgens had ze zich afgevraagd wat het leven haar nog te bieden had als ze dat deed, wat voor huwelijkskansen ze nog had als ze deze gelegenheid afwees. Ze zag zich in gedachten niet alleen eindigen als Barbara, maar als Anna, en ze kon het idee niet verdragen. Ze wilde een man en een eigen huis en kinderen, hopen kinderen. Ze had pas kort geleden in een damesblad een artikel gelezen dat beweerde dat het baren van kinderen en het verrichten van goede daden een grote voldoening betekenden en bijdroegen tot een beter en duurzamer geluk dan de jeugdige ervaring van zogenaamde huwelijken uit liefde, waarin de jonge bruid het leven door een roze bril zag. Er was nog iets dat haar bezorgd maakte; ze wist niet of het leven op een boerderij haar zou aanstaan; niet dat ze zijn ouders niet mocht of dat zij haar niet mochten, maar er was een terughoudendheid in hun gedrag jegens haar. Ze gedroegen zich meer zoals je van bedienden zou verwachten en dat gaf haar een onbehaaglijk gevoel. De enige troost was dat Matthew er zou zijn. Ze kon met Matthew goed opschieten, ze mocht hem graag, ze had hem altijd gemogen; het leek wel of hij in een heel andere wereld als Donald was opgegroeid. Hij was verfijnder, minzamer. Ze had Matthew nooit geplaagd, zoals ze Donald had geplaagd, hetgeen vreemd was als ze erover nadacht; misschien omdat Matthew weinig had gesproken en tamelijk verlegen was. Hij was nog steeds verlegen. Ze hadden enige tijd niet gesproken en ze hield niet van lang zwijgen; ze had zich altijd gedrongen gevoeld een stilte te verbreken en nu keerde ze naar hun eerder onderwerp terug en zei: "Ik vind dat Matthew er vandaag heel goed uitziet." "Hij maakt het naar omstandigheden vrij goed en als hij zich aan het paard houdt en niet te veel loopt, zal het nog beter met hem gaan. Als ik niet op hem let, trekt hij met een boek de bergen in; hij zal nog blind worden voor hij sterft, dat heb ik hem gezegd. Als de dingen voor hem anders waren gelopen zou hij een goed onderwijzer zijn geweest; hij weet veel." Hij had zijn hoofd naar haar toegewend en er klonk iets van trots in zijn stem alsof hij over een zoon sprak en zij zei: "Ja, ja, dat geloof ik echt." "Geloven!" herhaalde hij. "Ik ben er zeker van; hij gaat nooit naar Hexham of Allendale zonder een boek te lenen. Dat doet me ergens aan denken. Ik moet aanstaande vrijdag naar de verkoping en dat is de dag waarop je oom en tante zou kunnen opzoeken. Matthew zou je dan vroeg komen halen met Ned; de rug van Ned is zo breed dat je er onmogelijk van kan afvallen, al probeerde je het." Ze lachte nu en zei: "Ik zou het zonder proberen kunnen. Je weet dat ik geen rijdster ben. Niet dat ik iets tegen paarden heb; ik kan er alleen niet op rijden. Barbara daarentegen berijdt een paard even goed als welke man ook. Ik vind altijd dat het jammer is dat we geen paard kunnen houden; ze zou het heerlijk hebben gevonden." Hij zei kortaf: "Barbara is zuur geworden." "Vind je dat?" "Het is zo. Het is omdat ze jou niet wil verliezen. En dat is begrijpelijk." Hij knikte tegen haar. "Ze willen je allemaal niet verliezen, maar hun verlies is mijn winst." Hij drukte haar arm steviger tegen zijn zij. Vervolgens zei hij met een ongewoon zachte stem: "Weet je, ik heb al jaren geleden besloten om alles te krijgen waarop ik mijn zinnen heb gezet. Maar niettemin waren er dagen en nachten, lange nachten, waarin ik aan mijn eigen vermogen heb getwijfeld en nu het zover is gekomen, nu" - hij keek met een zijdelingse blik naar haar en vroeg met een stem die niet veel meer was dan een fluistering: "Heb je enig idee van mijn gevoelens voor jou, Constance?" Zonder op antwoord te wachten maakte hij een kleine hoofdbeweging en ging verder: "Nee, dat kun je nooit hebben, want ik kan je geen verklaring geven van het gevoel van... wat is het woord daarvoor?" Wederom maakte hij een hoofdbeweging. "Verrukking, ja, dat is het, het gevoel van verrukking dat ik onderga, telkens als ik naar je kijk." "O, Donald! Zo moet je niet praten; je maakt me verlegen, alsof ik een belangrijk iemand ben." "Dat ben je ook. Kijk me aan." Hij trok aan haar arm en toen ze hem met een half lachje aankeek, zei hij: "Je bent en dat ben je heus, een heel belangrijk persoontje. Prent dat in je hoofd. Niemand is belangrijker dan jij en ik betreur maar één ding." Toen hij zweeg, vroeg ze: "En wat is dat?" Hij wees langs de weg naar het ijzeren hek. "Dat daar," zei hij. "Dat daar?" "Ja, als ik een wonder kon verrichten, zou ik het hek laten openen als wij naderbij komen. De portier zou het wijd open houden en wij zouden in een rijtuig achter steigerende paarden de laan oprijden en de lakeien zouden zich de trap afspoeden en de huisdeur openen. Ze zouden voor jou een voetenbankje aanschuiven en voor mij het hoofd buigen en de eerste lakei zou zeggen: "Ik hoop dat u een aangename reis hebt gehad, sir." En we zouden door die vestibule de trap opgaan naar onze appartementen - geen kamers hoor, appartementen, en ik zou je helpen je hoed en mantel af te leggen; ik zou je helpen een prachtige japon aan te trekken en dan zouden we samen de trap afdalen naar de eetzaal en..." Ze waren nu bij het hek aangekomen en zij greep de roestige ijzeren spijlen en leunde er met haar hoofd tegen. Ze lachte tot haar hele lichaam schudde. Toen ze zich omdraaide en naar hem keek, was haar gezicht nat van het lachen, maar dat van hem stond stijf en strak en hij zei: "Vind je dat grappig?" "Ja, ja, Donald, ik vind het grappig, want er zou een wonder voor nodig zijn, nietwaar?" Hij keek haar lang aan voor hij zei: "Als ik in dat huis was grootgebracht, zoals mij als zijn zoon toekwam, zouden we daar nu wonen, ik weet het, ik ben er tot in het diepst van mijn hart van overtuigd." "Wees niet zo dwaas." Haar stem klonk gebiedend. "Je was toen een jongen van dertien jaar, je had toen evenmin een wonder tot stand kunnen brengen als nu; het wonder dat toen werd vereist was de som van dertigduizend pond, als ik het goed heb begrepen, en dat zou alleen maar als een tijdelijke oplossing hebben geholpen." Haar eigen gezicht stond nu strak en hetgeen ze vervolgens zei, was meer een verklaring dan een vraag: "Je hebt het feit dat je niet als zijn zoon bent erkend, altijd gehaat, nietwaar?" Toen ze zijn kin met een ruk omhoog zag gaan en zijn jukbeenderen tegen de huid zag drukken, zei ze haastig: "O, het spijt me, Donald, ik... ik bedoelde daar niets lelijks mee. Ik weet zeker dat jij met je vooruitziende blik en je vasthoudendheid zou hebben getracht iets te doen; ik weet het zeker, hoe jong je ook was. Geloof me -" ze stak haar hand uit en raakte de zijne aan - "ik wilde je op geen enkele manier kwetsen. Je gelooft me toch?" Hij haalde diep adem en blies die langzaam uit voor hij antwoordde: "Ja... ja, ik geloof je. En wat je zegt is waar." Hij wendde zich nu van haar af, greep de ijzeren spijlen, tuurde erdoor naar de met onkruid overwoekerde oprijlaan en de donkere tunnel waar de toppen van de bomen elkaar raakten en zei: "Het is een vervloekt schandaal." Hij draaide zijn hoofd naar haar toe: "Ik bedoel niet wat mij betreft, maar dit landgoed. Waarom zijn ze niet gebleven, ze betaalden er toch genoeg voor? Slechts drie jaar bewoning en toen zijn ze eruit getrokken en hebben zelfs geen man achtergelaten om de tuin te verzorgen." Zij keek eveneens naar de oprijlaan, toen ze antwoordde: "In dit deel van het land word je opgenomen of afgewezen, al naar het uitkomt. Het waren mensen uit Hampshire, dit was een andere wereld voor hen; wat van nog meer belang was, geld was nieuw voor hen en ze dachten dat ze alles konden kopen. Als ze antipathie hadden ontmoet, hadden ze het kunnen begrijpen, denk ik, maar niet dat ze werden genegeerd. Oom was ook niet geliefd. O, ja." Ze knikte tegen hem. "Hij werd door veel mensen gehaat; maar hij was iemand die ze niet konden negeren - zelfs nu niet." Ze grinnikte en hij glimlachte toen hij mompelde: "Nee, dat moet ik toegeven, je kunt hem niet negeren." Ze keek weer naar de oprijlaan en haar stem had een droevige klank toen ze zei: "Ze zullen de tuin nooit meer in orde krijgen; vier jaar verlaten. Het huis moet wel wegrotten. Dit slot ergert me altijd." Ze rammelde met de ketting die aan het enorme hangslot was bevestigd. "En die glasscherven die ze op de muur hebben laten aanbrengen." Ze keek eerst naar rechts en vervolgens naar links. "Het lijkt me een uiting van wrevel. En als ik denk aan al dat fruit dat daar wegrot. O, ik zou wel een gat in de muur willen maken, heus." Ze knikte tegen hem en haar gezicht stond strak, maar toen hij speels zei: "Ik zal het voor je doen, als je wilt. Wacht, dan zal ik een houweel gaan halen," en deed of hij wilde weghollen, lachte ze weer. Ze wendden zich van het hek af, liepen een eindje langs de weg en beklommen vervolgens de heuvels om met een omweg naar het huis terug te keren. Toen ze in een impulsieve beweging haar hand door zijn arm stak, greep hij die stevig vast; daarna pakte hij haar snel onder de oksels en zwaaide haar rond alsof ze een kind was. Toen hij ten slotte ophield en haar voeten op de grond plantte, leunde ze hijgend en lachend tegen hem aan en hij drukte haar vast tegen zich, terwijl hij over de verre bergen keek. Het gevoel dat hij verrukking had genoemd rees in hem op, barstte uit hem los en werd tot een galopperend schepsel. Hij zag het de ene bergtop na de andere overschrijden tot het bij de boerderij was aangekomen.