Hoofdstuk acht

Wijkcentrum, buurthuis, amusementscomplex en de plaats waar politieke debatten werden gehouden: 'Foley's Select Lounge and Bar' was een multifunctioneel café. Voor de bevolking van The Jarro, bij elkaar zo'n zestienduizend zielen, was het het middelpunt van het heelal. De Foleys zelf waren plattelandsmensen. PJ Foley had zijn jeugd doorgebracht op de melkveehouderij van zijn vader in het graafschap Meath. Hij en zijn broer, JJ, waren opgegroeid met in hun neusgaten de geur van mest en van de carbolzeep die gebruikt werd om de uiers van de koeien te wassen voordat ze gemolken werden. Hun vader, PJ senior, stond in het hele graafschap bekend als 'de grootste geilaard ter wereld'. De mensen hadden wel verbaasd gereageerd, toen ze hoorden dat Dolly Flanagan met hem ging trouwen, maar niemand vond het vreemd toen haar manier van lopen na een poosje op die van John Wayne begon te lijken. Het hele dorp vroeg zich af hoe lang het zou duren voordat Dolly net zo liep als het paard van John Wayne.

Maar het kan soms raar lopen, en Dolly Foley, geboren Flanagan, had haar hele leven min of meer bij alles geboft. Kort nadat Dolly het leven had geschonken aan haar tweede zoon, JJ, bevond PJ senior zich op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Eén van zijn veertig koeien gaf hem een trap met een achterpoot op een manier waar Bruce Lee nog iets van had kunnen leren. Bij de daaropvolgende operatie raakte PJ senior allebei zijn testikels kwijt, en daarna kon hij zijn penis alleen nog maar gebruiken om zijn blaas te legen. Dolly zei dat hij in z'n blootje nog het meest leek op 'een vrouw die een stukje kauwgum voor iemand bewaart'. PJ senior raakte aan de drank, en Dolly en de jongens bestierden de melkveehouderij. Het was voor iedereen duidelijk dat de jongste, JJ, voor boer in de wieg was gelegd en ook al deed PJ nog zo zijn best, het ging bij hem toch niet van harte. Vijf dagen na PJ's tweeëntwintigste verjaardag werd zijn vader midden in de wei doodgevroren aangetroffen. Zijn onderlichaam was naakt en de buren zeiden dat ze 's nachts iemand die tussen de wild om zich heen trappende koeien liep 'Is dit een pik of niet?' hadden horen roepen. Een misdrijf werd uitgesloten geacht.

De boerderij ging over in handen van Dolly en haar zoons en zowel PJ als JJ waren tevreden met de regeling waarbij JJ de boerderij overnam en PJ, bij wijze van eenmalige afkoopsom 10.000 pond kreeg. En dus stapte PJ Foley in 1958 met de historische woorden 'Wèg uit die teringzooi!' op de bus naar Dublin om daar zijn geluk te beproeven. Hij kocht het vervallen pand in James Larkin Street in The Jarro voor 4.500 pond en gaf nog eens 1.500 pond uit aan meubilair en nieuw linoleum. Vol trots keek hij toe hoe de schilder de laatste hand legde aan het uithangbord met daarop 'PJ Foley - Select Lounge and Bar'. In de daaropvolgende twaalf jaar deden zich in zowel de klandizie als de inrichting geen belangrijke veranderingen voor. Dankzij de vaste klandizie van de buurtbewoners ging het PJ Foley voor de wind. Zijn broer, JJ, verrichtte in de jaren zestig pionierswerk voor het kunstmatige inseminatieproject. Hij had zo'n goed oog voor goede donorstieren, dat hij bekend kwam te staan als 'de beste stierenrukker van Ierland', een bijnaam waar zijn gecastreerde vader trots op zou zijn geweest.

Het was PJ Foley niet alleen op zakelijk gebied voor de wind gegaan, want in The Jarro had hij ook zijn grote liefde gevonden: Monica Fitzsimons uit Limerick, een vurig roodharig meisje met sproeten. Ze hadden drie jaar verkering gehad en waren toen in Limerick getrouwd. Agnes Browne en Marion Monks waren onder degenen geweest die vanuit The Jarro naar Limerick waren gereisd om de trouwplechtigheid bij te wonen. Agnes mocht zowel PJ als Monica erg graag, al was ze voor PJ een beetje op haar hoede. Ze wist niet zeker of hij niet een deel van zijn vaders seksuele driften had geërfd en lette er angstvallig op dat ze hem niet aanmoedigde.

Agnes kwam zo'n drie of vier keer per week bij Foley, en steevast ook op vrijdagavond, als zij en Marion na het bingoën wat gingen drinken. Elke vrijdagavond tapte PJ de eerste drankjes voor Agnes en Marion; dat was altijd een rondje van de zaak. Deze bewuste vrijdag was daarop geen uitzondering.

'Kijk eens dames, één fles cider en een halve Guinness met zwartebessensap', zei hij toen hij de glazen op de tafel in het besloten zitgedeelte neerzette.

'Hartstikke bedankt, meneer Foley', antwoordde Agnes.

'En ging het een beetje vanavond?', vroeg hij.

'Helemaal niet', riep Agnes uit. 'Als het soep zou regenen, meneer Foley, dan ben ik degene met een vork!'

Ze lachten alle drie.

'Maar jullie gaan toch alleen maar voor de gezelligheid, nietwaar?'

'Dat had je gedacht', antwoordde Agnes, en ze barstten met z'n allen weer in lachen uit. PJ ging met een doek over de tafel, meer uit gewoonte dan om hem schoon te maken, en ging er vandoor, zodat de twee vrouwen ongestoord samen verder konden kletsen.

Die gesprekken op vrijdagavond waren belangrijk voor ze. Ze hadden het over van alles en nog wat, van hoe het met Agnes' kinderen op school ging tot wie het in de buurt met wie deed. Op deze avond begonnen ze met een discussie of de pastoors in St. Anthony's Hall wel of niet met de bingocijfers zaten te rotzooien. Na een paar scherpe opmerkingen kwamen ze tot de conclusie dat ze gewoon pech hadden gehad.

'Daar sta dan je met dat ochtendritueel van je', zei Agnes.

'Hoe bedoel je?'

'Nou ... dat je daar iedere morgen bij de kerkdeur staat te schreeuwen "Goeiemorgen God, ik ben het, Marion",' jammerde Agnes.

'Maar Agnes, dat heeft toch niks met bingoën te maken.'

'Je zou toch denken dat als je iedere morgen zo tegen Hem staat te schreeuwen, dat Hij je dan wel eens een keertje een volle kaart mag geven!'

'Nee, Agnes, God heeft vast wel iets belangrijkers aan Zijn hoofd dan m'n bingocijfers.'

'Weet ik wel, Marion, ik maakte maar een grapje!'

Het gesprek stokte. Beide vrouwen namen een slok uit hun glas en keken om zich heen. Marion haalde twee sigaretten te voorschijn en ze staken er allebei één op. Agnes kreeg een paar jongens van de vismarkt in de gaten en zwaaide naar ze.

'Wie zijn dat?', vroeg Marion.

'Leurder en Haring van de vismarkt', antwoordde Agnes.

'Ze lijken me best aardig', was Marions commentaar.

'Dat zijn ze ook. Leuke jongens - een beetje wild, maar verder oké.'

'Hebben ze je ooit mee uit gevraagd?'

'Schiet op, Marion, denk je dat ik een kinderlokker ben?'

'Nee, niet die jongens ... ik bedoel die andere kerels daar.'

'Soms wel... maar jeetje, Marion, ik kan me er niet druk om maken.'

'Je lijkt wel niet goed wijs. Verdorie, Agnes, je bent nog jong. Je kunt toch opnieuw trouwen, dat is toch helemaal niet zo gek.'

'Marion, schei uit verdomme. Zo'n gast gaat er toch geen zeven koters bij nemen, 'k Weet trouwens zelf niet of ik het wel wil. God hebbe z'n ziel, maar sinds Redser dood is, heb ik een veel beter leven, dat zweer ik je!'

'Maar je hebt toch een man nodig!'

'Ikke niet!'

'Dat hebben we allemaal, toch?'

'Nou ik anders niet - organismes of geen organismes, mij niet gezien!'

Deze uitspraak zorgde voor weer een onderbreking in de conversatie. Het was Agnes die de stilte verbrak.

'Heb je er nog meer gehad?'

'Ik wist dat je dat zou vragen. Ik had het je niet moeten vertellen.'

'Ik vraag het alleen maar. Ik hoef je vieze praatjes niet te horen. Ik vroeg het gewoon uit ... uit belangstelling, anders niet.'

Er viel weer een stilte, waarin werd gerookt, rondgekeken en gedronken. Toen keek Agnes Marion aan.

'Ja of nee?'

'Nee. Ik ben ermee gestopt.'

'Na twee keer? Waarom?'

'Ik voel me sinds die tijd niet zo goed ... en ik heb pas ontdekt dat ik een knobbeltje heb.'

'Een knobbeltje? Wat voor één? Waar?'

Marion bloosde een beetje. Ze keek stiekem om zich heen om te zien of er niet iemand stond mee te luisteren. Pas toen ze zeker wist dat dat niet het geval was, deed ze haar jas open en legde haar vinger op een plaats tussen haar rechterborst en haar oksel.

'Hier zit het.'

Ze sloeg haar jas snel weer dicht, pakte haar glas Guinness en dronk ervan, terwijl ze weer om zich heen keek om zich ervan te overtuigen dat niemand het gezien had.

'Op je tiet?'

Agnes was verbijsterd.

'Sssst, Agnes, moet iedereen het verdomme horen?'

'Sorry ... op je tiet?' Agnes sprak nu op een fluistertoon.

'Ja.'

'Heeft dokter Clegg gezegd wat het was?'

'Ik ben nog niet bij hem geweest.'

'Waarom niet?'

'Omdat ik me zou doodschamen als het van die organismes komt, daarom.'

'Doe niet zo stom, hij is dokter, die weten alles van organismes. Daar doet hij echt niet moeilijk over.'

'Denk je?'

'Zeker weten. Als we Dikke Annie vragen om op onze kraampjes te letten, ga ik wel met je mee.'

'Zou je dat willen, Agnes? Je bent fantastisch! Het doet echt verdomde pijn. Soms kan ik amper mijn arm optillen.'

'Het is waarschijnlijk een cyste. Dat zal het wel zijn!' Agnes klonk overtuigd.

'Zou best kunnen.' Marion was opgelucht.

'Meneer Foley? Hetzelfde alsjeblieft, en twee zakjes pinda's.'