Hoofdstuk twee

In de jaren zestig was Dublin een stad die op vele manieren was verdeeld; in de jaren negentig is dat nog net zo. Je had de winkelstraten, de marktbuurten, de chique woonwijken en de (nu bijna verdwenen) huurkazernes.

De winkelstraten bevonden zich in twee delen van Dublin -zuid en noord-, waarbij Grafton Street de belangrijkste winkelstraat van zuid was, en Henry Street en Moore Street samen het vlaggenschip van noord vormden. Bij een wandeling door beide wijken kwam je er al snel achter welke wijk de welvarende was en welke niet. De grootste kathedraal staat in zuid, het grootste kantoor van de sociale dienst in noord; de parlementsgebouwen staan in zuid, de kantoren van de gemeentelijke reinigingsdienst en de dienst volkshuisvesting in noord. In een cafetaria in noord betaal je voor een kop thee met een broodje en een koekje evenveel als voor een kop koffie in zuid. De rivier de Liffey is de scheidslijn en zelfs die weet het verschil, want alle vuilnis en rioolwater komen aan de noordelijke oever terecht.

Als je tien minuten oostwaarts vanaf O'Connell Bridge langs de kaden liep, en dan nog drie minuten in noordelijke richting, kwam je in St. Jarlath's Street. De hele buurt had een oppervlakte van één vierkante mijl en had zijn naam, The Jarro, te danken aan deze straat.

Hoewel er in de jaren vijftig en zestig zo'n zestienduizend mensen woonden, kenden de bewoners van The Jarro elkaar bijna allemaal. Overdag heerste er de bedrijvigheid van straatventers met kinderwagens en karren, want negentig procent van de straathandelaren in Moore Street en op George's Hill waren mannen en vrouwen die in The Jarro woonden. Ook het personeel van zowel de vis- als de groentemarkt kwam uit The Jarro. De rest van de mannen die tot werken in staat waren, waren havenarbeiders, sjouwers of steuntrekkers.

Agnes Browne was één van de bekendste en meest geliefde marktkoopvrouwen van Moore Street. Ze hield van The Jarro. Ze was altijd in een opperbeste stemming als ze iedere morgen om vijf uur uit haar huurwoning in James Larkin Court vertrok, met haar oude kinderwagen met daarbovenop haar ingeklapte schragentafel. Als ze de hoek aan het eind van haar doodlopende straatje omsloeg, glimlachte ze steeds als ze de kleuren van Jarlath's Street zag met het wasgoed dat aan elke kant uit wel duizend ramen hing te drogen. Ze beeldde zich in dat het slingers waren, in alle kleuren van de regenboog, die daar om allerlei redenen ter ere van haar waren opgehangen. Iedere dag bedacht ze wel een nieuwe: de ene dag was ze een filmster, de volgende een oorlogsheldin, één keer was ze zelfs een ruimtevaarder, de eerste uit Ierland, die terugkeerde onder het applaus en de bewondering van haar vrienden en buren.

Vijf zijstraten verder, waar Jarlath's Street samenkwam met Ryder's Row, was het vaste ontmoetingspunt van Agnes en haar beste vriendin en collega-marktkoopvrouw, Marion Monks. Marion was klein en had een rond gezicht, goudkleurig haar en een bril met dikke ronde glazen, waardoor haar ogen op twee kleine zwarte doperwten leken. Tot overmaat van ramp had Marion op haar kin niet één of twee, maar drie donkerbruine moedervlekken, recht onder elkaar. Uit elk van deze groeide een flinke bos haar, waardoor het leek of Marion een sik had. Op een bingoavond was de brug van haar bril gebroken; ze kon de avond alleen maar volgen door één brillenglas voor haar linkeroog te houden en met haar rechterhand te schrijven. Aan dit alles had ze haar bijnaam, de Kaiser, overgehouden.

De twee 'meiden' duwden altijd hun wagentjes samen door St. Jarlath's Street, en rookten daarbij samen de sigaret die Agnes uit Redsers pakje had gepikt. Agnes was al dertien jaar met Redser Browne getrouwd; in al die tijd had hij haar nooit een sigaret aangeboden. Dus had ze die iedere morgen, dertien jaar lang, zelf maar gepakt. Voordat ze aan het eind van de straat waren, staken ze altijd over, zodat ze langs de kerk van St. Jarlath kwamen, de kerk waar Agnes met Redser was getrouwd en Kaiser met Tommo Monks, een man die twee keer zo lang was als zij en in de havens de naam had 'een keiharde' te zijn. Niemand durfde hem tegen te spreken, maar toch zag je hem nu en dan dronken en huilend naar huis strompelen, waarbij Marion hem om de paar meter een klap met haar handtas gaf, omdat hij Marions moeder per ongeluk als 'die ouwe koeienkont' had aangeduid!

Als de vrouwen bij de ingang van de kerk kwamen, hielden ze altijd halt met hun kinderwagens. Dan gaf Marion de rest van de peuk aan Agnes en beklom ze de trappen naar de ingang. Ze duwde altijd één deur zachtjes half open en riep dan: 'Goeiemorgen God ... ik ben het, Marion!' In de kerk was de vroegmis in volle gang. Van de ongeveer dertig aanwezigen keken alleen de vreemden om, de vaste bezoekers waren gewend aan Marions ochtendgroet. De pastoor die de mis opdroeg vertrok geen spier, want hij wist dat Marion, om allerlei privé-redenen, nooit op zondag naar de mis ging. Dit was nu eenmaal Marions manier van bidden. De pastoor had dat, in de acht jaar dat hij deze parochie nu diende, iedere ochtend meegemaakt en als hij werd overgeplaatst, zou ze er ongetwijfeld gewoon mee doorgaan. Vervolgens daalde Marion de trappen weer af en sloegen beide dames de hoek om voor het laatste stukje van de tien minuten die ze moesten lopen naar de fruitmarkt waar hun twaalfurige werkdag zou beginnen.

Met de verscheidenheid aan winkels in Moore Street kun je er vrijwel alles kopen, maar de marktkramen verkopen vooral fruit, bloemen, groente en vis. Agnes en Marion verkochten groente en fruit. De beide vrouwen waren altijd tot halfzeven op de groothandelsmarkt om hun voorraad groente en fruit in te slaan. Van alle tijd die ze iedere morgen op de groothandelsmarkt doorbrachten, werd amper een kwartier besteed aan het uitzoeken van groente en fruit, want de handelaren wisten inmiddels wel dat ze beide vrouwen het beste moesten geven van wat ze hadden - anders zwaaide er wat! De rest van de tijd werd doorgebracht met kletsen, de laatste roddelpraat uit de buurt en met het oplossen van eikaars problemen, want 's morgens vroeg in Dublin kom je er achter wat je aan O- benen moet doen, hoe je een windhond sneller kunt laten rennen door zijn benen met een doek met wat terpentijn in te wrijven of hoe je een ontstoken snijwond geneest. Na een kop hete thee met wat toast bij Rosie O'Gradie's Market Café duwden beide vrouwen vervolgens hun nog steeds lege kinderwagens naar de markt. Ze namen het fruit nooit zelf mee - Jacko, de dozenophaler, kwam het later met zijn paard en wagen brengen.

Zodra ze in Moore Street aankwamen, gingen de dames eerst naar de 'gemeenteschuurtjes'. Dat waren schuurtjes van betonblokken, die speciaal voor de marktkooplui van Moore Street waren neergezet, om eventueel groente en fruit dat pas de volgende dag in de verkoop ging 's nachts in te bewaren. Een schuurtje kostte vijf shilling per maand. Agnes en Marion deelden samen een schuurtje en dokten dus iedere maand elk twee shilling en zes pennies. Tussen zeven uur en halfacht gonsde Moore Street van de bedrijvigheid wanneer langs de straat de marktkramen werden opgezet. Als het slecht weer was, kreeg iedere kraam ook nog een afdak van zeildoek om de marktkooplui en de groente enigszins droog te houden. Groente werd uit zakken gehaald, fruit kwam uit dozen en appels werden gepoetst, de bloemen van gisteren werden bijgesneden zodat ze weer verse stelen kregen, de visboeren schrobden hun marmeren werkblad en wachtten op de aankomst van de vrachtwagen uit Howth. Tegen halfacht leek Moore Street één grote tuin, die vanaf de chique Henry Street, met boeketten uit de hele wereld -rozen, chrysanten, anjers en lelies-, richting Parnell Street liep, waar allerlei soorten groente en fruit te vinden waren: van avocado's tot aardbeien -als het tenminste aardbeientijd was- en tenslotte, weggestopt aan het eind van de straat, waar iedereen hen zag maar niemand hen kon ruiken, de visboeren. Zo ging het iedere dag, je kon er de klok op gelijk zetten, het was er net zo kleurrijk als een Amerikaanse presidentsverkiezing en er was evenveel herrie als bij een Italiaanse bruiloft. Alles was er net zo onveranderlijk als de kans op een beurt wanneer je in de National Ballroom was wezen dansen!

Maar vandaag niet! Agnes Browne was er niet vandaag. Haar kraam in Moore Street was leeg, op de kransen die tegen de schragen waren gezet na, afkomstig van oude vrienden zoals Winnie de Makreel, Bridie Barnes, Doreen Dowdall, Catherine Keena, Sandra Coleman, Liam de Veger, Jacko de Dozenophaler, mevrouw Robinson en haar stotterende tweelingdochters, die de liefdevolle bijnamen Plens en Plons droegen. Vandaag begroef Agnes Browne haar echtgenoot. Op het kerkhof van Ballybough was het graf al klaar. De drie pond en tien shilling die het had gekost, werden goddank betaald door de horeca-afdeling van de vakbond.

De kinderen werden netjes aangekleed, de jongens hadden een grijze ribbroek, afkomstig van de Vincentiusvereniging, met een wit overhemd en een grijze pullover die Agnes bij Guiney had gekocht, tegelijk met nieuw ondergoed en zeven paar plastic sandalen. Het personeel van het hotel had het geld daarvoor gestuurd, met nog een broodplank vol broodjes en kleine worstjes. Cathy, het enige meisje, droeg een zwarte rok met een zwart hesje, eveneens afkomstig van de Vincentiusvereniging in Ozram House. Agnes was verbaasd dat ze zelf een zwarte jurk had ... Maar hij was verschoten en uit de mode, dus was ze erg opgelucht toen ze zag dat de jurk die ze van een buurvrouw had geleend haar precies paste. Ze knipte zwarte lapjes uit haar eigen jurk en naaide er één op de mouw van elke jongenspullover. Deze zwarte rouwlapjes gingen er pas af nadat de eerste herdenkingsmis voor hun vader was gehouden.

Sinds Redsers dood had Agnes geen ogenblik voor zichzelf gehad. De vorige avond was er erg veel bezoek geweest. Ze had iedere bezoeker rustig en beheerst te woord gestaan, en was voortdurend in de weer geweest met thee zetten en flesjes Guinness uitdelen uit de zes kratten die Foley's Bar als geschenk had gestuurd. Meneer Foley had Redser graag gemogen, en Agnes ook. Het leek of er geen einde aan kwam. De jongste kinderen werden naar Marions huis gebracht om in bad te gaan en hoewel het Agnes' bedoeling was geweest dat Mark, Francis en de tweeling thuis in bad zouden gaan, was het twee uur in de ochtend voordat ze er erg in had. De kinderen lagen al in bed, en zij was uitgeput. Ze ruimde het huis op en verzamelde de bierflesjes die ze terug in de kratten zette. Ze vroeg zich af of meneer Foley de lege flesjes terug wilde hebben; als dat niet zo was, zou ze de jongens ermee naar de Black Lion sturen en de drie shilling per krat in haar eigen zak steken.

Voordat ze zelf naar bed ging, ging ze nog even bij de kinderen kijken. De jongsten, Cathy, Rory en Trevor, lagen in het eenpersoonsbed - Rory en Trevor lagen aan de ene kant en Cathy's gezichtje stak er aan de andere kant uit, met aan weerszijden een paar voeten. Hun gezichten glommen nadat Marion ze had geboend en ze roken naar carbolzeep. Eén van de overjassen die als deken dienst deden was op de grond gegleden. Agnes raapte hem voorzichtig op en legde hem over de drie kinderen. Over het andere bed, een tweepersoons, lag een groot donzen dekbed, één van de koopjes die Agnes op de zaterdagmarkt op George's Hill op de kop had getikt, voor maar zeven shilling en zes pennies. Er zaten scheuren in, en de hele weg naar huis waren er veertjes uit gevallen, maar met een beetje verstelwerk was hij weer zo goed als tweedehands! De tweeling sliep naast elkaar aan het voeteneind van het bed. Ze stond zoals altijd vol verbazing naar ze te kijken, want als ze sliepen zogen ze steeds op eikaars duim; 's nachts was het net een Siamese tweeling. Dat deden ze al sinds hun geboorte en Agnes wist niet of ze het kon, of moest, verbieden. Het was geen eeneiige tweeling. Simon was langer dan Dermot; Dermot had het doffe bruine haar van de Brownes, terwijl Simon juist blond was en een heleboel sproeten had. Aan de andere kant van het grote bed lag Mark, de oudste, met armen en benen uitgespreid te slapen. Hij was veertien en groot voor zijn leeftijd; hij zou voor zestien kunnen doorgaan. Hij zag er ruw en onbehouwen uit, met zijn sterke, vierkante kin en zijn taaie, gespierde lichaam; op zijn voorhoofd kon je het begin van jeugdpuistjes zien - maar dat zag Agnes op dat moment niet omdat Mark met zijn rug naar haar toe lag, met zijn gezicht naar de muur. Het gezicht van Francis was daarentegen volledig zichtbaar: een engelengezicht met een bleke huid en vuurrood haar. Hij lag op zijn rug met zijn mond half open, en produceerde daarbij in zijn diepe slaap een nauwelijks hoorbare fluittoon. Agnes streek door de haren van de jongen en kuste hem zachtjes op zijn voorhoofd. Toen ze zich omdraaide om weg te gaan, hoorde ze de stem van Mark.

'Mam.'

Ze draaide zich om; hij bleef met zijn rug naar haar toe liggen.

'Ja, schat?' fluisterde ze.

'Maak je geen zorgen, mam. Ik ben er toch.'

Het antwoord bleef in haar keel steken; ze kneep haar lippen samen en haalde diep adem door haar neus. Toen fluisterde ze: 'Dat weet ik, jongen, dat weet ik ... welterusten.'

Hij gaf geen antwoord en ze verliet de kamer. Deze korte gedachtewisseling bracht haar van streek, dus in plaats van naar bed te gaan liep ze naar beneden en zette thee, waarna ze in de leunstoel naast de uitdovende sintels in slaap viel.

Ze stond nu voor de spiegel in haar slaapkamer en had er spijt van. Ze had slecht geslapen en had wallen onder haar ogen. De mensen zouden denken dat ze gehuild had! Dat was niet zo, daar had ze geen tijd voor. Ze deed een stap achteruit. 'Agnes Browne, moet je jezelf eens zien. Wat ben je toch een verlopen type!', zei ze hardop tegen haar spiegelbeeld. Ze maakte het zichzelf moeilijk want, ook al had ze in veertien jaar tijd zeven kinderen gebaard, ze zag er met haar vierendertig jaar ook uit als vierendertig! Ze was niet te groot en niet te klein en ze had volle lippen en een mopneus. Ze was best knap, waarbij haar meest opvallende kenmerken bestonden uit haar ravenzwarte haar en de kastanjebruine teint rond haar amandelvormige bruine ogen, het resultaat van het bezoek dat haar grootvader aan Spanje had gebracht ... Hij was daar weliswaar een been kwijtgeraakt, maar had er ook een vrouw gevonden! Een mooie vrouw; de meeste mannen in The Jarro zouden er beide benen voor over hebben gehad om haar met hun derde een beurt te kunnen geven! Ze was jong gestorven, op vierentwintigjarige leeftijd, aan tuberculose. Ze liet drie dochters achter, van wie Maria de mooiste was. Maria zou later Agnes' moeder worden. Agnes leek op haar.

Op de radio hoorde ze een omroeper zeggen dat het tien uur was. Ze rende de trap af en verzamelde de kinderen. Toen ze de deur uit liepen, merkte ze dat Mark ontbrak.

'Waar is Mark?', vroeg ze aan niemand in het bijzonder.

Cathy gaf antwoord. 'Hij zit op de wc, hij zei dat hij niet naar papa's begrafenis gaat.'

Agnes zei niets. Ze keek Marion aan die, in een poging om verbaasd te kijken, haar mondhoeken omlaag trok, zodat de haren op haar moedervlekken nu één grote bos vormden.

'Marion, loop jij maar vast vooruit met ze', stelde Agnes voor, 'dan loop ik naar boven om te kijken wat er met die etter aan de hand is.'

Ze liep rustig de trap op en riep hem: 'Mark, Mark Browne ... uit de wc, hier komen, nu!' Toen ze bij de deur van het toilet kwam, had hij niet gereageerd. Ze bonkte op de deur.

'Mark Browne, ik heb geen tijd voor dit soort onzin. Je gaat naar de mis of je wilt of niet. Kom uit die wc verdomme, nu!'

De knip ging van de deur en Mark kwam te voorschijn.

'Waar ben je in godsnaam mee bezig?'

Mark keek niet op. 'Niks', mompelde hij.

'Maak dan verdomme dat je beneden komt en ga naar de kerk ... en luister, ga vandaag niet lopen klieren want ik vermoord je. Hoor je me?', gilde ze.

Mark was al halverwege de trap toen hij 'ja' zei. Voordat ze bij de kerk waren, hadden ze de andere gezinsleden ingehaald. Agnes streek haren recht, trok broeken op en stopte overhemden in, waarna de nieuwbakken weduwe en de zeven wezen als een bleek, angstig gezin de kerk betraden.